Op de benedenverdieping van het Stedelijk loop ik door de vaste collectie en de collectie vormgeving. Ik ben op zoek. Mijn tempo sluit daardoor niet aan op dat van de gemiddelde museumbezoeker, ik loop te hard en passeer de werken zonder ze een blik waardig te gunnen. Overtuigd beklim ik de trap: december bevindt zich boven.
Twaalf uit twaalf: This occupation (2005) en Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000)
De afgelopen elf maanden ben ik vanaf het moment dat ik het museum betreed meer alert op de geluiden om me heen. Hoor ik mensen converseren, hoor ik gezang? Ik spits mijn oren voor een mogelijke aanwijzing waar Sehgals werk zich deze maand kan bevinden – hoewel het gepaard gaan met spraak of zang geen vast gegeven is in zijn situaties. Als bij toeval kies ik de ‘juiste’ route en bevind me in de zaal waar in november ten overstaan van de schilderijen van Tuttle en Mangold kritiek geleverd werd – This is critique (2008).
“Zij zal niet met je praten, hoor”
In de zaal zijn twee mannen met elkaar in gesprek. Ze staan middenin de ruimte. Het voelt raar om daar als derde naar te blijven kijken, maar ik doe het toch – weliswaar vanaf een afstandje, de zaal is groot genoeg. Een van de mannen is rond de dertig en de audiotour om zijn nek verraadt dat hij bezoeker is. Betekent dat dan dat de andere man, al redelijk op leeftijd, vertolker is? De voor de rest lege zaal doet vermoeden van wel. Gekleed in een felrode trui, bordeauxkleurige broek, donkere gympies en een felblauwe sjaal maakt hij een joviale indruk. Deels door zijn kleding, deels door de manier waarop hij praat: licht slissend en op een zangerige toon.
Ik vang flarden van het gesprek op – “Dit is een werk van Tino Sehgal en de vrouw in de ruimte hiernaast is óók een werk van Tino Sehgal”. Maar, “zij,” en hij lacht terwijl hij dit zegt, “zal niet met je praten, hoor”. Met zijn vinger prikt de man een paar keer in de schouder van de jongeman om zijn betoog kracht bij te zetten. De jongeman wijst naar de belendende ruimte en neemt afscheid door de man een hand te geven. Mijn verwachting is dat de vertolker, na het vertrek van de jongeman, naar mij toe zal komen: ik ben namelijk de enige andere bezoeker in de zaal. Niets is minder waar. Hij keert me de rug toe en loopt met zijn gezicht in de richting van een van de zaaldoorgangen. Terwijl hij loopt, zingt en praat hij tegelijkertijd: het zijn langgerekte klanken, maar wat ik hoor kan ik niet plaatsen. Pas als hij vervolgt met “Tino Sehgal, This occupation, 2005” begint het me te dagen dat de klanken die hij daarvoor uitbracht tezamen ook ‘this occupation’ vormen. Thiiiiiiiiiiiis oooooooooooooo cuuuuu paaa tion.
“Als er iemand binnenkomt moet ik occupied zijn”
Na het uitspreken van de titel zoekt de vertolker zijn centrale plek in de zaal weer op, kijkt me vriendelijk aan, diept een bontgekleurd, gehaakt hoesje op uit zijn broekzak en haalt daaruit een telefoon tevoorschijn. “Tijd?” vraag ik. Hij loopt naar me toe en houdt het schermpje van de telefoon voor mijn gezicht: 16:20 staat er in het display van een oude Nokia. “Nog lang niet,” zegt hij.
“Als er geen nieuwe bezoekers de zaal betreden dan mag ik praten. Dat heeft al tot heel veel interessante gesprekken geleid. Ook met toeristen. Maar als er iemand binnenkomt dan moet ik occupied zijn. Hoorde je me net?” Hij verwijst naar het zangerige uitspreken van de titel. Over het werk van Sehgal zegt hij: “Ook al ben ik zelf ook spiritueel, ik ben het niet eens met zijn ideeën. Maar dat geeft niet.”
Hij vertelt me dat hij 32 jaar dakloos is geweest in Amsterdam voordat de Protestantse Diaconie zich over hem en andere daklozen ontfermde. Of hij nu nog steeds dakloos is, laat hij in het midden. Hij maakt onderdeel uit van het koor – “We zingen spirituele liederen, maar ook volksliederen” – en van een filosofiegroep, geleid door studenten en gastdocenten. Hij heeft gehoord dat Sehgal een gift heeft gedaan aan de Diaconie en dat hij, in ruil daarvoor, gevraagd heeft of een aantal van hen This occupation wil vertolken. “Er waren audities en repetities en iedereen wilde wel voor vijftien euro per uur.”
De titel werkt wonderwel: door het uitspreken van ‘this occupation’ wordt het uitvoeren van het werk, van de situatie, ook daadwerkelijk een occupatie. De vertolker ís bezig, neemt bezit van en geeft invulling aan iets. Dit alles maakt dat het woord ‘was’ in “ik was 32 jaar dakloos”, misschien een kortstondig ‘zijn’ is. Nu, op dit moment, is hij het in ieder geval letterlijk niet.
Reconstructie van herinnering
Het is laat in de middag en de hoeveelheid daglicht die door het glazen plafond valt is minimaal: het zorgt voor een stemmige sfeer. Een jonge vrouw ligt op de grond, ze draagt gewone kleding; een donkerrode gebreide trui, donkerblauwe pantalon, zwart-witgestreepte sokken en zwarte herenschoenen. Haar blonde krullen verhullen het merendeel van de tijd haar gezicht. Als door onzichtbare krachten voortgestuwd beweegt en kronkelt het lichaam van de vertolker over de vloer van het Stedelijk. Dit werk, Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things, was in de afgelopen twaalf maanden twee keer eerder te zien: in januari en in maart. Vijf keer in totaal was ik dit jaar getuige van het werk, en hoewel ik de beheersing en concentratie waarmee de bewegingen worden uitgevoerd herken, ben ik opnieuw verbaasd door de traagheid van dit werk – zo langzaam, zo subtiel. Wat stil lijkt, is niet stil.
In januari schreef ik, na het zien van Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things: “Veel bezoekers passeren het werk zonder het meer dan één blik waardig te gunnen. Af en toe stopt een rondleiding om in deze zaal halt te houden. Bezoekers lopen door de ruimte heen, komen tot de ontdekking dat de vrouw in de hoek een kunstwerk is, lopen vervolgens terug naar het titelbordje en kijken, alvorens door te lopen naar de volgende zaal, nog even over hun schouder naar de bewegende figuur op de grond.” Ontregelde museumbezoekers, niet goed wetend hoe ze op het werk moeten reageren: niet zo vreemd voor eenieder die het werk van Sehgal ook maar een beetje kent. Toen ik dit fragment een aantal weken geleden herlas, was ik verbaasd over de aanwezigheid van het titelbordje. In Sehgals werken is er niks anders dan de fysiek van de vertolker aanwezig, is niks blijvend behalve de herinnering: het lichaam van de vertolker is het vehikel, de drager van het werk. De ongeschreven regel is: geen documentatie, in welke vorm dan ook.
Het herlezen van mijn beschouwing leidde ertoe dat ik ging twijfelen aan het daadwerkelijke bestaan van het titelbordje. Heb ik me vergist? Durf ik, maanden later, mijn hand in het vuur te steken voor het feit dat er werkelijk een titelbordje aan de muur hing? Ik heb er tenslotte over geschreven.
Uitzondering of regel?
Bij binnenkomst van de zaal waar in december Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things opgevoerd wordt, is er dan ook één ding dat mij direct opvalt: er hangt wederom een titelbordje aan de muur. Ik kan weinig anders dan me herhaaldelijk afvragen waardoor deze keuze in het leven is geroepen. Met betrekking tot januari, de eerste maand van Sehgals retrospectief van een jaar, is deze keuze nog enigszins voor te stellen: er was immers sprake van de eerste ‘situatie’.
Reden voor het plaatsen van het titelbordje was wellicht om bezoekers te attenderen op het feit dat er wel degelijk een werk aanwezig was in de ogenschijnlijk lege museumzaal. Of om te voorkomen dat bezoekers alarmerend de suppoosten in zouden schakelen, keer op keer wijzend naar die vreemd kronkelende figuur op de grond, in de veronderstelling dat er iemand onwel was geworden. Bovendien konden bezoekers elkaar, door de aanwezigheid van het titelbordje, op de hoogte brengen en zich ervan vergewissen dat er wel degelijk sprake was van een kunstwerk. “Kijk maar”, zouden ze dan zeggen, wijzend op het titelbordje met daarop de lange titel, “het is wel degelijk een kunstwerk”.
De vraag waarom Sehgal er in januari en december voor kiest om dit werk te tonen met titelbordje is geen flauwe exercitie naar een verklaring. Over het algemeen blijf ik liever in het ongewisse – zoals ik ook liever niet weet hoe Sehgals vertolkers worden uitgekozen en getraind, of wat er achter ‘this’ steekt in zijn titels. Het mysterie, het niet weten, is onderdeel van de ervaring. Maar dit keer is er iets anders aan de hand, ik ben gefascineerd door wat een kunstenaar die zo radicaal is met betrekking tot het niet vastleggen en documenteren van zijn werk – geen geschreven contract, geen foto’s, geen catalogi – beweegt om daarvan af te wijken?
Wellicht heeft het iets van doen met het feit dat van de zestien situaties die ik in de afgelopen maanden mocht aanschouwen, er veertien ‘zichzelf’ uitspraken door de titel van het werk te noemen: This is good (2001), This is new (2003), This is propaganda (2002), This is exchange (2002), Kiss (2002), This is so contemporary (2004), Kiss (clean version) (2006), This variation (2012), Ann Lee (2011), This situation (2007), This is progress (2010), This is critique (2008) en Selling out (2002). Van Yet Untitled (2013) ben ik niet zeker, op de momenten dat ik daarbij aanwezig was, heb ik het de vertolkers nooit de titel horen noemen. Wat Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things betreft durf haast met zekerheid te zeggen dat de vertolker de titel nooit hardop uitspreekt. Is dat in het universum van Sehgal een valide reden voor een titelbordje?
Een radicale gedachte is dat het titelbordje een atypisch werk zou kunnen zijn. Dat met het wél plaatsen van het titelbordje ook een serie ontregelingen in gang gezet wordt, evenzeer met schaarsheid als voedingsbodem. Mijn twijfel aan de aanwezigheid ervan in januari is daar het bewijs van: door Sehgals stellige aanname zijn werk op geen enkele manier te documenteren, het bestaat slechts in zijn hoofd, dat van de vertolkers en degenen die het aanschouwen, durf ik als toeschouwer bijna niet meer op mijn eigen waarneming te vertrouwen. De aanwezigheid van het titelbordje ontregelt in zo’n sterke mate dat ik aan mezelf begin te twijfelen. Nu december mijn waarneming van januari bevestigd heeft, wordt er een nieuwe vraag in het leven geroepen: was er in de zaal waar Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things in maart getoond werd dan ook een titelbordje te zien?
Uit de bron van het leven
Uut de bron is de derde cd van Broeder -ofwel Tonnie- Dieleman uit Middelburg. Het album is stijlvol ingebed in een hagelwit boekwerk, met daarin al zijn songteksten tot nog toe, stemmige zwart-witfoto’s en enkele illustraties.
Een interview van Dennis Gaens bij Dieleman thuis luidt het geheel in. Gaens ontlokt de enigmatische muzikant mooie frases als: “In mijn liedjes kijkt er bijna altijd iemand uit het raam. Ramen zijn belangrijk voor me”. En: “Het liefst zou ik de hele dag dingen inlijsten”. Of: “Ik vind het raar dat niet meer bands over vogels zingen.” Ook spreekt Dieleman over “God als de grote vogelgeest”, zijn voorliefde voor The Pogues en de Zeeuws Vlaamse mysticus Omer Gielliet, naar wie hij een nummer vernoemde.
Vogelzang
Op zijn eerste twee albums, Alles is ijdelheid en Gloria, zong Dieleman met licht schuchtere stem, in het Zeeuws dialect, zijn kleine, persoonlijke folksongs. Met veel aandacht voor natuur en religie, in uitgebeende liedjes, wars van franje, vaak alleen met gitaar (of banjo) en zang. Uut de bron is anders van opzet: Tussen alle vogelzang, dialogen in de buitenlucht, non-descripte, oosterse klanken en rinkelende belletjes door is het even zoeken naar een ’traditioneel’ liedje.
Tijdens deze (fascinerende) zoektocht annex luistertrip is ‘Meilied’ het eerste ‘echte’ lied waar de luisteraar op stuit: sober, met slechts banjogetokkel en de licht klaaglijke zang van Dieleman, eindigend met een langgerekte drone-toon. Het bezwerende, bijna kerkelijke en ruim tien minuten durende ‘Lovenpolder, Boerengat’ is een ander ‘gewoon’ liedje op Uut de bron. Althans voor de helft, want dan nemen allerlei soundscapes de regie weer in handen. Belletjes, hanengekraai en weer die langgerekte toon, culminerend in veel geraas.
Eigengereid
Broeder Dieleman maakt het de luisteraar niet altijd even makkelijk: Uut de bron is dan ook geen gewoon album. Maar de eigengereide Zeeuw intrigeert wel met zijn bijzondere collage van natuurgeluiden, vreemde elektronische klanken, vage viool- en banjotonen en repeterende zang. Het beste is om het album in een keer te beluisteren. Om toch enkele referenties te noemen: David Eugene Edwards, de zanger van 16 Horsepower en natuurlijk Bonnie ‘Prince’ Billy, met wie hij eerder samen optrad.
Ergens in het interview met Gaens zegt Dieleman: “Alles betekent iets, alles moet vastgelegd worden. Ik moet van alles iets maken.” De Zeeuw kan dat als geen ander.
Misschien ook iets voor u
Emotionele synthesizers
Voor zijn project Howl zocht Ryan Lee West, beter bekend als Rival Consoles, de balans tussen muziek voor in de huiskamer en muziek voor grote danshallen. Dat is ook exact waarin hij geslaagd is. Howl is een overtuigende toevoeging aan een indrukwekkend muziekjaar voor het label Erased Tapes.
Electronica die menselijk klinkt en synthesizergeluiden vol gevoel, dat is de muziek waar Rival Consoles voor staat. Nu hij de overstap heeft gemaakt van een grotendeels digitale naar de analoge instrumentenwereld, heeft hij dat principe vervolmaakt. Daardoor is Howl zo imponerend: de warme electronica met een dikke laag sfeer is dansbaar, maar heeft daarnaast indrukwekkende emotionele diepgang. Het zou dan ook terecht zijn als dit album de weg naar een groter publiek vrijmaakt voor de Londense producer.
Vastgenageld
Neem alleen al ‘Pre’, een van de hoogtepunten van de plaat. Het vraagt weinig voorstellingsvermogen om een zaal los te zien gaan op de krachtige beat, ondertussen opgezogen door de continu doordreinende, treurige synthesizermelodie. Maar evengoed kun je ’s avonds op de bank zitten met de track door de koptelefoon, terwijl de rillingen over je rug lopen. Afsluiter ‘Looming’ is zo mogelijk nog intenser. Zonder haast bouwt West het nummer op, tot halverwege de synthesizertonen zich met pijn en moeite uit de boxen beginnen te scheuren, opbouwend tot een intense climax die zich het beste laat beschrijven als een emotionele ontlading. Je blijft vastgenageld achter.
Nee, Howl is absoluut geen luchtige dansplaat en wordt nergens vrolijk. Toch waakt West voor een gebrek aan afwisseling. Zo zorgt de drumbijdrage in ‘Low’ voor een heel andere vibe en vormt het geïmproviseerde 3 Laments, bestaande uit de onherkenbaar vervormde stem van West zelf, een kalm ambientintermezzo. Het daaropvolgende ‘Morning Vox’ is door de stuiterende loop juist een punt van energie. Gedurende het hele album blijft de sfeer echter donker en een tikkeltje melancholisch en vormt zo een sterk geheel.
Imperfecties
Het is opvallend hoe relatief eenvoudig de nummers in elkaar zitten. Je zou bij de beschrijvingen hierboven misschien een enorm gelaagd album verwachten en soms komt de volle muziek ook zo over, maar over het algemeen heeft West weinig middelen nodig. Waar het detail en de diepgang hem dan in zitten? Hij steekt hoorbaar aandacht in de klanktextuur en speelt bovendien op prachtige wijze met imperfecties. De synths in het eerder besproken ‘Looming’, bijvoorbeeld, bestaan uit drie lagen die net niet goed getimed zijn, wat het schurende effect geeft. Het zorgt voor een rauw randje en maakt dat de emotie binnenkomt bij de luisteraar.
Howl verdient het dus om gehoord worden. Liefhebbers van het in 2013 als meesterwerk binnengehaalde The Inheritors van James Holden zouden hier bijvoorbeeld eens naar moeten luisteren. Hoewel niet precies hetzelfde, is het idee immers soortgelijk: synthesizermuziek met een sterke nadruk op een menselijke dimensie en een organisch geluid. De oefenperiode is nu definitief voorbij, wie weet wat voor moois Ryan Lee West nog op de wereld los zal laten.
Rival Consoles
Album: HowlMisschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
‘De Gelaarsde Poes’ is een geweldig leuk spektakel
Met haar bruisende energie, doldwaze aankleding, komisch opgeklopte typetjes en bovenal de sterke kruisbestuiving tussen regie, tekst en muziek, is De Gelaarsde Poes een fantastische nieuwste aanwinst in de reeks familievoorstellingen die het Ro Theater net voor kerst op de planken brengt.
De Gelaarsde Poes is een door het Ro Theater-team dik aangezette en naar het nu vertaalde versie van het sprookje De gelaarsde kat. Het oorspronkelijke sprookje vertelt de belevenissen van de jonge molenaarszoon Jaap en zijn kat, het enige erfstuk dat Jaap ontving na het overlijden van zijn vader. Jaap en het beest trekken arm en verloren door het land – tot blijkt dat de kat slim en gevat is. Hij weet met zijn listige streken en creatieve huichelarij de koning van het land wijs te maken dat zijn baasje een markies is. De rijkdom en het geluk die volgen, zijn echter niet zonder problemen. Daar zit ook de ‘les’ van het verhaal: ‘vaar nooit onder een valse vlag’, oftewel: doe je nooit anders voor dan je bent.
Gouden basis
Het Ro Theater maakte met regisseur Pieter Kramer en schrijver Don Duyns eerder al succesvolle familievoorstellingen. Hun kenmerkende regie- en schrijfstijl vormt ook de gouden basis voor deze productie. Duyns teksten zitten vol met woordgrappen, overdrijvingen en bovenal een lekkere vaart. De regie van Kramer vertolkt al die dingen op een geweldige, subtiele manier en een fantastisch gevoel voor timing, die bovendien ook uitstekend wordt opgepakt door het gehele ensemble.
Ook de vormgeving van het stuk bruist; zowel het decor- als kostuumatelier hebben alles uit de kast getrokken. Ouderwetste schoolplaten vormen de basis voor de kleurrijke, fantasievolle decors – en vrijwel allemaal hebben ze ergens een kwinkslag en een knipoog. De doeken en stellages worden bij elke scène op- en afgereden, getakeld en geschoven. Als publiek zou je je nog veel langer aan de fraaie schilderingen kunnen vergapen. De kostumering is ook schitterend en past goed bij de over-de-topbenadering.
Geweldige draaikolk
De Gelaarsde Poes doet met verschillende bizarre situaties en kleurrijke personages een paar flinke scheppen bovenop op de originele plot. De poes (Bart Rijnink) is verworden tot een soort listige punker, die zichzelf verliest in de rock-‘n-roll van de verworven rijkdom. De schijnwerpers richten zich daarnaast op de avontuurlijke puberdochter van de koning, Wendy (Keja Klaasje Kwestro), ook wel ‘Verwendy’, die wel zin heeft om een potje te gaan tongen met een jongen uit het gewone volk. Ze ontsnapt uit het paleis loopt op de kermis tegen Jaap aan – en dat is natuurlijk (kalver)liefde op het eerste gezicht. Ook wordt de verwaande praatjesmaker James Blond (Arjan Ederveen/Wart Kamps) ingehuurd om op de prinses te passen. Bovendien is er nog een romance voor de kat, in de vorm van een travestie-poes (Alex Klaasen) uit de plaatselijke Thaise stripclub Thai Aaibar. Vrijwel alle figuren uit het verhaal barsten daarnaast regelmatig los in bizarre, komische en catchy De Gelaarsde Poes-versies van allerlei nummers van Michael Jackson. De uitstapjes verbreden het verhaal en maken het ook meer van het hier en nu. Het enige kleine vraagteken dat rijst is of het stuk door de uitweidingen niet te lang is geworden voor de concentratiespanne voor de jongsten, maar de energie waarmee het geheel de zaal in knalt kan die vraag gemakkelijk teniet doen.
Al met al is De Gelaarsde Poes een enorm dynamisch, grappig en prachtig vormgegeven spektakel. Het geheel klopt in bijna alle facetten. Ja, het stuk duurt lang, maar laat dat alsjeblieft niemand weerhouden van het aanschaffen van tickets voor deze geweldige achtbaan.
Ro Theater - De Gelaarsde Poes
Regie: Pieter KramerArtiest: Ro Theater
Gezien op zaterdag 26 december 2015 in Rotterdamse Schouwburg, Rotterdam
Nog te zien tot maandag 28 maart 2016
Misschien ook iets voor u
Om vaak te draaien
Het leek veel korter, maar het is toch alweer tweeënhalf jaar geleden dat De Lafaard Kapitein verscheen. Met Nooit Genoeg heeft Jeroen Kant een opvolger gecreëerd die misschien wel zijn beste liedjes tot nu toe bevat.
Kants vorige album was het eerst verschenen werkje op zijn eigen platenlabel, Bastaard Platen, dat hij samen met Matthijs Leeuwis oprichtte. Inmiddels hebben deze platenbazen ook plaats geboden aan ander Nederlands- en Vlaamstalig talent: Björn van der Doelen, Flip Noorman, Mathijn den Duijf, ContraContra en Marco Martens vonden inmiddels onderdak bij de sympathieke Brabanders.
Nederlanse Americana
Je kunt het album Nooit Genoeg een Nederlandstalige Americana-plaat noemen. Jeroen Kant weet traditionele muziekstromingen als country, folk en blues als inspiratiebron te gebruiken voor zijn eigen liedjes. Hij laat zich begeleiden door gitaren, drums, percussie, orgeltjes, koortjes en contrabas. Alles is vooral heel subtiel; nergens schreeuwerig, hard of dichtgespeeld. Het is muziek met veel gevoel voor de ruimte tussen de noten. Hierdoor komen de teksten goed tot hun recht. Ze zijn vaak cynisch van karakter, een goed voorbeeld is het openingsnummer ‘Nooit Genoeg’, dat onze consumptiemaatschappij en de hang naar eeuwig leven als onderwerp heeft.
Kant is niet alleen kritisch op de maatschappij, maar verhaalt ook over zijn eigen leven, waarbij hij soms heel dichtbij zichzelf komt. Een voorbeeld daarvan is het lied ‘Oude Kronkelpad’, waarin hij een verlaten liefde onder de loep neemt en zijn melancholieke gedachten daaromheen de vrije loop laat.
In ‘Een Zucht’ beschrijft Kant hoe een arbeider die richting de pensioneringsleeftijd gaat, terugkijkt op zijn leven. Veertig jaar werken en een relatie die zich voortsleept, maar toch stand blijft houden. Hij heeft spijt van het voorbije leven, dat hij niet meer over kan doen. Als hij weer jong was, deed hij het allemaal anders… misschien. Kant observeert en relativeert scherp.
Zichzelf overtroffen
Ieder liedje van het album Nooit Genoeg is als een klein verhaaltje in een boek. Steeds weer weet Jeroen Kant, ondersteund door een fijne melodie, de luisteraar aan de hand mee te nemen naar wat hij ziet, meemaakt, heeft waargenomen en beleefd. Vaak blijft Kant heel dicht bij het leven van alledag en het zijn het niet de meest vrolijke bespiegelingen die de revue passeren. Armoede, verloren liefdes, zwerven, bedrog en verdriet zijn onderwerpen die veel voorkomen. Wie zoekt naar vrolijkheid of hoop, moet met een zaklampje zoeken. Maar ze zijn er wel, die lichtere momenten. In ‘Als een kind zo blij’, schemert door de ellende heen toch een voorzichtige blijdschap en in ‘Leugens’, laat de onvoorwaardelijke liefde zich van haar mooiste kant zien in zware beloftes aan elkaar.
Jeroen Kant heeft zichzelf met dit nieuwe album overtroffen. Nooit Genoeg is een plaat om regelmatig te blijven luisteren, omdat er steeds weer wat nieuws te ontdekken valt in de teksten van de singer-songwriter. Luister je eens niet naar de teksten, dan valt ineens op dat muzikaal alles zo goed in elkaar zit dat je je nog steeds geen moment verveelt.
Live in Nederland:
17-12-2015 Luxor, Arnhem (Clubtour met Ben Caplan)
18-12-2015 Burgerweeshuis, Deventer (Clubtour met Ben Caplan)
19-12-2015 Fluor, Amersfoort (Clubtour met Ben Caplan)
23-12-2015 Tivoli, Utrecht (Clubtour met Ben Caplan)
24-12-2015 Neushoorn, Leeuwarden (Clubtour met Ben Caplan)
26-12-2015 Paradiso, Amsterdam (Clubtour met Ben Caplan)
27-12-2015 Simplon, Groningen (Clubtour met Ben Caplan)
Jeroen Kant
Album: Nooit GenoegLink: Platenmaatschappij
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
De beste boeken van 2015
/ 0 Reactiesdoor: De hoofdredactie0 SterrenOnze redacteuren hebben een selectie gemaakt uit de boeken die ze dit jaar besproken hebben. Ze vertellen je welke boeken je niet had mogen missen. Het is een afwisselende lijst geworden, met fictie, non-fictie, vertaald, Nederlands, en natuurlijk poëzie.
1. Roger Martin du Gard – De Thibaults
Jesse van Amelsfoort: ‘Vorig jaar noemde ik het eerste deel van Roger Martin du Gards De Thibaults; het dit jaar verschenen tweede deel is zo mogelijk nog beter. De kunst en kunde spat van elke pagina, net zoals het grote drama van de Eerste Wereldoorlog en het kleine drama van verscheurde families.’ Lees hier de recensie.
2. Rüdiger Safranski – Goethe. Kunstwerk van het leven
André van Dijk: ‘Op een luchtige, zeer leesbare manier brengt Safranski de levensgeschiedenis van Goethe in beeld, gekoppeld aan fragmenten uit brieven, dagboeken, gedichten en proza uit diens omvangrijke oeuvre. Zo weet hij nog stelliger een complete Goethe neer te zetten, waarbij vele aannames gestaafd worden door originele teksten en talrijke gaten op overtuigende wijze gevuld worden.’ Lees hier de recensie.
3. Katja Petrowskaja – Misschien Esther
Jesse van Amelsfoort: ‘Katja probeert haar familiegeschiedenis uit de handen van de vergetelheid te redden. Wij zijn wie we waren, wij zijn onze voorouders, maar wat als je niet weet wat dat betekent?’ Lees hier de recensie.
4. Alex Boogers – Alleen met de goden
Sam van Middendorp: ‘In Alleen met de goden neemt Aaron Bachman het op tegen mede-kickboksers, maar bovenal tegen zijn ouders en de harde, troosteloze werkelijkheid van zijn jeugd. Daarmee komt de thematiek van Boogers in deze grote roman nog eenmaal in alle hevigheid terug.’ Lees hier de recensie.
5. Yves Bonnefoy – Wat in de schaduw bleef
Maarten Buser: ‘Van de boeken die ik zelf dit jaar voor 8WEEKLY heb besproken is mijn favoriet Wat in de schaduw bleef van Yves Bonnefoy, een vertaling van twee bundels van de Franse dichter. Waar Bonnefoys eerdere poëzie vaak wat aan de abstracte, talige kant blijft, weet hij in deze twee bundels een overtuigende, bijna driedimensionale wereld te scheppen. Daarin verwerkt hij zijn bekende thema’s en beelden die nu winnen aan tastbaarheid, en dat doet de gedichten erg goed.’ Lees hier de recensie.
6. P.F. Thomése – De onderwaterzwemmer
André van Dijk: ‘Een leven in de greep van angst en schuldgevoel, dat is wat P.F. Thomése ons voorschotelt in zijn nieuwe roman. Een uiterst zwaarmoedige en deprimerende geschiedenis die glorieus blijft schitteren door de fenomenale schrijfkunst van de auteur. Er is sympathie voor de ongelukkige hoofdpersoon, maar tegelijkertijd is de neiging de man een schop onder de kont te verkopen moeilijk te onderdrukken.’ Lees hier de recensie.
7. Karl Ove Knausgård – Vrouw
Inge Cohen Rohleder: ‘Vrouw is het zesde deel van een serie dikke boeken over Knausgårds eigen leven. Zijn moeilijke jeugd met een gestoorde vader, zijn ingewikkelde huwelijk met een gestoorde vrouw en zijn schaamteloze zelfobservaties; eigenlijk is Karl Ove zelf de raarste van allemaal. Tussen de hier en daar komische wederwaardigheden vlecht hij essays over geschiedenis, kunst en onze behoefte aan liefde en aandacht. Voor iedereen valt er wel wat te herkennen en gelukkig ook te lachen. Je raakt of meteen verslaafd aan deze folianten of je bladert wat en zucht: o wat DIK, niks voor mij!’ Lees hier de recensie.
8. David Vann – Aquarium
André van Dijk: ‘De omstandigheden waaronder David Vann zijn personages laat optreden, lijken sterk op die uit zijn voorgaande werk. Er is de rauwe armoede en uitzichtloosheid die hij fraai laat samenvallen met metaforen die de jonge Caitlin opdiept uit de haar omringende vissenwereld. Het aquarium als de verbeelding van het begrensde leven waar de verhoudingen kunstmatig in stand worden gehouden.’ Lees hier de recensie.
9. Connie Palmen – Jij zegt het
Sterre Houweling: ‘Jij zegt het is prachtig geschreven, intelligent en vloeiend, zoals we van Palmen gewend zijn. Hoewel het een tragisch drama is, geen thriller, kon ik het boek toch niet wegleggen. Ik wilde zo graag de details over, de eigenlijk al bekende, afloop weten.’ Lees hier de recensie.
10. Ellen Deckwitz – De blanke gave
Maarten Buser: ‘Een van de luxeproblemen van voor verschillende media mogen schrijven, is dat ik me voor Literair Nederland over De blanke gave van Ellen Deckwitz ontfermde, en iemand anders op 8WEEKLY de bundel besprak. Die was minder te spreken over deze gedichtenbundel, die het tot mijn favoriet van het jaar wist te schoppen. Deckwitz brengt veel, heel veel, bij elkaar, uit verschillende werelddelen en zelfs tijdsperiodes, maar alles wordt samen één prikkelend geheel.’ Lees hier de recensie.
Misschien ook iets voor u
Controlfreak in een kayak
De films van Bruno Podalydes halen zelden Nederland. Alleen zijn aandeel in het veelluik Paris je t’aime draaide in de bioscopen. Zijn overige films, zoals de uitstekende komedie Bancs publics uit 2009, komen hoogstens op dvd uit.
Hetzelfde lot is Comme un avion beschoren. De films van Podalydes zijn, met z’n droge humor en absurde scènes, niet Frans genoeg. Eerder zou je de regisseur een verre Gallische neef van Alex van Warmerdam, Roy Anderson of Bent Hammer kunnen noemen.
In Comme un avion speelt de regisseur zelf de hoofdrol. Hij is Michel, een ontwerper van middelbare leeftijd met een leven dat van routines aan elkaar hangt. Zijn huwelijk met Rachelle (een heerlijke Sandrine Kiberlain) staat op de sudderstand. Het liefst vlucht hij in zijn hobby. Michel spaart alles wat met vliegtuigen te maken heeft en fantaseert over spannende avonturen.
Wulpse weduwe
Wanneer het op een dag op kantoor over palindromen gaat, raakt Michel geobsedeerd door een kayak. Niet alleen een woord dat je om kunt draaien, maar ook een symmetrisch object. Hij schaft een kayak aan, zet ‘m op het dak van zijn huis en beleeft daar, peddelend op het droge, spannende fantasietochten.
Wanneer zijn vrouw deze nieuwe hobby ontdekt, spoort ze hem aan om echt op reis te gaan met zijn bootje. Michel neemt een week vrij en schaft een enorme hoeveelheid outdoorspullen aan om elk risico tijdens de reis uit te kunnen bannen. Die reis voert niet al te ver. Na een paar kilometer belandt hij bij een herberg, geleid door de wulpse weduwe Laeticia, waar hij de rest van de film steeds terug zal keren.
Melancholiek verhaal
Comme un avion is een film over mannelijk onvermogen. Michel probeert elk facet van zijn leven te controleren, maar tegen zijn existentiële twijfels is geen techniek opgewassen. Dat geeft de filmregisseur de mogelijkheid uit te pakken met een aantal hilarische scènes waarin de door hem gespeelde hoofdpersoon worstelt met te handige campinggadgets en falende iPhones.
Heel diep graaft Comme un avion niet, maar de toon is aangenaam licht en de absurde voorvallen – zoals een cameo van acteur Pierre Arditi als een woedende hengelaar – blijven de kijker verrassen. Onder die vrolijke oppervlakte ligt een melancholiek verhaal over een man met een midlifecrisis die het ook allemaal niet meer weet.
Comme un avion
Regie: Bruno PodalydesMisschien ook iets voor u
Gezellige jongens voor de lol met een grote L
Ja hoor, daar zijn ze weer: in 2012 waren ze nog een hit op theaterfestival de Parade, nu timmeren ze aan de weg met alweer hun tweede avondvullende voorstelling 2. De titel is veelzeggend door zijn eenvoud, en dekt de lading perfect. Toch rijst de vraag na afloop: wat heeft deze cabaretgroep te bieden? In elk geval is niet zozeer inhoud, maar met name de vorm subliem.
Groen
Wie de kleur groen een warm hart toedraagt, komt geheel aan zijn trekken bij ‘Herman’. Het vriendenclubje, bestaande uit Polle, Rob, Benny en Rein, is namelijk gespecialiseerd in het uitventen van een enkel thema, veelal gelardeerd met muzikale mime. Wat dat betreft niks nieuws onder de zon; de
voorstelling is ook nu weer een schitterend auditief spektakel, met zeer mooi uitgewerkte effecten. Waar in het eerste programma de theaterzaal nog werd omgetoverd in een heuse jungle, kan je je nu bijvoorbeeld zomaar ergens diep in de zee wanen. Of op een Schotse heuvel, strijdend tegen een onzichtbaar leger maar met fatale gevolgen. Het is een voorstelling met een veelvoud aan absurde sketches, zonder een duidelijke rode draad. Het programma is afwisselend qua lengte en engagement. Bij sommige stukken wordt iets meer geduld van de kijker gevergd en duurt het even voordat je door hebt wat je ziet. Andere scènes, bijvoorbeeld over een speelgoedketen, zijn alweer voorbij voordat je er erg in hebt. Dat maakt het op een leuke manier onvoorspelbaar.
Geen bedrog
Wat vooral in het oog springt, is dat de jongens zeer goed op elkaar zijn ingespeeld. Een half oog of woord is vaak al genoeg, daardoor loopt de voorstelling als een trein. De jongens kunnen ook nog eens prettig goed zingen, van soul tot gospel tot onvervalste rap. Eigenlijk doen ze alles waar ze zin hebben, waardoor vooral het gehoor rijkelijk bediend wordt. Maar gáát het ook nog ergens over? Nou nee. Er worden geen inhoudelijke statements gemaakt; het zijn vooral grappen die jonge jongens maken als ze buitenspelen en de rollen hebben verdeeld. Die licht verteerbare kost zal wellicht niet iedereen kunnen waarderen – het woord ‘flauw’ of ‘kinderachtig’ zal de kop opsteken – maar wie zich leent voor een avond onbekommerd lachen, doet er goed aan om naar 2 te gaan. Er zijn namelijk genoeg prachtige scenes en liedjes die het de moeite waard maken om deze vier bengels aan het werk te zien. Zeker als het gaat over het liedje over valsmunterij, dat na afloop nog even in het achterhoofd genesteld zal blijven. Wie besluit een kaartje te kopen, komt zeker niet bedrogen uit. Op het kaartje staat weliswaar ‘cabaret’, maar het is meer dan dat. Zien!
Herman in een bakje geitenkwark – 2
Artiest: Herman in een bakje geitenkwarkGezien op woensdag 16 december 2015 in De Kleine Komedie, Amsterdam
Nog te zien tot zaterdag 09 april 2016
Misschien ook iets voor u
Geschiedenis geserveerd met meligheid en hysterie
In het eerste deel van het drieluik De Vaderlandse Oorlog, over Maurits van Oranje en Johan van Oldenbarnevelt, ontloopt Theatergroep Aluin vakkundig het risico van politisering. Wat het gezelschap wel wil zeggen, wordt helaas naar de achtergrond gedrukt door chaos en het ontbreken van een sterke dramatische lijn.
De kennis over de Slag bij Nieuwpoort reikt bij veel mensen – de schrijver van deze recensie incluis – niet veel verder dan het eenvoudig te onthouden jaartal 1600 en de daaruitvolgende deductie dat de veldslag waarschijnlijk iets met de Tachtigjarige Oorlog te maken gehad zal hebben. Het hoe en waarom en het wie tegen wie, alsook de plaats van de gebeurtenis binnen een bredere context van de Nederlandse onafhankelijkheid, liggen wat verder weggezonken in het collectieve geheugen. De familievoorstelling 1600 Slag bij Nieuwpoort is niet zozeer een algehele opfriscursus, maar zoomt in op de complexe verhouding tussen Prins Maurits, stadhouder en legeraanvoerder, en raadpensionaris Van Oldenbarnevelt.
Historische mediakritiek
In een sterk gepolariseerd klimaat wat betreft de nationale identiteit, ligt een toneelstuk over de geschiedenis van Nederland al snel onder een vergrootglas. Buig te veel de ene kant op en je bent een neo-koloniale chauvinist, buig te veel de andere kant op en je verkwanselt je eigen achtergrond met je politiek correcte cultuurrelativisme. Scenarist Erik Snel weet een diplomatieke middenweg te vinden door wel het belang van Maurits (Jilles Flinterman) en Van Oldenbarnevelt (Boris van Bommel) voor de onafhankelijkheid van Nederland te benadrukken, maar ze tegelijkertijd als respectievelijk een door demonen geplaagde casanova en een manipulatieve technocraat neer te zetten. Voor een meta-narratief is de dwarse dichter en historicus Gerard Both (een flink schmierende Klaas Postmus) aan de geschiedenis toegevoegd. Hij wordt de propagandamachine van de prille Republiek en de vraag rijst of zijn gekleurde berichtgeving nu positief is voor de opstandelingen, want het sterkt de moraal – of juist negatief, want de opgeklopte overwinningsverhalen kunnen leiden tot valse hoop en roekeloosheid.
Overvloed
Deze kritisch mediabeschouwing vormt een interessant uitgangspunt, maar blijft onder de oppervlakte sluimeren. Dat de vijf spelers (naast de hierboven genoemden ook Hiske Eriks en de ontwapenende stagiair Dennie Lukkezen) meerdere rollen op zich nemen, is op zichzelf geen probleem. De luide meligheid en de chaotische wisselingen waarmee dit gepaard gaat, leiden echter de aandacht af van de thematiek. Waar de dialogen soms spitsvondig zijn, kijk je op andere momenten naar een niet optimaal uitgevoerde Klokhuis-sketch. De scènes die wel enige beroering beogen, zoals de momenten waarin Maurits zijn dode moeder ziet verschijnen, verliezen door de hectiek hun impact en worden plat. Door te mikken op verschillende genres, van klucht tot leerstuk tot Shakespeariaans konings- of eigenlijk prinsendrama, komt geen enkel aspect echt tot wasdom. 1600 Slag bij Nieuwpoort is namelijk te opzichtig, te druk en mist een spanningsboog, waardoor het in potentie sterke onderwerp van deze hertelling van de geschiedenis niet beklijft.
Theatergroep Aluin – 1600 Slag bij Nieuwpoort
Regie: Erik SnelArtiest: Theatergroep Aluin
Gezien op zondag 20 december 2015 in Theater Kikker, Utrecht
Nog te zien tot zaterdag 23 januari 2016
Misschien ook iets voor u
Verfrissende blik
Het Drents Museum in Assen vormt korte tijd het thuis voor de Britse kunstenaarsgroep ‘The Glasgow Boys’. Het Schotse impressionisme dat aan het eind van de negentiende eeuw furore maakte is voor het eerst in honderd jaar in een overzichtstentoonstelling te zien buiten Groot-Brittanië.
De zogenaamde ‘Glasgow Boys’ zetten zich af tegen de gevestigde orde. Ze wilden een nieuwe, frisse schilderkunst van landschappen en figuren creëren, los van opsmuk. Zij vonden het waard om het doodnormale te verbeelden, vaak op grote doeken. Zo heeft een van de pioniers, James Guthrie, een werk gemaakt van een meisje dat ganzen begeleidt naar een nieuwe weide. Er is eigenlijk niets opmerkelijks op dit werk te zien, het is heel alledaags, en dat maakt het juist zo mooi.
Knippen en plakken 2.0
George Henry, Het middaguur, olieverf op doek, 1885. Particuliere collectie. Foto: Drents Museum
In de tentoonstelling is aandacht voor de verschillende inspiratiebronnen die de kunstenaars hadden. ‘The Boys’ trokken erop uit in de vrije natuur van Schotland en Frankrijk. Hun opleiding volgden ze voornamelijk bij Parijse ateliers, maar educatieve reizen naar Japan waren ook niet uitzonderlijk. Ze maakten zich verschillende stijlen eigen en namen Franse thema’s uit het destijds moderne leven over. Het werken in de buitenlucht en de schetsachtige werkwijze die een impressie van de werkelijkheid wilde overleveren, namen de Schotten ook over van de Fransen. De naturalist Bastien Le-Page was een van hun iconen, hij is daarom ook nadrukkelijk aanwezig in de tentoonstelling. Het naturalisme was een geliefde stijl bij ‘The Glasgow Boys’, wat terug te zien is in de natuurgetrouwe landschappen en beelden van het boerenleven. Een voorbeeld hiervan is het werk van James Guthrie, waarin hij een verstild moment van het nostalgische plattelandsleven vast heeft gelegd. In warme aardetinten is een meisje te zien dat kolen oogst. ‘The Boys’ keken ook naar de Haagse School, waardoor er ook werken van onder andere Anton Mauve, Jozef Israëls en Matthijs Maris te bewonderen zijn. Verschillende invloeden uit diverse landen en streken overnemend, wisten de ‘Boys’ toch een eigen, frisse en vernieuwende stijl te vormen.
Stap in de goede richting
Edward Atkinson Hornel, The Goatherd, olieverf op doek, 1889, Glasgow Museums Kelvingrove. Foto: Drents Museum
De opbouw van de tentoonstelling is erg helder. De inspiratiebronnen worden weergeven en er is zelfs een leuke zijstap naar het prentenkabinet, die de werkmethode van de mannen laat zien aan de hand van hun tekeningen. Bij een deel van de groep was het werk halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw al wat decoratiever. Uiteindelijk gingen de kunstenaars George Henry en Edward Hornel hier mee door en zagen steeds meer af van de naturalistische weergave. Ze wilden meer vanuit de verbeelding werken. De groepsleden volgden steeds meer hun eigen weg aan het einde van de jaren tachtig. In de tentoonstelling is er ook de mogelijkheid om verschillende paden te bewandelen. Er is voor gekozen om dit uiteenlopen van stijlen in de tentoonstelling te verwerken. Hoewel dit een risico is wat betreft het overzicht, heeft dit erg goed uitgepakt.
Met deze tentoonstelling heeft het Drents Museum Schotland tijdelijk haar grootste schatten ontnomen. De chronologisch opgebouwde tentoonstelling is overzichtelijk, maar bovenal ook inzichtelijk. Inzichtelijk in de, niet bij iedereen bekende ‘Glasgow Boys’, die met deze tentoonstelling een welverdiend eerbetoon krijgen.
The Glasgow Boys - Schots impressionisme 1880-1900
Gezien in: Drents Museum, AssenNog te zien tot: zaterdag 07 februari 2015
Misschien ook iets voor u
Twaalf keer Sehgal – december
/ 0 Reactiesdoor: Laure van den Hout0 SterrenEen retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.
Op de benedenverdieping van het Stedelijk loop ik door de vaste collectie en de collectie vormgeving. Ik ben op zoek. Mijn tempo sluit daardoor niet aan op dat van de gemiddelde museumbezoeker, ik loop te hard en passeer de werken zonder ze een blik waardig te gunnen. Overtuigd beklim ik de trap: december bevindt zich boven.
Twaalf uit twaalf: This occupation (2005) en Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000)
De afgelopen elf maanden ben ik vanaf het moment dat ik het museum betreed meer alert op de geluiden om me heen. Hoor ik mensen converseren, hoor ik gezang? Ik spits mijn oren voor een mogelijke aanwijzing waar Sehgals werk zich deze maand kan bevinden – hoewel het gepaard gaan met spraak of zang geen vast gegeven is in zijn situaties. Als bij toeval kies ik de ‘juiste’ route en bevind me in de zaal waar in november ten overstaan van de schilderijen van Tuttle en Mangold kritiek geleverd werd – This is critique (2008).
“Zij zal niet met je praten, hoor”
In de zaal zijn twee mannen met elkaar in gesprek. Ze staan middenin de ruimte. Het voelt raar om daar als derde naar te blijven kijken, maar ik doe het toch – weliswaar vanaf een afstandje, de zaal is groot genoeg. Een van de mannen is rond de dertig en de audiotour om zijn nek verraadt dat hij bezoeker is. Betekent dat dan dat de andere man, al redelijk op leeftijd, vertolker is? De voor de rest lege zaal doet vermoeden van wel. Gekleed in een felrode trui, bordeauxkleurige broek, donkere gympies en een felblauwe sjaal maakt hij een joviale indruk. Deels door zijn kleding, deels door de manier waarop hij praat: licht slissend en op een zangerige toon.
Ik vang flarden van het gesprek op – “Dit is een werk van Tino Sehgal en de vrouw in de ruimte hiernaast is óók een werk van Tino Sehgal”. Maar, “zij,” en hij lacht terwijl hij dit zegt, “zal niet met je praten, hoor”. Met zijn vinger prikt de man een paar keer in de schouder van de jongeman om zijn betoog kracht bij te zetten. De jongeman wijst naar de belendende ruimte en neemt afscheid door de man een hand te geven. Mijn verwachting is dat de vertolker, na het vertrek van de jongeman, naar mij toe zal komen: ik ben namelijk de enige andere bezoeker in de zaal. Niets is minder waar. Hij keert me de rug toe en loopt met zijn gezicht in de richting van een van de zaaldoorgangen. Terwijl hij loopt, zingt en praat hij tegelijkertijd: het zijn langgerekte klanken, maar wat ik hoor kan ik niet plaatsen. Pas als hij vervolgt met “Tino Sehgal, This occupation, 2005” begint het me te dagen dat de klanken die hij daarvoor uitbracht tezamen ook ‘this occupation’ vormen. Thiiiiiiiiiiiis oooooooooooooo cuuuuu paaa tion.
“Als er iemand binnenkomt moet ik occupied zijn”
Na het uitspreken van de titel zoekt de vertolker zijn centrale plek in de zaal weer op, kijkt me vriendelijk aan, diept een bontgekleurd, gehaakt hoesje op uit zijn broekzak en haalt daaruit een telefoon tevoorschijn. “Tijd?” vraag ik. Hij loopt naar me toe en houdt het schermpje van de telefoon voor mijn gezicht: 16:20 staat er in het display van een oude Nokia. “Nog lang niet,” zegt hij.
“Als er geen nieuwe bezoekers de zaal betreden dan mag ik praten. Dat heeft al tot heel veel interessante gesprekken geleid. Ook met toeristen. Maar als er iemand binnenkomt dan moet ik occupied zijn. Hoorde je me net?” Hij verwijst naar het zangerige uitspreken van de titel. Over het werk van Sehgal zegt hij: “Ook al ben ik zelf ook spiritueel, ik ben het niet eens met zijn ideeën. Maar dat geeft niet.”
Hij vertelt me dat hij 32 jaar dakloos is geweest in Amsterdam voordat de Protestantse Diaconie zich over hem en andere daklozen ontfermde. Of hij nu nog steeds dakloos is, laat hij in het midden. Hij maakt onderdeel uit van het koor – “We zingen spirituele liederen, maar ook volksliederen” – en van een filosofiegroep, geleid door studenten en gastdocenten. Hij heeft gehoord dat Sehgal een gift heeft gedaan aan de Diaconie en dat hij, in ruil daarvoor, gevraagd heeft of een aantal van hen This occupation wil vertolken. “Er waren audities en repetities en iedereen wilde wel voor vijftien euro per uur.”
De titel werkt wonderwel: door het uitspreken van ‘this occupation’ wordt het uitvoeren van het werk, van de situatie, ook daadwerkelijk een occupatie. De vertolker ís bezig, neemt bezit van en geeft invulling aan iets. Dit alles maakt dat het woord ‘was’ in “ik was 32 jaar dakloos”, misschien een kortstondig ‘zijn’ is. Nu, op dit moment, is hij het in ieder geval letterlijk niet.
Reconstructie van herinnering
Het is laat in de middag en de hoeveelheid daglicht die door het glazen plafond valt is minimaal: het zorgt voor een stemmige sfeer. Een jonge vrouw ligt op de grond, ze draagt gewone kleding; een donkerrode gebreide trui, donkerblauwe pantalon, zwart-witgestreepte sokken en zwarte herenschoenen. Haar blonde krullen verhullen het merendeel van de tijd haar gezicht. Als door onzichtbare krachten voortgestuwd beweegt en kronkelt het lichaam van de vertolker over de vloer van het Stedelijk. Dit werk, Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things, was in de afgelopen twaalf maanden twee keer eerder te zien: in januari en in maart. Vijf keer in totaal was ik dit jaar getuige van het werk, en hoewel ik de beheersing en concentratie waarmee de bewegingen worden uitgevoerd herken, ben ik opnieuw verbaasd door de traagheid van dit werk – zo langzaam, zo subtiel. Wat stil lijkt, is niet stil.
In januari schreef ik, na het zien van Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things: “Veel bezoekers passeren het werk zonder het meer dan één blik waardig te gunnen. Af en toe stopt een rondleiding om in deze zaal halt te houden. Bezoekers lopen door de ruimte heen, komen tot de ontdekking dat de vrouw in de hoek een kunstwerk is, lopen vervolgens terug naar het titelbordje en kijken, alvorens door te lopen naar de volgende zaal, nog even over hun schouder naar de bewegende figuur op de grond.” Ontregelde museumbezoekers, niet goed wetend hoe ze op het werk moeten reageren: niet zo vreemd voor eenieder die het werk van Sehgal ook maar een beetje kent. Toen ik dit fragment een aantal weken geleden herlas, was ik verbaasd over de aanwezigheid van het titelbordje. In Sehgals werken is er niks anders dan de fysiek van de vertolker aanwezig, is niks blijvend behalve de herinnering: het lichaam van de vertolker is het vehikel, de drager van het werk. De ongeschreven regel is: geen documentatie, in welke vorm dan ook.
Het herlezen van mijn beschouwing leidde ertoe dat ik ging twijfelen aan het daadwerkelijke bestaan van het titelbordje. Heb ik me vergist? Durf ik, maanden later, mijn hand in het vuur te steken voor het feit dat er werkelijk een titelbordje aan de muur hing? Ik heb er tenslotte over geschreven.
Uitzondering of regel?
Bij binnenkomst van de zaal waar in december Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things opgevoerd wordt, is er dan ook één ding dat mij direct opvalt: er hangt wederom een titelbordje aan de muur. Ik kan weinig anders dan me herhaaldelijk afvragen waardoor deze keuze in het leven is geroepen. Met betrekking tot januari, de eerste maand van Sehgals retrospectief van een jaar, is deze keuze nog enigszins voor te stellen: er was immers sprake van de eerste ‘situatie’.
Reden voor het plaatsen van het titelbordje was wellicht om bezoekers te attenderen op het feit dat er wel degelijk een werk aanwezig was in de ogenschijnlijk lege museumzaal. Of om te voorkomen dat bezoekers alarmerend de suppoosten in zouden schakelen, keer op keer wijzend naar die vreemd kronkelende figuur op de grond, in de veronderstelling dat er iemand onwel was geworden. Bovendien konden bezoekers elkaar, door de aanwezigheid van het titelbordje, op de hoogte brengen en zich ervan vergewissen dat er wel degelijk sprake was van een kunstwerk. “Kijk maar”, zouden ze dan zeggen, wijzend op het titelbordje met daarop de lange titel, “het is wel degelijk een kunstwerk”.
De vraag waarom Sehgal er in januari en december voor kiest om dit werk te tonen met titelbordje is geen flauwe exercitie naar een verklaring. Over het algemeen blijf ik liever in het ongewisse – zoals ik ook liever niet weet hoe Sehgals vertolkers worden uitgekozen en getraind, of wat er achter ‘this’ steekt in zijn titels. Het mysterie, het niet weten, is onderdeel van de ervaring. Maar dit keer is er iets anders aan de hand, ik ben gefascineerd door wat een kunstenaar die zo radicaal is met betrekking tot het niet vastleggen en documenteren van zijn werk – geen geschreven contract, geen foto’s, geen catalogi – beweegt om daarvan af te wijken?
Wellicht heeft het iets van doen met het feit dat van de zestien situaties die ik in de afgelopen maanden mocht aanschouwen, er veertien ‘zichzelf’ uitspraken door de titel van het werk te noemen: This is good (2001), This is new (2003), This is propaganda (2002), This is exchange (2002), Kiss (2002), This is so contemporary (2004), Kiss (clean version) (2006), This variation (2012), Ann Lee (2011), This situation (2007), This is progress (2010), This is critique (2008) en Selling out (2002). Van Yet Untitled (2013) ben ik niet zeker, op de momenten dat ik daarbij aanwezig was, heb ik het de vertolkers nooit de titel horen noemen. Wat Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things betreft durf haast met zekerheid te zeggen dat de vertolker de titel nooit hardop uitspreekt. Is dat in het universum van Sehgal een valide reden voor een titelbordje?
Een radicale gedachte is dat het titelbordje een atypisch werk zou kunnen zijn. Dat met het wél plaatsen van het titelbordje ook een serie ontregelingen in gang gezet wordt, evenzeer met schaarsheid als voedingsbodem. Mijn twijfel aan de aanwezigheid ervan in januari is daar het bewijs van: door Sehgals stellige aanname zijn werk op geen enkele manier te documenteren, het bestaat slechts in zijn hoofd, dat van de vertolkers en degenen die het aanschouwen, durf ik als toeschouwer bijna niet meer op mijn eigen waarneming te vertrouwen. De aanwezigheid van het titelbordje ontregelt in zo’n sterke mate dat ik aan mezelf begin te twijfelen. Nu december mijn waarneming van januari bevestigd heeft, wordt er een nieuwe vraag in het leven geroepen: was er in de zaal waar Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things in maart getoond werd dan ook een titelbordje te zien?
A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
Gezien in: Stedelijk Museum, AmsterdamNog te zien tot: donderdag 31 december 2015
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur: