Boeken / Fictie

Innerlijke landschapsverkenningen

recensie: Yves Bonnefoy – Wat in de schaduw bleef

Yves Bonnefoy is de meest vertaalde nog levende Franse dichter. In het Nederlands verschenen rond de millenniumwisseling al onder meer de vertalingen De beweging en roerloosheid van Douve en In het drogbeeld van de drempel.

Beide bundels hebben, onterecht, nauwelijks aandacht gekregen in de kritiek. Dat betekent gelukkig niet dat er überhaupt geen aandacht voor Bonnefoy is. In tijdschriften en bibliofiele uitgaves verschijnen nog vertalingen van zijn werk, en recent is Wat in de schaduw bleef uitgekomen. Deze uitgave blijkt uit twee bundels te bestaan: Ce qui fut sans lumière en Début et fin de neige, suivi de Là où retombe la flèche. Dat ontdek je pas als je de colofon leest. In het nawoord wordt heel kort aangestipt dat het hier om twee bundels gaat, maar je zou daar zo over heen lezen; voor je het weet lees je heel Wat in de schaduw bleef als één dikke bundel van honderddertig pagina’s. Dat had wat duidelijker gemogen.

Visueel

Yves Bonnefoys poëzie beantwoordt aan het beeld dat velen van een belangrijk geacht dichter zullen hebben: vaak nogal abstract, moeilijk doordringbaar en vrij gewichtig. Die kant van zijn poëzie maakt ook Wat in de schaduw bleef soms een beetje vervelend, maar dat wordt gecompenseerd door Bonnefoys troef: zijn gedichten doen tegelijkertijd behoorlijk visueel aan. Bovendien zijn de hier gepresenteerde bundels anekdotischer dan zijn eerdere werk, en dat maakt de gedichten toegankelijker.

Die visuele kracht leunt sterk op het herhalen en uitstrekken van beelden. Dat gebeurt in het lange openingsgedicht van Wat in de schaduw bleef (de eerste helft van deze uitgave) ‘De herinnering’, waarin een rustige verteltrant ingezet wordt. Het gedicht beschrijft de droom van iemand die zich een huis herinnert, dat huis binnengaat, daar zichzelf tegenkomt (‘waar een groot deel van wat ik was nog slaapt’), het huis verlaat en richting het ravijn loopt.

Landschapsverkenning

Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan de ruimtetekening, aan het groen om de ‘ik’ heen. In de gedichten daarna komen veel natuurbeelden terug, alsof in het openingsgedicht de grote lijnen uit zijn gezet en de gedichten daarna die lijnen verder invullen. Dat gevoel wordt nog eens versterkt als een bijna terloops beeld aan het begin van ‘De herinnering’, ‘Een gemaskerde man en vrouw, het lijkt wel / Of die een al te grote sloep vlot willen trekken’, terugkeert als slotreeks ‘De sloep met twee slapers’.

Het visuele aspect komt ook naar voren in de reeks ‘De grote sneeuw’ (uit de tweede hier opgenomen bundel). Bonnefoy neemt de ruimte om een wereld neer te zetten die uit niet veel meer bestaat dan de ‘ik’ en de sneeuw om hem. Deze ‘ik’ verlaat geregeld zijn huis om het sneeuwlandschap te verkennen, en ondertussen herinnert hij zich verscheidene zaken. Langzaam beginnen het landschap en die herinneringen een relatie aan te gaan; eigenlijk zoals dat ook in Wat in de schaduw bleef gebeurt. Alleen al daarom vullen beide bundels elkaar uitstekend aan. Ook dat zorgt ervoor dat Wat in de schaduw bleef een mooie uitgave is geworden, die bovendien een uitstekende introductie is tot Bonnefoys poëzie.