Kunst / Expo binnenland

Oprecht, maar nergens nieuw

recensie: Strange Messenger: The Work of Patti Smith

Dichter en punkrockfenomeen Patti Smith werd in 1975 bekend met haar album Horses dat opzien baarde door de combinatie van politiek geëngageerde poëzie en rockmuziek. Het Boymans van Beuningen toont met Strange Messenger momenteel een overzicht van haar tekeningen, zeefdrukken en foto’s.

Patti Smith – If it isn’t a Duncan, it isn’t a yo-yo, 1967

Nog altijd geeft Smith vele optredens waarbij ze tussen de nummers door uit eigen werk en dat van anderen voordraagt. In de afgelopen dertig jaar is ze daarmee uitgegroeid tot ’s werelds bekendste rockster annex dichteres. Maar wat weinigen in Nederland, en misschien ook daarbuiten, zullen weten is dat ze naast deze bezigheden ook succesvol is als beeldend kunstenares. In museum Boijmans van Beuningen daarom aandacht voor haar werk. Daarnaast is in de tentoonstelling werk te zien van vijf kunstenaars die op de één of andere manier door Smith zijn geïnspireerd of met het rockfenomeen hebben samengewerkt.

Menselijke hoogmoed

Patti Smith – South Tower, The Gems of Tragedy, 2002
Digitale afdruk, grafiet, krijt en plakbland op papier
34 x 27,9 cm

Centraal in de tentoonstelling staat een serie van ruim twintig tekeningen, zeefdrukken en digitale prints uit 2001, gemaakt als reactie op de aanslagen van 11 september. Een krantenfoto van de ingestorte South Tower van het World Trade Center in New York deed Patti Smith denken aan Pieter Brueghels Toren van Babel uit 1556. Dit bijbelverhaal (Genesis 11:1-9) dat handelt over de menselijke hoogmoed inspireerde Smith al eerder tot de song Babelogue op de lp Easter en vormde het uitgangspunt voor de dichtbundel Babel. De vraag is wat Patti Smith ertoe brengt een vergelijking te trekken tussen dit oude bijbelverhaal en de recente aanslagen in New York. Misschien zag ze in de aanslagen van 11 september een afstraffing van de arrogante houding van de regering van George W. Bush.

Expressionistische popart

Een kunstenaar die in de jaren zestig nieuwsfoto’s meerdere malen reproduceerde was de Pop-Artkunstenaar Andy Warhol. Zonder ze van commentaar te voorzien reproduceerde hij afbeeldingen van Marilyn Monroe, Elvis Presley, maar ook nieuwsfoto’s zoals die van een elektrische stoel of van straatrellen. Ook Patti Smith toont in haar serie van de South Tower steeds dezelfde nieuwsfoto. Een vergelijking tussen het werk van Smith en van Andy Warhol ligt daarom voor de hand. Beiden waren in de jaren zeventig in het artistieke milieu van New York actief, maar waar Warhol in die tijd zijn Pop Art produceerde, maakte Smith vooral expressionistische tekeningen. Voorbeelden daarvan zien we in een ander gedeelte van de tentoonstelling.

Christelijke symboliek

Patti Smith – After DeKooning, 1968
Grafiet, kleurpotlood en acrylverf op papier
73,7 x 58,4 cm

In zachte kleuren heeft ze hoofdzakelijk vrouwelijke naakten en menselijke figuren getekend die eerder een verwantschap tonen met de vrouwen van abstract expressionist Willem de Kooning uit de jaren vijftig. Daarbij maakte ze nog een enkele tekening met een christelijk thema. De zeefdrukken en digitale prints van de South Tower heeft Patti Smith bewerkt door het toevoegen van verfstreken en teksten. Het zijn dus niet pure reproducties (zoals Warhol die zou hebben gemaakt). Daarbij heeft ze ook nog christelijke symboliek toegevoegd, in de vorm van kruisen, en verwijzen sommige titels naar het geloof zoals South Tower with Babelfield Text van 2001.

In het werk Twin Death, eveneens uit 2001, doorsnijdt een groot kruis het beeld terwijl we op de achtergrond de Twin Towers zien staan. Religie, maatschappijkritische teksten, Pop Art en het Expressionisme lopen door elkaar heen in het werk van Patti Smith. Maar ondanks dat de aanslagen op het WTC recent zijn, komt de serie van de South Tower toch wat gedateerd over: we hebben dit allemaal al eens gezien. Patti Smith heeft haar gevoelens, hoe oprecht ook, niet weten te vertalen in een spannend nieuw beeld.

Dromerige sfeer

Ook als je niet houdt van Patti Smiths werk, valt er in de tentoonstelling toch nog een hoop interessants te zien. Zo is daar bijvoorbeeld de installatie die Ann Demeulemeester maakte naar aanleiding van Patti Smiths dichtbundel Woolgathering uit 1992. Op tulen jurkjes die aan het plafond zijn bevestigd projecteert zij dia’s van een wolkenlucht; in een vitrine liggen katoenen linten waar teksten uit de dichtbundel op zijn geborduurd en door de boxen schalt de stem van Patti Smith die uit haar werk voordraagt. Een dromerige sfeer wordt opgeroepen en laat zich niet meer zo snel uit je hoofd zetten.

De tentoonstelling Strange Messenger: The Work of Patti Smith loopt van 21 augustus tot 21 november in Museum Boymans van Beuningen te Rotterdam. Bij deze tentoonstelling wordt naast het werk van Patti Smith ook werk tentoongesteld van Ann Demeulemeester, Judy Linn, Robert Frank, Franz Gertsch en Dan Graham.

Film / Films

Geheim agent zonder charme

recensie: The Bourne Supremacy

Jason Bourne (Matt Damon) is na The Bourne Identity met pensioen gegaan. Al vroeg in de sequel, The Bourne Supremacy, wordt de kijkers verteld dat hij al twee jaar bezig is met het ophalen van herinneringen. Hij lijdt aan geheugenverlies en herinnert zich niet of nauwelijks iets van zijn daden als geheim agent bij de CIA. Hij was ooit een koele moordenaar en was goed in dat werk.

~

Bourne was geen agent met snelle auto’s, mooie vrouwen en futuristische wapens. Bourne gebruikte zijn handen en vooral zijn verstand. Aan het begin van The Bourne Supremacy is hij een man die met rust gelaten wil worden. In het eerste deel hebben we kennis gemaakt met deze gevechtsmachine. Jason Bourne was een moordenaar, maar hij heeft besloten afstand te nemen van het milieu waarin hij bekend stond als de nooit falende geheim agent. Als hij toch wordt ontdekt, gaat hij op onderzoek uit. Er volgt een film die snel van locatie wisselt, veel dialoog heeft en het vooral van de spannende achtervolgingen moet hebben.

Puzzelstukjes

~

Robert Ludlum heeft drie verhalen geschreven met Jason Bourne als hoofdpersoon. In de verhalen is deze geheim agent zijn tegenstanders telkens een stap voor. Ludlum tovert zijn lezers een puzzel voor, laat iets te raden en komt met verrassende oplossingen. De vraagtekens en de puzzelstukjes ontbreken in de film. The Bourne Supremacy is vooral rommelig. De twee grootste bezwaren zijn het magere verhaal en het spel van Matt Damon. Al de veranderingen van locatie kunnen de gaten in het script niet vullen. India, Berlijn, Napels en zelfs Amsterdam worden aangedaan. In elke stad komt er een puzzelstukje bij, maar in lang niet alle gevallen worden de stukjes op de goede plaats gezet. De film raast maar door, zonder een rustpauze.

Emotieloos

James Bond, om een voorbeeld te noemen, rustte af en toe nog uit in een hotelkamer met een ‘shaken, not stirred’ martini. In zijn bed vond hij een daar toevallig aanwezige dame en de toeschouwers konden even ademhalen en glimlachen. Jason Bourne heeft geen dames aan zijn arm hangen, maakt geen avances, drinkt zelfs geen koffie: hij slaapt of rust niet eenmaal. Matt Damon lijkt zijn rol zonder veel plezier te spelen. Natuurlijk is zijn leven in gevaar, maar zo humor- en emotieloos verdient hij het slechts tegen een verdwaalde kogel aan te lopen. De toeschouwer snakt naar wat emotie.

Trilogie

Zonder enige twijfel zal deze film volle zalen trekken. Het reclamebudget was ruim en de teksten op de posters ronkend. En zonder enige twijfel zullen de toeschouwers uit de bioscoop komen met een onbevredigd gevoel. Voor het laatste deel in deze trilogie zou het goed zijn om een andere hoofdrolspeler te kiezen en de verhaallijn van Robert Ludlum wat beter te volgen.

Film / Films

Zoete pappies

recensie: Jersey Girl

“I’m gonna be the best daddy in the world!” Wanneer zo’n zin wordt uitgesproken in een film, betekent dat doorgaans weinig goeds. Maar het kán erger: namelijk dat de makers van de film zo trots zijn op dit sprekende stukje film dat ze het zelfs verwerken in de trailer. Eén voordeel: je weet van tevoren precies waar je aan toe bent. Jersey Girl is dan ook een film waarin de clichés elkaar in rap tempo opvolgen. Alleen geschikt voor hopeloos romantische zielen die geen behoefte hebben aan enige hersenactiviteit tijdens het kijken.

~

Na Gigli was ook Jersey Girl bedoeld als vehikel voor het droompaar Ben Affleck en Jennifer Lopez. Het zat regisseur Kevin Smith echter niet mee. Niet alleen bleek Gigli dusdanig te floppen dat nóg een film met dit koppel een slecht idee zou zijn, ook verbrak het stel al voor de première hun relatie. De oplossing: Smith knipte vrijwel alle scènes met Lopez uit de film en verhief Liv Tyler, de derde grote ster uit de film, tot belangrijkste vrouwelijke hoofdrolspeelster. Voor het Lopez-probleem een prima oplossing. Het heeft de film echter niet kunnen redden.

Babygrappen

~

Het verhaal: Ollie Trinke (Affleck) is een gelikte zakenman uit New York. Hij is kort geleden getrouwd met de liefde van zijn leven: Gertrude (Jennifer Lopez) en hun eerste kindje is op komst. Maar helaas helaas, Gertrude komt tijdens de bevalling te overlijden en hij staat er helemaal alleen voor. Hij besluit weer bij zijn vader te gaan wonen in New Jersey en al gauw is het duidelijk dat hij niet van plan is zich veel met de opvoeding van zijn kind te bemoeien. Tot vader ingrijpt en Ollie met Gertie (jawel, het kind werd vernoemd naar haar moeder) opzadelt, juist op het moment dat hij een belangrijke persconferentie moet geven. Een mooi moment voor wat dolkomische babygrappen. Wat te denken van een problematische poepluier precies op het moment dat Ollie een crisis moet bezweren die de rest van zijn carrière zou kunnen beïnvloeden?

Mislukking

Om een lang verhaal kort(er) te maken: Ollie wordt ontslagen omdat hij zichzelf volstrekt belachelijk maakt. Het ’tijdelijke’ baantje dat hij bij de gemeente in New Jersey heeft aangenomen heeft hij acht jaar later nog steeds. Maar, nog steeds droomt hij over niets anders dan het leven dat hij heeft verloren in de grote stad. New Jersey staat voor hem gelijk aan mislukking.

Celibaat

Maar dan ontmoet hij de eigenwijze Maya die al zijn verworven zekerheden op zijn kop zet. Na acht jaar lang volgens een zelf opgelegd celibaat te hebben geleefd, lijkt het erop dat zij weer leven in zijn saaie bestaan brengt. Maar de grote stad blijft lokken. Zou de ontluikende liefde tussen hem en Maya hem eindelijk doen inzien dat ook een leven in New Jersey de moeite waard kan zijn? Moraal van het verhaal: leven in een provinciestadje kan net zo bevredigend zijn als een snel leven met veel geld in de grote stad. Als je maar mensen hebt die echt van je houden.

Vroegwijs

Naast alle Hollywoodsterren zou ik nog bijna een belangrijke hoofdrolspeelster vergeten. De kleine Gertie. Want zoals dat hoort in en film over een vertwijfelde pappie moet het vroegwijze kind de show stelen. Met haar grappige opmerkingen waarbij ze het gezinnetje vanzelfsprekend haarscherp analyseert steelt ze al gauw hart van een ieder in haar omgeving. Zo ook dat van de kijker. Tenminste, dat is de bedoeling.

Zure beertjes

Wil je je ondanks bovenstaande beschrijving toch wagen aan Jersey Girl, bedenk dan dat het een stuk goedkoper is om een zak gesuikerde zure beertjes te kopen bij een snoepwinkel. Het resultaat zal hetzelfde zijn: zoet in het begin, maar met een zure nasmaak. Met dit verschil dat de beertjes vermoedelijk meer indruk maken.

Kunst / Expo binnenland

Oude beelden in een nieuw licht

recensie: Fotomanifestatie Noorderlicht 2004

De liefhebber van geëngageerde fotografie kan sinds 5 september in Leeuwarden terecht waar dit jaar de elfde editie van fotomanifestatie Noorderlicht plaatsvindt. Het is de derde keer dat het evenement in Friesland wordt gehouden. De Friese edities staan traditiegetrouw in het teken van de niet-westerse fotografie, ditmaal met als thema Nazar, wat Arabisch is voor ‘zien, inzicht en overdenken’. Het is daarmee de eerste keer dat in Europa op zo’n grote schaal Arabische fotografie wordt vertoond; in Leeuwarden exposeren 26 hedendaagse fotografen afkomstig uit twaalf verschillende Arabische landen. In het voorwoord van de manifestatiegids stelt Noorderlicht directeur Ton Broekhuis dat een manifestatie bij uitstek geschikt is om aandacht te vestigen op dat wat in de dagelijkse beeldenstroom onderbelicht blijft, om oude beelden in een nieuw licht te kunnen bekijken.

~

~

Anno 2004 is de keus voor de Arabische wereld (niet te verwarren met het Midden-Oosten, waartoe ook landen als Iran, Israël, Turkije, Pakistan en Afghanistan behoren) niet vreemd (maar toegegeven, ook niet heel erg spannend); het Israelisch-Palestijnse conflict, de oorlog in Irak, zelfs bij de gijzelingsactie in het Noord-Ossetische stadje Beslan zouden Arabieren betrokken zijn. Volgens de westerse media is het woord Arabier onderhand synoniem voor dreiging, geweld en onderdrukking. Maar hoe kijken Arabische fotografen naar hun samenleving en zichzelf? Met deze vraag in het achterhoofd tonen het Fries Museum (thema: Door Arabische Ogen), het Princessehof (thema: Blik op het verleden) en de Manege (thema: Door Westerse ogen) ons de andere kant van het verhaal, als die er al is. De vraag wijkt enigszins af van het eerder gememoreerde doel van een manifestatie. Vermoedelijk betreft het hier een rechtvaardiging om ook het geweld een plaats in de tentoonstelling te geven. Beelden van geweld in het Midden-Oosten zien we echter bijna elke dag. Hoe wrang het ook moge zijn, op een gegeven moment raak je er immuun voor.

Geen tegenlicht

In de Manege valt inderdaad op dat een groot aantal Westerse fotografen vooral focust op de tragiek van de oorlog. Abbas documenteerde het verdwijnen van Saddam Hoessein uit het Irakese straatbeeld, Paul Blackmore toont de impact van kogelinslagen op een oud gebouw en Benjamin Lowy laat zonder gene een onderlichaam zien, badend in een plas met bloed. Ook de foto’s van de Nederlandse Jeroen Kramer laten geen tegenlicht zien. Kramer volgde 48 uur lang de 124ste brigade (Miami, Florida) tijdens hun patrouille. Vanwege veiligheidsoverwegingen kreeg hij geen toestemming om zijn flitslamp te gebruiken. In de manifestatiegids wordt gesteld dat waar veel westerse media aan de oppervlakte blijven, de fotografen die op Noorderlicht zijn te zien doorgraven. Bij genoemde namen zie ik er weinig van terug. Dat doet natuurlijk niets af aan de kwaliteit van de foto’s, maar bevestigt nog maar eens het beeld dat in het westen is ontstaan.

Paradijs

~

Veel interessanter zijn de exposities in het Fries Museum en het Princessehof. Het thema op laatstgenoemde locatie is Blik op het verleden. Fotografie werd in de Arabische wereld lange tijd beschouwd als een westerse aangelegenheid waarbij het gastland werd voorgesteld als een paradijs dat nog niet door modernisatie was aangetast, als ware het een primitieve cultuur zoals die ook door een schilder als Paul Gauguin veelvuldig werd vastgelegd. Bij de Arabische vrouwen die door Marc Garanger in opdracht van de Franse kolonisator werden geportretteerd is de woede en angst van het gezicht af te lezen. Logisch als je bedenkt dat ze verplicht waren hun sluier af te doen. Het respect was ver te zoeken.

Krachtige beelden

Het Fries Museum toont de Arabische wereld door Arabische ogen. Fotografie speelde in de Arabische wereld tot het einde van de vorige eeuw vrijwel geen rol van betekenis; pas in de jaren negentig kwam daar verandering in. Wel hebben Arabische fotografen nog steeds te maken met beperkingen die hen worden opgelegd door politieke machthebbers. Ondanks die beperkingen zien we een aantal krachtige beelden zoals het poëtische werk van Lalla Essaydi, de met de hand ingekleurde zwart-wit foto’s van Youssef Nabil, de geënsceneerde fotografie van Tarek Al-Ghoussein, waarbij je soms haast het idee krijgt dat je naar een romantisch schilderij van Caspar David Friedrich kijkt en je je daarnaast afvraagt of de figurerende Arabier misschien snode plannen heeft en het klassenverschil in de foto’s van Rawi Hage.

Een selectie van de foto’s die je dit jaar op Noorderlicht kunt zien, verhuist binnenkort naar de Syrische stad Aleppo, waar ze geëxposeerd zullen worden op de achtste International Photography Gathering.

Boeken / Achtergrond
special: Een gesprek met Willem Brakman

Het labyrint der zinnen

.

Een groot schrijver met een klein publiek

~

Brakman heeft nooit te klagen gehad over slechte recensies: consequent worden zijn boeken, waarvan er elk jaar steevast minimaal één verschijnt, goed besproken in de vooraanstaande dag- en opiniebladen. Deze positieve recensies hebben er echter niet toe geleid dat Brakman grote oplages haalt. Daarvoor is zijn stijl te eigenzinnig, te weinig lineair, kortom: te weinig lezersvriendelijk. Brakman heeft weinig op met ‘verhaaltjes’ – die zijn ‘voor anderen’. Hij gaat liever naar binnen, onderzoekt de geest in al haar facetten. Dit leidt ertoe dat de ruimte in zijn verhalen soms op slag kan veranderen, al naar gelang de gemoedstoestand van de personages. Dit levert wendingen op die op het eerste gezicht onmogelijk lijken, maar die in hun totaliteit een droomachtige wereld oproepen, waarin de werkelijkheid naar de geest van de schrijver gebogen wordt. Waar het normaal is dat de personages zich schikken naar hun ruimte werkt Brakman precies andersom, de ruimte moet zich schikken naar het karakter. Het is dan niet raar dat een dode, zoals in zijn laatste boek De Afwijzing, met een beschuldigende vinger ineens zijn moordenaar aanwijst. Het kan, omdat de schrijver dat wil.

Het gaat Brakman om de “glans van de geest in al haar facetten”; zijn bekende metafoor hierbij is het bospad, waar hij dan vanaf dwaalt in het struikgewas, en op zoek gaat naar het ‘geritsel en gefritsel’, dat voor hem het wezenlijke aspect van de belevingswereld uitmaakt. Daar, in de periferie van de geest en de werkelijkheid, ligt een onuitputtelijke bron van inspiratie. Wanneer Brakman zijn lust voor het ervaren van het randgebeuren de vrije loop laat, wordt dikwijls de rode draad van het verhaal uit het oog verloren – wat hem in staat stelt (zoals in zijn laatste drie romans) detectiveverhalen te schrijven waarbij het oplossen van de moord tot een bijzaak wordt.

(Het ervaren van) de ervaring

~

Zijn boeken lezen zodoende als een labyrint. Je zou dan ook denken dat de schrijver een belevingspark in zijn dorp met de naam Labyrinth der Zinnen wel zou aanspreken. Het was voor ons in ieder geval genoeg aanleiding om te vragen of hij was gepolst voor de opening. Het antwoord verraste achteraf echter niet; hij verklaarde (niet helemaal zonder verontwaardiging) er nog nooit geweest te zijn en het ook niet van plan was. Hij zou zich er zeker “lullig” voelen. Herhaaldelijk heeft Brakman in essays zijn afkeer van de vermaaksindustrie uitgesproken. Hij is een zelfverklaard individualist: “Mijn blik is altijd naar binnen gericht geweest. Het liefst ben ik alleen, maar ik voel me nooit eenzaam.” Brakman heeft aan zichzelf genoeg, omdat hij zich kan beroepen op een buitengewoon “ervaringsvermogen”, zoals hij dat zelf noemt. Hij was zich als jongetje al bewust van dit vermogen, dat hij méér dan anderen bezat. Zijn jeugdervaringen, opgedaan in de driehoek Scheveningen, Den Haag en Duindorp, zijn de basis van zijn schrijverschap: “Het is onbegrijpelijk dat dat kleine plekje de bron is geweest van bijna een hele boekenkast vol. En prachtige boeken, ik kan het niet anders zeggen.” En over zijn jeugd: “Mijn vader maakte zich wel zorgen. Hij was een opvoeder, had richtlijnen, en ik hoor hem nog zeggen: “Hij is niet als andere jongens”. Ik had ook geen voetbalschoenen en schrammen op mijn benen, zoals mijn broer. Ik trok mij terug met een oud boek over plantkunde, in een klein kastje dat ik afsloot met een gordijn, en verlichtte met een kaars. Dan zei ik: “ik ben een geleerde.” Dit kastje is precies die blik naar binnen.” Deze blik naar binnen manifesteerde zich ook in de kijkdozen die hij maakte. Hier wordt de spanning duidelijk tussen Brakman de individualist, en Brakman de verteller. “Ik was dwingend aanwezig om anderen te laten kijken naar de kostbare schatten in de kijkdozen die ik maakte. Maar ik heb in heel wat dode ogen gekeken. Toch was ik al vroeg in staat de ervaring als niet al te lullig neer te zetten.”

De kern van het schrijverschap is voor Brakman dan ook het voelen van de dwang te vertellen over zijn ervaringen. Hij noemt dit het “ervaren van de ervaring.” Brakman: “Tegenwoordig schrijft iedereen, maar niet iedereen voelt de dwang te vertellen. Het is pijnlijk iets niet te kunnen vertellen. Als je in dode ogen kijkt, beroven die ook jezelf, want dat wat je vertelt moet opgevangen worden. Een lezer die overtuigd wordt, verrijkt mijn leven.” Vertellen is dus overtuigen. Brakman permitteert zich hierbij een absolute vrijheid, die zich niets gelegen laat liggen aan de eisen van werkelijkheid en waarheid. De ondertitel van zijn aankomende boek: J’accuse. Een autobiografie, kan dan ook worden opgevat als een provocatie. Dit boek draait wederom om de ervaring van de ervaring, en deze ervaringen zijn in Brakmans ogen wel degelijk waarheid, omdat ze voor hem waar zijn. Maar in de ogen van zijn ‘officiële’ biograaf – Gerrit Jan Kleinrensink – zouden het best wel eens leugens kunnen zijn, zegt Brakman met een zeker duivels genoegen. Op dezelfde wijze levert hij gevechten met zijn redacteur bij de uitgeverij. “Wanneer hij zegt dat een bepaalde zin echt niet kan in het Nederlands, zeg ik: “het is een fout, maar wel een mooie fout.” En als ik bijvoorbeeld Shakespeare verkeerd geciteerd blijk te hebben, zeg ik: maar dit is mooier.”

~

Het is Brakman ten voeten uit; hij is zich welbewust van de excentriciteit van zijn geest – zoal hij er al niet mee koketteert. Welbewust is hij zich ook van de vrijheid die hij als schrijver kan, en moet nemen. Brakman, die tot in zijn dertiger jaren werkzaam was als bedrijfs- en huisarts, verklaart desgevraagd dat de vrijheid van de schrijver zich niet laat verenigen met engagement of ander praktisch werk: “Kunst is vrijheid. Een geëngageerde schrijver, die zich inzet voor bijvoorbeeld Artsen zonder Grenzen, is zijn vrijheid kwijt. Ik ben allerminst geëngageerd. Dat is voor anderen. De artsenstudie was plezierig, maar in de praktijk verveelde ik mij. Ik heb spijt van iedere dag dat ik in mijn leven heb moeten werken. Ik mis het talent om mensen gezond te maken. Als huisarts breng je ’s nachts een kind ter wereld, maar dan reed ik daarna naar de boulevard, en dan zei ik tegen mezelf: “Wat een rotleven.”” Een krasse uitspraak voor een dokter, maar niet voor een schrijver die ons verzekert dat “een gezond mens geen goede boeken schrijft”.

Humor als afwijzing

Brakman mag zich dan teruggetrokken hebben in het rustieke Boekelo, zijn boeken schrijven met potlood en typemachine – de laptop (alhoewel Brakman zelf niet op het woord kwam) van zijn biograaf komt zijn kamer niet in –, helemaal wereldvreemd is hij niet. In zijn kamer staat een zilver glanzende breedbeeldtelevisie die wat onwerkelijk aandoet in de setting. Het apparaat blijkt in huis gezet te zijn door zijn zoon, toen de oude “mooi bruine” het plots begeven had. “Ook al staat hij uit, dan moet ik er soms nog met de zonnebril naar kijken.” Toch blijkt hij het ’s avonds een genot te vinden om, na het werk, verstrooid voor de beeldbuis te zitten. Hij heeft dan geen idee waarnaar hij kijkt, maar dan is het: “Hé een man met een baard” of “daar loopt iemand”. Op deze manier televisie kijken is haast een uitvlucht. “Als ik op een bankje apathisch voor me uit zit te kijken, wat ik graag doe, dan krijg je van die reacties: “gaat het wel goed?”. Dan is een televisie wel een uitkomst, het is de enige plek om voor je uit te staren zonder dat je lastige vragen krijgt.” Toch blijkt hij wel favoriete programma’s te hebben: direct komt hij met Jiskefet, waarvan hij een paar scènes opdist. Hij geeft te kennen dat de humor die hij in Jiskefet vindt een gelijkenis heeft met de zijne. Er zit een venijn in dat hij herkent en ook gebruikt.

~

In recensies van Brakman’s werk wordt dikwijls de grappigheid ervan geprezen. Maar Brakman ergert zich aan de oppervlakkige waardering voor zijn humor: “Dan lees ik dat de recensent over de grond rolde van het lachen. Maar dan vraagt men zich nooit af waarom ik mij van die humor bedien. Humor is bij mij een manier om het ondragelijke dragelijk te maken. Je hoeft geen grote geest te zijn om te zien dat er over de wereld om ons heen weinig positiefs te vertellen valt.” De humor die ontegenzeggelijk in zijn oeuvre zit, dient een ander doel dan de lach; erachter schuilt een afkeer van de wereld, wat hij critici heeft willen inpeperen met de titel van zijn laatste boek. De oppervlakkige omgang met zijn humor doet hij dan ook af met een: “Vaak krijgen goede boeken slechte recensies.”

Sprekende schilderijen

Nadat we een ruime twee uur bij Brakman te gast zijn geweest en we het schrijfgerei al lang en breed aan de kant geschoven hebben, weet Brakman steeds opnieuw te komen met verhalen, herinneringen en anekdotes. Kennelijk blijkt het onze ogen niet te ontbreken aan levendigheid. Aan de muur hangen schilderijen van zijn hand, in de kenmerkende in het oog springende kleuren. Brakman lijkt de schilderen zelf opnieuw te ontdekken als we er voor staan; met haast kinderlijk enthousiasme wijst hij ons op details. De schilderen sieren de recente uitgaven van zijn boeken; zo zien we op de omslag van De Afwijzing een non in een kamer.

~

Typisch voor Brakman is dat er meer is dan het in eerste instantie bloot geeft; als we het boek een kwartslag draaien verandert het decor in een ijslandschap. Zijn schilderijen zijn niet onopgemerkt gebleven: hij heeft in het Twents Museum een expositie gehad, en daar zal er naar alle waarschijnlijkheid nog één volgen. Met het museum heeft hij sowieso een warme band. “Ik ken er iedereen en kan er binnenlopen wanneer ik wil. Meestal waarschuwen de suppoosten mij als er een schoolklas aanwezig is. Want ze weten dat ik het liefst alleen kijk. Eigenlijk zou het museum alleen voor mij opengesteld moeten worden. Als je een zaal binnenloopt dan is er vaak een bepaald schilderij dat een grote aantrekkingskracht heeft, waar je haast naartoe gezogen wordt. Het lijkt dan of dat schilderij mij speciaal aanspreekt. Dan kan ik er niet een klas met drukke kinderen bij gebruiken.”

Boeken / Fictie

De tevreden lezer

recensie: Maarten 't Hart - Lotte Weeda

In Monward gaan, net als elders, mensen dood en er worden baby’s geboren. Ploteling lijkt dit uit evenwicht: wie zijn portret in het boek Sluitertijd van fotografe Lotte Weeda terugziet lijkt ten dode opgeschreven. Naast Lotte Weeda is er nog een iemand in het dorp met een boek op zijn naam: de ikfiguur is met zijn roman De roekeloze buiteling de bekendste figuur uit het dorp. Als hij het voorwoord voor het fotoboek schrijft, wordt hij door de dorpsbewoners als paria, maar ook als aangenaam aantrekkelijk beschouwd.

Lotte wil na het grote succes van het fotoboek over haar eigen dorp markante mensen uit Monward op de foto zetten. De dorpelingen die niet op de foto komen voelen zich nogal gepasseerd. Monward hoort tijden niets van Lotte en plotseling is het boek af. Dan blijken er plotseling veel mensen die in het boek staan te overlijden. Eerst verzint de hoofdpersoon, een gescheiden bioloog, nog dat het oude mensen waren, maar als ook hij een aantal vreemde ongelukken meemaakt, begint hij ook te vrezen voor de magische krachten die de Indonesische Lotte heeft.

Waan van de dag

Op sommige momenten is t’Hart zo dicht bij de actualiteit dat er tussen het verhaal door splinters maatschappijkritiek de kop opsteken. Zo stipt hij de vogelpest aan, de oorlog in Atjeh en klonen. Het zijn echter randgebeurtenissen, die misschien wel invloed hebben op het leven in Monward –hij kan zich er ook zeker over opwinden – maar ze zetten niet het leven in de Zuid-Hollandse polder op z’n kop. Dat doet eerder het fotoboek van Lotte en alle andere kleine gebeurtenissen die de mensen aangaan. Het is de waan waarin mensen geloven en zich aan over gegeven en daar kan de hoofdpersoon zich bijzonder over opwinden.

Het verband dat wordt gelegd tussen een foto in het fotoboek en de dood van mensen in het fotoboek heeft niet het effect dat ’t Hart wilde bewerkstellingen. Het klinkt soms net iets te ongeloofwaardig om echt spannend of thrillerachtig te worden, het blijft eerder bijzonder of vreemd. Ook gelooft de hoofdpersoon er zelf helemaal niet in, waardoor de visies van andere personen op een ironische manier beschreven worden, die niet bijdraagt aan het thillerachtige karakter van de roman. De al te nuchtere schrijfstijl zorgt enkel voor een beetje spanning.

Anton Wachter returns

In sommige fragmenten doet de hoofdpersoon denken aan een van de meest afwachtende figuren uit de Nederlandse literatuur, Anton Wachter. De hele roman is in de ikfiguur geschreven. De hoofdpersoon voelt zich soms als Anton Wachter, wanneer hij een grintpad betreedt en in de stenen wegzakt. De ikfiguur woont wel in het stadje, maar is er op een afstand mee verbonden.

Molly, Sirena, Leonora en Marie. De bioloog mag dan gescheiden zijn, hij onderhoudt met de vrouwen in zijn dorp een bijzondere relatie. Ze storten zich om de beurt op hem, letterlijk. Anton Wachter wist zich in zijn eigen romancyclus omringd door verschillende vrouwen. In het eens door de uitgeverij afgekeurde manuscript Kind tussen vier vrouwen beschrijft Simon Vestdijk de geschiedenis van zijn jeugd. Evenals de jonge Simon bevindt de ikfiguur zich tussen vier vrouwen in het dorp en zelfs een vijfde, de bijzondere Lotte.

Thuiskomen

Maarten ’t Hart blijft in zijn romans vaak dicht bij zijn eigen persoon en bij figuren uit ouder werk. De ikfiguur is opnieuw bioloog. Elk hoofdstuk begint met een aanduiding in het seizoen en tijdens wandeling met zijn hond Anders worden bermen en planten beschreven. Een ander bekend element is het christelijk geloof, de kerk en de bijbel. De bioloog mag dan atheïst zijn, hij slaat iedereen met bijbelteksten om de oren, net als in bijvoorbeeld De aansprekers. Ook orgelmuziek en Bach zijn belangrijke elementen in het leven van de biologische kluizenaar.

Lotte Weeda is een boeiend verhaal. De dialogen zijn spits en vaak bijzonder geestig, evenals de suggestieve verhalen. Door veel herkenbare elementen uit vorige romans is ’t Hart misschien niet vernieuwend. En zo spannend, dat je nekharen overeind blijven staan, wil het ook niet worden. Dat hoeft ook niet, het plezier zit in het lezen van het boek zelf.’t Hart stelt tevreden, zeer tevreden.

Muziek / Album

Een Spartaanse aanpak van de emocore

recensie: Sparta - Porcelain

Nadat ze waren uitgeblust, ziek waren van zichzelf en van elkaar en de tranen droogden na hun laatste concert in Vera, implodeerde At The Drive-In en gingen de leden via gescheiden wegen verder. Als in een vorm van competitie werd er gewerkt aan het eerste resultaat na de split van de meest legendarische band uit El Paso, Texas. De twee afro’s Rodriguez en Bixler verenigden zich in The Mars Volta en wonnen door als eerste de Tremulant EP uit te brengen. De andere drie, Hinojos, Hajjar en Ward, gingen samenwerken onder de naam Sparta en kwamen krachtig terug met de EP Austere en de volledige plaat Wiretap Scars. Terwijl de heren van The Mars Volta de krochten van de muziek verder verkenden, deden de heren van Sparta een stapje terug naar een degelijke, maar sterke vorm van emocore. Nadat The Mars Volta een succesvol punt scoorde met de plaat De-Loused in the Comatorium, was het de beurt aan Sparta en de verwachtingen waren hoog opgelopen. Misschien te hoog.

~

Wiretap Scars was een aangename verrassing. Het album was niet zo puntig, wild en enerverend als hetgeen At The Drive-In had gedaan, maar het stond als een huis. De plaat was doorspekt van inventiviteit en technische hoogstandjes. Zelfs aan de hoes was veel aandacht besteed. Bij de opvolger is er dus een bepaalde verwachting en het hele punt bij de plaat is dat Porcelain moeite heeft om aan die verwachting te voldoen. Ze doen hun best, hun uiterste best, maar slagen er bij vlagen in het niveau van het debuut te evenaren. Om van overstijgen maar te zwijgen. Maar dat maakt Porcelain zeker geen slechte plaat, ondanks dat hij een goede kans maakt om de prijs voor de lelijkste hoes van het jaar in de wacht te slepen. De muziek zit perfect in elkaar. Misschien iets te goed, want alle gaatjes zijn als met een soort van muzikale Alabastine dicht gestopt, waardoor de plaat te vol klinkt en nergens ruimte is voor de soms onmisbare stilte om bepaalde spanningsbogen op te bouwen.

Nauwelijks kippenvel

De plaat vraagt veel van de luisteraar, omdat het met de opener Guns of Memorial Park meteen pittig van start gaat. In het sterke Hiss the Villain gooit Sparta er nog een aantal kolen op en na het derde nummer While Oceana Sleeps, dat rustiger is dan de vorige twee, heb je het eigenlijk wel een rustpauze nodig. Maar er komen daarna nog een lading emoties op je af en steeds met uithalen, waardoor je het op een gegeven moment wel hebt gehoord. Dan komt de emotie niet meer over en dan is het echt zoeken naar afwisseling, want je gaat dan twijfelen aan de geloofwaardigheid van zanger Jim Ward. Die broodnodige afwisseling komt pas bij Lines in Sand. Dit nummer is anders qua opbouw en gitaarspel en jammer genoeg is het de vreemde eend van de plaat. Het instrumentale Syncope laat zien dat Sparta wel van die Amerikaanse sound af kunnen stappen, dat ze wel gevoelig kunnen spelen en dat ze daarom nog steeds de moeite waard kunnen zijn. Dat gevoel vindt zijn vervolg deels in Tensioning. Maar de bijna gehuilde kreet ‘I miss you’ in Travel my Bloodline is het enige moment waarbij kippenvel te constateren valt. En dat is wel heel weinig voor een plaat met veertien nummers.

Muziek / Album

De spanningsboog is niet gespannen

recensie: Archie Bronson Outfit - Fur

Het Engelse label Domino Records is goed bezig. Met een heel scala aan interessante artiesten (zoals Bonnie ‘Prince’ Billy, Stephen Malkumus en Adem) bestoken ze de markt al geruime tijd met aansprekende titels. Het echt grote kassucces kwam recent met het debuut van Franz Ferdinand. Een goed moment dus om nieuwe bands te presenteren en ditmaal is het de beurt aan Archie Bronson Outfit en haar debuut Fur.

~

Archie Bronson Outfit klinkt onmiskenbaar Engels, door het accent van zanger Sam Windett maar meer nog door het arty geluid dat ook bij Franz Ferdinand prominent aanwezig is. Maar daarmee houdt de vergelijking met Archies labelgenoot meteen op; Fur is namelijk minder gepolijst en klinkt veel rauwer.

Psychedelisch ronkend

Fur is een harde plaat, van het kaliber ronkende gitaren en beukende drums. De opener en eerst single Butterflies zet de toon met een groovende bas, een harde gitaar die af en toe op zijn jaren-zeventig jankt en steunt en de soulvolle stem die ‘I need you!’ uitschreeuwt. Verder is het een echte garagerockplaat. Veel nummers zijn in één sessie opgenomen, zonder overdubs of toeters en bellen. De rauwe nummers komen als stroop uit de boxen – je zult er wel voor moeten gaan zitten want het geluid is zo aards en dik dat het absoluut niet als achtergrondmuziek geschikt is.

Kort maar krachtig?

Zoals veel albums tegenwoordig duurt ook Fur nog geen veertig minuten – waarschijnlijk zal het te maken hebben met de vermeende authenticiteit van de langspeler. Daar ligt evenwel het probleem met de plaat. De opener Butterflies is erg sterk en ook het daaropvolgende Islands overtuigt met een hakkende drum, een overstuurde slaggitaar en psychedelisch jankende elektrische gitaar. Dan echter zakt het wat in en hoewel de Archies hun best doen om variatie aan te brengen lukt dit niet helemaal. De rustige passages duren te lang en zijn eigenlijk vooral irritant, zoals in On the Shore. Dat is een probleem met de garagerockbands: het is blijkbaar lastig om – met hun zelfopgelegde beperkingen – de aandacht vast te houden. Misschien slaagt Archie Bronson Outfit daar met haar tweede plaat wel in. Fur is, om het clichématig te zeggen, vooral een plaat die laat horen dat Archie Bronson in potentie een erg goede band kan worden. Er zijn zeker mooie dingen te ontdekken maar voor een kort album zou de spanningsboog wat strakker moeten zijn.

Boeken / Non-fictie

Twee oorlogen, niet één

recensie: David Fromkin - De laatste zomer

Het is 28 juni 1914 als de terroristische scholier Gavrilo Princip de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw vermoordt. Zesendertig dagen later, op 4 augustus 1914, is de Eerste Wereldoorlog een feit. Nadien hebben velen zich afgevraagd hoe het toch mogelijk was dat de moord op twee mensen, die in eigen land eerder gehaat dan geliefd waren, een wereldoorlog kon veroorzaken. David Fromkin geeft daarvoor in zijn nieuwste boek De laatste zomer: waarom de wereld in 1914 ten oorlog trok een even simpele als heldere verklaring. Volgens hem was de moord niet de reden, maar het excuus om een oorlog te beginnen.

David Fromkin werkt als hoogleraar geschiedenis en internationale betrekkingen aan de universiteit van Boston. Na een carrière in het leger en de advocatuur begon hij historische studies te schrijven, waaronder het veel geprezen A Peace to End All Peace (1989) dat onder andere werd genomineerd voor de Pulitzer Prize.

Vooral een samenvatting

In De laatste zomer geeft Fromkin een boeiende reconstructie van de gebeurtenissen die tot WO1 leidden, maar op sommige punten herhaalt hij zichzelf ergerniswekkend vaak, wat de structuur van zijn betoog niet ten goede komt. Fromkin ontsluit geen nieuwe bronnen maar neemt vanuit het perspectief van het meest recente onderzoek, de oude kwesties weer eens onder de loep. Het boek bestaat vooral uit een samenvatting van al eerder verzameld bronnenmateriaal, waaruit Fromkin echter wel zijn eigen conclusies trekt.

~

Fromkin gaat te werk als een detective die zijn bewijzen minutieus bij elkaar scharrelt. Hij ontrafelt vele complotten en samenspraken, hij legt het gekonkel van de politici bloot en toont ons de genante vergissingen en dommigheden van politieke en militaire leiders. Aan het eind brengt hij al deze gegevens bij elkaar en ontraadselt hij, zo goed en zo kwaad als het kan, alle mysteries die rondom het ontstaan van WO1 hangen.

Op interessante wijze laat Fromkin zien hoe de moord op Franz Ferdinand door Oostenrijk-Hongarije als excuus werd gebruikt om het gewraakte Servië binnen te vallen. De aanvalsplannen kwamen uit de koker van Duitsland, die zijn bondgenoot aan zich wilde binden. Bovendien was keizer Wilhelm II, die nauwe banden met de aartshertog onderhield, razend vanwege de lafhartige moord op zijn vriend. Oostenrijk-Hongarije moest de oorlog zelf voeren, maar als de boel uit de hand zou lopen zou Duitsland te hulp schieten.

Twee oorlogen

Aanvankelijk hoopte Duitsland op een bliksemoorlog die alweer afgelopen zou zijn voor de rest van de wereld kon reageren. Door het getreuzel van Oostenrijk-Hongarije werd de aanval echter zo lang uitgesteld dat ze niet meer te verkopen was. Pas op dat moment werden de plannen gewijzigd en zagen Duitse generaals als Moltke en Falkenhayn hun kans schoon om de door hen gedroomde wereldoorlog te ontketenen, tegen de wil van de keizer in.

Deze wereldoorlog kwam, volgens Fromkin, niet voort uit de oorlog tegen Servië, zoals Duitsland de wereld wilde doen geloven. Integendeel: de lokale oorlog tegen Servië moest worden afgeblazen ten behoeve van grote de oorlog die Duitsland tegen Rusland en Frankrijk wilde voeren. Op sluwe wijze verwisselden de Duitse generaals beide oorlogen met elkaar. Ze deden daarbij net alsof de lokale oorlog tegen Servië zodanig uit de hand was gelopen dat een wereldoorlog niet meer te voorkomen was.

~

Ondertussen hadden ze die wereldoorlog echter zelf in gang gezet door een aanval op Frankrijk te lanceren. Er was, aldus Fromkin, zodoende sprake van twee oorlogen: de lokale oorlog van Oostenrijk-Hongarije die werd afgeblazen en de grote oorlog van Duitsland tegen Frankrijk en Rusland die uiteindelijk uit zou monden in een wereldoorlog.

Geen donderslag bij heldere hemel

Desondanks was WO1, aldus Fromkin, geen donderslag bij heldere hemel, zoals vaak wel verondersteld wordt. Hij laat zien hoe er in de militaire top van Duitsland al sinds 1905 gepleit werd voor een zogenaamde preventieve oorlog. In diezelfde tijd werd er in Europa bovendien een enorme wapenwedloop in gang gezet, die Duitsland er toe dwong maar liefst negentig procent van zijn begroting aan het leger te spenderen. De Europese landen fokten elkaar zo steeds verder op en Europa had al verschillende keren eerder op het randje van de oorlog gestaan.

Sommige militairen, zoals generaal Moltke, werden verder ook nog eens beheerst door het waanidee dat Duitsland al zwakker en zwakker werd. Om die reden waren ze ervan overtuigd dat er zo snel mogelijk een oorlog ontketend moest worden. Ze stuurden daarom al langere tijd aan op een preventieve oorlog, een oorlog die erger zou moeten voorkomen.

Oorlog is gezond

Ten tijde van WO1 meenden veel staatshoofden dat oorlog normaal en gezond was. Zoals een tuin af en toe gesnoeid moet worden, zo moest ook de wereld bij tijd en wijle onder het mes. Toch was er uiteindelijk bijna niemand die oorlog wilde. Toen het puntje bij het paaltje kwam wilde zelfs keizer Wilhelm II van Duitsland liever vrede. Op dat moment was het echter al te laat, de oorlogszuchtige haviken hadden aan het langste eind getrokken.

Als WO1 niet was uitgebroken wat het, aldus Fromkin, ongetwijfeld op een later tijdstip wel tot een uitbarsting gekomen. De oorlog hing immers al jaren in de lucht. De enige reden dat de oorlog juist in 1914 uitbrak, was dat er op dat moment een duidelijke aanleiding voor was.

Muziek / Album

Hoe een dilettant boven zichzelf uit steeg

recensie: Cesar Cui - Feast in a Time of Plague

Schoenmaker, blijf bij je leest. Als je een leuke carrière hebt als leraar, begin dan niet als criticus. En als je zo nodig kritieken moet schrijven, waag je dan niet aan componeren. En probeer in elk geval niet alles te combineren, dat leidt alleen maar tot ellende. Meestal althans; af en toe bevestigt een uitzondering de regel.

Tegen het einde van de jaren 1870 was Pjotr Iljitsj Tsjaikovski wel ongeveer de meest beroemde (zij het niet de meest gespeelde) componist van Rusland. Tsjaikovski was als musicus in de eerste plaats gekwelde ziel, maar verder vooral Europeaan. Dat viel niet altijd even lekker bij het Mogoetsjaja Koetsjka (‘machtige hoopje’), een clubje componisten dat had besloten dat nieuwe Russische muziek vooral gebruik moest maken van Russische volksthema’s.

Wodka

Het mogoetsjaja koetsjka: van links naar rechts een zangeres, Modest Moessorgski, Nikolaj Rimski-Korsakov, de criticus Vladimir Stasov (zittend), Mily Balakirev, Cesar Cui
en Aleksandr Borodin

Over Moessorgski was Pjotr Iljitsj lyrisch: “mogelijk de meest getalenteerde van het stel” (beetje jammer van die drie liter wodka per dag, dat wel), Borodin was een heel goede vriend, Balakirev weliswaar irritant maar toch een goede inspirator en Rimski-Korssakov, tenslotte, “een heel vaardig musicus”. Je vraagt je dan ook af waarom Tsjaikovski zo’n hekel had aan het ‘machtige hoopje’. De verklaring ligt enerzijds in Balakirevs eigenwijsheid, maar vooral in de activiteiten van Cesar Cui (1835-1918), een militair ingenieur-annex-criticus en tweede-generatie allochtoon (zijn Franse vader was blijven hangen toen Napoleon de aftocht blies). Niet de meest geschikte achtergrond om de idealen van de Russische muziek te promoten, zou je denken.

Volksmuziek

Cui zelf dacht daar bepaald anders over. Door zijn kritieken was hij bepalend voor de manier waarop er in ‘hogere’ kringen over muziek werd gedacht. Critici zijn vaak mislukte musici die aan hun nieuwe baantje een arrogantie ontlenen die ze als componist bespaard zou zijn gebleven en Cesar was bepaald geen uitzondering. Zijn criterium voor ‘goede’ Russische muziek was de muziek die de ‘geest van de natie’, de Russische natie uiteraard, ademde. Voldeed het daar niet aan, dan deugde het niet. Tsjaikovski interesseerde zich echter geen zier voor Russische volksmuziek zolang daar geen lekkere deun in zat en het zal nauwelijks verbazing wekken dat Cui’s recensies van Tsjaikovski’s stukken niet altijd even gunstig waren. Nou kon je van Pjotr Iljitsj veel zeggen, maar dat hij open stond voor kritiek? Nee. Tussen Cui en Tsjaikovski was het dus dikwijls oorlog.

Schaduw

Die oorlog werd overtuigend gewonnen door Tsjaikovski, want zelfs Cui’s medestanders moesten toegeven dat de goede man als componist niet eens in de schaduw van Pjotr Iljitsj kon staan. Musicologen hebben hem sindsdien neergezet als een fantasieloos serpent. Maar ja, musicologen…

Variabel

~

Een tijdje geleden bracht Naxos al eens Cui’s Suite Concertante voor viool en orkest uit en die bevestigde wel een beetje mijn bange vermoedens. Het is een stuk van een suïcidale truttigheid die je nauwelijks voor mogelijk houdt, zo mogelijk nog minder oorspronkelijk dan het gemiddelde Rubinstein-concert. Ik hield mijn hart dan ook vast toen ik deze CD in de la schoof. De conclusie was meteen dat de kwaliteit van Cui’s werk nogal variabel moest zijn. Want Feast in a time of plague, naar een verhaal van Poesjkin, is niet alleen goed, het is zelfs erg goed. Hoewel nogal kort van duur een dik half uur) komt Cui hier beduidend geïnspireerder voor de dag dan in het vioolgeneuzel. Als docent aan de militaire academie was Cui gespecialiseerd in fortificaties en dat merk je ook in zijn muziek. Structuren zijn vaak tamelijk ‘vierkant’, keurig afgerond met een begin, midden en einde. Dat maakt het vrij conventioneel, maar het is vooral Cui’s gevoel voor melodie en drama dat hier voor de verrassing zorgt. De instrumentatie doet, zoals eigenlijk wel verwacht, nadrukkelijk denken aan die van de vakbroeders uit het ‘hoopje’, vooral die van Rimski-Korsakov.

Vulling

De ‘vulling’ van de CD, met elkaar een krappe veertig minuten, is van hetzelfde gehalte als Feast, met de belangrijke uitzondering van de Drie Scherzo’s: zeker charmant, maar ze hadden zo door Rimski of Borodin geschreven kunnen zijn. Wederom wordt bevestigd dat Cui’s talent zich blijkbaar toespitste op het schrijven voor de stem. Bijzonder is vooral het erg geslaagde Les deux ménétriers, een ballade die hier met het gepaste gevoel voor drama wordt neergezet door sopraan Tatjana Sjarova.

Uitgebalanceerd

Het niveau van de uitvoerenden is dan ook wat deze CD boven het gemiddelde uittrekt. De hele cast van Feast (die ook de overige stukken voor zijn rekening neemt) spant zich tot het uiterste in en het resultaat is ernaar. Daarbij slagen bariton Andrei Baturkin en Sjarova er nog in om boven het hoge gemiddelde uit te steken. De begeleiding door Polyansky en zijn orkest is voorbeeldig. De opname is prachtig uitgebalanceerd, waardoor de rol van het orkest in de ondersteuning van het drama nog eens wordt benadrukt.

Een revelatie, deze schijf. Cesar Cui mag dan een middelmatig componist geweest zijn in het meeste van zijn werk, hier stijgt hij boven zichzelf uit. Het feit dat de uitvoerenden en de technici van Chandos dat ook doen, maakt het tot een regelrechte aanrader voor iedereen die gecharmeerd is van deze muziek.

Cesar Cui, Feast in a Time of Plague; 3 Scherzo’s; Les Deux Ménétiers; Lente; Boedrys en zijn zoons. Andrei Baturkin (bariton), Aleksei Martinov (tenor), Dmitri Stepanovitsj (bas), Ljudmila Kuznetsova (mezzosopraan), Tatjana Sjarova (sopraan). Russisch Staats Symfonieorkest o.l.v. Valeri Polyansky. Chandos 10201. Ong. 20 Euro.