In zijn Commentaar betoogt vertaler Peter Verstegen onder meer dat de opvallende stijlvormen waarin Dickinson haar verzen goot, terug te voeren zijn tot de “maat van de oude volkspoëzie” en de psalmen en gezangen die ze in de kerk hoorde. Dat zal allemaal wel, maar het verklaart niet waarom al die andere kerkgangers en New Englanders braaf boer of bankier werden, terwijl rond Dickinson inmiddels een hele industrie is ontstaan.
|
Emily Dickinson |
Dickinson lezen doe je dan ook niet zomaar. Daar heb je de Emily Dickinson Encyclopedia bij nodig, en al die andere handboeken die zijn verschenen sinds ze in 1925 eindelijk door de wereld werd ontdekt. In ons eigen land was het Simon Vestdijk die Dickinson introduceerde. In Forum publiceerde hij reeds in 1933 een reeks opmerkelijk heldere en bovendien zeer waarderende artikelen over haar werk.
Vestdijk zet Dickinson tegenover een tijdgenoot als Whitman en doet dat niet alleen op chronologische gronden. Vestdijk heeft weinig op met Whitman en zijn ‘breidelloozen auctiestijl’, zijn profetisch over prairiën en steden loeiende stem. “Het is wel zonder meer duidelijk, dat dit groote en ontzaglijke kunst moet zijn, omdat het toch op zijn minst groot en ontzaglijk klinkt”, voegt hij daar venijnig aan toe. Whitman zou niet meer dan plat effectbejag voor de massa zijn. Dickinson daarentegen is oorspronkelijk en uniek:
In Emily Dickinson’s kunst bezitten we geen volmaakt (of beter: volledig) uitgekristalliseerde kunstwerken, maar het is alsof we een kunstenaar bij het levende uitkristalliseeringsproces zelf bespieden; we betreden niet een museum, maar een atelier; we kijken niet door een verrekijker-op-een-uitzichttoren naar magnifique, rustig golvende landschappen, maar door een microscoop, waaronder cellen bezig zijn zich te deelen, stoffen bezig zijn zich mikrochemisch te verbinden en van kleur om te slaan.
Hoewel Vestdijk zelf wat van haar ‘gedichtjes’ vertaalde, bleef een omvangrijkere vertaling decennialang uit. Met het verschijnen van dit eerste deel, uitgegeven door Van Oorschot, komt daar verandering in. Enigszins dan, want ook Verstegen maakte een selectie uit de eerstgepubliceerde helft van de circa anderhalfduizend gedichten uit de nalatenschap.
Verdorie
Het lezen van poëzievertalingen – en dan vooral als de oorspronkelijke tekst er naast staat – is vaak een hachelijk avontuur. Een vertaling kan nooit helemaal recht doen aan het origineel. Klank, metrum en inhoud bijten elkaar, de vertaler moet telkens weer kiezen voor een compromis en dat doet Verstegen dan ook. De vraag is alleen hoe ver je daarin kunt gaan. Alleen de inhoud vertalen doet onrecht aan de poëtische werking van klank en maat, wil je per se het rijm bewaren dan gaat dat juist weer ten koste van de inhoud, en aangezien het Engels een andere taal is dan het Nederlands loop je als de rest klopt, vanzelf weer tegen problemen aan met het ritme. Zoals meteen al in het begin: waar Dickinson in het openingsvers schrijft:
The Bobolink was there –
daar maakt Verstegen verdorie van:
De Troepiaal zong daar –
Hier komen de aantekeningen die hij achterin meenam goed van pas. Kleine essays zijn het, die niet alleen een verhelderend licht werpen op de vertaalde gedichten, maar ook een blik gunnen in het brein van de vertaler, en wel op zo’n manier dat je, bij het zien van de aanpassingen, niet direct overmand wordt door woede, maar je zowaar begrip krijgt voor de keuzes die hij noodzakelijkerwijze maakt. Niet voor allemaal trouwens, maar dat is dan meestal een verschil van inzicht, en heeft niets te maken met een eventuele misser waarop je hem zou kunnen betrappen. In het voorbeeld maakte Verstegen ‘zong’ van Dickinsons ‘was’, opdat wij begrijpen dat de voor ons exotische troepiaal een vogel is, en daar is iets voor te zeggen. Sommige keuzes die hij maakt zijn discutabeler, dat hoort nu eenmaal bij vertalen. Zelf zou ik bijvoorbeeld voor bliss een ander woord hebben gekozen dan ‘roes’, waar een iets te sterke alcoholwalm uit opstijgt, maar dat kan persoonlijk zijn.
Vele meters
Ondanks de vele meters Dickinsoniana in onze bibliotheken blijven er veel vragen openstaan. Over het leven van de dichteres zelf bijvoorbeeld, ook al zijn er simpele zielen die denken dat Dickinson met haar gedichten een dagboek bijhield en je daaruit alles zou kunnen opmaken over haar dagelijkse leven, wat haar schromelijk tekortdoet.
Die gedichten zijn zeer divers, maar roteren toch allemaal rond een centraal thema. Dickinson verloor het puriteinse geloof van haar voorvaderen, en liep sindsdien spiritueel verweesd rond. Dat leidde enerzijds tot extatische momenten, maar aan de andere kant maakte ze ook peilloze, existentiële diepten mee. Zij beleefde in extremis de fundamentele onzekerheden van ieder mensenbestaan – in haar poëzie dan, want hoe dat in haar hoofd omging weten we niet, ondanks allerlei wilde geruchten over geestesziekte en ander ongemak.
De gedichten lijken met hun geringe omvang en korte regels makkelijk, maar zijn door hun ingedikte inhoud lastig doordringbaar. Verstegen gooit in zijn aantekeningen regelmatig de handdoek in de ring. Zelfs als je precies weet wat er staat, ontglippen de verzen vaak toch nog aan een eenduidige uitleg en blijft er alleen een vermoeden over. In zijn algemeenheid zou je kunnen zeggen, met een onnoemelijk aantal slagen om de arm, dat Dickinson in plaats van het orthodoxe raamwerk uit haar jeugd een eigen, seculier of zelfs mystiek houvast creëert.
De pietepeuterige zorgvuldigheid waarmee ze dat doet, met iedere lettergreep op zijn precieze plek en al die liggende streepjes, maken het werk ondanks de schijnbare eenvoud een ramp voor iedere vertaler. Uit dit weefsel kun je niet ongestraft een draadje wegtrekken, iedere tittel of jota is een onmisbare hoeksteen. Kom je tot dat besef, dan begrijp je pas goed hoe enorm de prestatie van Verstegen is.
Het vergelijken van de vertalingen met de originelen, meelezend in het hoofd van de vertaler, maakt ook nog eens goed duidelijk hoe ontzettend knap de gedichten in elkaar zitten. Meer nog dan het laten kennismaken met een buitenlandstalige dichter – wat toch de eerste functie van poëzievertalingen is – geeft Verstegen dieper inzicht in vooral de vormtechnische aspecten van het werk zelf, zonder dat het iets afdoet aan de vreemde verwondering die toch telkens toch weer wordt opgeroepen.
Keep your eye on the doughnut
David Lynch staat erom bekend dat hij weigert een verklaring van zijn films te geven. In de onlangs verschenen herziene druk van Lynch on Lynch blijft hij trouw aan dit uitgangspunt. Ultieme verklaringen blijven uit en Lynch gaat vooral in op zijn werkwijze, zijn inspiratiebronnen en de vele andere factoren die zijn films beïnvloed hebben. Het resultaat is een fascinerend zelfportret.
Lynch on Lynch bestaat uit elf hoofdstukken die volledig bestaan uit de gesprekken die Chris Rodley met Lynch voerde. De eerste twee hoofdstukken gaan in op Lynch’ jeugd en enkele van zijn vroegere korte films. In alle overige hoofdstukken staat telkens een van zijn speelfilms centraal. Aan deze vernieuwde en herziene editie zijn twee nieuwe hoofdstukken toegevoegd over de twee films die bij het verschijnen van de vorige editie nog niet waren uitgebracht: The Straight Story en Mulholland Drive. Naast zijn films komen ook zijn schilderijen en cartoons aan bod.
Krantenwijk
Het kwam Lynch niet aanwaaien, alhoewel het lot hem af en toe goedgezind was. Zonder enig benul van hoe je een goede speelfilm moet maken, begon hij in 1972 met het filmen van zijn eersteling, Eraserhead. De film kwam onder bizarre omstandigheden tot stand met een uiterst kleine, maar zeer toegewijde crew die veelal ’s nachts werkte. Lynch onderhield zichzelf met een krantenwijk en besteedde verder al zijn tijd aan het filmproces. Deze toewijding aan iets dat in feite alleen nog maar als idee bestaat, is zowel opmerkelijk als bewonderenswaardig.
Lynch’ uitzonderlijke visie kan alleen maar bestaan bij gratie van het geloof dat anderen in hem hebben; concessies tasten de oorspronkelijke visie aan en perverteren hem. Dit gebeurde met Dune, de enige echt mislukte film die hij maakte. Lynch was er zelf ook allerminst tevreden mee:
Na het debacle van Dune besloot hij dan ook om in het vervolg altijd final cut af te dwingen, zodat hij nooit weer gedwongen zou kunnen worden om zijn film aan te passen aan de behoeften van een commissie of publiek. Zulke opgelegde aanpassingen zijn dodelijk voor Lynch’ artistieke methode, omdat ze uitgaan van criteria die voor hem geen enkele rol spelen. Hij gaat impulsief te werk en volgt zijn instinct, dit maakt dat je zijn films alleen kunt waarderen als je bereid bent ze te ervaren zonder ze meteen te kunnen verklaren. Creativiteit en rationaliteit gaan voor Lynch niet samen:
Intuïtief
Lynch vertelt dan ook dat veel van zijn films tot stand kwamen vanuit een enkel beeld of enkele frase. De serie Twin Peaks begon bijvoorbeeld met het beeld van een lichaam dat aan de oever van een meer aanspoelt. Vanuit dit beeld ontwikkelde de rest van de serie zich. En Mulholland Drive, een van Lynch’ minst coherente films, evolueerde vanuit de titelwoorden:
Niet bij elke film ging het op deze manier. Zo ontstond het idee voor Wild at Heart na het lezen van de gelijknamige roman van Barry Gifford, maar ook voor die film was het intuïtieve proces uiteindelijk essentieel.
A Straight Story
In 1999 verraste Lynch vriend en vijand met de aandoenlijke en rustig voortkabbelende film The straight Story, die in alles het tegenovergestelde lijkt van al zijn andere films. De film vertelt het ongelofelijke, maar ware verhaal van Alvin Straight die met zijn grasmaaier vele honderden kilometers aflegde om zijn zieke broer te bezoeken. Normaliter zijn Lynch’ personages ‘lost in darkness and confusion’, zoals de regisseur het zelf graag uitdrukt. Het tegenovergestelde is waar voor Alvin Straight, een stuurs maar goedhartig oudje dat op z’n geheel eigen manier een ruzie bijlegt. Zijn verhaal valt volledig uit de toon in de tot dan toe toch vrij bizarre wereld van Lynch. De regisseur vertelt hier zelf over:
Het is tekenend voor de conservatieve houding van veel filmcritici dat The Straight Story werd onthaald als de film waarin Lynch eindelijk volwassen was geworden. Eindelijk waren ze in staat zijn films te begrijpen en hem in hun eigen hokjes te duwen. Lynch probeert zich niet teveel aan te trekken van dit soort kritiek:
Liefhebbers van Lynch’ werk waren veelal teleurgesteld in deze doughnut. Hoewel er op zich niets mis is met The Straight Story, mist het de ambigue intensiteit van zijn andere films. Soortgelijke films worden ook wel door andere regisseurs gemaakt, terwijl Lynch’ overige films uniek zijn.
Ultrarelaxte houding
Lynch on Lynch is zowel een heel informatief als een heel persoonlijk boek. Chris Rodley, die ook verantwoordelijk is voor Cronenberg on Cronenberg, weet waar hij het over heeft en stelt de juiste vragen om anekdotes en verhalen uit Lynch’ geheugen op te diepen (hoewel hij er ook wel eens flink naast zit, zoals zijn vraag over Freudiaanse theorieën in Blue Velvet). Met zijn vlotte babbel en ultrarelaxte houding heeft David Lynch iets jongensachtigs. Hij is een enthousiast verteller die geen moment verveelt. Dit alles maakt dit boek tot een fenomenale leeservaring.
Prijs: 30,95
Bladzijden: 322
ISBN: 0-571-22018-5
Misschien ook iets voor u
Prachtige kindermoorden
Mijn favoriete liveplaat is Hoarse van het Amerikaanse 16 Horsepower. Op die plaat klinkt de rockende relicountry van de band rond David Eugene Edwards tegelijk melancholisch en energiek. Diezelfde Edwards maakte al verschillende malen muziek voor het Belgische dans- en theatergezelschap Ultima Vez. Ook Puur, de recentste voorstelling van de groep, is gelardeerd met Edwards klanken. Zo meeslepend als op Hoarse is die muziek niet, maar de voorstelling als geheel wekt wel eenzelfde soort sensatie op.
Het was wel even een lichte teleurstelling, te merken dat Edwards voor Puur geen liedjes had gecomponeerd. Het tegendeel is zelfs eerder het geval; hij speelt vooral met geluidsflarden. Dat fragmentarische past echter uitstekend bij de dansvoorstelling die Puur primair is. Doorsneden met stukken film en toneel krijgt de kijker een versnipperde voorstelling voorgeschoteld.
~
Gearriveerde vernieuwer
Puur-choreograaf Wim Vandekeybus surfte eind jaren tachtig op de zogeheten Vlaamse Golf de Nederlandse, Belgische en Franse theaters binnen. Met geestverwanten als Dirk Tanghe (tegenwoordig Paardenkathedraal) en Ivo van Hove (tegenwoordig Toneelgroep Amsterdam) vernieuwde hij het theater en de dans drastisch. In een mengelmoesje van beeldende kunst, dans, film en theater kwamen soms de wonderlijkste projecten tot stand. Die groep Vlaamse vernieuwers is onderhand al jarenlang arrivé, maar het huidige werk kent vaak nog tekenen van experiment en cross-over. Werkelijk risicovol en vernieuwend zijn hun experimenten doorgaans niet meer, maar het resultaat mag zonder twijfel gezien worden. Zie ook bijvoorbeeld Jan Lauwers’ Needcompany, dat vorig jaar met Isabella’s Room schitterde op het Theaterfestival.
Associatief
Het opvallende van Puur is onderhand ook al niet echt spectaculair meer; het mengen van film, theater en dans is vaker in festivaltenten en op de planken te zien. Wim Vandekeybus is echter een meester in zijn vak, dat blijkt uit alles. Hoewel soms wat langdradig, verveelde de ruim twee uur constant voortassociërende voorstelling me nooit – een prestatie van formaat, gezien mijn aan door-reclame-onderbroken-televisie gewende spanningsboog.
~
In die twee uur multimediale associatieve trip is kindermoord een belangrijk thema. Het begint allemaal in een sektarische omgeving, met mannen die de buitenwereld buiten willen houden, en de binnenwereld willen reguleren. Nu is er echter een vrouw in de groep zwanger. Binnen in haar groeit iets dat de mannen niet kunnen beheersen of reguleren en dat beangstigt ze. In prachtige en aangrijpende beelden, waarin de dansers de longen uit kun ranke lichamen dansen, wordt zijdelings verwezen naar Bijbelse vertellingen en de mythe van Oedipus.
De dansers bewegen soms mooi rustig, om even later door de ronde piste achter elkaar aan te rennen. Er wordt met stokken overgegooid (een spectaculair hoogtepunt) en met stenen geschoven. De filmfragmenten zorgen voor de nodige afwisseling – en hoewel ze het verhaal maar weinig verduidelijken, brengen ze wel een beetje lijn in het geheel. Puur spettert, zoveel is duidelijk. Laat je niet misleiden door de aankondiging van David Eugene Edwards, maar zelfs als je dat wel doet, val je er nog geen buil aan.
Puur is nog te zien t/m 17 april. Zie voor de speellijst de site van Ultima Vez.
Puur
Artiest: Ultima VezGezien op dinsdag 31 januari 2006 in Stadsschouwburg, Groningen
Misschien ook iets voor u
Willems excelleert in rol van Brel
Zweet dat van zijn gezicht afgutst, een grote mond waaruit zijn krachtige woorden voortkomen en vooral zijn lange armen waarmee hij zijn boodschap extra cachet geeft. Het zijn beelden die bovenkomen als je denkt aan de Belgische chansonnier Jacques Brel. Acteur Jeroen Willems maakte met Toneelgroep Oostpool het bijzondere theaterconcert Brel 2. Voor de tweede keer brengt Willems het oeuvre van het fenomeen op toneel en met opzienbarend resultaat. Uiterlijke overeenkomsten zijn er nauwelijks tussen Brel en Willems, maar in de hartstocht en energie waarmee de acteur de liederen zingt vind je veel terug van de chansonnier.
~
Je moet het maar aandurven om het werk van Brel te vertolken. Velen zijn je voorgegaan en iedere keer zal je toch weer vergeleken worden met de grote meester zelf. Maar gesterkt door het succes dat hij had met Brel, de zoete oorlog – waarvoor de acteur de Louis d’Or kreeg – durft Willems zich opnieuw onder te dompelen in het oeuvre van de Belgische zanger. Net als in Brel, de zoete oorlog is ervoor gekozen de voorstelling in twee gedeeltes onder te verdelen: een monoloog gebaseerd op interviews met Brel, en een concert. Een goede keuze, omdat het concert door de overwegingen in de monoloog een extra lading meekrijgt.
Zelfreflectie
“Jullie zien mij niet zoals ik mezelf zie. Maar jullie beeld is ook goed.” Het zijn de woorden van een oude enigszins verwarde man die terugkijkt op zijn leven. In je fantasie zou je een oude Brel in de persoon kunnen herkennen, hoewel hij niet ouder werd dan 49 jaar. Maar de thema’s uit de monoloog – leef je dromen, zoek de avonturen, rook en drink, want wat is er eigenlijk niet slecht voor de gezondheid – zijn goed te refereren aan de levenskunstenaar. Doordat sommige bewegingen van de oude man vastgelegd worden op een videoscherm op de achtergrond, wordt de zelfreflectie en het terugkijken op het leven nog verder versterkt.
~
Willems weet de rol van de oude man – die een hobbelpaard met zich meedraagt als symbool voor het op en neer gaan in het leven – op excellerende en geloofwaardige wijze neer te zetten. Temeer als je bedenkt dat de tekst voor de monoloog kort voor de première werd gewijzigd, omdat een tekst van schrijver Gerrit Komrij onbruikbaar bleek. De nieuwe tekst leent zich echter perfect voor dit theaterconcert van Toneelgroep Oostpool, hoewel de overschakeling van de monoloog naar het concert helaas erg rommelig verloopt en de continuïteit daardoor aan kracht verliest.
Het concert
Met de overwegingen uit de monoloog in je achterhoofd luister je op een andere manier naar de liederen van Brel. Omdat ze in het Nederlands vertolkt worden dringt werkelijk ieder woord tot je door, ook al is het eerst nog wel even wennen aan de manier waarop Willems de teksten zingt. Hij heeft er duidelijk voor gekozen geen imitatie van Brel te maken, maar zijn eigen gevoel in de teksten te leggen. En dat doet hij op weergaloze wijze; vooral als hij mag uithalen zoals hij dat onder meer doet in Schiphol (Orly van Brel). Peer Wittenbols heeft de tekst van dit lied prachtig bewerkt en naar deze tijd gebracht zonder dat het aan kracht verliest: “Het leven lacht je vriendelijk uit/Maar Goeie God/’t is triest; Schiphol zondag/Al staat Borsato uit.”
~
Naast de bekende nummers Amsterdam en Ne me quitte pas – waarbij het publiek helemaal stil valt – is er vooral veel ruimte voor minder bekende nummers die door Willems met grootse overgave worden gezongen. Toch zie je een enkele keer op de gezichten van de acteur en zijn muzikanten twijfel over hun eigen muzikale verrichtingen. Het toont iets van respect voor het werk van de meester, dat ze de waardige perfectie en hartstocht willen meegeven die het verdient. Ze zijn méér dan op de goede weg!
Brel 2 is in ieder geval nog tot en met 29 april 2006 in Nederland te zien. Een uitgebreide speellijst vind je op de site van Toneelgroep Oostpool.
Brel 2
Artiest: Toneelgroep OostpoolGezien op vrijdag 10 februari 2006 in Schouwburg, Arnhem
Misschien ook iets voor u
Een waardig afscheid
Wanneer Shane Embury, bassist van grindcore-ikoon Napalm Death jouw band als motivatie noemt voor het schrijven van zijn laatste drie albums dan doe je het goed. En inderdaad, Nasum was absoluut één van de weinig bands binnen het genre die met regelmaat een album uitbracht dat nooit onderdeed voor het vorige exemplaar. Sterker nog, het was eerder regel dan uitzondering dat de band zichzelf weer overtrof. Iets waarvoor zanger/gitarist Mieszko Talarczyk en drummer Ander Jakobson eigenlijk alle krediet verdienen. Ik schrijf in de verleden tijd, omdat het noodlot wil dat Talarczyk één van de vele slachtoffers bleek te zijn van de tsunami die eind 2004 Zuidoost-Azië trof.
~
Herdenking
Zoals drummer Anders Jakobson in het voorwoord van het prachtige boekwerkje dat deel uit maakt van deze release vermeldt, was het eigenlijk al heel lang de bedoeling deze dubbelaar uit te brengen. Door onder meer het continue schrijfproces voor nieuwe albums was het er echter nooit van gekomen. Nu de band niet meer bestaat is dit werk een waardige herdenking van een bedreven muzikant. Van nooit eerder uitgebrachte nummers tot materiaal van split-cd’s en van bonustracks tot nummers die geschreven waren voor een album maar er uiteindelijk niet op verschenen, vrijwel alles vindt je op deze schijven terug.
Geen angst voor falen
Nu is het zeker niet zo dat al het materiaal fantastisch klinkt – de Domedagen-demo klinkt bijvoorbeeld ronduit belabberd – maar deze verzamelaar geeft een prachtig overzicht van de evolutie van Nasum zonder in herhaling te vervallen. Elke aparte opnamesessie heeft in het boekje ook een begeleidend verhaal, waarin de geschiedenis achter de opname kort wordt weergegeven. Dus ook voor alle diehard fans die hun hand hebben weten te leggen op de verschillende duistere split-cd’s en buitenlandse releases, valt er naast de verschillende, nooit uitgebrachte nummers ook nog interessante informatie op te pikken. En persoonlijk vind ik het de band ook sieren dat er niet gekozen is voor volledig strakgetrokken mixen, maar juist voor het geluid zoals het was. Daar komt bij dat er voor het overgrote deel echt fantastisch werk op deze dubbelaar staat. Uitschieter voor mij is de Regressive Hostility sessie aan het begin van cd nummer twee. Hierin hoor je Nasum flirten met de death- en trashmetal, begeleid door een heerlijk geluid.
Naast een fantastische dubbel-cd van één van de meest indrukwekkende bands binnen het genre haal je met dit werkje ook een mooi naslagwerk in huis. Een must voor iedere metalhead die wel wat kan hebben.
Nasum
Album: Grind FinaleLink: Relapse Records
Misschien ook iets voor u
Soulvoller, maar overtuigend
.
~
Beter?
Voor sommige liefhebbers van het oude werk is het misschien even slikken om nummers van I Paint Pictures on a Wedding Dress doordrenkt met het Radio Candip-sausje te horen, en ook ik ben niet meteen helemaal overtuigd. Zo blijf ik bij de klassieker My Bond with You and Your Planet: Disco! verlangen naar het stampende enthousiasme van weleer. Geen Radio Candip dat daar tegen op kan.
Maar gelukkig word ik van de meeste nummers wél enthousiast. Zo verwarmt de rustige afsluiter Moving through Life as Prey van Life = a Sexy Sanctuary me tot diep van binnen. Maar écht vrolijk word ik van Song for a Dead Singer. Deze op I Paint Pictures on a Wedding Dress betrekkelijk onopvallende song verwordt dankzij de bijdrage van Radio Candip tot een spectaculair soulnummer; beter dan het origineel.
Vrolijk
Het zal duidelijk zijn; mijn eerste verdriet om de verloren beat maakte al snel plaats voor opwinding over de pracht van A Band in a Box. Niet alles is even welgetroffen, maar het inschakelen van Radio Candip blijkt een gouden greep. En de vooruitzichten zijn positief, wat dat betreft. Of de drie meisjes bij Zita Swoon betrokken blijven weet ik niet, maar in zijn interview met ons gaf zanger Stef Kamil Carlens aan dat de soul en de funk verder worden uitgebouwd: “Qua kleur zal de volgende cd daarbij [A Song about a Girls – 8WEEKLY] aansluiten, maar hij zal toch wel iets meer funky en swingend klinken. Dat vrolijke komt dus wel terug, zij het op een andere manier.” Ik zou zeggen: kom maar op! Maar tot het zover is, kunnen we live genieten van A Band in a Box: 7 februari in Brussel, en daarna overal in België en Nederland.
Zita Swoon
Album: A band in a boxLink: 8WEEKLY interviewt Stef Kamil Carlens
Misschien ook iets voor u
Bloemen, bijen en de dood
Van alle vreemde schrijvers uit de geschiedenis van de literatuur, staat de Amerikaanse dichteres Emily Dickinson (1830-1886) met stip in de top tien der wereldvreemden. Tijdens haar leven publiceerde ze behalve wat anoniem werk helemaal niets, een groot deel van haar aardse bestaan bleef ze in het wit gekleed binnenshuis en we weten nog steeds niet of ze daadwerkelijk de daad heeft gepleegd, dan wel kwijnend maagd is gebleven. Nieuwe vertalingen laten zien dat haar poëzie nog steeds relevant is.
In zijn Commentaar betoogt vertaler Peter Verstegen onder meer dat de opvallende stijlvormen waarin Dickinson haar verzen goot, terug te voeren zijn tot de “maat van de oude volkspoëzie” en de psalmen en gezangen die ze in de kerk hoorde. Dat zal allemaal wel, maar het verklaart niet waarom al die andere kerkgangers en New Englanders braaf boer of bankier werden, terwijl rond Dickinson inmiddels een hele industrie is ontstaan.
Dickinson lezen doe je dan ook niet zomaar. Daar heb je de Emily Dickinson Encyclopedia bij nodig, en al die andere handboeken die zijn verschenen sinds ze in 1925 eindelijk door de wereld werd ontdekt. In ons eigen land was het Simon Vestdijk die Dickinson introduceerde. In Forum publiceerde hij reeds in 1933 een reeks opmerkelijk heldere en bovendien zeer waarderende artikelen over haar werk.
Vestdijk zet Dickinson tegenover een tijdgenoot als Whitman en doet dat niet alleen op chronologische gronden. Vestdijk heeft weinig op met Whitman en zijn ‘breidelloozen auctiestijl’, zijn profetisch over prairiën en steden loeiende stem. “Het is wel zonder meer duidelijk, dat dit groote en ontzaglijke kunst moet zijn, omdat het toch op zijn minst groot en ontzaglijk klinkt”, voegt hij daar venijnig aan toe. Whitman zou niet meer dan plat effectbejag voor de massa zijn. Dickinson daarentegen is oorspronkelijk en uniek:
Hoewel Vestdijk zelf wat van haar ‘gedichtjes’ vertaalde, bleef een omvangrijkere vertaling decennialang uit. Met het verschijnen van dit eerste deel, uitgegeven door Van Oorschot, komt daar verandering in. Enigszins dan, want ook Verstegen maakte een selectie uit de eerstgepubliceerde helft van de circa anderhalfduizend gedichten uit de nalatenschap.
Verdorie
Het lezen van poëzievertalingen – en dan vooral als de oorspronkelijke tekst er naast staat – is vaak een hachelijk avontuur. Een vertaling kan nooit helemaal recht doen aan het origineel. Klank, metrum en inhoud bijten elkaar, de vertaler moet telkens weer kiezen voor een compromis en dat doet Verstegen dan ook. De vraag is alleen hoe ver je daarin kunt gaan. Alleen de inhoud vertalen doet onrecht aan de poëtische werking van klank en maat, wil je per se het rijm bewaren dan gaat dat juist weer ten koste van de inhoud, en aangezien het Engels een andere taal is dan het Nederlands loop je als de rest klopt, vanzelf weer tegen problemen aan met het ritme. Zoals meteen al in het begin: waar Dickinson in het openingsvers schrijft:
daar maakt Verstegen verdorie van:
Hier komen de aantekeningen die hij achterin meenam goed van pas. Kleine essays zijn het, die niet alleen een verhelderend licht werpen op de vertaalde gedichten, maar ook een blik gunnen in het brein van de vertaler, en wel op zo’n manier dat je, bij het zien van de aanpassingen, niet direct overmand wordt door woede, maar je zowaar begrip krijgt voor de keuzes die hij noodzakelijkerwijze maakt. Niet voor allemaal trouwens, maar dat is dan meestal een verschil van inzicht, en heeft niets te maken met een eventuele misser waarop je hem zou kunnen betrappen. In het voorbeeld maakte Verstegen ‘zong’ van Dickinsons ‘was’, opdat wij begrijpen dat de voor ons exotische troepiaal een vogel is, en daar is iets voor te zeggen. Sommige keuzes die hij maakt zijn discutabeler, dat hoort nu eenmaal bij vertalen. Zelf zou ik bijvoorbeeld voor bliss een ander woord hebben gekozen dan ‘roes’, waar een iets te sterke alcoholwalm uit opstijgt, maar dat kan persoonlijk zijn.
Vele meters
Ondanks de vele meters Dickinsoniana in onze bibliotheken blijven er veel vragen openstaan. Over het leven van de dichteres zelf bijvoorbeeld, ook al zijn er simpele zielen die denken dat Dickinson met haar gedichten een dagboek bijhield en je daaruit alles zou kunnen opmaken over haar dagelijkse leven, wat haar schromelijk tekortdoet.
Die gedichten zijn zeer divers, maar roteren toch allemaal rond een centraal thema. Dickinson verloor het puriteinse geloof van haar voorvaderen, en liep sindsdien spiritueel verweesd rond. Dat leidde enerzijds tot extatische momenten, maar aan de andere kant maakte ze ook peilloze, existentiële diepten mee. Zij beleefde in extremis de fundamentele onzekerheden van ieder mensenbestaan – in haar poëzie dan, want hoe dat in haar hoofd omging weten we niet, ondanks allerlei wilde geruchten over geestesziekte en ander ongemak.
De gedichten lijken met hun geringe omvang en korte regels makkelijk, maar zijn door hun ingedikte inhoud lastig doordringbaar. Verstegen gooit in zijn aantekeningen regelmatig de handdoek in de ring. Zelfs als je precies weet wat er staat, ontglippen de verzen vaak toch nog aan een eenduidige uitleg en blijft er alleen een vermoeden over. In zijn algemeenheid zou je kunnen zeggen, met een onnoemelijk aantal slagen om de arm, dat Dickinson in plaats van het orthodoxe raamwerk uit haar jeugd een eigen, seculier of zelfs mystiek houvast creëert.
De pietepeuterige zorgvuldigheid waarmee ze dat doet, met iedere lettergreep op zijn precieze plek en al die liggende streepjes, maken het werk ondanks de schijnbare eenvoud een ramp voor iedere vertaler. Uit dit weefsel kun je niet ongestraft een draadje wegtrekken, iedere tittel of jota is een onmisbare hoeksteen. Kom je tot dat besef, dan begrijp je pas goed hoe enorm de prestatie van Verstegen is.
Het vergelijken van de vertalingen met de originelen, meelezend in het hoofd van de vertaler, maakt ook nog eens goed duidelijk hoe ontzettend knap de gedichten in elkaar zitten. Meer nog dan het laten kennismaken met een buitenlandstalige dichter – wat toch de eerste functie van poëzievertalingen is – geeft Verstegen dieper inzicht in vooral de vormtechnische aspecten van het werk zelf, zonder dat het iets afdoet aan de vreemde verwondering die toch telkens toch weer wordt opgeroepen.
Prijs: 34,95
Bladzijden: 640
ISBN: 90 282 4051 9.
Misschien ook iets voor u
Il Theatro Musicale overtuigt,
Ma Tante Aurore niet
spelen François-Adrien Boieldieus
.
Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag bracht Barokopera Amsterdam vorig jaar het stuk met veel succes weer op de planken tijdens het zomerfestival van Dinard. De Nederlandse première vond plaats in het kader van het Nederlands Kameropera Festival.
Een voorloper van de operette
~
Pas met Les deux lettres en La famille Suisse boekte Boieldieu enige successen in de Franse hoofdstad, maar zijn echte doorbraak kwam met Le calife de Bagdad, waarvan de ouverture nog regelmatig gespeeld wordt. Lang kon de componist niet van zijn succes genieten; het schandaal rond zijn huwelijk met een beroemde balletdanseres van de Parijse Opéra noopte hem naar Rusland te vluchten. Aan het keizerlijk hof werd hij echter met open armen ontvangen en tussen 1804 en 1810 was hij kapelmeester in Sint Petersburg. In Rusland bleef hij opera’s schrijven, maar zijn meesterwerk, Dame blanche, componeerde hij, terug in Frankrijk, in 1825, inmiddels deel van de gevestigde orde. Zo doceerde hij compositieleer aan de prestigieuze Académie des Beaux-Arts.
Liefdesromannetjes
Centraal in Ma Tante Aurore staan de jonge geliefden Julie en Valsain. Maar Julies peettante Aurore, een oude vrijster, ziet in het jonge stel niet de passie waar zij zo van smult in haar liefdesromannetjes, waardoor zij haar nichtje verbiedt te trouwen. Noodgedwongen ensceneren de jongelui een wereld vol buitengewone en hilarische avonturen: een ontvoering, een dubbelleven, een poging tot zelfmoord, een geheime trouwerij… niks is gek genoeg om Aurore te overtuigen.
Een briljante komedie?
Regisseur Vincent Tavernier en vertaler Toon van Wolferen, die in 2002 Offenbach’s komische opera’s voor Barokopera Amsterdam vertaalde en daarbij de boventiteling zo wist te doseren dat de toeschouwer niet van het spel werd afgeleid, kozen voor Ma Tante Aurore omdat zij menen dat het een briljante komedie is, zowel op muzikaal als op theatraal niveau. “Als wij deze komische opera opnieuw voor het hedendaagse publiek willen uitbrengen, dan is dat allereerst vanwege de kwaliteit van het libretto, dat een tijdloze humor kent. Tegelijkertijd zien we een ironische omkering van de traditionele motieven van de klassieke komedie: het zijn de jongelui, die staan voor de pragmatische instelling, terwijl de romantiek wordt vertegenwoordigd door de oudere dame.”
~
Platte figuren
Allemaal goed en wel, maar werkt het ook? Ja en nee. Nee, omdat vooral het verhaal wat al te dunnetjes en voorspelbaar is. Natuurlijk komt in het derde bedrijf alles goed en geeft tante haar zegen aan het stel. Opmerkelijk genoeg is het juist dit bedrijf dat in het begin van de negentiende eeuw als te choquerend beschouwd werd. Anno 2006 is dit onvoorstelbaar – hoewel: cartoons zetten de halve wereld in vlam en zelfs in het liberale Nederland werd de uitvoering van de opera Aïsja nog geen decennium geleden onmogelijk gemaakt, maar dat is een geheel ander verhaal – hoe hard de zangers ook hun best doen om de platte figuren tot leven te brengen. Van enige karakterontwikkeling is dan ook geen sprake.
Uitgeklede partituur
Toch werkt de voorstelling dankzij het voortreffelijk musicerende Il Theatro Musicale. Dirigente en dwarsfluitiste Frédérique Chauvet bracht de oorspronkelijke orkestpartituur terug tot slechts zes instrumenten, waardoor elke melodielijn duidelijk hoorbaar is. De muziek van Boieldieu markeert de overgang tussen het klassieke ideaal van Mozart en de romantiek – en beide komen in deze ‘uitgeklede’ versie tot leven. Niets wordt bedolven onder een deken van violen, terwijl Chauvet aantoont dat je met zes instrumenten uitstekend fraaie climaxen kunt opbouwen. Of het genoeg is om de komische opera’s van Boieldieu aan de vergetelheid te onttrekken, waag ik echter te betwijfelen. Daarvoor missen zij de kracht die bijvoorbeeld de werken van Offenbach wel bezitten.
Barokopera Amsterdam, Il Theatro Musicale o.l.v. Frédérique Chauvet
Album: François-Adrien Boieldieu – Ma Tante Aurore ou le roman impromptuGezien op dinsdag 07 februari 2006 in Theater de Voorveghter, Hardenberg
Link: Nederlands Kameropera Festival
Misschien ook iets voor u
Twee Koerdische films
Een gevangenis kan vele vormen aannemen. Voor de een is het zijn huwelijk, voor de ander zijn sociaal-economische situatie en voor weer een ander een hok van steen. Onlangs verschenen er twee Koerdische films op dvd waarin de ervaring van het gevangen zijn op verschillende wijzen wordt opgeroepen: Vodka Lemon van de Iraaks-Koerdische regisseur Hiner Saleem en Duvar van de Turks-Koerdische regisseur Yilmaz Güney.
De Koerden zijn een volk zonder land. Ze wonen voornamelijk in bepaalde welonderscheiden gebieden in Irak, Iran en Turkije, die tezamen ook wel Koerdistan worden genoemd. Ze zijn etnisch met elkaar verwant en spreken dezelfde taal, maar bezitten geen eigen grondgebied en leven verspreid over de hele wereld (in Nederland wonen bijvoorbeeld ca. 400.000 Koerden). Vele Koerden streven naar een eigen onafhankelijke staat Koerdistan – om die reden worden ze door veel regeringen uit het Midden-Oosten gevaarlijk geacht.
Tot aan 1991 mochten de 12 miljoen Koerden die net als Yilmaz Güney in Turkije leefden hun eigen taal niet eens spreken en zich evenmin als Koerd profileren, deden ze dit wel dan was de kans groot dat ze in de gevangenis belanden. Ondertussen zijn de omstandigheden nauwelijks beter geworden. In Irak, het land van Hiner Saleem, is de situatie zo mogelijk nog erger. Zo werd tussen 1987 en 1989 een groot deel van de Koerdische bevolking met chemische wapens bestookt, waarbij velen omkwamen. Zowel Güney als Saleem verwijzen in hun films niet heel expliciet naar de situatie van de Koerden, maar op de achtergrond speelt het vooral in de films van Saleem een grote rol. De films zijn absoluut geen propaganda, maar geven de Koerden wel een stem.
Politiek
Vodka Lemon van Hiner Saleem begint met een absurd beeld. Een auto sleept een bad achter zich aan met daarin een bejaarde man met een mondharmonica. De bejaarde moet spelen op een begrafenis en brengt zijn melancholisch lied ten gehore. Deze openingsscène roept de prettig gestoorde wereld van Kusturica op. De energieke uitbundigheid die de films van Kusturica kenmerkt, heeft verder echter geen enkele plaats in deze film. De toon van Vodka Lemon is melancholisch, licht absurd en vooral ingetogen. Saleem heeft weinig nodig om de wereld van een Koerdisch dorpje in Armenië op te roepen. Hij schetst een droogkomisch portret van een aantal personages die proberen te overleven. Geld is er niet en de kans op werk is nihil. Wie de kans krijgt, vertrekt. Het dorp is een gevangenis waarin de grootste bedreiging het nietsdoen en de verveling is.
Volgens Saleem moet Vodka Lemon beschouwd worden als een politieke film. Hij stelt dit in Vodka on Ice: the making of Vodka Lemon dat als extra aan de dvd is toegevoegd:
Op zeventienjarige leeftijd ontvluchtte Hiner Saleem zijn geboorteland Irak en sindsdien strijdt hij voor de rechten van het Koerdische volk. Vanaf 1997 doet hij dat voornamelijk met films. Vodka Lemon, zijn derde film, maakte hij in Armenië waar ook een kleine minderheid aan Koerden woont.
Met vrij primitieve middelen en een kleine cast van amateur-acteurs filmde Saleem Vodka Lemon op locatie. Hij begon in de diepe winter in een klein dorpje dat door de hevige sneeuwval volledig geïsoleerd werd van de rest van de wereld. En hij eindige in de lente, het seizoen waarin hetzelfde dorpje overspoelt werd door modder en regen. Geen ideale omstandigheden voor het maken van een film. Desondanks speelde hij het klaar, voor een groot deel dankzij het achteraf gelukkige feit dat de scènes uit Vodka Lemon chronologisch werden opgenomen. Deze volstrekt ongebruikelijk procedure zorgde ervoor dat alles logisch op elkaar aansloot en dat de grote weersveranderingen nauwelijks een probleem vormden.
Controversieel
Voor Yilmaz Güney, die minstens twaalf jaar van zijn leven doorbracht in Turkse gevangenissen, was zijn Koerdische achtergrond van minder groot belang als bij Hiner Saleem. Hij streed met zijn films tegen het onrecht tegen alle Turken of ze nou Koerd waren of niet. Güney was in Turkije een uiterst populaire acteur die in zijn hoogtijdagen in wel twintig films per jaar zijn opwachting maakte. Rond de jaren zestig begon hij een verassende en gevaarlijke carrière als politiek geëngageerde filmmaker. Zijn films waren zo controversieel dat het volstrekt verboden was om over hem te schrijven of te spreken. Vandaar dat hij vrijwel onbekend was tot aan 1982, toen hij opeens wereldfaam verwierf doordat zijn film Yol in Cannes een gouden palm won. Vlak daarvoor was hij uit de gevangenis ontsnapt waarin hij al een tijdje verbleef vanwege de vermeende moord op een rechter (het schijnt dat zijn neef de echte dader was). In Frankrijk begint hij in 1983 vervolgens met het filmen van Duvar, hetgeen zijn laatste film zou worden omdat hij in 1984 overleed.
Zoals in veel films van Güney staat in Duvar een gevangenis centraal. In deze gevangenis in Ankara is een gemêleerd gezelschap van politieke en criminele gevangen bij elkaar gepropt. Er zijn in feite drie afdelingen: kinderen, mannen, vrouwen. In Duvar komt vooral de kinderafdeling aan bod. Er worden verschillende personages gevolgd, zoals een jongen die seksueel misbruikt wordt en daar geen aangifte van durft te doen of een bewaker die te grootmoedig is om nog binnen het systeem te kunnen passen en zodoende ontslagen wordt. De vele misstanden (misbruik, verkrachtingen, oeverloos geweld, vernederingen, etc.) worden op een fijnzinnige, maar niet mis te verstane wijze in beeld gebracht. Ook het cynische spel dat de bewakers en de gevangenisleiding met de gevangenen spelen wordt onmiskenbaar duidelijk gemaakt. De meest krachtige scène in dit verband is een trouwpartij die georganiseerd wordt met hulp van de gevangenisleiding. Al snel blijkt waarom men de aanstaanden zo ter wille is: in plaats van geluk vindt het bruidspaar de dood.
Jammer genoeg zijn aan Duvar geen extra’s toegevoegd, wat het voor de kijker lastig maakt om de relatief onbekende Güney goed te plaatsen. Het was veruit te prefereren geweest als er een documentaire was opgenomen over de positie van de Koerden in Turkije, het Turkse gevangeniswezen en de veelzijdige carrière van Yilmaz Güney.
Vodka Lemon
Hiner Saleem, 2003 (Moskwood)
Duvar (De Muur)
Yilmaz Güney, 1983 (Total Film)
Vodka Lemon // Duvar
Regie: Hiner Saleem // Yilmaz GüneyJaar: 2024
Distributeur: Moskwood // Total Film
Misschien ook iets voor u
Een onbelangrijke ontvoering
De meeste mensen zullen Daniel Clowes kennen van de strip Ghost World en dan vooral van de verfilming daarvan. Ghost World wordt inmiddels beschouwd als een klassieke graphic novel en Clowes als een van de beste striptekenaars van dit moment. Met zijn nieuwe boek Ice Haven bewijst Clowes eens te meer een meester te zijn in het verwoorden en verbeelden van menselijke gevoelens als eenzaamheid, doelloosheid en uitzichtloosheid. De ontvoering van het jongetje David Goldberg lijkt het belangrijkste onderwerp, maar het eigenlijke verhaal draait om de rare karakters die in het plaatsje Ice Haven in de Amerikaanse Midwest wonen.
“Het is hier niet zo koud als het klinkt”, zijn de eerste woorden van Random Wilder, onze gids in Ice Haven. Wilder is een bittere man. Hij zou graag de dorpsdichter van het plaatsje willen zijn, maar helaas maakt zijn buurvrouw en aartsrivaal Ida Wentz meer kans op die titel. Wilder is slechts een van de karakteristieke figuren in Ice Haven die wel wat weg hebben van de personages uit tv-series als Twin Peaks en – in iets mindere mate – Gilmore Girls.
Jong geleerd
~
Deze ontvoering vormt de rode draad in het verhaal. Maar Clowes heeft van Ice Haven geen spannende detectiveverhaal gemaakt waarin de ontvoering opgelost wordt door briljant speurwerk. Integendeel, het echtpaar Amis gaat op onderzoek uit. Als Mr. Amis aan het speuren is, blijft zijn vrouw op de hotelkamer. Toch vindt hij overal in Ice Haven kledingstukken die identiek zijn aan die van zijn vrouw. Een ander bewijs van het ondergeschikte belang van de ontvoering is het feit dat ineens het bericht komt dat David Goldberg gevonden is, zonder dat Clowes daar veel aandacht aan besteedt. Het is meer een gegeven.
Milkshake
~
Clowes moet lang nagedacht hebben over de uitwerking van Ice Haven. Het is nogal een opgave om allemaal verschillende tekenstijlen zo op elkaar aan te laten sluiten dat het een verhaal vormt. Doordat de afzonderlijke verhalen twee pagina’s lang zijn, wordt er spanning opgebouwd rondom de karakters en de wijze waarop zij onderling met elkaar te maken hebben.
Wat is een strip?
Aan het begin en einde van Ice Haven laat Clowes de verzonnen stripcriticus Harry Naybors aan het woord. Naybors gaat in op wat een comic nu eigenlijk is. Volgens hem komt het hier op neer:
Behalve Clowes’ visie op wat een strip moet zijn, wordt hier in feite ook de kern van Ice Haven weergegeven. Je leest de zielenroerselen van alle karakters en ziet wat ze daarmee doen in de samenleving waarin ze zich bevinden.
Overtreffende trap
Met Ice Haven overtreft Clowes zijn eerdere werk met gemak. Vooral de structuur van het verhaal is knap in elkaar gezet. Ice Haven is geen spectaculaire of spannende strip. Het gaat vooral om mensen, wat ze doen en hoe ze denken. Net als in Ghost World komen ook in Ice Haven allerlei rare types voorbij, toch twijfel je als lezer geen moment aan het bestaan van dergelijke vreemde vogels. En daarin zit de kern van de kracht van Clowes. Je voelt je als lezer aangetrokken tot zijn personages; hoe somber, doelloos en verbitterd sommigen ook mogen zijn. Dat één van de personages Julie Patheticstein heet, zegt wat dat betreft genoeg.
Prijs: 19,95
Bladzijden: 88
ISBN: 0-224-07779-1
Misschien ook iets voor u
Dagdroom van de stripliefhebber
.
McCay’s eerste succes was de in 1904 door hem bedachte Little Sammy Sneeze, kort daarop volgde een zelfs nog groter succes: Dream of the Rarebit Friend. In die laatste strip stond elke aflevering een nieuw personage centraal en de overeenkomst tussen die personages was dat ze, na consumptie van hun lievelingskostje (vaak Welsh Rarebit), een nachtmerrie kregen waarvoor ze dan de schuld afschoven op het eten. In deze strip maakte ook McCay’s meest beroemde personage zijn entree: Little Nemo.
Slumberland
Little Nemo beviel McCay wel en in 1905 kreeg hij dan ook zijn eigen strip: Little Nemo in Slumberland. Elke aflevering viel Little Nemo in slaap en beleefde hij iets eigenaardigs in Slumberland. in het begin waren dat losse avonturen maar na een tijdje begonnen de strips op elkaar aan te sluiten. In het boek Daydreams and Nightmares wordt er echter niks van de avonturen van Nemo getoond, het betreft juist het andere werk van McCay, waaronder Little Sammy Sneeze en Dream of the Rarebit Friend. Dit werk heeft door het grote succes van Little Nemo altijd op de achtergrond gestaan maar het is zeer zeker het lezen waard. Per hoofdstuk maakt de lezer kennis met een bepaald deel van McCay’s oeuvre, zo zijn er heel wat cartoons te zien en passeren ook de volgende series de revue: A Pilgrim’s Progress, Poor Jake, Day Dreams en Rabid Reveries.
Running gag
Van die series zijn er een aantal die er uitspringen, waaronder Little Sammy Sneeze: in deze strip schopt de kleine Sammy telkens een situatie in de war door verschrikkelijk hard te niezen. Naast wielrenners, zijn vader op een ladder en de kaders van de strips blaast Sammy allerhande zaken opzij door zijn verpletterde nies (“He never knew when it was coming”) en het is dan ook een beetje een running gag. Helaas zijn running gags alleen leuk als ze afgewisseld worden door andere grappen en dat is bij Sammy niet het geval. Gelukkig bestaat het boek ook uit andere strips en het werkt dan ook niet zo heel erg storend. Wel wijst het op de grote zwakte van McCay: grafisch was hij sterk maar qua grappen en ideeën viel hij al snel in herhaling. De serie If … should come back to earth lijdt aan hetzelfde manco. In die serie cartoons situeert McCay bekende historische figuren in het hedendaagse leven, wat op zich een leuk idee is, maar ook dit gaat op den duur vervelen.
Prachtig tekenwerk
Het oeuvre van McCay moet het dan ook niet van zijn humor hebben maar eerder van zijn prachtige tekenwerk. Vooral in zijn grotere cartoons laat zien dat hij grafisch zeer sterk was. Door de dunne lijnvoering zijn alle tekeningen zeer gedetailleerd en dat zorgt ervoor dat elke cartoon net dat beetje extra heeft dat hem van de massa onderscheidt. Ook toont McCay zich bij vlagen, en met name in zijn cartoons, zeer bedreven in het tekenen van menselijke figuren, in zijn strips zijn de figuren meestal wat lomper. Eigenlijk ligt daar ook de grens tussen zijn werk van normaal niveau en zijn grafische hoogstandjes, tussen de cartoons en de strips: de strips uit deze bundel zijn echt een duidelijk product van zijn tijd en waren destijds waarschijnlijk zeer vermakelijk, maar zijn cartoons zijn tijdloos en nog altijd zeer goed te genieten. Dat komt natuurlijk niet alleen door de goede tekeningen, maar ook door de interessante onderwerpen die hij, hier wel, aansnijdt: zo bekritiseert hij onder andere de drugsproblematiek in zijn tijd.
Geen biografie
Daarnaast telt het boek nog enkele interessante verhalen over McCay maar het is te weinig om echt biografisch te worden. Erg interessant leesmateriaal is echter het stuk van McCay waarin hij vertelt over het werk als cartoonist, zeker als men beseft dat hij een van de eerste échte cartoonisten was. Hierin vertelt hij uitgebreid over zijn werkwijze en zijn motieven. Wat opvalt is dat hij naast tekenen ook kon schrijven, want het leest lekker weg. Destijds waren strips en cartoons nog betrekkelijk nieuw en de meeste vaardigheden moesten nog helemaal door de auteur zelf worden uitgedokterd. En hoewel McCay er over schreef alsof het de normaalste zaak van de wereld was, was het dat dus niet.
Goed tijdsbeeld
Voor liefhebbers van Little Nemo is Daydreams and Nightmares in ieder geval interessant en leuk om te lezen want het laat eens een andere kant van McCay zien. Het geeft bovendien een goed beeld van de wereld in de tijd van McCay, rond het begin van de twintigste eeuw, waar de techniek nog veel minder ver was gevorderd en andere normen en waarden golden. Daydreams and Nightmares is een waardig eerbetoon aan een van de eerste grote namen uit de geschiedenis van de strip.
Prijs: 24.95
Bladzijden: 175
ISBN: 1-56097-569-5
Misschien ook iets voor u