Theater / Voorstelling

Experimenteer, met behoud van eigen identiteit

recensie: Isabella’s Room (Needcompany)

Nederlands theater is saai en voorspelbaar, en met het Nederlandse theaterpubliek is het nog triester gesteld: het durft niets aan en wil aan het handje door een lineair verhaal worden geleid. Het zijn misschien generalisaties, maar met deze opmerkingen verklaarde programmeur Cis Bierinckx vorige week donderdag waarom hij zo weinig Nederlandse voorstellingen voor het Theaterfestival selecteerde. De Belgen zijn nu eenmaal spannender, en durven grenzen te verkennen. Daarom ook vertrekken volgens Bierinckx succesvolle Nederlandse regisseurs als Johan Simons naar het zuiden; daar is het publiek echt geïnteresseerd, daar liggen dan ook de mogelijkheden voor interessant theater. Zie een voorstelling als Isabella’s Room van het Brusselse Needcompany; dit stuk heeft na België het buitenland veroverd – werd in Frankrijk zelfs uitgeroepen tot “beste buitenlandse voorstelling” -, en speelt nu een magere vier maal in Nederland.

Het is voor ons Nederlanders natuurlijk niet leuk om te horen, maar Bierinckx stelling is moeilijk te ontkrachten. Het spannendste experimentele theater uit Nederland wordt momenteel immers vormgegeven door een Belg: Guy Cassiers viert bij het Rotterdamse Ro Theater succes na succes met de vierdelige theaterbewerking van Prousts Op zoek naar de verloren tijd, en Cassiers’ Bezonken rood werd door Bierinckx als één van de weinige “Nederlandse” stukken opgenomen in de selectie van het Theaterfestival.

Expanded theatre

Foto: Maarten van den Abeele
Foto: Maarten van den Abeele

Dat de Belgen zo goed zijn in expanded theatre, zoals Bierinxcks theater buiten de grenzen van het traditionele theater noemt, komt niet uit de lucht vallen. Het experiment wordt in de Belgische cultuur sowieso meer gewaardeerd; Nederlandse kunstenaars die boven het maaiveld uitsteken trekken nog altijd een veel minder breed publiek dan vergelijkbare collega’s in België doen. De Belgische muziek-scene is ook veel vaker enthousiast over Bauer en Spinvis dan hun Nederlandse collega’s, die de twee maar al te vaak als overdreven aanstellers zien.
De Belgische experimentele theatertraditie komt onder meer voort uit het werk van Jan Fabre, de beeldend kunstenaar die het Belgisch theater in de jaren zeventig verraste door binnen een stuk te schakelen tussen verschillende stijlen, vormen en verhaallijnen. Dat beeldende kunstenaars nog altijd veel invloed op het Belgische theater hebben, blijkt onder meer bij Needcompany, het Brusselse gezelschap dat met Isabella’s Room schitterde op het Theaterfestival. Regisseur en artistiek leider Jan Lauwers is tevens beeldend kunstenaar, wat veelal leidt tot een warrige, maar herkenbare stijl waarbij filmbeelden, (live) muziek, zang, performance en beeldende kunst samenvloeien.

Seemannslieder

Foto: Eveline Vanassche
Foto: Eveline Vanassche

Isabella’s Room doet in veel denken aan de eveneens overdonderende voorstelling Seemannslieder. Het zou misschien flauw zijn hier een dooddoener als “on-Nederlands goed” te gebruiken, maar feit is dat Seemannslieder zijn vorm kreeg door de uitzonderlijke werkwijze van de Zwitserse regisseur Christoph Marthaler. In een al volledig ontworpen decor liet Marthaler de acteurs van ZTHollandia vrijelijk spelen, scènes ontwikkelen. Het verhaal was niet van belang, laat staan dat er iets moest worden overgebracht; het ging Marthaler er om mooi en beeldend theater te maken. Daarom ook stelde hij pas enkele dagen voor de première de volgorde van de steeds evoluerende improvisaties vast. Dat leidde eind 2004 tot een collage waarin muziek, gedichten en proza natuurlijk samenkwamen.

Vrijheid

De vrijheid die Seemannslieder uitstraalde, zag ik ook bij Isabella’s Room. Uitgangspunt van de voorstelling waren door Lauwers geërfde etnologische en archeologische objecten uit Afrika. Lauwers’ vader verzamelde de maskers, beelden en messen, die na diens dood aan de regisseur en beeldend kunstenaar vervielen. Op het podium zien we een uitgebreide selectie van de pronkstukken. De acteurs introduceren de walvispenis (zal het echt? En wat doet zo’n ding in een Afrika-collectie?), gebalsemde schildpaddenkop en exotische sierraden soepel aan het publiek, zich soms (opzettelijk?) vergissend in wat ze omhooghouden.

Foto: Eveline Vanassche
Foto: Eveline Vanassche

Op het eerste gezicht is dat misschien weinig uitzonderlijk, maar tegelijkertijd heb ik in Nederland nog nooit zulke persoonlijke en waardevolle decorstukken gezien. Maar Isabella’s Room is voor Nederlandse begrippen bijzonder omdat ook hier het verhaal niet belangrijk is. Er is wel een rode lijn, wat voor ons Nederlanders erg prettig is, maar het niemendalletje dat het verhaal is, dient slechts als leidraad, waar na allerhande absoluut niet noodzakelijke uitstapjes met een gerust hart teruggekeerd kan worden. Zang, dans en werkelijk goed toneelspel (actrice Viviane de Muynck behoort toch de Belgische top) wisselen elkaar op deze manier af, zonder dat het geheel moeilijk of onoverzichtelijk wordt.

Engagement

Theater waarbij niet het verhaal, geen boodschap voorop staat vind je weinig in de Nederlandse theaters. Maar schuilt daarin misschien niet juist ook één van de krachten van Nederlandse theatermakers? Zij bieden immers stukken die behapbaar en bekritiseerbaar zijn, in plaats van ver doorgevoerde vormexperimenten. Want een risico dat loert als “het verhaal” niet meer van belang is, is dat de voorstelling onbegrijpelijk wordt en veel te veel pretendeert. Voorstellingen waarbij het publiek zelf alles moet invullen, en waarbij het dan ook aan de bezoeker zelf ligt als hij het niet begrepen heeft.
Bierinckx kijkt in zijn beoordeling van het Nederlandse theater door een wel erg cultuurgebonden-bril; hij veroordeelt al op het uiterlijk, en komt zodoende niet eens meer aan het inhoudelijke toe. Daardoor mist hij de kracht van misschien niet vernieuwend, maar daarom niet minder opwindend geëngageerd Nederlands toneel. In het begin dit jaar opgevoerde Nu hield Annette Speelt bijvoorbeeld een heerlijk vlammend pleidooi voor theater op de barricades, ook leggen kleine kwaliteitsgezelschappen als het NNT en Growing up in Public de vinger iedere voorstelling weer op een pijnlijke plek, en zei Johan Simons niet ooit dat hij ervan droomt dat Tweede Kamer-leden beroepshalve vragen over zijn werk stellen? Nu is dat laatste tegenwoordig welhaast onbereikbaar, maar de voorbeelden geven wel aan dat ook in Nederland theater met passie wordt gemaakt, en dat het niet slechts dient om de massa te behagen, zoals Bierinckx suggereert. Zo slecht doen “wij Nederlanders” het dus helemaal niet, ook al zijn er veel mislukte voorstellingen op de planken – geloof overigens maar niet dat dat in België anders is. In Nederland mist alleen soms de afwissling; een geslaagd experiment op zijn tijd is immers een verademing om naar te kijken. En als dat betekent dat er vijf “hoogdravende” voorstellingen moeten worden gemaakt om tot één zo’n fantastisch product als Seemannslieder of Isabella’s Room te komen, is mij dat de investering al waard. Dus, Nederlandse theatermakers: experimenteer, met behoud van engagement.