Tag Archief van: recensie

Boeken / Non-fictie

Rare jongens, die historici

recensie: Stijn Vennik - Van de Gladiatorenkeizer tot de Gepensioneerde Tiener

Een kandidaat voor het grootste boekenraadsel van 2019: wie heeft in godsnaam dit boek groen licht gegeven, en waarom lag de redacteur tijdens het wordingsproces ervan in coma? Van de Gladiatorenkeizer tot de Gepensioneerde Tiener is abominabel slecht geschreven en brengt niets nieuws onder de zon. Daarmee is alles wel gezegd.

Ik weet niet wat het plan van Stijn Vennik was toen hij begon aan dit boek over de laat-Romeinse keizers, maar het is in elk geval mislukt. Wilde hij grappige geschiedschrijving bedrijven? Dan moet hij beter zijn best doen dan door keizer Julianus meerdere keren ‘Juul’ te noemen. Wilde hij politiek correct zijn door consequent ‘barbaren’ tussen aanhalingstekens te plaatsen, omdat het helemaal niet zo’n barbaarse mensen waren? Dan zou hij als historicus toch moeten weten dat ‘barbar’ een van oorsprong Grieks woord is, waarmee men in de oudheid gewoon mensen bedoelde die het Grieks niet spraken, maar wel ‘barbar’. Denigrerend, jawel, maar niet op de manier die Vennik ervan maakt.

Of wilde hij, net zoals Bart Van Loo dat doet in De Bourgondiërs, vergelijkingen maken met hedendaagse fenomenen om historische feiten te duiden? Waarom dan deze tenenkrommende anachronistische poging: “Serieus, als je die lui in Den Haag al zakkenvullers vindt is het maar goed dat je toen niet leefde.”

Was het ten slotte een poging om een op historische bronnen gestoeld werk te wrochten? Waarom neemt hij dan discutabele anekdotes op, gewoon omdat ze amusant om te vertellen zijn?

Ook de intentie van de auteur doet de wenkbrauwen rijzen: hij wilde dit boek schrijven over de periode 180-476, omdat die onderbelicht is in de literatuur. Terwijl er bibliotheken vol over zijn geschreven (in 2017 verscheen nog een heruitgave van Keizers Sterven niet in Bed van Fik Meijer). Bovendien zijn de keizers in de periode, vooral dan vanaf en na de tetrarchie doorgaans niet interessant, doorgaans omdat ze amper een paar dagen regeerden en daarna vermoord werden.

Vennick verdient uiteraard respect omdat hij als piepjong historicus (hij is amper 28) al tot een overzichtswerk kwam, en hij kent duidelijk de periode in kwestie. Maar zijn infantiele schrijfstijl keldert het leesplezier pagina na pagina. Het is echt struikelen over weinig wetenschappelijke passages als “alsof gecastreerd zijn nog niet rottig genoeg is”, “je vraagt je af waarom iedereen daar altijd intrapt” of – de hoofdvogel – “mijn eigen theorie is dat hij het gewoon leuk vond om mensen in de maling te nemen”. Waarom laat een redacteur dit passeren? Athenaeum is toch een gerespecteerde uitgeverij met een voorliefde voor geschiedenis?

Voor wie dit boek bedoeld is, is dan ook een raadsel. Adolescenten met een interesse in geschiedenis? Daarvoor is de gekozen periode te chaotisch en niet interessant genoeg. Wetenschappers die een naslagwerk willen lezen over de Oudheid? Daarvoor verwijzen we graag naar bovenstaande passages. Misschien heeft-ie het gewoon voor zichzelf geschreven. Rare jongens, die historici.

Boeken / Non-fictie

Rare jongens, die historici

recensie: Stijn Vennik - Van de Gladiatorenkeizer tot de Gepensioneerde Tiener

Een kandidaat voor het grootste boekenraadsel van 2019: wie heeft in godsnaam dit boek groen licht gegeven, en waarom lag de redacteur tijdens het wordingsproces ervan in coma? Van de Gladiatorenkeizer tot de Gepensioneerde Tiener is abominabel slecht geschreven en brengt niets nieuws onder de zon. Daarmee is alles wel gezegd.

Ik weet niet wat het plan van Stijn Vennik was toen hij begon aan dit boek over de laat-Romeinse keizers, maar het is in elk geval mislukt. Wilde hij grappige geschiedschrijving bedrijven? Dan moet hij beter zijn best doen dan door keizer Julianus meerdere keren ‘Juul’ te noemen. Wilde hij politiek correct zijn door consequent ‘barbaren’ tussen aanhalingstekens te plaatsen, omdat het helemaal niet zo’n barbaarse mensen waren? Dan zou hij als historicus toch moeten weten dat ‘barbar’ een van oorsprong Grieks woord is, waarmee men in de oudheid gewoon mensen bedoelde die het Grieks niet spraken, maar wel ‘barbar’. Denigrerend, jawel, maar niet op de manier die Vennik ervan maakt.

Of wilde hij, net zoals Bart Van Loo dat doet in De Bourgondiërs, vergelijkingen maken met hedendaagse fenomenen om historische feiten te duiden? Waarom dan deze tenenkrommende anachronistische poging: “Serieus, als je die lui in Den Haag al zakkenvullers vindt is het maar goed dat je toen niet leefde.”

Was het ten slotte een poging om een op historische bronnen gestoeld werk te wrochten? Waarom neemt hij dan discutabele anekdotes op, gewoon omdat ze amusant om te vertellen zijn?

Ook de intentie van de auteur doet de wenkbrauwen rijzen: hij wilde dit boek schrijven over de periode 180-476, omdat die onderbelicht is in de literatuur. Terwijl er bibliotheken vol over zijn geschreven (in 2017 verscheen nog een heruitgave van Keizers Sterven niet in Bed van Fik Meijer). Bovendien zijn de keizers in de periode, vooral dan vanaf en na de tetrarchie doorgaans niet interessant, doorgaans omdat ze amper een paar dagen regeerden en daarna vermoord werden.

Vennick verdient uiteraard respect omdat hij als piepjong historicus (hij is amper 28) al tot een overzichtswerk kwam, en hij kent duidelijk de periode in kwestie. Maar zijn infantiele schrijfstijl keldert het leesplezier pagina na pagina. Het is echt struikelen over weinig wetenschappelijke passages als “alsof gecastreerd zijn nog niet rottig genoeg is”, “je vraagt je af waarom iedereen daar altijd intrapt” of – de hoofdvogel – “mijn eigen theorie is dat hij het gewoon leuk vond om mensen in de maling te nemen”. Waarom laat een redacteur dit passeren? Athenaeum is toch een gerespecteerde uitgeverij met een voorliefde voor geschiedenis?

Voor wie dit boek bedoeld is, is dan ook een raadsel. Adolescenten met een interesse in geschiedenis? Daarvoor is de gekozen periode te chaotisch en niet interessant genoeg. Wetenschappers die een naslagwerk willen lezen over de Oudheid? Daarvoor verwijzen we graag naar bovenstaande passages. Misschien heeft-ie het gewoon voor zichzelf geschreven. Rare jongens, die historici.

Theater / Voorstelling

Samensmelting zonder conflict

recensie: De Nationale Opera - Tannhäuser

Christof Loys gebruikt Wagners opera Tannhäuser om op Wagner te reflecteren. De voorstelling van De Nederlandse Opera zit vol goede concepten, maar blijft na een zinderende opening statisch en eentonig.

In 1861 ging Wagners opera Tannhäuser in Parijs in première en het werd een regelrechte flop. De reden: de verplichte balletscène kwam helemaal in het begin. De Parijse jetset, die doorgaans speciaal voor de ballerina’s en het gevoos achteraf naar het theater kwam, arriveerde later (zoals gewoonlijk). De heren waren niet te spreken over het feit dat zij de balletdames gemist hadden. En die arme Wagner dacht dat iedereen voor zijn verheven kunsten kwam…

Deze anekdote over de rechtlijnige componist die niet kan verkroppen dat lust en kunst elkaar niet per definitie uitsluiten, is het vertrekpunt voor regisseur Christof Loys regie van Tannhäuser. Hypocrisie, grijstinten, symbiose, ze maken het leven. Maar als de contrasten vervagen, komt de spanning ook in het gedrang.

Tweestrijd

Ridder Tannhäuser (Daniel Kirch) is eigenlijk een verwend nest. Hij heeft zijn ridderkringen opgegeven om bij de liefdesgodin Venus (Ekaterina Gubanova) in te gaan wonen. Tannhäuser komt daar op amoureus gebied niets tekort, maar mist het conflict dat hem inspiratie moet geven. Hij verlangt terug naar de kuise Elisabeth (Svetlana Aksenova) en keert terug naar Wartburg, een kloosterachtig slot. Daar kan hij zijn mond niet houden over de geneugten die Venus hem bood. Iedereen is boos en Tannhäuser gaat naar Rome om boete te doen. Wie kan de tweestrijd in zijn hoofd beslechten?

Met die muziek zit het helemaal goed. Marc Albrecht krijgt elke akte een harder applaus bij opkomst en ook bij de slotovatie krijgt hij duidelijk de meeste decibellen toebedeeld. Hij heeft het Nederlands Filharmonisch Orkest volledig onder controle in zowel uitbundige als intieme passages. Gubanova en Aksenova (de kuise Elisabeth) springen er als solist uit en weten de twee belangrijkste vrouwenrollen een gelaagdheid mee te geven die verder gaat dan de tweestrijd lust – religie die Wagner voor ogen had.

Grijstinten

Het ontmantelen van die valse dichotomie tussen het profane en het sacrale is waar het regisseur Christof Loy om te doen is. De lusthof Venusberg en het ridderklooster Wartburg zijn geen tegenpolen, maar verschillende zijden van dezelfde medaille. De nobele ridders die Wartburg bevolken zijn dezelfde als diegenen die zich vergrijpen aan de ballerina’s. Maar het blootleggen van die verstrengeling van het vleselijke en het verhevene heeft ook een groot nadeel: alles gaat op elkaar lijken. Waar de opera opent met een bacchanaal waarin ballerina’s over het podium worden gesmeten door bronstige corpsballen en de naakte lichamen binnen no time wellustig over elkaar kronkelen, is er de daaropvolgende drieënhalf uur beduidend minder te beleven. Het podiumbeeld blijft in alle drie de aktes bestaan uit dezelfde ruim opgezette hal. Ook de figuranten spelen een dubbelrol. De ridders en nimfen zijn gemodelleerd naar de Parijse ballerina’s uit de negentiende eeuw, zoals te zien op schilderijen van Degas. Menig danseres leidde een dubbelleven als luxe prostituee, aan wie de hogere burgerij zich maar wat graag vergreep.

Boven- en onderwereld staan constant met elkaar in verbinding en het is Tannhäuser/Wagner die deze nuance niet kan accepteren. Dramaturgisch is er geen speld tussen te krijgen. Maar het is niet genoeg om een lijvige Wagneropera voor de volledige speelduur interessant te houden. Waar de muziek echter bestaat uit een rijk palet aan klanken, verwordt het toneelbeeld na de wellustige opening tot alleen maar grijstinten, waarbij er maar weinig momenten zijn die ertussenuit springen. Natuurlijk is de werkelijkheid oneindig veel gecompliceerder, maar tegenstelling zorgen wel voor spanning en conflict dat is wat er in Loys regie van Tannhäuser ontbreekt. Maar misschien ben ik ook gewoon verwend.

Theater / Voorstelling

Puntgave herneming van een theaterparel

recensie: Dood Paard – Wie is er bang voor Virginia Woolf?

Met deze herneming van Wie is er bang voor Virginia Woolf? bewijst Dood Paard dat een winnende formule niet hoeft te veranderen.

Dit ijzersterke toneelstuk van Edward Albee over de huwelijksstrijd tussen Martha en George, die in de nachtelijke uren bezoek krijgen van het jonge koppel Nick en Honey (met alle gevolgen van dien), is inmiddels een klassieker en wordt veelvuldig opgevoerd. Ook in Nederland. De ene uitvoering is nog beter dan de ander. Alleen al dit seizoen zijn er twee gezelschappen die deze liefdesveldslag opvoeren: aan het begin van dit seizoen was dat De Koe, nu komt Dood Paard met een herneming. Of eigenlijk met een herneming van een herneming. Hoe dan ook, herneming of niet; het resultaat mag er zeker zijn.

De Nederlandse Martha en George

De rollen van het mislukte echtpaar Martha en George zijn voor veel acteurs een gewilde uitdaging. Toch is er één duo dat zich met recht de Nederlandse Martha en George mag noemen: Manja Topper en Kuno Bakker van Dood Paard. Voor de derde keer (!) spelen zij Martha en George. Toen ze dat voor het eerst deden, zat ik nog in de luiers. Vijf jaar geleden zag ik de reprise en was ik al onder de indruk van de complexiteit die Topper en Bakker aan hun personages geven, het vileine spel dat ze met elkaar spelen en de manier waarop ze – tot op het pijnlijke af – het publiek bij hun huwelijksstrijd betrekken door de wederzijdse beledigingen en steken onder water vooral tot het publiek te richten.

Never change a winning team

Deze herneming is een kopie van de eerdere herneming. Om te beginnen is de enscenering vrijwel hetzelfde. Ook nu is het decor kaal, met in het midden een kleurrijk boeket met daarachter een grauw portret van een huilende baby. Je zou deze kopie van de enscenering als lui kunnen opvatten, maar dan doe je het stuk tekort. Juist door het in dezelfde enscenering op te voeren wordt de tragiek van Martha en George – of specifieker: van het huwelijk an sich – subtiel benadrukt. Dat kleurrijke boeket staat symbool voor de schoonheid van het huwelijk. De bloemen, en daarmee alle schoonheid en kleur, zullen verwelken. Dan houd je verval over, moet je de dode bloemen weggooien en koop je een nieuw boeket, alsof er niets is gebeurd.

Ook het portret van een huilende, getergde baby, dat als de grote afwezige boven het toneel hangt, is weer van de partij. Dat schilderij blijft een ware troef. Het symboliseert zoveel. Niet alleen expliciteert het de kinderwens die in het stuk een grote rol speelt, maar het verwijst ook naar het verdriet waar elk personage mee kampt. Stuk voor stuk zijn ze die baby, tot huilens toe geplaagd door de tegenslagen van het leven.

Ook het spel is vrijwel niet aangepast. Aan de ene kant blijven verrassingen daarmee uit. Wie deze versie al eens eerder heeft gezien weet wat hem of haar te wachten staat. Tegelijkertijd is het erg fijn om dit sterke acteerwerk nog eens te zien. Zo zet Manja Topper nog steeds een geweldige Martha neer. Topper laat zien hoe sadistisch de liefde kan zijn. Met een piepstem speelt ze kinderlijke onschuld, waarna ze als een krijsende kat haar klauwen in George zet. Vervolgens likt ze, met dezelfde gespeelde kinderlijkheid, de wonden (voor even) schoon.

Topper trekt verschillende registers open. Moeiteloos verandert ze van poeslief naar platvloers, van vilein en sadistisch naar hysterisch naar uiteindelijk – wanneer George zijn gram heeft gehaald – prachtig broos. Tegen de dynamiek van Topper is Kuno Bakker als George zeer goed opgewassen. Hij laat zich niet leiden door Martha’s grillen, maar is schijnbaar beheerst en berekenend. Beledigingen aan Martha’s adres verpakt hij subtiel, waardoor het komische karakter van Albees taal mooi intact blijft.

Nieuwe gasten, oude problemen

Nick en Honey worden wel door andere acteurs gespeeld, respectievelijk door André Dongelmans en Rosa van Leeuwen. Dongelmans laat zich als Nick niet kennen. Hij kan soms net zo grillig zijn als Martha en George. Met zijn mimiek laat hij de minachting voor zijn gastheer en -vrouw zien én voor zijn eigen vrouw. Van Leeuwen vervult de rol van Nicks vrouw met de nodige humor, zonder daarbij clownesk te worden. Haar acteerwerk geeft een extra absurdistisch tintje aan het hele schouwspel.

Hoewel Dood Paard Wie is er bang voor Virginia Woolf? voor de derde keer opvoert, weten ze toch een extra dimensie te geven aan Albees klassieker. Hoeveel jaren er ook mogen verstrijken en hoeveel gasten Martha en George ook over de vloeren zullen krijgen, ze nemen hun gasten altijd mee in hun ondergang. Daarmee overstijgt Dood Paard met deze derde herneming juist de particuliere strijd tussen Martha en George en laat Dood Paard Martha en George op een mooie manier symbool staan voor de teloorgang van het huwelijk.

Boeken / Non-fictie

SS-politie beul Rauter wilde het vooral zuiver houden

recensie: Theo Gerritse - Rauter. Himmlers vuist in Nederland

Na de oorlog wist Hanns Albin Rauter (1895-1949) dondersgoed welk lot hem wachtte. Door de nederlaag van Duitsland verdiende hij de kogel. Zijn gewelddadige optreden als bezettingsbestuurder en zijn verantwoordelijkheid voor de deporatie van de Joden stonden daar los van.

Eigenlijk is het een klein wonder dat een van de grootste rotzakken uit de geschiedenis van de Duitse bezetting nu pas de biografie krijgt die hij verdient. Rauters naam prijkte steevast onderaan bekendgemaakte executiebevelen. Toch dreigde de ‘gier uit de Alpen’, door een gebrek aan belangstelling voor de daders in de vergetelheid te raken.

Sinds de eeuwwisseling is er in de historiografie sprake van een voorzichtige herontdekking van de dader en de collaborateur. Het boek van Bas Kromhout De voorman: Henk Feldmeijer en de Nederlandse SS (2012) is hiervan een voorbeeld. In het kader van zijn promotieonderzoek levert historicus Theo Gerritse een belangrijke toevoeging. In Rauter. Himmlers vuist in Nederland is het omvangrijke en over vele archieven verspreidde archief- materiaal gebundeld tot een imposante Gesamtbiographie.

Rauter

‘Rauter en Henk Feldmeijer inspecteren Vrijwilligers van de Nederlandse SS, Nederland 11 juni 1942.’

Steierische Heimatschutz

Gerritse reconstrueert in zijn gedegen, maar weinig sprankelend geschreven studie, zeer precies de gangen van Rauter. Hij noemt het verlies van de Eerste Wereldoorlog hét kantelpunt in Rauters leven. Net als vele generatiegenoten in Duitsland keerde hij totaal ontgoocheld terug van het front. Rauter veranderde in een ‘desperado’ en zocht zijn heil in het paramilitaire vrijkorps Steierische Heimatschutz.

Deze rechtse, op fascistische leest geschoeide organisatie, ijverde voor het samenvoegen van Oostenrijk en Duitsland. Rauter ontpopte zich al snel als een goed organisator, maar bleef politiek gezien tot de tweede garnituur behoren. Gerritse typeert hem als de ideale tweede man, die blindelings opdrachten uitvoerde en hondstrouw was aan zijn superieuren.

Lotsbestemming

Na een mislukte couppoging van Oostenrijkse nationaalsocialisten in september 1931 vluchtte Rauter halsoverkop naar Duitsland. Aanvankelijk had Rauter een voorkeur voor de SA. Toch trad hij, ondanks een verre van smetteloze achtergrond, korte tijd later toe tot de SS. Daar vond hij een nieuw levensdoel.

Al snel droeg Rauter het schimmige ‘cultuurgoed’ en bijbehorende mythologie van zijn nieuwe leermeesters waar mogelijk uit. De kernwaarden eer, trouw en kameraadschap van de SS pasten hem als een tweede huid. Door zijn buitengewone breedsprakigheid en gretige gebruik van superlatieven trok Rauter de aandacht van Himmler. Desondanks bleef hij wederom een outsider. Rauter behoorde immers niet tot de älte Kampfer.

Tijdens de bezetting van Nederland was Rauter als politiechef verantwoordelijk voor de openbare orde. Volgens Gerritse was het vijfkoppige bestuur bloedfanatiek, maar beschikten ze elk over onvoldoende macht om een eigen politieke koers te varen. Ondanks onderlinge wrijvingen slaagden de Duitsers erin tot 1945 een collegiaal bestuur te behouden. Niet in het minst door de kruiperige houding van Rauter. Die schreef wel slijmerige brieven over de weekheid van Seys-Inquart naar Himmler, maar kreeg steeds nul op rekest.

Silbertanne

Tijdens de eerste jaren van de oorlog stond Rauter volledig achter de nazificatie-politiek. Hij had immers behoefte aan rust. Toen de Duitsers na de Februaristaking van 1941 hun masker afzetten, radicaliseerde Rauter. Nadat het Nederlandse verzet steeds brutaler optrad met aanslagen op NSB’ers én Duitse soldaten, reageerde Rauter onder de codenaam Silbertanne met het plegen van sluipmoorden op het verzet.

In de nacht van 6 op 7 maart 1945 overleefde Rauter zelf ternauwernood een aanslag nabij de Woeste Hoeve. De repressie die daarop volgde was net als Rauter meedogenloos. Volgens Gerritse was gebrek aan twijfel zijn belangrijkste karaktereigenschap. De opvoeding in een nationaalconservatief, antisemitisch milieu maakten Rauter compromisloos. Zelfs na de ineenstorting van het Derde Rijk bleef hij zijn idealen trouw. Hij was dan ook niet schuldig aan de misdaden die hem na de oorlog ten laste werden gelegd, maar had slechts trouw orders opgevolgd. Van een schrikbewind, zoals onder de hertog van Alva, was geen sprake geweest. Rauter had het als ‘ridderlijke soldaat’ allemaal toch vooral zuiver willen houden.

Theater / Voorstelling

Bambi als hysterische diva

recensie: Toneelgroep Oostpool - Bambi

Bambi: niet dat lieve hertje uit de tekenfilm, maar een bazige dragonder die zijn leven opnieuw wil verfilmen. Die film komt er uiteindelijk niet. Dat had eigenlijk ook wel voor dit toneelstuk mogen gelden.

In Bambi van Toneelgroep Oostpool is de ‘titelheld’ een beetje als een gevallen kindster. Zeg maar à la Lindsey Lohan en Justin Bieber: een kindsterretje dat onschuldig begon maar door alle roem van het pad raakte en wanstaltig gedrag begon te vertonen. Dat lot treft ook de reebok in dit tweede deel van de serie What’s in a fairy tale, geregisseerd door Sarah Moeremans en geschreven door Joachim Robbrecht. Waar Bambi in de Disneyklassieker vooral  een aandoenlijk, niet al te spraakzaam personage oproept (met natuurlijk die grote onschuldige ogen!), heeft de ree in deze Oostpoolbewerking (gespeeld door Benny Claessens) al het zwijgzame en onschuldige verloren.

Van hert naar ree, van bok naar diva

Deze volwassen Bambi is fors, bijna naakt en clownesk geschminkt. Slechts een staartje en enkele vlekken op de rug, herinneren ons nog aan het aandoenlijke hertje uit de tekenfilm. Van het beeld dat Disney van hem heeft geschapen wil hij af. (Een leuk weetje: volgens de gelijknamige roman uit 1923 van Felix Salten is Bambi, in tegenstelling tot in de Disneyfilm, geen hert maar een ree). Bambi maakt daarom een nieuwe film – rauwer, oprechter – om de ‘echte’ Bambi te laten zien.

Vanaf het begin maakt Claessens van deze Bambi een hysterische diva. Dat werkt aanvankelijk goed. De energie waarmee het stuk begint, geeft er een interessante schwung aan. Om het minste of geringste gaat Bambi tegen crew en publiek tekeer. Dit levert soms komische momenten op. Claessens is vooral sterk in zijn reactie op het publiek. Bij een kuch of een lach vanuit het publiek begint hij al te razen. Daarmee verbiedt hij het publiek om nog een keer te reageren. Zijn sterk gespeelde woede maakt het alleen maar grappiger, waardoor een lach niet te onderdrukken is.

Bambi wordt steeds minder een onschuldig dier. Naarmate het stuk vordert vervaagt de schmink op Claessens’ gezicht en verliest hij zijn dierlijke karakteristieken. De (slechte) mens komt in hem naar boven. Hij koeioneert zijn crew en manipuleert iedereen om zijn zin te krijgen. Wanneer de cameraman (gespeeld door Kharim Amier) na de zoveelste belediging ontslag neemt, voert Claessens de Bambi-ogen en wat krokodillentranen op en drijft Amier in een hoek om hem aan te randen. Zo speelt het stuk niet alleen met de ambivalente scheidslijn tussen dader en slachtoffer, tussen schuldig en onschuldig, maar betrekt het daar ook actuele thema’s zoals #MeToo bij.

Een lange zit

Hier zit tegelijkertijd het probleem van de voorstelling. Zeker, het is interessant om oude verhalen aan de huidige tijd te verbinden, maar dan moet het verhaal an sich niet uit het oog worden verloren. Dat gebeurt in deze voorstelling wel. Sterker nog: er is nauwelijks sprake van een aantrekkelijk verhaal. Moeremans en Robbrecht hebben zoveel nadruk op de filosofie achter het stuk gelegd, dat de personages gereduceerd worden tot klankborden van die theorieën. De personages discussiëren met elkaar over de essentie van het leven, over het schijnbare onderscheid tussen mens en dier, goed en slecht, over machtsverhoudingen en ga zo maar door. Erg leuk allemaal, maar voor een voorstelling van twee uur heeft het te weinig om het lijf.

Alleen wanneer Claessens op het toneel verschijnt ontstaat de hoop dat zijn hysterie het verhaal de nodige kwinkslag geeft, maar na anderhalf uur is ook zijn divagedrag uitgewerkt. Cameraman Amiel doorziet dat goed. Hij geeft aan dat zijn spanningsboog verdwenen is en gaat ervandoor. Het laatste half uur benijd je hem.

Boeken / Interview
special: Interview met Bart van Loo over zijn nieuwe boek: De Bourgondiërs

“Tijdens het schrijven werd ik weer ik die 14-jarige knaap die gefascineerd naar de dode Karel de Stoute in de sneeuw zat te kijken.”

Bart Van Loo heeft er een slopende lezingen- en interviewreeks in Vlaanderen en Nederland opzitten. De verteller is zichtbaar uitgeteld, maar – gelukkig voor ons – niet uitverteld: het duurt het niet lang voor hij weer gloedvol en opverend vertelt over ‘zijn’ Bourgondiërs. Het onderwerp ligt hem nu eenmaal na aan het hart: zijn vrouw is Bourgondisch, hun dochter bijgevolg Vlaams-Bourgondisch. “Maar toch heb ik dit boek in de eerste plaats voor mezelf geschreven.”

Een pil van ruim 600 pagina’s over de geschiedenis van de Bourgondiërs: op voorhand moet het als commerciële zelfmoord hebben geklonken, maar de teller staat vandaag op bijna 65.000 verkochte exemplaren in 2,5 maand. Hoe verklaar je dat succes?

“Het boek is mooi gelanceerd geworden in De Wereld Draait Door en De Afspraak, er zijn meteen heel veel 4- en 5-sterrenrecensies gekomen en er is de 8-delige podcast die ik voor radiozender Klara maakte. Dat zijn concrete aanleidingen, maar die verklaren de stormloop in Vlaanderen en Nederland natuurlijk niet. Als we wat dieper graven, denk ik dat het een kwestie van identiteit is. Zeker in deze verbrokkelde, complexe tijden van migratie, Brexit, Marrakech-akkoord … stellen mensen zich de vraag: wie zijn wij eigenlijk? Waar komen wij vandaan? Misschien is het in die context dan interessant wanneer iemand besluit om – zonder enige ideologische bedoelingen – dat verhaal te vertellen. Hebben wij een collectieve identiteit? En zo, hoe is die ontstaan? En ik heb vastgesteld dat we daarvoor naar de Bourgondiërs moesten kijken. Vandaar ook de ondertitel Aartsvaders van de Lage Landen. Maar is het echt de verklaring voor het succes? Ik weet het niet, want dat identitaire zit niet expliciet in het boek. Dat zou ook averechts werken. Zij die trouwens op zoek zijn naar een specifiek Vlaamse identiteit zullen al meteen vaststellen dat Limburg en Brabant nu tot Vlaanderen behoren, maar in de middeleeuwen helemaal niet. De Lage Landen zijn een samenraapsel van identiteiten, die de Bourgondische hertogen staatkundig, juridisch, militair, monetair en artistiek hebben samengebracht. Wat ik eigenlijk vooral wilde aantonen, was dat onze geschiedenis niét begint bij de val van Antwerpen of bij Willem van Oranje, maar veel eerder. Iets wat we nooit op school hebben geleerd.”

Hoe ben je eigenlijk aan dit titanenwerk begonnen?

“Ik trek bij wijze van spreken aan een touwtje en stel dan vast wat daar allemaal aan vasthangt (haalt een denkbeeldige vislijn binnen). Jan Van Eyck staat midden in het verhaal van de Bourgondiërs als hofschilder van Filips de Goede. Jeanne d’Arc heeft er ook alles mee te maken en leefde gelijktijdig met Van Eyck. Het begin van de boekdrukkunst, dat was in de tijd van Karel de Stoute. Het ontstaan van de huiskapellen, de groeispurt van het ego … Allemaal dingen die mij uitermate boeien en die ik in één boek kon verwerken. Ik heb het dus eigenlijk in de eerste plaats voor mezelf geschreven, waarbij ik terug die 14-jarige knaap werd die gefascineerd naar het prentje van de dode Karel de Stoute in de sneeuw keek. Nu, ik moest dit boek ook voor mezelf schrijven, anders had ik dit project nooit volgehouden.”

Je waagt je soms ver in je beschrijvingen: een feest dat een “welgemeende fuck you richting Engeland” was, een vrouw met “een voorhoofd als een erotisch voorsteven” … Nooit gedacht dat je hier niet mee zou wegkomen?

“Als verteller schud ik dergelijke beschrijvingen als het ware automatisch uit mijn mouw, ik voel aan dat ze nodig zijn om het verhaal tot leven te brengen. Net zoals ik graag vertrek van details en petites histoires om van daaruit breder te gaan. Zoals het feit dat er 200 eekhoorntjes werden verwerkt in een kostbare mantel. Of dat Filips de Goede zich wel naar de borst moet hebben gegrepen toen het Lam Gods werd onthuld. En die ‘welgemeende fuck you’? Tja, misschien is die op het randje, maar het overdreven feest dat werd gegeven kwam daar nu eenmaal op neer. Met één uitdrukking leg ik de hele internationale politiek uit. Toegegeven, het is een literaire vrijheid die echte academici zich wellicht niet kunnen veroorloven. Meer nog: de academische wereld heeft lang neergekeken op de histoire événementielle zoals ik ze bedrijf. Onlangs gaf professor Wim Blockmans evenwel toe dat historici net zo’n verhalen nodig hebben om buiten hun afgebakende vakgebied te geraken en het grote publiek te bereiken.”

In dat verband: een bevriend historicus gaf de kritiek dat academici al het veldwerk doen, waarna een verteller als jij er bij het grote publiek mee gaat scoren.

“Vanuit menselijk, psychologisch standpunt kan ik die reactie begrijpen. Anderzijds: ik heb vier jaar aan dit boek gewerkt zonder dat een of ander universiteit mij een loon uitbetaalde, wat best een grote commerciële gok van mij was, en er stapels en stapels boeken voor gelezen. Bovendien houdt niets die academici tegen om hetzelfde te doen. Ik zou dat zelfs toejuichen: laat ze hun kennis maar meeslepend ontsluiten. Maar voor mij is geschiedschrijving geen wedstrijd, voor mij komt het neer op verhalen vertellen en die koppelen aan historisch inzicht. En ik heb dat alleen kunnen doen omdat ik op de robuuste schouders van echte historici stond. Die spanning tussen academische en populaire geschiedschrijving vind ik trouwens heel boeiend, op 1 juni vindt er naar aanleiding van mijn boek zelfs een debatnamiddag over plaats aan de UGent.”

Over populair gesproken: ik las in een recensie dat je boek zich uitstekend zou lenen tot een televisiereeks à la The Crown. Zet je dat aan het dromen?

(enthousiast) “O ja, geweldig! Zij het dat iemand anders het zal moeten doen, want daar begin ik niet aan. Maar beeld je eens in: Jeremy Irons als de oude Filips de Goede, of als Filips de Stoute die met zijn stofbril op weg is naar alweer een veldslag. En wat een mooi personage zou de Franse koning Karel VI zijn, die opeens krankzinnig wordt en op zijn gevolg begint in te hakken. Wat een rol! Die banketten, die riddertornooien, die veldslagen, die moordaanslagen … Het is allemaal zo episch en filmisch dat het zich heel goed zou lenen voor een serie. Zeker omdat er ook nog eens van die Shakespeareaanse elementen inzitten, zoals Filips de Goede en Filips de Stoute die elkaar als vader en zoon vreselijk in de haren konden vliegen. Of Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, die in Brugge aan een willekeurige deur moet kloppen om aan de woedende menigte te ontsnappen en later de stad ontvlucht door de slotgracht over te zwemmen. Je ziet het toch zo voor je?”

Tot slot: al een idee wat hierna volgt?

“Eerst en vooral vakantie. Het is nodig, zoals je kan merken (lacht). Daarna zien we wel. Wie weet schrijf ik wel een sequel op De Bourgondiërs, waarbij de supranationale Lage Landen op het einde van de rit uiteenvallen. Dan heb ik de twee oerverhalen: het ontstaan en de scheuring. Alleen al de val van Antwerpen in 1585 is toch mateloos boeiend? Al die kunstenaars, bankiers en intelligentsia die massaal de stad verlieten en naar Amsterdam trokken, dat zijn Gouden Eeuw zag beginnen. Voor het tot dan altijd op kop lopende Vlaanderen een drama, voor Nederland een schitterende gebeurtenis. En dan kan je er de godsdienstoorlogen, Willem van Oranje, Pieter Brueghel, Jeroen Bosch … bij gaan betrekken. Maar nogmaals: ik zie wel of ik de adem vind om dat nogmaals op te brengen. Want het schrijven van De Bourgondiërs is gekkenwerk geweest. Echt crazy.”

Geniet dus maar des te harder van je dolce far niente!

Boeken / Non-fictie

Rome zien en lezen

recensie: Anton Van Hooff – De Gouden Eeuw van Rome. Van de Volmaakte Trajanus tot Commodus de Gladiator.

Rome blijft fascineren: de laatste jaren verschenen S.P.Q.R. van Mary Beard en Twee Steden van Fik Meijer, en op televisie zijn de documentaires over de Eeuwige Stad haast niet bij te houden. Classicus Anton Van Hooff focust in De Gouden Eeuw van Rome op een specifieke periode, waarbij vooral de persoonlijke details over het leven van de keizers fascineren. De rest helaas minder.

Het grote voordeel voor elke auteur die zich aan een (stuk) geschiedenis van Rome waagt, is dat het onderwerp op zich al zo boeiend is dat de schrijfstrijd al haf gewonnen is. Romes verleden wordt immers bevolkt door fascinerende figuren, epische veldslagen, decadente feesten en grote mysteries (zoals verdwenen legioenen). Bovendien is de wereldstad ook vandaag nog bijzonder actueel, omdat Rome ook kampte met uitdagingen als volksvertegenwoordiging en massa-immigratie. In die zin is De Gouden Eeuw van Rome hoe dan ook lezenswaardig.

Trillende stad

Classicus Anton Van Hooff focust op ruwweg de tweede eeuw (van Nerva tot Commodus), die door de beroemde Britse classicus ietwat triomfantelijk als de gelukkigste periode van de mensheid werd bestempeld. Wat Rome zelf betreft, is er iets van: de oude stad die we in onze gedachten zien opdoemen als we aan Rome denken, werd toen grotendeels vormgegeven – het Rome van Caesar zag er fundamenteel anders uit en was in wezen een bakstenen stad. Vanaf de tweede eeuw woedden koortsachtige bouwactiviteiten (“de Stad trilde”, aldus Van Hooff), marmer werd massaal aangevoerd, circusspelen waren populairder dan ooit en het rijk was nooit groter. Helaas: voor iemand die iet of wat in Romeinse geschiedenis is geïnteresseerd, valt uit dit boek weinig te leren. Dat Hadrianus reislustig was en over een fenomenaal landgoed beschikte, dat Domitianus een tiran was, dat Commodus als gladiator de arena betrad: het is allemaal al eens gezegd (en getoond). Ook de passages over het christendom zijn weinig vernieuwend en zelfs mak, zeker in vergelijking met het eveneens recente en werkelijk geweldige boek Eeuwen van Duisternis. Dat vertrekt immers vanuit een origineel standpunt, wat we van Van Hooff helaas niet kunnen zeggen.

Schaamstreek

Heel af en toe, maar dus helaas te weinig, duikt wel een anekdote op die bijblijft, zoals de moord op Domitianus:

“Vlak voordat hij Domitianus’ slaapkamer binnen ging onder het voorwendsel een samenzwering te komen melden, verborg hij in de windsels een stiletto. Toen de keizer met groeiende ontsteltenis de brief las waarin de ‘onthulling’ stond, stak Stephanus hem in zijn schaamstreek – een schandelijke plaats passend voor de smadelijke dood van een tiran.”

Vreemd wel dat Van Hooff daar meteen ook een waardeoordeel aan vast hangt, wat je van een classicus toch niet zou verwachten. Het enige wat nog ontbreekt, is een ‘net goed!’

Taalfouten

Wat niet stoort, maar het boek vreemd genoeg een zekere charme geeft, is de wat archaïsche schrijfstijl van de academicus, met woorden als ‘noopte’ en zinnen als ‘de precieze datum is een van de onzekerheden die de machtswisseling omringen’, of ‘hij bood hun zijn nek ter afsnijding aan’. Wat wél stoort, is dat dit heel vaak gepaard gaat met taalfouten en kromme formuleringen. Zo moet de ‘overigens’ in “in zijn versje voor Traianus prijst Ausonius Traianus als superieur in oorlogsroem, maar overigens was hij een vader voor het volk” natuurlijk ‘voor het overige’ zijn. Het valt zo vaak voor in het boek dat het wel lijkt alsof er geen (eind)redacteur aan te pas is gekomen. En dat maakt het boek helaas geen onmisbare aanvulling op de literatuur over het Romeinse Rijk. Een boeiende samenvatting van die waanzinnige tweede eeuw, maar ook niet meer dan dat.

Boeken / Non-fictie

Revolutie heet nu migratie

recensie: Ivan Krastev - Na Europa

Ivan Krastev is in Na Europa zeer somber over het voortbestaan van de Europese Unie. De Bulgaarse politicoloog ziet migratie als de grootste bedreiging voor Europa. Hij noemt het zelfs Europa’s 9/11.

Populistische en anti-Europese partijen zijn al jaren aan een opkomst bezig. Analisten steggelen al even lang over een verklaring: ligt het aan de economie of aan immigratie? Volgens Ivan Krastev is het dat laatste. Maar hij beschouwt migratie als een veelzijdiger probleem dan de meeste van zijn collega’s.

Revolutie of migratie?

Migratie heeft niet alleen ingrijpende gevolgen voor de landen van aankomst, maar ook voor de landen van vertrek. Krastev kijkt daarbij zowel naar migratie naar Europa als naar migratie binnen Europa.

Krastev noemt migratie de nieuwe vorm van revolutie. Deze revolutie, aldus Krastev,  ‘wordt ideologisch niet geïnspireerd door voorstellingen van een stralende toekomst, maar door foto’s op Google Maps waarop te zien is hoe het leven aan de andere kant van de grens eruitziet. (…) Voor steeds meer mensen betekent ‘verandering’ een verandering van land, niet van regering.’

Stemmen met voeten

Krastev neemt zijn eigen Bulgarije als voorbeeld. Migratie zorgt ervoor dat hervormingsgezinde mensen het land verlaten. Het is, zo stelt Krastev, nu eenmaal eenvoudiger om naar Duitsland te vertrekken dan om Bulgarije te laten functioneren als Duitsland. ‘Een burger die besluit zijn land te verlaten, doet dat natuurlijk niet om het land dat hij achterlaat te hervormen. Hij wil zijn eigen leven veranderen, niet dat van anderen.’

Vooral mensen tussen 25 tot 50 jaar verlaten het land. De meerderheid van de veelbelovende studenten kiest niet voor de Bulgaarse universiteiten, maar studeert in het buitenland. Wie na zo’n studie naar zijn land terugkeert, wordt door landgenoten veelal als ‘loser’ gezien.

Mede als gevolg van de migratie, krimpt de Bulgaarse bevolking – iets wat voor meerdere Centraal- en Oost-Europese landen geldt. Krastev spreekt daarom van ‘demografische paniek’. Dat gevoel van paniek wordt nog eens versterkt door mogelijke komst van niet-Europese immigranten, waardoor sommigen Centraal- en Oost-Europeanen vrezen dat hun land en cultuur mogelijk verdwijnen.

Het Europese 9/11

Dat West-Europeanen zich zoiets lastig voor kunnen stellen, komt volgens Krastev door de verschillende historische ervaringen van beide Europa’s. De voormalige Oostbloklanden hebben na de Val van de Muur een staat (de Sovjet-Unie) en een systeem (communisme) in een mum van tijd zien verdwijnen. Dat maakt dat zij de Europese crisis met een groter gevoel van verontrusting bekijken, ‘terwijl West-Europeanen maar blijven volhouden dat het allemaal wel goed zal komen.’

De migratiecrisis en de mede daardoor veroorzaakte Brexit en regeringsdeelname van populisten in verschillende landen, heeft ook de West-Europeanen laten zien hoe kwetsbaar de EU is. Krastev noemt de vluchtelingencrisis daarom het Europese 9/11.

Krastev is niet optimistisch over de toekomst van Europa. Desalniettemin doet hij wel pogingen een oplossing aan te dragen. Die ligt niet in het ‘verslaan’ van de populisten. Hij stelt juist voor compromissen te sluiten en enkele beleidspunten van ze over te nemen (zoals goed bewaakte buitengrenzen). ‘Flexibiliteit – niet rigiditeit – zou Europa nog wel eens kunnen gaan redden.’

Te dun

Na Europa is een vrij dun en vlot geschreven boekje. Maar het is zeker geen broddelwerkje. Uit alles blijkt dat we hier maar het topje van Krastevs intellectuele ijsberg zien. Het had zeker niet misstaan als hij wat meer ruimte had genomen om zijn denkbeelden verder uit te werken.

Krastev constateert met zijn ruime en scherpe blik de problemen die de EU teisteren – op een diepzinnigere manier dan de meeste analisten. Maar zijn oplossingen vallen tegen. Zijn roep om sterke buitengrenzen gaat voorbij het feit dat de immigratie van buiten de EU al sterk is teruggedrongen – zonder dat daarmee de onvrede is verdwenen. Bovendien draagt hij geen enkele oplossing aan voor een ander groot probleem dat hij constateert: de migratie bínnen de EU.

Verwacht van Krastev dus geen hoogdravende oplossingen. Dat kun je hem ook lastig kwalijk nemen, aangezien hij zelf ook niet veel verwacht van de door hem aangedragen oplossingen: ‘Het uiteenvallen van de Unie is dus een van de meest waarschijnlijke uitkomsten.’

Dat fatalisme heeft iets onbevredigends, maar ook dat is misschien iets typisch West-Europees.

Boeken / Non-fictie

Betekenis en hoop

recensie: Marc de Kesel en Anne Marijke Spijkerbroek - Pijnlijk mooi

Pijnlijk mooi is het vijfde deel in de serie Figura Divina, genoemd naar een collectief van docenten en onderzoekers aan Nederlandse universiteiten. Zij vragen aandacht voor de verbinding tussen kunst en religie. Daarmee zijn zij niet de enigen, want de interesse voor dergelijke dwarsverbanden neemt toe.

Vier leden van het collectief dragen een essay bij aan deze uitgave: Frank Bosman, Marcel De Kesel, Anne Marijke Spijkerboer en Wessel Stoker. Niet de minsten op het terrein van kennis van de (christelijke) kunst. Blijkbaar vond de uitgever van deze bundel hun namen zó bekend, dat met uitzondering van de twee redacteuren (De Kesel en Spijkerboer), er verder in de uitgave niet wordt vermeld wie ze zijn en wat ze in het dagelijks leven doen.

Pijnlijk mooi of subliem?

In totaal tien essays vullen de vier leden van het collectief en nog zes anderen (Kick Bras, Oane Reitsma, Anne-Marie Bos, Marcel Poorthuis, Sander Vloebergs en Ingo Bocken) het thema ‘pijnlijk mooi, lijden en schoonheid in christelijke kunst’ verschillend in. Wessel Stoker, emeritus hoogleraar Esthetica aan de Vrije Universiteit Amsterdam, legt de omschrijving zelfs naast zich neer als zijnde een tegenspraak, en gebruikt daarvoor in de plaats de term ‘subliem’.

Hij onderscheidt binnen de mensen die bijvoorbeeld kijken naar Marc Mulders’ Siena (Vleeswand), formalisten, die primair vormen en kleuren waarnemen,  en cognitief-contextuelen, die de voorstelling of inhoud zien en persoonlijke overtuigingen en kennis van de maatschappelijke context laten meespelen. Opvallend is dat Stoker hierbij niet uitgaat van een meer gebruikelijke drieslag, waarbij hij, zoals hij het omschrijft, de ‘persoonlijke overtuigingen en een bepaalde kennis van de maatschappelijke context van het werk’ als derde manier van kijken ziet.

Je kunt het ook, zoals Oane Reitsma in zijn essay over muziek doet, als een derde categorie zien. Reitsma, een predikant die promoveerde op de componist Olivier Messiaen, onderscheidt programmatische muziek (muziek met een verhalende ‘inhoud’), de muzikale vorm (muzikale taal en klank) en de uitvoeringscontext van een compositie. Dat laatste gaat over schoonheid en pijn. In die opbouw is zijn essay vergelijkbaar met het boek Thuis in muziek van de Pools-Belgische Alicja Gecsinska, dat echter aanzienlijk beter is te volgen en soms zelfs dezelfde voorbeelden gebruikt. Zij onderscheidt het zogenaamde formalisme (autonome muziek), programmamuziek en muziek die ze omschrijft als ‘een expressievorm, en zoals bij alle vormen van expressie ontstaat betekenis in de interactie tussen de zender en de ontvanger van de boodschap. De betekenis van een muziekstuk ontstaat in de relatie tussen componist, uitvoerder en toehoorder.’

Op een hoger plan

Dichter bij de omschrijving ‘pijnlijk mooi’ blijven Anne-Marie Bos, wetenschappelijk medewerker aan het Titus Brandsma Instituut, en Kick Bras, die onder meer publiceert over christelijke mystiek. Bos doet aan close reading wanneer zij helder en duidelijk een kruiswegmeditatie van de Nederlandse karmeliet Titus Brandsma uit 1942 bespreekt. Hierin legt zij uit wat ze er ‘pijnlijk mooi’ aan vindt. Zij zoekt dit in de verbinding tussen Brandsma’s eigen lijden in een gevangeniscel in Scheveningen met onder meer de kruisweg van Jezus. Brandsma laat ‘zien hoe dit werkt, hoe het pijnlijke kruis dat op zijn schouders lag, in de verbinding met Jezus een werkelijkheid van “gelukkig zijn” kan worden.’

Bras gaat nog een stapje verder, wanneer hij aan de hand van het werk van Anselm Kiefer betoogt dat ‘pijnlijk mooi’ een teken van hoop is. Hij beschouwt beide woorden niet als een tegenstelling, zoals Stoker dat wel doet, maar als een vorm van transformatie.
Een soortgelijke visie wordt beschreven in het essay van de theologe en bijzonder hoogleraar religie en kunst aan de Rijksuniversiteit Groningen Anne Marijke Spijkerboer over Charlotte Salomon: ‘gebruikmakend van woorden en verhalen uit de joods-christelijke traditie, herschrijft de kunstenares haar eigen geschiedenis en brengt die zo op een hoger inmiddels leefbaar plan’.

Dergelijke spaarzame dwarsverbanden die op zich al indruk maken, geven deze fraai geïllustreerde essaybundel een zekere eenheid, waarbij enkele niet genoemde essays waarin het centrale thema ‘pijnlijk mooi’ soms wat meer verborgen lijkt, een beetje buiten de boot vallen. Soms is een betere tekstcorrectie op zijn plaats; in het essay van Marc De Kesel staat bijvoorbeeld enkele keren Lucio Fantana in plaats van Fontana, op de achterflap staat dat Joseph Beuys een bijdrage schreef, terwijl hij centraal staat in het essay van Ingo Bocken. De redactie moet tenslotte oppassen niet in eenzelfde kringetje van christelijke kunstenaars te blijven hangen; Marc Mulders’ werk kwam ook al voor in het derde deel van de serie (Spiritualiteit van de tuin), Messiaen in het eerste (Apocalyps in kunst). Omdat het onderwerp religie en kunst echter een interessant onderwerp is en blijft, kan ondanks alle kritische noten worden uitgezien naar een zesde deel.

Theater / Voorstelling

Sarcasme is zeg maar echt háár ding

recensie: Paulien Cornelisse – Om mij moverende redenen

Cabaretier en schrijfster Paulien Cornelisse is al jaren geïntrigeerd door de manier waarop mensen met elkaar communiceren. In haar boeken (‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ en ‘En dan nog iets’) lees je over alle vreemde uitdrukkingen die haar oren ooit hebben opgepikt. In de voorstelling gaat het – naast over opmerkelijke uitspraken, – ook over eigenaardige gebeurtenissen die Cornelisse meemaakte en om dubieuze leuzen die ze op winkelruiten in haar woonplaats Amsterdam spotte. Vooral de heerlijk sarcastische ondertoon van Cornelisse en haar overdreven manier van uitbeelden, zorgen ervoor dat je je helemaal verliest in de voorstelling.

Kabouterbroeken

Met grote stappen schrijdt Cornelisse over het podium en maakt ze een diepe buiging. Meteen is ze een en al aanwezigheid op het podium, je moet gewoon naar haar kijken. Ze begint op een haast typische ‘Cornelisse-wijze’, die menig persoon kent van haar optreden in het spelprogramma ‘Wie is de mol?’, namelijk op die eerlijke recht-voor-zijn-raap-manier. Deze ongetwijfeld zeer intelligente vrouw doet zich altijd een beetje clownesk voor. Met een grote dosis zelfspot lacht ze de meest droge opmerkingen weg. Zo begint ze de voorstelling door het publiek te complimenteren met het feit dat ze allemaal het theater hebben weten te bereiken.

Daarna volgt een hikkend lachje uit haar mond en schraapt ze haar keel. Al heel vlug belandt ze op iets wat ze totaal niet begrijpt: winkels die yoga-merchandise verkopen. Zo beweert Cornelisse dat kabouters verantwoordelijk zijn voor yogabroeken (‘Kabouterbroeken!’) en dat masserende olie een positief uitgepakte reclamestunt is. Over dit soort tot de verbeelding sprekende onderwerpen praat ze niet alleen, ze weet ook bepaalde geluiden uit het dagelijks leven hilarisch na te doen. Zo maakt ze een vergelijking met een koffieapparaat om een bepaald gevoel over te brengen, wat erin resulteert dat Cornelisse bijna twee minuten lang in gekrompen houding ‘Rrrrrrrr’ staat uit te kreunen. Of heeft ze het over de periode die zit tussen het aanschaffen van een traphekje en een trapstoel (volgens Paulien een ‘slome achtbaan’).

Anticlimax

Yoga is overigens niet de enige sport waarover Cornelisse kritisch is. Dat ze ‘a-sportief’ is, laat ze meerdere malen weten. Wat ze zou doen als ze nog maar twee maanden te leven had? Lekker op de bank hangen natuurlijk. Klaar! Ook vertelt ze op humoristische wijze dat ze besloot om hardloopschoenen te kopen – zodat diezelfde schoenen haar om 10 uur ’s avonds boos aan kunnen staren – en dat een kegelvormige man naar haar ervaring vroeg. ‘Nou, ik sport niet en dat ziet er ongeveer zo uit’, luidde daarop haar antwoord, waarbij ze overdreven gebaarde naar haar lichaamsbouw. Vervolgens ging ze diep in gesprek met de verkoper, terwijl ze niets over rennen wist en er helemaal niets van wilde weten. Maar, zo beweert Cornelisse, soms is het gewoon handiger om met anderen mee te lullen.

Het is niet de enige anekdote die krachtig overkomt, maar een van vele. Zo vertelt Cornelisse tot twee keer toe een verhaal dat eindigt met een anticlimax. Eén over haar romantische reis met vriend Chris Bajema, waar ze op een afgelegen plek in IJsland bezoek krijgen van een grote, enge man en één over een opmerkelijke tatoeage. ‘Jammer, hè’, mompelt ze als ze beide verhalen tot een einde heeft gebracht. Als beide verhalen een spannender einde hadden gekend, had Cornelisse het wellicht niet meer kunnen ‘navertellen’. Fictie en werkelijkheid lopen telkens door elkaar heen, maar één ding lijkt echt te kloppen. Dat is haar liefde voor verschillende soorten mos.

Naast de liefde voor vriend en kleuter, heeft Cornelisse ook een grote voorliefde voor het plakkerige mos – in al zijn gedaanten en vormen. Het liefst slijt ze dan ook haar dagen met ‘moswandelingen’ (één van de vele, vele woordspelingen). Het mos maakt dan ook deel uit van het decor. Op het podium staat zowel een karretje met moestuinplantjes en stukjes mos als een grote plantenkas die doet denken aan de glazen kist van Sneeuwwitje. Iedere keer als Cornelisse een stukje mos heeft verzorgd, zet ze het meteen in de kas. Zodra die opengaat, klinkt er telkens een ander muziekje op de achtergrond. Een kas die rust biedt tegen de hectische wereld die Cornelisse op vriendelijke wijze bespot in haar voorstelling.

Gekke vrouw

In deze vlotte voorstelling word je continu vermaakt door de verrassende dingen die Cornelisse vertelt. Enerzijds kun je je herkennen in de voorbeelden die Cornelisse noemt en anderzijds roept het ook vervreemding op, omdat Cornelisse overal een gekke, absurde draai aan geeft. Het is in zekere zin een strategische zet van Cornelisse om haar sarcastische stemgeluid en mimiek zo in te zetten dat ze overkomt als een ‘gekke vrouw’. Een gekke vrouw die je waardeert vanwege haar gevatte en hilarische opmerkingen, maar die niet moet blijven hangen in iets te lang gebrabbel. Soms draalt ze iets te lang rond eenzelfde onderwerp, terwijl de grap ondertussen wel is geland en uitgewerkt.

Kortom, het is bewonderenswaardig hoe Cornelisse in vlot tempo zoveel gevatte grapjes over taal weet over te brengen. Deze ietwat gekke, scherpe cabaretier bewijst het maar weer eens: taal is echt haar ding!