Tag Archief van: recensie

Boeken / Non-fictie

Een jaar vol verrassingen

recensie: Bonusland - Jasper van Kuijk

Wie cabaretier Jasper van Kuijk in actie ziet tijdens een van zijn voorstellingen, weet dat Van Kuijk gevat is. Op subtiele wijze weet hij de lezer met zijn boek Bonusland aan het lachen te krijgen. Niet dat dát zijn doel is: dit is een relaas van een gezin dat alle gemakken opzij schuift om te kijken of zij ook gedijen in de Zweedse cultuur. Een reis die je fantasie aanspreekt.

Tweede moederland

Emigreren is al lastig genoeg. Probeer het dan maar eens met drie kleine koters, van respectievelijk zeven, vijf en drie jaar oud. Zo noemt cabaretier, columnist en ontwerpwetenschapper aan de TU Delft, Jasper van Kuijk, zijn kinderen in het boek, hetzij met hoofdletters. Voor de Volkskrant schreef hij al langere tijd de column ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’, waarin hij denkfouten in/over ontwerpen onder de loep nam, voordat hij verslag legde van zijn jaar in Zweden (de naam voor de column ‘Een jaar in Zweden’ zegt alles). Met zijn ‘Ems’, zijn vrouw en de moeder van hun drie kinderen, besloot hij om na te gaan in hoeverre zijn roots tevens in Zweden liggen. Zijn moeder verliet jaren geleden haar thuisland, het Scandinavische Zweden, om zich – naar het lijkt – voor altijd te vestigen in Nederland met een – verrassing – Nederlander.

Van Kuijks moeder deed nog een dappere poging om haar zoon de Zweedse taal bij te leren, maar al op Van Kuijks derde levensjaar breide ze daar, vanwege desinteresse vanuit zijn kant, een eind aan. Van Kuijk leerde zijn ’tweede moederland’, wat hij zijn ‘Bonusland’ noemt, al kennen tijdens zijn viermaandelijkse stage bij Ericsson in Lund en tijdens de zomervakanties bij zijn neef Kalle en Jonas, maar écht proeven van dat Zweedse leven – en vooral van die Swedish way of living – is hem nooit helemaal gelukt. Eerder dan bij hem, begint het bij zijn vrouw te borrelen: wat als ze zich met hun kleine gezinnetje nu eens voor één jaar vestigen in het land dat bekendstaat om ABBA, Ikea, Pippi Langkous, Kanelbullar (dit Zweedse goed kent zelfs een eigen feestdag) en gehaktballetjes?

Ons kent ons

Van Kuijk en zijn vrouw vrezen voor de gehele misère die emigratieplannen met zich mee kunnen brengen, maar het gaat ze vrij gemakkelijk af: een school is zo gevonden (vooruit, het betreft wel een dorpsschool op het Zweedse platteland, maar toch) en zelfs een huis vinden is in een mum van tijd gepiept. In de kleine gemeenschap van een dorp dat vlakbij de school ligt, wordt al druk rondgevraagd of iemand een adresje weet en verrek: Sissi, oud-klasgenoot van neef Jonas, biedt een gemeubileerd huis aan voor één jaar. De krachtige spil achter deze zoektocht blijkt de lanthandel te zijn, die ooit werd gerund door Sissi’s vader en nu is overgenomen door de goedhartige Stina. De lanthandel betreft een lokaal plattelandssupermarktje, de tegenhanger van de enorme supermarkten waarvoor Van Kuijk en zijn familie maar liefst één uur moeten rijden om hun dagelijkse boodschappen in te kunnen slaan.

De lanthandel is een zegen, voor alles en iedereen. Niet omdat deze zich dichter bij het hart van het dorp bevindt, maar omdat deze lanthandel min of meer werkt als een vrolijke ontmoetingsplaats voor de dorpelingen. De cohesie tussen de inwoners van het dorp nabij Karlstad, waar ze gaan wonen, is opvallend hecht. Dat is even wennen voor het Nederlandse gezin, dat al enkele jaren gehuisvest is in de drukke binnenstad van Delft.

Aan het begin treft de cultuurshock vooral de kinderen, die een beetje onwennig beginnen op hun school en voorschool (de förskola) en nog enigszins glazig voor zich uit staren in hun klas, die maar zo’n veertien kids telt. Ook andere uitjes, zoals de eerste skiles, brengen haast een soort paniek teweeg bij de drie zoons van Van Kuijk. Na enkele weken tetteren de drie kereltjes al gemakkelijk in het Zweeds en lijkt Ems de taal beter onder de knie te krijgen. De inburgering verloopt haast vlekkeloos: kerst (‘jul’) is ongeveer het belangrijkste feest voor de Zweden naast Midzomer (de Zweden vieren dan tussen 19 en 25 juni het begin van de zomer) en dat moet natuurlijk in alle glorie gevierd worden. Daar zijn de huizen zowel van binnen als van buiten op aangepast. Zo vertelt Van Kuijk over het ingenieuze ophangsysteem dat de Zweden hebben bedacht voor het ophangen van de lampjes voor hun ramen.

Kortstondig thuisland

Juist die ontdekkingen maken het boek zo leuk voor de lezer: Van Kuijk is als een gretig kind dat alles voor de eerste kind aanschouwt en al die nieuwigheden aan de onwetende weet door te geven. Er is niet echt sprake van een botsing van culturen; eerder van een versmelting van twee culturen. Door Van Kuijk wordt gaandeweg toch een vergelijking gemaakt tussen zijn moederland en zijn bonusland, oftewel thuisland één en thuisland twee (adoptieland Zweden). Zweden komt daarbij in steeds positiever daglicht te staan.

Na een bezoek aan Nederland in januari, blijken de kinderen ook in te zien dat Zweden zo zijn pluspunten heeft. Delft vinden ze tijdens hun korte weerzien met Nederland maar ‘druk’ en in Zweden hebben ze een heerlijke, uitgestrekte tuin, die het gemis om de Rubble-speeltjes, treintjes en ‘Paw Patrol-prul’ in de kiem smoort. In diezelfde tuin plukken ze zo – uit eerste hand – de meest lekkere vruchten. Ultieme favoriet, naast de grote blauwe bosbessen, is de smultron, waarvan Van Kuijk enkele stekjes meeneemt naar zijn Delftse stadstuintje.

Zweden is ook de plek waar andere passies opnieuw opleven en gemiste kansen eindelijk met beide handen gegrepen worden. Zo koopt Van Kuijk een Honda MT-50 in discutabele staat en kan hij eindelijk weer klussen en sleutelen aan zijn eigen tweewieler. Is het dan alleen maar pais en vree? Blijft Van Kuijk met zijn familie in Zweden? Op beide vragen klinkt een niet al te stellig ‘nee’. Van Kuijk hield het echt bij één jaar. Een jaar waarin ze ook opgeschrikt werden: een kind dat zich ernstig verwondt op het platteland met een ziekenhuis dat zich mijlenver van je idyllische rood met witte huis bevindt, de coronacrisis die ook haar slachtoffers opeiste in Zweden en de – in Van Kuijks ogen – onverdiende en harde kritiek van andere EU-lidstaten op het handelen van Zweden tijdens een van de grootste pandemieën die de wereld ooit heeft getroffen. Toch lijkt Van Kuijk voornamelijk betoverd te zijn door het land, dat zijn oudere broer wel volledig heeft omarmd alsook een oud-collega van TU Delft. Beiden vertrokken al eerder naar het uitgestrekte land. De vraag is nu of Van Kuijk hen achterna volgt. Missen doet hij het wel en ook zijn vrouw en kinderen denken geregeld vol verlangen terug aan hun kortstondige thuisland…

Verbeterde levensstandaard?

Voor een ‘halve Zweed’ die te kennen geeft dat hij niet zoveel op heeft met ABBA of Pipi Langkous, is hij toch onder de indruk van de leefwijze van de Zweden. Wie op het Nederlandse stadsleven inruilt voor het Zweedse platteland, zal veel moeten opgeven. Dat wil zeker niet zeggen dat de levensstandaard achteruitgaat. Als we Van Kuijk op zijn woord kunnen geloven, vertrekken we nog liever vandaag dan morgen. Dit boekje vol columns leest als een dagboek, waarin eerlijk wordt verhaald over zowel geluksmomenten als tegenslagen. Dat maakt het – nogal logisch – een realistisch boek, waarbij je ook kunt genieten van de kleine jubelmomentjes en het unieke inkijkje dat gegeven wordt.

Van Kuijk schrijft heel toegankelijk en met de nodige humor. Toch is het jammer dat sommige situaties elkaar zo snel opvolgen. Alles passeert vrij vluchtig. Je wilt sommige gebeurtenissen graag nog iets langer uitrekken en je nog iets meer wentelen in het moment. Misschien krijgt Van Kuijk daar nog alle gelegenheid toe als hij tóch die definitieve stap zet: zich deze keer voor onbepaalde tijd in Zweden vestigen. Dan kan Van Kuijk die motor uit de schuur van zijn neef halen én zijn blik op oneindig zetten als hij door het Zweedse platteland en die o zo geliefde bossen heen raast.

Boeken / Non-fictie

Een jaar vol verrassingen

recensie: Bonusland - Jasper van Kuijk

Wie cabaretier Jasper van Kuijk in actie ziet tijdens een van zijn voorstellingen, weet dat Van Kuijk gevat is. Op subtiele wijze weet hij de lezer met zijn boek Bonusland aan het lachen te krijgen. Niet dat dát zijn doel is: dit is een relaas van een gezin dat alle gemakken opzij schuift om te kijken of zij ook gedijen in de Zweedse cultuur. Een reis die je fantasie aanspreekt.

Tweede moederland

Emigreren is al lastig genoeg. Probeer het dan maar eens met drie kleine koters, van respectievelijk zeven, vijf en drie jaar oud. Zo noemt cabaretier, columnist en ontwerpwetenschapper aan de TU Delft, Jasper van Kuijk, zijn kinderen in het boek, hetzij met hoofdletters. Voor de Volkskrant schreef hij al langere tijd de column ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’, waarin hij denkfouten in/over ontwerpen onder de loep nam, voordat hij verslag legde van zijn jaar in Zweden (de naam voor de column ‘Een jaar in Zweden’ zegt alles). Met zijn ‘Ems’, zijn vrouw en de moeder van hun drie kinderen, besloot hij om na te gaan in hoeverre zijn roots tevens in Zweden liggen. Zijn moeder verliet jaren geleden haar thuisland, het Scandinavische Zweden, om zich – naar het lijkt – voor altijd te vestigen in Nederland met een – verrassing – Nederlander.

Van Kuijks moeder deed nog een dappere poging om haar zoon de Zweedse taal bij te leren, maar al op Van Kuijks derde levensjaar breide ze daar, vanwege desinteresse vanuit zijn kant, een eind aan. Van Kuijk leerde zijn ’tweede moederland’, wat hij zijn ‘Bonusland’ noemt, al kennen tijdens zijn viermaandelijkse stage bij Ericsson in Lund en tijdens de zomervakanties bij zijn neef Kalle en Jonas, maar écht proeven van dat Zweedse leven – en vooral van die Swedish way of living – is hem nooit helemaal gelukt. Eerder dan bij hem, begint het bij zijn vrouw te borrelen: wat als ze zich met hun kleine gezinnetje nu eens voor één jaar vestigen in het land dat bekendstaat om ABBA, Ikea, Pippi Langkous, Kanelbullar (dit Zweedse goed kent zelfs een eigen feestdag) en gehaktballetjes?

Ons kent ons

Van Kuijk en zijn vrouw vrezen voor de gehele misère die emigratieplannen met zich mee kunnen brengen, maar het gaat ze vrij gemakkelijk af: een school is zo gevonden (vooruit, het betreft wel een dorpsschool op het Zweedse platteland, maar toch) en zelfs een huis vinden is in een mum van tijd gepiept. In de kleine gemeenschap van een dorp dat vlakbij de school ligt, wordt al druk rondgevraagd of iemand een adresje weet en verrek: Sissi, oud-klasgenoot van neef Jonas, biedt een gemeubileerd huis aan voor één jaar. De krachtige spil achter deze zoektocht blijkt de lanthandel te zijn, die ooit werd gerund door Sissi’s vader en nu is overgenomen door de goedhartige Stina. De lanthandel betreft een lokaal plattelandssupermarktje, de tegenhanger van de enorme supermarkten waarvoor Van Kuijk en zijn familie maar liefst één uur moeten rijden om hun dagelijkse boodschappen in te kunnen slaan.

De lanthandel is een zegen, voor alles en iedereen. Niet omdat deze zich dichter bij het hart van het dorp bevindt, maar omdat deze lanthandel min of meer werkt als een vrolijke ontmoetingsplaats voor de dorpelingen. De cohesie tussen de inwoners van het dorp nabij Karlstad, waar ze gaan wonen, is opvallend hecht. Dat is even wennen voor het Nederlandse gezin, dat al enkele jaren gehuisvest is in de drukke binnenstad van Delft.

Aan het begin treft de cultuurshock vooral de kinderen, die een beetje onwennig beginnen op hun school en voorschool (de förskola) en nog enigszins glazig voor zich uit staren in hun klas, die maar zo’n veertien kids telt. Ook andere uitjes, zoals de eerste skiles, brengen haast een soort paniek teweeg bij de drie zoons van Van Kuijk. Na enkele weken tetteren de drie kereltjes al gemakkelijk in het Zweeds en lijkt Ems de taal beter onder de knie te krijgen. De inburgering verloopt haast vlekkeloos: kerst (‘jul’) is ongeveer het belangrijkste feest voor de Zweden naast Midzomer (de Zweden vieren dan tussen 19 en 25 juni het begin van de zomer) en dat moet natuurlijk in alle glorie gevierd worden. Daar zijn de huizen zowel van binnen als van buiten op aangepast. Zo vertelt Van Kuijk over het ingenieuze ophangsysteem dat de Zweden hebben bedacht voor het ophangen van de lampjes voor hun ramen.

Kortstondig thuisland

Juist die ontdekkingen maken het boek zo leuk voor de lezer: Van Kuijk is als een gretig kind dat alles voor de eerste kind aanschouwt en al die nieuwigheden aan de onwetende weet door te geven. Er is niet echt sprake van een botsing van culturen; eerder van een versmelting van twee culturen. Door Van Kuijk wordt gaandeweg toch een vergelijking gemaakt tussen zijn moederland en zijn bonusland, oftewel thuisland één en thuisland twee (adoptieland Zweden). Zweden komt daarbij in steeds positiever daglicht te staan.

Na een bezoek aan Nederland in januari, blijken de kinderen ook in te zien dat Zweden zo zijn pluspunten heeft. Delft vinden ze tijdens hun korte weerzien met Nederland maar ‘druk’ en in Zweden hebben ze een heerlijke, uitgestrekte tuin, die het gemis om de Rubble-speeltjes, treintjes en ‘Paw Patrol-prul’ in de kiem smoort. In diezelfde tuin plukken ze zo – uit eerste hand – de meest lekkere vruchten. Ultieme favoriet, naast de grote blauwe bosbessen, is de smultron, waarvan Van Kuijk enkele stekjes meeneemt naar zijn Delftse stadstuintje.

Zweden is ook de plek waar andere passies opnieuw opleven en gemiste kansen eindelijk met beide handen gegrepen worden. Zo koopt Van Kuijk een Honda MT-50 in discutabele staat en kan hij eindelijk weer klussen en sleutelen aan zijn eigen tweewieler. Is het dan alleen maar pais en vree? Blijft Van Kuijk met zijn familie in Zweden? Op beide vragen klinkt een niet al te stellig ‘nee’. Van Kuijk hield het echt bij één jaar. Een jaar waarin ze ook opgeschrikt werden: een kind dat zich ernstig verwondt op het platteland met een ziekenhuis dat zich mijlenver van je idyllische rood met witte huis bevindt, de coronacrisis die ook haar slachtoffers opeiste in Zweden en de – in Van Kuijks ogen – onverdiende en harde kritiek van andere EU-lidstaten op het handelen van Zweden tijdens een van de grootste pandemieën die de wereld ooit heeft getroffen. Toch lijkt Van Kuijk voornamelijk betoverd te zijn door het land, dat zijn oudere broer wel volledig heeft omarmd alsook een oud-collega van TU Delft. Beiden vertrokken al eerder naar het uitgestrekte land. De vraag is nu of Van Kuijk hen achterna volgt. Missen doet hij het wel en ook zijn vrouw en kinderen denken geregeld vol verlangen terug aan hun kortstondige thuisland…

Verbeterde levensstandaard?

Voor een ‘halve Zweed’ die te kennen geeft dat hij niet zoveel op heeft met ABBA of Pipi Langkous, is hij toch onder de indruk van de leefwijze van de Zweden. Wie op het Nederlandse stadsleven inruilt voor het Zweedse platteland, zal veel moeten opgeven. Dat wil zeker niet zeggen dat de levensstandaard achteruitgaat. Als we Van Kuijk op zijn woord kunnen geloven, vertrekken we nog liever vandaag dan morgen. Dit boekje vol columns leest als een dagboek, waarin eerlijk wordt verhaald over zowel geluksmomenten als tegenslagen. Dat maakt het – nogal logisch – een realistisch boek, waarbij je ook kunt genieten van de kleine jubelmomentjes en het unieke inkijkje dat gegeven wordt.

Van Kuijk schrijft heel toegankelijk en met de nodige humor. Toch is het jammer dat sommige situaties elkaar zo snel opvolgen. Alles passeert vrij vluchtig. Je wilt sommige gebeurtenissen graag nog iets langer uitrekken en je nog iets meer wentelen in het moment. Misschien krijgt Van Kuijk daar nog alle gelegenheid toe als hij tóch die definitieve stap zet: zich deze keer voor onbepaalde tijd in Zweden vestigen. Dan kan Van Kuijk die motor uit de schuur van zijn neef halen én zijn blik op oneindig zetten als hij door het Zweedse platteland en die o zo geliefde bossen heen raast.

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.

Kunst / Expo binnenland

GETRANSFORMEERDE BLOEMBLAADJES

recensie: Ellsworth Kelly in de Rijksmuseumtuinen
Ellsworth Kelly Studio

Laten we wel wezen: het is in coronatijd aanlokkelijk een tentoonstelling van sculpturen in de tuinen van het Rijksmuseum in Amsterdam te bezoeken, maar vergeet niet, dat het al de achtste is in een reeks die gastcurator Alfred Pacquement samenstelde. Dit keer staat werk van Ellsworth Kelly (1923-2015) centraal.

Het is de eerste tentoonstelling van diens buitenbeelden in Nederland, terwijl de Amerikaanse, abstract werkende kunstenaar nota bene banden had met Nederland en de Nederlandse kunst(wereld). Hij had niet alleen een liefdesrelatie met Geertjan Visser, de broer van beeldend kunstenaar Carel, maar werd ook beïnvloed door Mondriaan en Rietveld en beïnvloedde op zijn beurt een kunstenaar als Piet Struycken (1939).

Dat eerste is aan sommige sculpturen in de Rijksmuseumtuinen te zien. Zoals aan de blikvanger langs de Stadhouderskade: Yellow blue (1968), het enige werk van kleur dat wordt getoond. Aan de andere kant van de tuin, bij de Hobbemastraat, valt het oog als je komt aanlopen ter hoogte van de fietsenstalling meteen op White curve (2015), een roestvrij stalen, monochroom geverfde sculptuur.
White curve is gemaakt in een vorm, die bevrijd lijkt van zijn achtergrond, het museumgebouw van Cuypers, maar wel op een of andere manier een relatie aangaat met de ruimte om zich heen. Het lijkt zelfs of het die ruimte is, die het werk maakt tot wat het is, zoals het soms de stilte is die muziek maakt.

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963. Collection Ellsworth Kelly Studio

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963

Omsluiten en aansluiten

Pacquement, voormalig directeur van het Centre Pompidou, heeft de beelden doordacht neergezet. Op die manier werken Yellow blue en White curve als een soort omsluiting van de andere werken. Op zich trouwens al een hele klus, om deze monumentale stukken te laten ‘landen’ (er is er maar een die plat op de grond ligt), hoewel ze soms lijken te zweven boven de tuinen.
Maar dat is niet de enige rake keuze die je al wandelend aantreft, want in het verlengde van White curve staat White ring (1963); een late en een vroege, allebei witte Kelly, die op elkaar aansluiten.
Het laatstgenoemde werk is een van de weinige cirkels in het sculpturale oeuvre van de kunstenaar, dat qua vorm doet denken aan het hart van een bloem, zoals we die kennen uit de tekeningen en schilderijen van de kunstenaar in zowel het Amsterdamse Stedelijk Museum als het Kröller-Müller Museum in Otterlo. In Otterlo berusten verschillende werken (geen sculpturen!), waaronder schetsen, uit de collectie Visser. In Kelly’s Series of five paintings (1966) werkte hij net als in Yellow blue bijvoorbeeld met twee kleuren.
Het Stedelijk Museum omschrijft de bloemachtige schilderijen als bewegend tussen reductieve abstractie en naturalisme. Dat wil zeggen: het terugbrengen van natuurlijke vormen, zoals die van planten en bloemen, tot abstracte, meetkundige elementen. Net zoiets geldt bijvoorbeeld voor Piet 5 (1984), de vijf beschilderde houten, halve cirkels die Piet Struycken maakte op basis van een blad van een boom op Buitenplaats Kasteel Wijlre.

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Oorsprong

Ook de tekstbordjes bij de sculpturen in de Rijksmuseumtuinen gaan in de richting van de oorsprong van een bepaald werk. Bijvoorbeeld van een dubbelgevouwen envelop (de sculptuur zonder titel uit 1996) of een geplet kartonnen bekertje (Curve I uit 1975). De uitwerking daarvan is echter getransformeerd tot vormen die volledig op zichzelf staan. Soms kunnen ze zelfs, ondanks hun wereldlijke bron, op de kijker een spirituele uitwerking hebben. Al heeft de kunstenaar wel eens aangegeven dat ook het gewelf van een kathedraal of een stèle (rechtopstaande graf- of gedenksteen) hem inspireerden. Je kunt er je iets bij voorstellen, kijkend naar de zuil uit 1987 aan het begin van de kleine maar fijne beeldententoonstelling.

Overigens staat binnen in het museum ook een Kelly op de bezoekers te wachten, zodat er een eenheid tussen binnen en buiten is bereikt. Het Stedelijk Museum zal gedurende de tentoonstelling in de Rijksmuseumtuinen de net als de in de tuinen al even vlak bewerkte sculptuur Blue Red Rocker (1963) tonen, een gevouwen ellips, alsmede het schilderij Blue Curve VI (1982). Een samenwerking die naar meer smaakt.

Boeken / Fictie

Hier zit geen luchtje aan, integendeel

recensie: Sophia's hoop - Corina Bomann

Zou iemand er iets op tegen hebben als enkel Corina Bomann ons zou voorzien van historische romans? Absoluut niet. Met het eerste deel van haar nieuwe trilogie ‘De kleuren van schoonheid’, Sophia’s hoop, blaast ze iedereen in het literaire veld omver. Dit riekt naar méér.

Beauty & the brains

De gemiddelde vrouwelijke protagonist van een roman is geen scheikundige in spé, die zich in een affaire stort met haar superior. Deze meneer houdt er mooie praatjes op na, die de twintigjarige, Berlijnse Sophia stuk voor stuk slikt. Ironisch genoeg (de titel is immers Sophia’s hoop), wordt Sophia’s hoop meteen de grond in geboord: de man voor wie ze zich helemaal geeft, besluit op het laatste moment om zijn eigen huwelijk een tweede kans te geven. Scheiden zou immers alleen maar gedoe geven in de roaring twenties, het deprimerende tijdperk na de Eerste Wereldoorlog – het interbellum – waarin de personages leven.

Intussen heeft Sophia de bron van haar voortdurende misselijkheid gevonden: ze is zwanger van haar eerste kindje. Een ongewild kindje, in zowel de ogen van haar geliefde als in die van haar ouders. Haar ouders besluiten haar prompt de toegang tot het ouderlijk huis te ontzeggen en laten de knappe, bebrilde Sophia met haar lange, mooie krullen aan haar lot over. Sophia laat meteen zien dat ze geen tere ziel heeft. Nog diezelfde avond vindt ze onderdak bij haar oude boezemvriendin Henny. Henny danst in een club en is een enorm danstalent. Ook in de ogen van de scouts, die haar graag meenemen naar de Franse hoofdstad om haar benen in de hoogte te zwiepen voor de Parijzenaars. Daar kan Henny natuurlijk geen ‘nee’ tegen zeggen en ze neemt Sophia mee op dit avontuur.

In Parijs delen ze een erg krappe ruimte en al snel nemen de frustraties onderling toe. De dagen (en voornamelijk nachten) zijn erg lang voor Henny bij haar nieuwe werkplek Folies Bergère en Sophia komt met haar dikke buik niet aan de bak. Sophia staat uren in de rij om een werkvergunning te krijgen. De enige manier om daaraan te komen, is omkoping. Wat als ze de vrouw achter de balie eens paait met een heerlijk parfum van die dure winkel in de mooiste straat van Parijs of met wellicht wel een van eigen makelij? Sophia heeft één zeer kostbaar bezit meegenomen, waarmee ze dat kan bewerkstelligen: haar eigen miniatuurversie van een laboratorium. Ze heeft een koffertje vol met buisjes en ander materiaal om met ingrediënten aan de haal te gaan, die een feest zijn voor gevoelige neusjes.

Aangezien Henny steeds meer Sophia af komt te staan, trekt Sophia steeds meer naar haar Franse buurvrouw toe die de kost verdient door de lusten van mannen te bedwingen in haar pittoreske kamer. Zij wordt langzaam haar steun en toeverlaat, totdat er opeens complicaties optreden met Sophia’s zwangerschap…

In geuren en kleuren

Na de geboorte van de baby, doet zich een nieuwe kans voor: de grote rivale van Elizabeth Arden (een Amerikaanse onderneemster die in 1910 de schoonheidsindustrie opzette aan de andere kant van de Atlantische Oceaan), Helena Rubinstein, heeft haar oog laten vallen op de jonge Sophia, die als een ware bartender een heerlijke cocktail aan zoetsappige geuren bij elkaar weet te mixen. Toen Rubinstein zich na de Eerste Wereldoorlog met haar man Edward William Titus in New York vestigde en Rubinstein aldaar in 1915 haar salon opende, begon de zogeheten ‘poederoorlog’ tussen de twee grote cosmetica-industriëlen. Dé strijd om de meest appetijtelijke geur en daarmee om de clientèle van de dichtbevolkte hoofdstad van de V.S.. Rubinstein vraagt – op dat hooghartige toontje van haar – of Sophia mee wilt naar New York, om daar de hele dag te sleutelen aan het nieuwe wereldveroverende parfum om de grote vijand naar de troon te steken. Sophia heeft bij wijze van spreken al ingepakt, voordat ze volmondig ‘ja’ roept.

Tijdens de lange reis op de boot droomt ze van een nieuw leven, een nieuw begin, wat je haar tegen die tijd meer dan wie dan ook gunt. Ondanks het feit dat ze een prachtig appartement krijgt toegeschoven en een wel heel charmante mannelijke collega krijg (lees: potentiële love interest), is haar baan bij lange na niet zo spannend als ze zich had voorgesteld. Ze wordt door het jaloerse afdelingshoofd tussen de vrouwen geplaatst die de ingrediënten van de parfumerie sorteren. Wederom wordt ze op haar plek gezet: kan ze eindelijk naar de top klimmen en doen waarvoor ze in de wieg gelegd is (letterlijk, aangezien haar inmiddels niet zo lieve papa zelf een drogisterij runt)?

Tijdreis en wereldreis in één

Met zoveel gebeurtenissen die elkaar opvolgen, kun je wel stellen dat dit boek nooit verveelt. Al vanaf moment één zijn er maarliefst twee zaken die je meteen raken. Ten eerste is de schrijfstijl vanaf de eerste letter pakkend. Bomann bedient zich van een soepel taalgebruik en waarheidsgetrouwe dialogen, waar haar ‘fans’ ook al van hebben mogen genieten bij haar eerdere trilogie Vrouwen van de Leeuwenhof (of, zoals in het Duits de Löwenhof-Saga).

Ten tweede: de inhoud smaakt – of moeten we hier zeggen ‘geurt’ – naar meer. De intriges volgen elkaar in hoog tempo op. Het ene probleem is nog niet terzijde geschoven of het volgende dient zich onverwachts aan. In dit boek is er geen grote hoeveelheid aan testosteron, maar eerder van de tegenhanger daarvan: de bitchy opmerkingen van hogeraf vliegen in de rondte en sommige vrouwen schuwen geen cat fights. Toch is dat zeker niet de toon die gezet wordt.

De schrijfster laat weinig ruimte over voor hoop, maar haar hoofdpersoon Sophia is een echte doorzetter die niet opgeeft. Bovendien is Sophia een zeer sympathiek personage. Niet in de laatste plaats vanwege het feit dat ze geen moment zeurt en alle kansen met open armen ontvangt. Ook zorgt de duidelijke weerspiegeling van de tijdsgeest – het boek start in 1926 – ervoor dat je, naast een reis om de halve wereld, een échte tijdreis maakt. Steden als Berlijn, Parijs en New York zien we door de ogen van een jonge, kansarme meid, die nog niet geconfronteerd wordt met het schreeuwerige toerisme van vandaag de dag. En dat betekent zeker niet dat Bomann een overgeromantiseerd beeld geeft: zo dringt de penetrante geur van de latrinewagen iedere ochtend door het kleine raampje van hun zolderkamertje naar binnen.

Ook dat nog!

Soms slaat Bomann echter iets te veel door in het beschrijven van de misère die Sophia moet doorstaan: er bevinden zich vele hindernissen op het levenspad dat Sophia bewandelt en het maakt je haast moedeloos (‘Ook dat nog!’). Toch blijf je tot de laatste letter geboeid én tot daarna, want de ontzettend groteske cliffhanger maakt dat je wilt dat deel 2 acuut wordt gepubliceerd en vertaald. Beste Corina Bomann, wanneer trakteer je ons op meer?

Kunst / Expo binnenland

ADEMLOOS OF BUITEN ADEM?

recensie: Godinnen van de art nouveau

De tentoonstellingen over vrouwen en vrouwenfiguren buitelen op dit moment over elkaar. ‘Who is she?’ in het Frans Hals Museum in Haarlem, ‘Maria Magdalena’ in het Catharijneconvent in Utrecht en ‘Godinnen van de art nouveau’ in het Allard Pierson in Amsterdam. Het lijkt wel of er wat in te halen valt. Kijken naar en reflecteren over de manier waarop vrouwen door de eeuwen heen in de kunst worden gepresenteerd.

Maar dat niet alleen. Wat opvalt, is dat zowel in Utrecht als Haarlem respectievelijk de vraag wordt gesteld: ‘Wie is jouw Maria Magdalena?’ en: ‘Met wie zou je aan tafel willen zitten?’ Dit is een tafel gebaseerd op het iconische kunstwerk The Dinner Party van Judy Chicago. Het is het centrale kunstwerk van Patricia Kaersenhout. Zij probeert de beeldvorming van ‘de’ vrouw completer te maken dan tot nu toe wordt gedaan, door vrouwen van kleur erbij te betrekken. Dat is in de tentoonstelling in het Allard Pierson ook het geval, maar anders.

Jugend, Jugenstil, Art Nouveau en Nieuwe Kunst

Dat komt in de eerste plaats, omdat Allard Pierson ook – zoals de website stelt – ‘de collecties van de Universiteit van Amsterdam deelt met het publiek en de wetenschap’. Zo is het uitgegroeid tot een cultuurhistorisch museum. Als bezoeker word je getrakteerd op de meest uiteenlopende kunstvormen die je je maar kunt voorstellen: schilderijen, etsen, glas, keramiek, beeldjes, boek- en tijdschriftomslagen, affiches, sieraden, smeedijzer, klokken, kandelaars, foto’s en ga zo maar door.

Campagnebeeld

Bij binnenkomst loop je tegen een wand aan, waarop allemaal omslagen zijn bevestigd van Jugend, het ‘Münchener illustrierte Wochenschrift für Kunst und Leben’. Hieraan ontleende de Jugendstil haar naam. Jugendstil is de Duitse naam voor wat in Frankrijk ‘Art Nouveau’ heet, in Oostenrijk ‘Sezession’ en in Nederland ‘Nieuwe Kunst’. Je ziet een vrouw met een Griekse lier, veel vrouwen met lang haar in lange gewaden. Ook een enkele vrouw in een pofbroek en een enkele man met bijvoorbeeld een panfluit, man en vrouw samen. Ze bevestigen het beeld dat je hebt van ‘Godinnen van de art nouveau’.

Dat beeld gaat in de tweede plaats al wat wankelen in een kort filmpje dat vervolgens wordt getoond. Daarin worden ‘de godinnen’ in de context van hun tijd (ca. 1900) geplaatst. Een tijd van opkomend nationalisme, stelt het filmpje. Ja, maar? Was de Art Nouveau niet internationaal? Een tijd ook van de emancipatie van de vrouw (Suffragettes in Engeland) en de arbeider (Karl Marx, Duitsland), gaat het filmpje verder. Wat? Zo lijkt Art Nouveau haast een verzetsbeweging.

Politieke en sociale context

Je kunt op de tentoonstelling niet om het nationalisme of de verheerlijking van het platteland heen, dat is duidelijk. Het spat bijvoorbeeld af van het Portret van een jonge boerin in klederdracht van Johan Cohen. Je kunt ook niet om de arbeidersbeweging heen, zoals op Käthe Kollwitz’ ets Opstand van de wevers. Zou je dan ook niet eerder kunnen zeggen, dat elke kracht zijn tegenkracht heeft en dat dát het is wat Allard Pierson toont? Niet alleen in alle breedte (Art Nouveau, Sezession, Nieuwe Kunst), maar ook in verschillende kunstvormen (beeldende kunst, toegepaste kunst) en binnen de sociale en politieke context van de tijd.

Teveel van het goede

Je kunt je afvragen, of wat gastcurator Yvonne Brentjens in samenwerking met Het Badisches Landesmuseum en het Braunschweigisches Landesmuseum van stal heeft gehaald, op die manier niet teveel van het goede is.

Wandkleed ‘The Pilgrim in the Garden’ van Edward Burne-Jones

Want dan zijn we er nog niet, want zelfs binnen deze uitgangspunten worden de panelen nogmaals verschoven. Qua onderwerp, zodat er niet alleen godinnen maar ook femmes fatales vallen te zien, droom en nachtmerrie. Qua tijd, met de voorlopers van de Art Nouveau zoals de Arts and crafts-beweging, waarvan een schitterend wandtapijt, The Pilgrim in the Garden van Edward Burne-Jones wordt getoond, dat hij maakte naar de Roman de la Rose.

Uiteindelijk lijkt de boodschap dan ook te zijn: het gaat niet alleen om het goddelijke, maar om het menselijke. Niet alleen om de vrouw, maar ook om de man. Niet alleen om het universele, maar ook om het individuele. Niet alleen om het lichamelijke, maar ook om de geest, niet om het dualisme maar om eenwording. Dat is wat de op het thema van de tentoonstelling geïnspireerde installatie op het eind van de tentoonstelling de bezoeker lijkt te willen meegeven: Het Universele Lichaam (z.j.) van danseres Suzan Tunca en Matthias Oostrik.

De bezoeker verlaat ondertussen ademloos de tentoonstelling. Of buiten adem, van al die indrukken. Het is maar hoe je het bekijkt.

 

 

 

 

 

 

Boeken / Non-fictie

Van de wereld van het heelal

recensie: In lichtjaren heeft niemand haast – Marjolein van Heemstra

Marjolein van Heemstra (MvH) is slapeloos en heeft het benauwd. Het lijkt alsof ze alleen nog kan inzoomen op de chaos die zich op ooghoogte afspeelt. Al dat inzoomen heeft haar, zoals zij beseft, vervreemd van iets, van het gevoel onderdeel te zijn van iets groters, mee te kunnen deinen op een ritme dat buiten haarzelf ligt. Blindgestaard is ze op de vierkante meters om haar heen, op het dwingende “nu” van stories en liveblogs. Ze voelt zich opgezwollen van alle actualiteit en urgentie. Zij wil krimpen, uitzoomen om weer iets van overzicht te krijgen en de dingen, zichzelf, de anderen, op de juiste schaal te zien.

Gebrek aan samenhang

Overal ervaart zij gebrokenheid: de klimaatcrisis, de kloof tussen bewoners in haar buurt, het verlies van dieren, schimmels, bomen. Ecological grief in Groenland waar mensen de effecten van de klimaatcrisis elke dag om zich heen zien en rouwen om hun verloren wereld. Het afgescheiden zijn van datgene waar we mee samenhangen. Een onvermogen ons te verbinden met dat wat ons omringt: een boom, een oceaan, een ander mens. MvH is bang dat we zo goed worden in het benoemen van wat ons van elkaar onderscheidt dat er straks geen taal meer over is om te spreken over wat ons verbindt.

Het herinnert MvH aan een beroemde foto, de Hubble Ultra Deep Field, genomen door de Hubble-ruimtetelescoop die zo’n 550 kilometer van de aarde zweeft.

MvH ervaart op de foto een diepzwart vlak vol gloeiende en schitterende scherven. Sommige lichtscherven zijn de oudste sterrenstelsels die we kennen, gevormd in de eerste vijfhonderd miljoen jaar na de oerknal. Stelsels die allang niet meer bestaan, want het licht dat gezien wordt is miljarden jaren onderweg geweest voordat het door de Hubble-telescoop werd opgevangen, de Hubble kijkt niet alleen vooruit, de ruimte in, maar ook terug in de tijd.

Grootse zaken

MvH had eigenlijk astronomie willen studeren maar het werd godsdienstwetenschappen. In dit boekje blijkt ze beide liefdes voor grootse zaken mooi te kunnen combineren.

Wervelend en meeslepend geschreven brengt ze ons o.a. in contact met wat de beroemde Amerikaanse architect en toekomstdenker Richard Buckminster Fuller zei: “We are all astronauts on spaceship earth”. Ook onze Nederlandse astronaut Wubbo Ockels ontbreekt natuurlijk niet: “als je the attitude of an astronaut hebt, begin je van de aarde te houden op een manier waarop andere mensen dat niet kunnen en als je echt van  iets houdt, wil je het niet verliezen”. Frank White (Amerikaans schrijver en zelfbenoemd “ruimte filosoof”) legde de getuigenissen van 30 astronauten naast elkaar. Kern van de getuigenissen bleek een bewustzijnsverandering bij de aanblik van de aarde vanuit de ruimte: “het overzichtseffect”. Een bewustzijnsverandering gekenmerkt door: liefde voor de aarde, een verlangen onze planeet te willen beschermen en een ervaring van verbondenheid met alles wat leeft…

En dat is precies wat MvH wil! Een afstand waarop zij eindelijk het overzicht weer vindt, zichzelf weer in verhouding ziet tot het geheel waarvan ze onderdeel is. Vooral: een ervaring die haar de ruimte teruggeeft en die beklijft, het tegenovergestelde van de benauwdheid die haar in de greep heeft. The attitude of an astronaut. Vreemd genoeg blijkt het met name de grote fysieke afstand te zijn die zorgt voor het gevoel van emotionele nabijheid. Afstand brengt dus nabijheid.

Awe

Staren naar de aarde kan een therapeutische waarde hebben. Het voorziet in iets waar de moderne mens een chronisch gebrek aan heeft: “awe”. Een woord dat zich moeilijk uit het Engels laat vertalen: “overweldiging” al klinkt daar te weinig de verwondering in door van de Engelse combinatie van drie letters die de mond als vanzelf doet openvallen.

De essentieelste waarheden, zegt de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace in zijn beroemde speech “This is water”, zijn in het volle zicht verborgen. Onzichtbaar door de camouflage van de alledaagsheid. Gewenning doet ons het belangrijkste vergeten.  Wallace voert twee vissen op die al zwemmend een derde vis tegenkomen.  De tegenligger wenst hen een goede morgen en vraagt hoe het water is vandaag. De twee andere vissen kijken elkaar verbaasd aan. Water? Water? Wat is water?

Praktische aanpak

MvH is voorlopig nog geen astronaut dus hoe wil zij het overzichtseffect gaan ervaren? Zij bezoekt het Columbus Earth Center in Kerkrade, een museum dat volledig gewijd is aan de blik van de astronaut. Vanuit een denkbeeldige baan om de aarde ziet zij vanaf “grote hoogte zwevend” hoe de aarde met grote snelheid (1050 kilometer per uur) gestaag en rustig onder haar door zoeft. Ze  probeert ook maar eens de rollen om te draaien: kan zij vanaf de aarde het heelal inkijken naar de sterren om haar “ awe moment” te omhelzen? Het valt niet mee in ons 24/7 verlichte Nederland waar de nachtelijke hemel haar diepste zwart allang verloor: “voor elke ster die je ziet, zie je er negen niet”.

Dwepen

Onzekerheid overvalt haar ook. Dweept ze niet een beetje teveel met dit alles?  MvH haalt filosoof Bruno Latour aan die helemaal niets ziet in “Earth Gazing” dat alleen maar een vals idee van de menselijke positie geeft: we moeten niet van buitenaf naar de aarde kijken, stelt hij, maar van binnenuit. We zijn niet daar, maar hier. Voor Latour is naar de aarde kijken vanuit de ruimte een ongezond soort escapisme. Uitzoomen om maar niet te hoeven inzoomen. MvH vraagt zich af of ze daarmee bezig is? Is ze op de vlucht?

Zij stelt zichzelf gerust met de gedachte dat de astronauten bij terugkomst zich in de regel bij uitstek committeerden aan de planeet die zij tijdelijk verlieten.

Aan de slag

Misschien ligt het juiste antwoord tussen beide posities: zorgt het overzichtseffect voor het juiste collectieve bewustzijn waarmee we hier op aarde in het hier en nu zonder oponthoud direct gericht aan de slag gaan. Vandaag dus. Zelfs in lichtjaren heeft dus iedereen eigenlijk weer haast… toch?

Muziek / Album

Moderne muziek op oude instrumenten

recensie: Crossroads – Ugly Pug
Joe Meijer

Hoe restaureer je een vaas die aan diggelen ligt? Lijm je die vaas in de originele kleuren, vul je ontbrekende stukjes aan? Of kies je ervoor om na het schoonmaken de breuklijnen gewoon te laten zien omdat er nu eenmaal iets is gebeurd? Het lijkt een van de vragen die het ensemble Ugly Pug zich heeft gesteld bij het maken van hun debuut-cd Crossroads. Vertaald naar muziek.

Het trio ‘Ugly Pug’, letterlijk vertaald ‘Lelijke Mopshond’, noemde zich naar de mopshond Sabba van de ex-partner van de gambist. Dan rijst de vraag: mag zo’n hond lelijk heten, of mooi, en wat ís mooi dan? Iets van die contradictie lijken Juho Myllylä (blokfluit, live elektronica), Miron Andres (viola da gamba, vihuela d’arco, middeleeuwse vedel) en Wesley Shen (klavecimbel), die elkaar op het Conservatorium van Amsterdam leerden kennen, tot uitdrukking te willen brengen. Hun programma bestaat uit hedendaagse werken voor oude instrumenten. Op een na werden deze composities voor het ensemble geschreven. Of, om uit het instructieve boekje bij de CD te citeren:

‘Ugly Pug reflects this very problem of aesthetic judgement and the contradictions in the concepts of beauty versus ugliness. The dichotomy in Ugly Pug’s fusion of divergent instruments and style, allows us to break away from all traditional expectations and standards of beauty to explore something different.’

Inventief omgaan met muziek

Hoe doe je dat? Ugly Pug heeft er iets inventiefs op gevonden. De achtdelige titelcompositie ‘Crossroads’ (2019) van de Zuid-Afrikaanse componiste/celliste Wilma Pistorius, actief in Nederland, wordt niet achter elkaar gespeeld, maar in stukjes gehakt en gevlochten door het meer dan een uur durende programma. Als de lijm die de brokken van een vaas tot een geheel maken. Hetzelfde wordt gedaan met ‘Reuse Music’ (2017) van Carlo Diaz, dat is gebaseerd op Sonates voor twee violen en klavecimbel van Pietro Marchitelli (1700), die fragmentarisch zijn overgeleverd.

Het menu wordt op deze manier in verschillende gangen opgediend. Het begint met een voorafje: ‘Introduction and Dance’ van de Finse componist Tero Lanu. Hierin smelt het hoge register van de sopraanblokfluit samen met de speldenprikken die het klavecimbel uitdeelt in hetzelfde register. Het stuk ‘Odds and Ends’ van de Fin Timo Kittilä fungeert als tussengerecht. Als hoofdschotel zou je ‘Wormhole’ van nog weer een andere Finse componist Eetu Lehtonen kunnen zien. Het toetje is dan ‘La Strada’ van de Pool Paweł Mykietyn. Dat is de enige niet voor het ensemble geschreven compositie, maar een bewerking die de uitwerking heeft van een oorwurm.

Sneller dan het licht

‘Wormhole’ van Lehtonen is een werk apart binnen de conceptuele opzet van het programma. Een wormgat, ook wel een Einstein-Rosenbrug genoemd, is de kortste route, zonder omwegen, om door de ruimtetijd te reizen. De naam heeft te maken met het idee dat het universum een appel is en een worm zich van de ene naar de andere kant van die appel een weg wil banen, rechtdoor in plaats van rondom via de schil. Dat zou in theorie tijdreizen mogelijk moeten maken, van de barok tot nu en misschien zelfs nog verder in de tijd. Het idee levert een buitengewoon fascinerend stuk op, waarin naast de drie barokinstrumenten ook live elektronica te horen is. Het is het eerste werk waarin Lehtonen hiervan gebruikmaakt. Hij mag dat vaker doen, en trouwens: het is een componist waar we wel meer van zouden willen horen.

De diva in dit stuk van Lehtonen is de subcontrabasblokfluit van Paetzold, een meer dan menshoge (2,45 meter) berkenhouten blokfluit die staand wordt bespeeld. Het is fascinerend om in dit filmpje te zien en te horen hoe de drie musici op elkaar zijn ingespeeld, naar elkaar luisteren en op elkaars spel reageren. Dat is van hoge klasse en we zullen vast meer van ze horen. In ieder geval zijn ze te beluisteren tijdens de presentatie van deze CD op zaterdag 7 augustus 2021, 20.00 uur in Museum ’t Kromhout in Amsterdam.

Boeken / Fictie

In de mallemolen van de koffie

recensie: Corinnes toekomst - Paula Stern

Een echte girl boss. Dat is zowel het hoofdpersonage als de schrijfster van de roman Corinnes toekomst, deel 1 van de zogeheten Koffietrilogie van de Duitse auteur Paula Stern. Wie dit boek leest, proeft allerlei aroma’s die smaken naar zoetsappige romantiek en bittere familieverhoudingen.

Koffieprut en ander leed

Nou, vooruit, wie is die pientere protagoniste die haar eigen (koffie)boontjes gaat doppen? Stern koos voor een jongedame met de ietwat ouderwets aandoende naam ‘Corinne’ om de hoofdrol te vertolken in haar driedelige reeks – oftewel trilogie – over de koffieproducerende familie Ahrensberg te Aken. Aan het begin van het verhaal staat Corinne met beide benen stevig op de grond, op een koffieplantage in Brazilië… Haar interesse voor koffie gaat dieper dan het drinken van het zwarte goud in de vroege ochtend. Ze wil weten hoe de koffieboeren de bonen roosteren en vermalen om er de meest appetijtelijke koffie van te maken. Dan krijgt ze ineens een paniekerig telefoontje van haar broer Alexander: haar vader (dé grote koffiebaron) heeft een beroerte gehad en vecht in het ziekenhuis van Aken om zijn leven. Nu hun vader niet in staat is om het familiebedrijf dat diens vader oprichtte (oftewel de opa van Alexander en Corinne), moeten de twee ooit zo innige broer en zus de leiding overnemen.

Sinds enkele jaren botert het totaal niet meer tussen de jongste telgen van de Ahrensberg familie. Dat er nu opeens twee kapiteins op het schip zijn, kan Alexander niet aan. Het loopt van kwaad tot erger en Corinne besluit om voor zichzelf te beginnen: een koffiebranderij in hartje Aken. Daarbij wordt ze geholpen door haar beste vriend Sebastian, die wel érg enthousiast op de bres springt voor zijn zachtaardige vriendin. Tevens steekt Susan, de Britse eigenaresse van het cafeetje Emotion, Corinne een hart onder de riem. Laat er dan – wonder boven wonder – óók nog eens een concurrent paraat staan, die Corinne voor iedere poep of scheet kan inzetten. Mooi meegenomen dat de concurrent in koffie, Noah, overduidelijk een oogje heeft op Corinne… Kunnen concurrenten zich überhaupt in een liefdesrelatie storten? En hoe pakken Corinnes ambitieuze plannen uit?

Hyperbolische praat

De antwoorden op die vragen verklappen haast alles wat dit boek te bieden heeft. De meeste antwoorden zijn wel enorm voor de hand liggend. Het boek heeft een voorspelbaar plot. Op het begin staan er nog talloze beren op de weg, maar op het einde gaat ieder risico of gevaar zomaar in rook op. Het gaat Corinne op het einde allemaal net iets te gemakkelijk af. Bovendien bieden de onderlinge dialogen weinig sensatie; er komt niet bepaald humor aan te pas, maar wel de nodige dosis drama. Soms lijkt het alsof de onderlinge familieleden en vrienden alleen maar in hyperbolen met elkaar kunnen praten; alsof praten in enkel extremen mogelijk is. Emoties worden zeker uitvergroot: ieder vreugdevol moment wordt zo blijmoedig neergepend dat je meteen van die uitbundige cheerleaders voor je ziet die wuiven en ‘yeah’  roepen (of: een extatisch publiek bij Oprah, een eveneens tot de verbeelding sprekend equivalent van de soms lichtelijk getinte hysteria die de personages in zich dragen).

Het punt is duidelijk: Stern schrijft in klare taal en windt er geen doekjes om. De hoofdstukken die gaan over het leven van Corinnes opa, Eberhard Ahrensberg, zorgen voor een diepere dimensie in het verhaal. In de Tweede Wereldoorlog adoreert diens vader de nazis en het duurt niet lang voordat Eberhards vader Eberhard aan zijn plicht herinnert: vechten voor het vaderland. Dat betekent echter dat hij zijn liefje Isabella achter moet laten…

Stern geeft in flashbacks aan welke strijd Eberhard heeft moeten afleggen, voordat hij zijn koffie-imperium kon beginnen. En tevens geeft Stern een gezicht aan alle soldaten van de Wehrmacht die zich niet achter Hitlers idioterie verscholen en zich juist afkerig hielden van alle angstaanjagende wetten en regels die zij op het volk loslieten. Het resulteert in een prettige afwisseling tussen heden en verleden en het maakt duidelijk van wie Corinne die ijver van haar heeft geërfd. De vraag is of Stern het verleden zal blijven oprakelen in deel 2 en 3. Op de zolder van het bedrijf van de Ahrensbergers heeft Corinne namelijk een hele levensgeschiedenis van haar opa aangetroffen in dagboekvorm.

Aanstekelijk optimisme

Het zou overdreven zijn om te zeggen dat deze roman de wereld van de historische fictie op haar grondvesten doet schudden. Stern bedient zich van een simpele schrijfstijl en iets te overdreven (en soms ook onrealistisch aandoende) situaties. Feit blijft dat er momenteel  veel soortgelijke boeken rondcirculeren. Het voelt toch een beetje alsof Stern fan is van haar eveneens Duitstalige collega’s Anne Jacobs (bekend van de serie over het weesmeisje) en Corinna Bomann (o.a. van de Vrouwen van de Leeuwenhof-serie). En helaas: dat niveau haalt Stern niet (of iets vriendelijker geformuleerd: nóg niet).

Toch is het een prettige roman om te lezen. Het is namelijk erg toegankelijk geschreven en het verhaal verveelt geen moment. Ook krijg je tijdens het lezen ontzettend veel zin in een ‘bakkie pleur’ en voel je haast eerbied voor hen die zich bekommeren voor hen die aan het begin van de koffiecyclus staan: de arme boeren, die ploeteren op hun plantages én hen die hen helpen om naar grotere hoogtes te reiken. Daarnaast is het optimisme van Corinne aanstekelijk: ze is die goedbedoelende lokale ondernemer die je – zoals nu met de donkere dagen van Corona – wilt steunen met je centen. Dat Corinne zo beminnelijk is, maakt dat je de vervolgdelen wilt lezen. Je hoopt samen met haar dat ze zal slagen in het opzetten van haar bedrijf en de wereld voorziet van fairtrade koffiebonen. En nu is het tijd voor een lekkere coffee break.

Boeken / Non-fictie

Ontluisterend levensverhaal

recensie: Teus Lebon – Ik ben de gek

Het pseudoniem Teus Lebon en de hoofdpersoon Wien Berger worden reeds op de achterflap van het boek verbonden met de werkelijke persoonlijkheid Coen Theelen. De literaire biografie, zoals hij zelf Ik ben de gek typeert, bevat het levensverhaal van de schrijver en hoofdrolspeler. Een ontluisterend verhaal, kan na lezing de enige conclusie zijn.

Hoe de schrijver zijn mening, zijn ervaringen en zijn levensverhaal in elkaar weet te vlechten in een roman/biografie is ronduit knap te noemen. Het boek leest ondanks zijn omvang en ondanks de vele details over het onderwijs als een spannend boek dat je graag wil uitlezen en zelfs daarna nog honger overhoudt naar meer.

Een drie-eenheid verteld en beleefd

Coen Theelen kruipt zowel in de huid van de verteller, de hoofdpersoon als de schrijver zelf. Met zijn achtergrond als onderwijsprofessional, sportinstructeur, kunsthandelaar, organisator van evenementen en handelsagent vergeet hij haast te benoemen dat hij ook schrijver is. Ik ben de gek is het vierde boek dat van zijn hand verschenen is.

Al lezend wordt helder dat de hoofdpersoon ook nog organisator is geweest van atelierconcerten. Objectief zonder het verhaal gelezen te hebben zou je makkelijk kunnen denken te maken te hebben van een duizendpoot die niet graag stilzit. Toch is de werkelijkheid anders als we het verhaal in deze dik vijfhonderd pagina’s lezen. Ja, stilzitten is niet opborgen in de natuur van Wien Berger, de hoofdpersoon van het boek, maar een aantal van de activiteiten waren wellicht nooit ontplooid geweest als hij als onderwijsprofessional meer waardering en geluk had gehad. De professionaliteit en gedrevenheid spat tot de laatste onderwijsklus werkelijk van de bladzijden.

De gedetailleerde beschrijvingen van zijn visie maar ook van de status van het beroep geven een helder beeld van het leraarsvak in het verleden en heden. Of je de visie van Wien Berger nu omarmt of niet, je kan niet om de vaak objectieve observaties van de beleidsmakers heen zodat je voelt hoe het vak verandert. Naar de mening van de schrijver wordt de verkwanseling van het onderwijs beschreven. Het toenemende aantal managers en andere leidinggevenden zonder didactische vaardigheden neemt hand over hand toe. Zelfs voor de klas neemt dit verschijnsel van didactische armoede toe.

Levensverhaal gaat verder

Naast het grote centrale thema van de veranderingen in onderwijsland loopt dwars door het verhaal een veel groter en ingrijpender verhaal. Dat verhaal is het levensverhaal van Wien Berger dat zelfs heel even teruggaat naar zijn prille jeugd op vijfjarige leeftijd en rijkt tot in het heden in de tijd van de coronapandemie. Een levensverhaal dat aanvankelijk een hobbelig pad lijkt maar uiteindelijk wordt ontvouwd als een pad dat diepe dalen kent. Onverwerkte ervaringen lijken de persoon van Wien Berger ernstig gevormd te hebben tot wie hij is. Zijn levenskracht bracht hem buiten het onderwijsveld in gelegenheid om een extra carrière op te bouwen en niet op één paard te wedden.

Wat het leven voor iemand in petto heeft is natuurlijk niet te voorspellen. Dat onevenredig veel ongeluk op iemands levenspad komt is evenmin te verwachten. Toch kan de optelsom een ontluisterend geheel vormen. De veerkracht van de menselijke geest weet vaak de positieve elementen makkelijker de boventoon te laten voeren dan alle tegenslagen. Maar als de wendingen zich plotseling opstapelen kan het teveel zijn.

Deze vuistdikke literaire biografie is een weerslag van dat laatste. Het is te hopen dat de schrijver in het restant c.q. vervolg van zijn leven meer geluk gegeven is om in betere omstandigheden oud te worden. Of hem dat gaat lukken is een open einde en mogelijk voer voor een later boek. Ik ben de gek laat zich lezen als een spannend boek met voor sommigen net iets te veel details over onderwijs. Wie daardoorheen kan lezen heeft een fijn boek te pakken dat vele uren leesplezier oplevert en je wijzer maar ook verbaasd zal achterlaten.

Boeken / Fictie

Vermakelijke liefdesspanning

recensie: Jackie van Laren – Lentegroen (Onder de bomen 1)

Schrijfster Jackie van Laren grijpt niet bijster origineel de vier jaargetijden aan om een kwartet aan boeken aan te kondigen. Lentegroen trapt het liefdesverhaal af waarin een onmogelijke liefde ontluikt tussen een boswachter en een graaf die aan het syndroom van Asperger lijdt.

Liefdesverhalen zijn natuurlijk van alle tijden. Een onmogelijk liefdesverhaal heeft direct vanaf het begin de verrassing al in zich. Jackie van Laren weet de spanning en het leesplezier samen te pakken in een handzaam verhaal dat direct doet uitzien naar het volgende deel van deze serie. Een serie die volledig gepland is en waarvan de uitgaven synchroon zullen verlopen met de jaargetijden van 2021.

Feelgood met net voldoende spanning

Jackie van Laren verstaat haar vak, gezien de enorme stapel boeken van haar hand en het grote aantal trouwe lezers. Ze beheerst de kunst om taalgebruik te kiezen dat mensen voldoende boeit om te blijven lezen. Haar feelgoodboeken vinden gretig aftrek. Voor 8WEEKLY is het een eerste kennismaking met het oeuvre van deze Nederlandse schrijfster. Een aangename kennismaking, mag wel gezegd worden. Natuurlijk spreekt het genre voor zich. Wie op zoek is naar enorme diepgang kan beter een ander boek kiezen. Wie gewoon lekker wil lezen, vermaakt wil worden, lichte spanning mag voelen en soms zelfs een tikje verrast mag worden, heeft aan Lentegroen een heel fijn boek.

Een boek dat je wel aan het lezen wil houden, omdat je het verhaal wilt volgen en je wenst te weten hoe het verhaal zich voltrekt in het volgende hoofdstuk of op de volgende bladzijde. De spanning is uiteraard niet groot, zodat het boek ook makkelijk even in een pauze weggelegd kan worden in afwachting van een volgende sessie van lekker verder lezen.

Van Laren weet net voldoende spanning in haar boek te leggen dat je nieuwsgierig verder wilt, ook als het boek uit is. Dat laatste doet een lezer uitzien naar het volgende deel van deze nieuwe Onder de bomen-serie.

Een vriendschap reikt verder

De boswachtster in het verhaal Lentegroen krijgt een bijzondere opdracht. Ze moet de graaf die op het landgoed woont zien te bewegen om zijn landgoed open te stellen voor bezoekers van buiten. Maar deze graaf heeft de naam onbenaderbaar en niet bepaald meewerkend te zijn.

Lentegroen neemt de lezer op sleeptouw in het verhaal van Silvie en haar dochter Ties, die na een verbroken liefdesrelatie het roer omgooien. Als boswachtster van Boswachterij De Grote Weijde op de Utrechtse Heuvelrug ontspint zich een vermakelijke en onmogelijke liefde tussen Silvie en de graaf van het landgoed Woudenbergh. Frederik Alexander Walburgis Quint graaf Woudenbergh van Lynden ontmoet per toeval Ties. Voor Ties en vele anderen heet hij gewoon Freek. En zo ontmoet Freek spontaan Ties, omdat zij een lekke band had en thuisgebracht moest worden. Silvie leert op een ontspannen manier en zonder achtergrondinformatie Freek kennen, die al snel bevriend raakt met Ties. Computers zijn voor hen beiden een interesse en Freek maakt haar graag thuis in zijn wereld van IT. Ook vinden ze elkaar in de muzikale belangstelling, waarbij hun link gevormd wordt door zangeres Floor Jansen en haar symfonische metalmuziek.

Langzaam maar zeker ontstaat er door de bezoekjes van Freek aan Ties in het huis van Silvie ook een bijzondere belangstelling tussen Freek en Silvie. Beiden willen eigenlijk geen relatie, maar het bloed kruipt langzamerhand waar het niet gaan kan. De mensenschuwe Freek opent stukje bij beetje een deel van zichzelf. Door vooral zichzelf te blijven en puur te blijven ontstaat stap voor stap iets bijzonders. Van Laren weet heldere, echte personages neer te zetten waar geen opsmuk vanaf klettert. Zelfs het ‘van stand’ zijn van Freek kent zijn menselijke kant en ook zijn keerzijde. De ontluisterende kant van het graaf-zijn ontvouwt zich als de toch bijzondere kant van Freek, wanneer hij Silvie (en de lezer) langzaam naar binnen laat kijken.

Als er drugs op het landgoed van Freek gevonden worden, weet de nieuwe boswachtster zich ook professioneel in te zetten en lijken de tegenstrijdige belangen ineens te kunnen samenvallen om het terrein toch open te stellen voor bezoekers. Haar creativiteit wint het van de terughoudendheid van de onbuigzame graaf.