Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Fictie

Loflied op de menselijke zwakte

recensie: Jan H. Mysjkin - De honderd nieuwe nieuwigheden - De bourgondische Decamerone
https://unsplash.com/photos/xzXXsCSxT_g

Al zijn de verhalen in De honderd nieuwe nieuwigheden (vertaling Jan H. Mysjkin), dat in twee mooi verzorgde delen wordt geleverd, dan ruim 550 jaar oud en lijken de personages uit de novellen ver van ons af te staan, schijn bedriegt. Je loopt ze iedere dag – in de sportschool, trein of op het werk – tegen het lijf: de personages dat zijn wij.

Om maar meteen een kanttekening bij deze recensie te plaatsen: het woord ‘zwakte’ in de titel is niet helemaal juist gekozen – waarschijnlijk getuigt het van mijn calvinistische inborst. In de honderd verhalen die in de twee bundels aan bod komen wemelt het van de bedriegers, schuinsmarcheerders en onverlaten die hun macht aanspreken om te krijgen wat ze willen. Voor velen zullen dit weinig achtenswaardige kwaliteiten zijn. Toch is het goed om tijdens het lezen het accent niet op de gebrekkigheid te leggen, maar veeleer op de vindingrijkheid van de mens. Want heremijntijd, wat men allemaal niet onderneemt voor een beetje liefde of een nachtje fun tussen de lakens.

Rasvertellers

Het eerste exemplaar van De honderd nieuwe nieuwigheden (in het Frans: Les cents nouvelles nouvelles) ontving de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, in 1462 – net op tijd voordat zijn fysieke aftakeling begon; hij stierf volkomen kinds. Inspiratiebron voor de verhalen was de Decamerone die een eeuw eerder was verschenen. In de imposante bibliotheek van Filips bevond zich een afschrift van dit werk, vertaald als: Les cents nouvelles. De hertog was van mening dat de verhalen die aan zijn hof werden verteld niet onderdeden voor de oude Italiaanse novellen en liet ze verzamelen en vastleggen. Zodoende ontstond de verzameling van honderd nieuwe verhalen die zich in Frankrijk, Duitsland, Engeland en de bourgondische Nederlanden afspeelden.

Waar in de Italiaanse en Engelse tegenhangers sprake is van een raamvertelling is dat in De honderd nieuwe nieuwigheden niet het geval. Hier geen vlucht voor de pest of devote pelgrimage die de omlijsting voor de wederwaardigheden vormt, maar simpelweg een groep rasvertellers en montere toehoorders. Er wordt goed naar elkaar geluisterd en zoals dat gaat in goed gezelschap op elkaar gereageerd. De een wordt opgezweept door de ander en aangemoedigd ook een duit in het zakje te doen. Zo ontstaat een zeer levendig beeld van avonden, zoals een kroniekschrijver in zijn memoires noteerde, ‘om een enorme open haard waarin hele bomen brandden’.

Honderd slimmigheden

In de honderd verhalen, in de vijftiende eeuw opgetekend aan het hof van Filips de Goede, trekt een arsenaal aan sluwe trucs voorbij. Hoe platvloers de uitkomst ook moge zijn, de schoonheid zit hem in de subtiliteit van deze slimmigheden. Wat het extra grappig maakt, is dat sommige slachtoffers dit ook zelf wel inzien en de dader vergeven, hartelijk toelachen of ronduit bewonderen om zijn of haar inventiviteit. Deze speelse edelmoedigheid, die velen niet met de donkere middeleeuwen zullen associëren, geeft de verhalen een flinke stoot vrolijke levenslust. Al moet worden gezegd dat niet elk karakter er zonder kleerscheuren of erger vanaf komt: een groep monniken die de vrouwen van Hostalric in Catalonië wijsmaakt een tiend te moeten betalen (niet in geld maar in je-weet-wel) voor iedere keer dat ze met hun man slapen, wordt met huid en haar verbrand. Geestelijken staan er, zoals in vergelijkbare werken als De Decamerone van Boccaccio of The Canterbury Tales van Chaucher, sowieso niet al te best op; hypocriet, corrupt en hitsig.

Om een voorbeeld van zo’n slimmigheidje aan te halen: er was eens een nobele, knappe, sterke ridder die ondanks zijn voortreffelijke kwaliteiten in de strijd een oog had verloren. De eenogige ridder vertrekt als kruisvaarder en, jawel, zijn mooie jonkvrouw duikt met de schildknaap het ledikant in. Zul je net zien dat de ridder plots weer voor de deur staat terwijl de vrouw geniet ‘van de gulle giften die God over de aarde heeft uitgestrooid’. Wat nu? De ridder begint steeds driftiger op de deur te bonzen. Razendsnel verzint zijn vrouw een list en maakt de arme hoorndrager wijs dat zij droomde dat ridderlief zijn volledige zicht weer terug had. Ze staat erop de proef op de som te nemen, opent de deur en legt een hand over zijn goede oog. Nee, hij ziet écht geen sikkepit. Ze haalt haar hand weer van zijn oog. Drie keer raden welke vogel dan gevlogen is.

Klein loflied op de vertaler

Jan H. Mysjkin heeft de verzameling verhalen voor het eerst in zijn geheel vanuit het Middelfrans vertaald. Als we hem terug in de tijd konden plaatsen, aan tafel bij Filips entourage, zou er zeker zijn geproost op zijn vertaalprestatie. Lees de verhalen en met een beetje fantasie bevind je je binnen mum van tijd aan diezelfde tafels. Geheel de verdienste van de geanimeerde vertaling die Mysjkin heeft afgeleverd. Ook hier zit het hem in de subtiliteiten, de vindingrijkheid, de verrassende vondsten van woorden als ‘poepeloerezat’ (stomdronken), ‘pietje’ (geslachtsdeel van geringe omvang) of verloren gegane uitdrukkingen als ‘vlas op zijn spinrokken hebben’ (zich in een heikele situatie bevinden). Het taalplezier spat van de pagina’s af. Dompel je als lezer hierin onder en bedenk zelf eens, ter leering ende vermaeck, hoeveel synoniemen je voor ‘van dattum’ kunt bedenken. Een half millennium geleden hadden ze er in elk geval weinig moeite mee.

Oude verhalen

Ten slotte nog een kleine tip: doe lang met dit boek en lees een paar novellen per dag. Houd daarbij ook het nawoord van de vertaler bij de hand, het ‘Weetjes voor wie wil’ (de dubbelzinnigheid van die titel kan je na het lezen van de novellen onmogelijk ontgaan). In de weetjes wordt een aantal verhalen nader verklaard. En ook al beweert de oorspronkelijke samensteller van het werk in zijn voorwoord dat ‘de stof van recente datum is’, toch laat Mysjkin zien dat veel verhalen teruggrijpen of imitaties zijn op veel oudere verhalen. Wat maar weer bewijst dat er onder die zon nog altijd weinig nieuws te ontdekken valt. En laten wij, moderne mensen, dat koesteren en er zo nu en dan smakelijk om lachen.

Boeken / Fictie

Loflied op de menselijke zwakte

recensie: Jan H. Mysjkin - De honderd nieuwe nieuwigheden - De bourgondische Decamerone
https://unsplash.com/photos/xzXXsCSxT_g

Al zijn de verhalen in De honderd nieuwe nieuwigheden (vertaling Jan H. Mysjkin), dat in twee mooi verzorgde delen wordt geleverd, dan ruim 550 jaar oud en lijken de personages uit de novellen ver van ons af te staan, schijn bedriegt. Je loopt ze iedere dag – in de sportschool, trein of op het werk – tegen het lijf: de personages dat zijn wij.

Om maar meteen een kanttekening bij deze recensie te plaatsen: het woord ‘zwakte’ in de titel is niet helemaal juist gekozen – waarschijnlijk getuigt het van mijn calvinistische inborst. In de honderd verhalen die in de twee bundels aan bod komen wemelt het van de bedriegers, schuinsmarcheerders en onverlaten die hun macht aanspreken om te krijgen wat ze willen. Voor velen zullen dit weinig achtenswaardige kwaliteiten zijn. Toch is het goed om tijdens het lezen het accent niet op de gebrekkigheid te leggen, maar veeleer op de vindingrijkheid van de mens. Want heremijntijd, wat men allemaal niet onderneemt voor een beetje liefde of een nachtje fun tussen de lakens.

Rasvertellers

Het eerste exemplaar van De honderd nieuwe nieuwigheden (in het Frans: Les cents nouvelles nouvelles) ontving de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, in 1462 – net op tijd voordat zijn fysieke aftakeling begon; hij stierf volkomen kinds. Inspiratiebron voor de verhalen was de Decamerone die een eeuw eerder was verschenen. In de imposante bibliotheek van Filips bevond zich een afschrift van dit werk, vertaald als: Les cents nouvelles. De hertog was van mening dat de verhalen die aan zijn hof werden verteld niet onderdeden voor de oude Italiaanse novellen en liet ze verzamelen en vastleggen. Zodoende ontstond de verzameling van honderd nieuwe verhalen die zich in Frankrijk, Duitsland, Engeland en de bourgondische Nederlanden afspeelden.

Waar in de Italiaanse en Engelse tegenhangers sprake is van een raamvertelling is dat in De honderd nieuwe nieuwigheden niet het geval. Hier geen vlucht voor de pest of devote pelgrimage die de omlijsting voor de wederwaardigheden vormt, maar simpelweg een groep rasvertellers en montere toehoorders. Er wordt goed naar elkaar geluisterd en zoals dat gaat in goed gezelschap op elkaar gereageerd. De een wordt opgezweept door de ander en aangemoedigd ook een duit in het zakje te doen. Zo ontstaat een zeer levendig beeld van avonden, zoals een kroniekschrijver in zijn memoires noteerde, ‘om een enorme open haard waarin hele bomen brandden’.

Honderd slimmigheden

In de honderd verhalen, in de vijftiende eeuw opgetekend aan het hof van Filips de Goede, trekt een arsenaal aan sluwe trucs voorbij. Hoe platvloers de uitkomst ook moge zijn, de schoonheid zit hem in de subtiliteit van deze slimmigheden. Wat het extra grappig maakt, is dat sommige slachtoffers dit ook zelf wel inzien en de dader vergeven, hartelijk toelachen of ronduit bewonderen om zijn of haar inventiviteit. Deze speelse edelmoedigheid, die velen niet met de donkere middeleeuwen zullen associëren, geeft de verhalen een flinke stoot vrolijke levenslust. Al moet worden gezegd dat niet elk karakter er zonder kleerscheuren of erger vanaf komt: een groep monniken die de vrouwen van Hostalric in Catalonië wijsmaakt een tiend te moeten betalen (niet in geld maar in je-weet-wel) voor iedere keer dat ze met hun man slapen, wordt met huid en haar verbrand. Geestelijken staan er, zoals in vergelijkbare werken als De Decamerone van Boccaccio of The Canterbury Tales van Chaucher, sowieso niet al te best op; hypocriet, corrupt en hitsig.

Om een voorbeeld van zo’n slimmigheidje aan te halen: er was eens een nobele, knappe, sterke ridder die ondanks zijn voortreffelijke kwaliteiten in de strijd een oog had verloren. De eenogige ridder vertrekt als kruisvaarder en, jawel, zijn mooie jonkvrouw duikt met de schildknaap het ledikant in. Zul je net zien dat de ridder plots weer voor de deur staat terwijl de vrouw geniet ‘van de gulle giften die God over de aarde heeft uitgestrooid’. Wat nu? De ridder begint steeds driftiger op de deur te bonzen. Razendsnel verzint zijn vrouw een list en maakt de arme hoorndrager wijs dat zij droomde dat ridderlief zijn volledige zicht weer terug had. Ze staat erop de proef op de som te nemen, opent de deur en legt een hand over zijn goede oog. Nee, hij ziet écht geen sikkepit. Ze haalt haar hand weer van zijn oog. Drie keer raden welke vogel dan gevlogen is.

Klein loflied op de vertaler

Jan H. Mysjkin heeft de verzameling verhalen voor het eerst in zijn geheel vanuit het Middelfrans vertaald. Als we hem terug in de tijd konden plaatsen, aan tafel bij Filips entourage, zou er zeker zijn geproost op zijn vertaalprestatie. Lees de verhalen en met een beetje fantasie bevind je je binnen mum van tijd aan diezelfde tafels. Geheel de verdienste van de geanimeerde vertaling die Mysjkin heeft afgeleverd. Ook hier zit het hem in de subtiliteiten, de vindingrijkheid, de verrassende vondsten van woorden als ‘poepeloerezat’ (stomdronken), ‘pietje’ (geslachtsdeel van geringe omvang) of verloren gegane uitdrukkingen als ‘vlas op zijn spinrokken hebben’ (zich in een heikele situatie bevinden). Het taalplezier spat van de pagina’s af. Dompel je als lezer hierin onder en bedenk zelf eens, ter leering ende vermaeck, hoeveel synoniemen je voor ‘van dattum’ kunt bedenken. Een half millennium geleden hadden ze er in elk geval weinig moeite mee.

Oude verhalen

Ten slotte nog een kleine tip: doe lang met dit boek en lees een paar novellen per dag. Houd daarbij ook het nawoord van de vertaler bij de hand, het ‘Weetjes voor wie wil’ (de dubbelzinnigheid van die titel kan je na het lezen van de novellen onmogelijk ontgaan). In de weetjes wordt een aantal verhalen nader verklaard. En ook al beweert de oorspronkelijke samensteller van het werk in zijn voorwoord dat ‘de stof van recente datum is’, toch laat Mysjkin zien dat veel verhalen teruggrijpen of imitaties zijn op veel oudere verhalen. Wat maar weer bewijst dat er onder die zon nog altijd weinig nieuws te ontdekken valt. En laten wij, moderne mensen, dat koesteren en er zo nu en dan smakelijk om lachen.

Boeken / Non-fictie

Corruptie schuilt in een klein hoekje

recensie: RECENSIE: Brian Klaas - Macht
SchaakwedstrijdPixabay

De ondertitel van Macht vat de koe bij de hoorns: ‘Waarom de verkeerde mensen het vaak voor het zeggen hebben en hoe het anders kan.’ Professor internationale politiek Brian Klaas interviewde honderden (gewezen) machthebbers en weet inmiddels waar het vaak fout gaat.

We kennen allemaal wel een omhooggevallen (of: zelfverklaarde) leider die ondanks zijn overduidelijke incompetentie vrijuit zijn gang kan gaan. Eén van de redenen waarom tv-serie The Office zo’n succes is, schuilt in de herkenbare onbekwaamheid van manager David Brent/Michael Scott. Een eigenschap die ons niet vreemd voor komt, omdat we het allemaal wel al een keer hebben gezien. In zijn boek Macht onderzoekt Brian Klaas uitgebreid dit fenomeen. Al zijn de sujetten waarmee hij sprak van een andere orde: CEO’s, dictators, rebellen, filantropen en sekteleiders. Hun ervaringen dienen als sprekende voorbeelden bij de theorieën en onderzoeken die Klaas aanhaalt in zijn zoektocht naar de oorsprong van corruptie.

Nature vs nurture

Op de vraag waarom zo veel machthebbers slecht en corrupt zijn, bestaat geen eenduidig antwoord. Sommige mensen zijn nu eenmaal slecht en weten aan macht te komen dankzij hun sluwheid. Maar macht verleidt ook mensen met een schoon geweten. Klaas illustreert aan de hand van frappante voorbeelden hoe macht anderen weet aan te zetten tot corruptie.

Sprekend is het voorbeeld van de VN-afgezanten die in New York gezeteld zijn. De diplomaten en hun families genieten diplomatieke onschendbaarheid, wat lange tijd betekende dat ze geen parkeerboetes konden krijgen. Wat bleek? Diplomaten van Zweden, Noorwegen en Japan overtraden geen parkeerregels, ook al zouden ze er dus mee wegkomen.

Diplomaten van landen met een cultuur van corruptie daarentegen maakten gretig misbruik van hun onschendbaarheid. De diplomaten uit Koeweit spanden de kroon met gemiddeld 249 (!) parkeerboetes per diplomaat. Tot zover weinig verrassends. Fascinerend is vooral de tweede constatering: diplomaten uit landen met weinig tot geen corruptie parkeren vaker illegaal naarmate ze langer in New York woonden. Ze raakten dus gewend aan hun omgeving en werden verleid het gedrag van hun collega’s te kopiëren. Een simpel voorbeeld van een groter probleem: corruptie is niet per se iets wat wel of niet in je aard ligt, het is ook situationeel en schuilt soms in een klein hoekje.

Roulatie

Zoals de ondertitel belooft, laat Klaas niet enkel zien wat er vaak misgaat bij huidige machtsverstrekking. De laatste hoofdstukken wijdt hij aan de belangrijkste lessen die hij heeft geleerd over het indammen van macht. Zo is roulatie om verschillende redenen belangrijk. Een klein team kan bijvoorbeeld niet succesvol samenspannen wanneer het voortdurend van samenstelling verandert.

Een minder voor de hand liggende reden waarom roulatie belangrijk is, is het zogeheten Peter Principle. Deze theorie houdt in dat mensen opklimmen tot het niveau waarop ze niet goed meer functioneren. De motivatie voor correct gedrag valt weg, de werkzaamheden stagneren en dat is het punt waarop corruptie op de loer ligt. Ook hier is de oplossing om mensen regelmatig een nieuw takenpakket te geven, waardoor ze Peter’s Plateau ontlopen.

Macht is zeker niet het eerste boek over het onderwerp, maar uniek is wel hoe Klaas de complexiteit ervan op een toegankelijke manier presenteert. De grote hoeveelheid anekdotes illustreren de theorie en maken Macht tot een toegankelijke introductie op het onderwerp. Verplichte kost voor wie beter wil begrijpen waarom de wereld is ingericht zoals die is én voor wie hem graag anders zou zien.

Boeken / Poezie

Criticus Arjan Peters – nu als dichter

recensie: Belvedère gedichten – Arjan Peters
Uitkijktoren OranjewoudFlickr

Na zijn controversiële non-actief als boekenrecensent bij de Volkskrant kreeg Arjan Peters een zee van tijd om iets anders dan recensies te schrijven: gedichten.

Zijn bundel Belvedère begint met de afdeling ‘Met het einde voor ogen’. Die heeft een journalistieke inslag: met biografische en literaire toespelingen wordt afscheid genomen van recent overleden schrijvers en dichters, Hella S. Haasse en Harry Mulisch o.a., met wie Peters persoonlijk contact heeft gehad of lijkt te hebben gehad.

Wat er blijft

Hun persoon en werk worden eerder van buitenaf dan door mee- of inleving gekarakteriseerd, en dat in een poging na te gaan wat er blijft als iemand verdwenen is. Over dichter Cor Jellema: ‘Door het venster zag je akkers met voren / als strakke regels die je overtrok in geploegde / sonnetten’. Een ongewone vorm van gelegenheidspoëzie.

In afdeling ‘Eindelijk voltooid’ passeren gewaardeerde dichters die al langer dood zijn. Hun werk, vaak op rijm, is voltooid en bijgezet. Peters neemt de vrijheid een gedicht deels te citeren en deels vetgedrukt zijnerzijds aan te vullen. Oogmerk zal zijn het ingebroken gedicht toch tot een geheel te maken, soms met een kwinkslag. Door de typografie blijf je verdacht op het al te gewaagde van zo’n coproductie. De verbindingen verlopen door het cerebrale uitgangspunt nogal eens cryptisch en stroef.

Kweek

De laatste afdeling is het meest persoonlijk, maar biedt niet veel persoonlijk houvast. Veel wordt speels en enigszins gezocht met iets anders vergeleken. De vergankelijke tijd loopt in richtingen uiteen, ook ‘Het leven in’, het leven dat (in het laatste gedicht) stilaan vol stroomt met ‘…durende ongemerktheden’ à la K. Schippers (een vergeten dode in de eerste afdeling).

De bedachte opzet van de bundel geeft niet de indruk van een noodzaak voor een poëtisch vervolg. Peters weet als de beste waaraan een goed gedicht moet voldoen. Belvedère, eerste oefening, kan toepassing van die kennis ten dele waarmaken. Wie weet laat hij zijn talent in de kweek staan.

 

 

Boeken / Non-fictie / Poezie

Een vergezicht – boekpresentatie

recensie: Het raadsel van de speelman - Jos Kessels
Paul van Tongeren en Jos KesselsEef Gouw

In de literair-filosofische vertelling Het raadsel van de speelman van Jos Kessels (1948) wordt Tessa, de huishoudster van de speelman, getekend als iemand ‘van de huis-, tuin- en keukenwijsheid’. Maar dat is niet helemaal waar.

Het is Kessels manier om helderheid te scheppen: een eenvoudige, wat te eendimensionaal neergezette vrouw en een paar eenvoudige tuinmannen plaatsen tegenover de moeilijk te volgen speelman en de zoekende ik-figuur, de leerling die enkele weken bij de speelman en de vrouw inwoonde.  Dat deed Kessels ook tijdens de boekpresentatie bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, op 25 maart 2022, waarop negentig mensen hadden ingetekend. Over zijn dan weer naast en dan weer boven elkaar plaatsen van poëzie en filosofie riep iemand uit het publiek tot slot schaterlachend uit: ‘Alles is op een prachtige manier uit elkaar gevallen!’ Ja, Kessels liep namelijk een beetje vast door dingen eerst tegenover elkaar te plaatsen en zich daarna weer af te vragen of ze ook boven elkaar stonden. Of horen ze uiteindelijk gewoon bij elkaar?

De centrale vraag

De centrale vraagstelling tijdens zowel de middag in Leusden als in Kessels’ boek werd door uitgever en filosoof Florian Jacobs in zijn openingswoord ook samengevat in paren: ‘Taal en betekenis’ en ‘Poëzie en filosofie’.

Maar eerst  dit: wie is die Tessa en wie is de speelman? Voor Tessa stond Charlotte [Sonntag] centraal, de echtgenote van de Duitse filosoof Gustav Heckmann (1898-1996). Twee bestaande mensen dus. De vrouw kon volgens Kessels heerlijke soep koken. Die at hij toen hij in 1985 enkele weken intern bij het echtpaar was. Twee keer per dag voerde hij toen met Heckmann diepgaande, socratische gesprekken nieuwe stijl. Die gesprekken vormden de grondslag voor dit boek, vertelde Kessels.

‘Speelman’ is de naam die de ik-figuur geeft aan Heckmann, die (een misschien wat te vaak herhaalde karakteristiek) zowel met zijn vingers toonladders in de lucht speelt als een (vermeend) spel met zijn leerling. Terwijl het omgekeerd zou moeten zijn: de ik-figuur is gekomen om het spel te leren spelen, om het archimedisch punt te vinden van waaruit hij orde kan scheppen in zíjn spel, ‘en een plek geven aan alles wat zich voordoet’. Wat hij krijgt is tegenspel, orakeltaal en steeds weer dezelfde vragen naar het waarom. Zo ervaart hij dat in het begin.

Het kralenspel

Dat spel slaat trouwens op het zogeheten ‘kralenspel’ dat wordt gebruikt bij de coaching van mensen en bedrijven, de wereld waarin Kessels zich bewoog: tien kralen opgebouwd in vier rijen, vier kralen aan de basis en één aan de top. Het gaat dan van feiten, gevoel en betekenissen naar het Idee, het Ene. Heel Platoons: het Idee. Dat wil zeggen: het perfecte voorbeeld van hoe iets zou moeten zijn. Bijvoorbeeld ‘de’ stoel in optima forma. Kessels schreef er eerder over. Onder meer in Spelen met ideeën (2012) en De jacht op een idee (2009). In het Nawoord van dit boek legt hij het spel ook nog een keer uit.

Het boek volgt de vier rijen. Subtiel wordt telkens de stand van zaken verwoord, zoals wanneer de ik-figuur zich richt op…

‘de betekenis van ongrijpbare woorden, de klank van zoekende akkoorden, majeur en mineur, kwinten en septiemen: ergens moet er toch een grondtoon zijn, een thuiskomen, dichtbij of ver weg’.

Jos Kessels

Jos Kessels tijdens boekpresentatie ‘Het raadsel van de speelman’ van ISVW Uitgevers
(c) Eef Gouw

Ook in een eerder boek, Het welgetemperde gemoed (2019), heeft Kessels hiernaar gezocht. Daar ging het hem over het positivistische denken, gericht op feiten, en het fenomenologische, gericht op ervaringen. In zijn ogen – zo schreef hij in dit boek – ‘doet alleen de tweede zienswijze recht aan de essentie van de muzikale ervaring’. Belangrijker nog: ‘Ik ervaar muziek primair als communicatie, een interactie tussen componist, spelers en luisteraars’.

De hemel lacht, de aarde juicht

Ook Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands (2021-2023) dacht tijdens de boekpresentatie door. Onder meer aan de hand van het gedicht ‘Januari’ van Ed Leeflang (1929-2008), zoals Florian Jacobs ook was begonnen met een gedicht van eigen hand: ‘De nar’. Kessels eindigt met een gedicht, ‘De hemel lacht’, waarvan de laatste strofe luidt:

‘En ik, warm achter het raam,
luister naar Bach, ‘De hemel lacht,
de aarde juicht’, vergezicht van
een onmogelijk weten dat ik, vergeten,
woordloos beaam.’

Met een reminiscentie aan de titel van een paascantate van Bach, BWV 51. En zo lijken er grenzen aan de taal te zitten en heeft muziek het uiteindelijk voor het zeggen.

Knap gedaan van Kessels! Het boek is geen gemakkelijke kost, maar de moeite waard om de uitdaging aan te gaan en het op je te laten inwerken om te kijken waar jij als lezer uit zou komen: poëzie en filosofie naast elkaar, boven elkaar of niet zonder elkaar kunnend? Met aan de top misschien muziek. De speelman heet niet voor niets speelman. Zittend op de top, op het dak van een huis zoals bij Chagall. Spelend op zijn viool.

Boeken / Non-fictie

Werken omdat het leven ervan afhangt

recensie: Geen tijd verliezen - Jolande Withuis
zakhorlogehttps://www.freeimages.com/nl/download/lost-in-time-1419354

Harry Mulisch zei: ‘Schrijver word je niet, dat ben je.’ Woorden die Jeanne Bieruma Oosting (1898 – 1994) als muziek in de oren moeten hebben geklonken. Jolande Withuis schreef haar biografie en gaf het de titel Geen tijd verliezen. Die is meteen raak want schilderen was voor Oosting een wezenlijke behoefte.

Ze werd geboren in een steenrijk Fries aristocratisch milieu, groeide op in landhuizen en uitgestrekte buitens, tussen bedienden en veeleisende familieleden die zich verhielden tot hun voorouders die precies op dezelfde manier hun leven hadden geleefd, zoals het hoorde: rijk, vormelijk en ongenaakbaar. Dat zo’n adellijke, onwrikbare levenswijze voor het gepeupel en voor de mens die zich weigerde te conformeren heel wat minder aangenaam kon zijn, behoeft nauwelijks verklaring. Zeker niet in onze tijd waarin hiërarchische verhoudingen (de machtige versus de onmachtige) volop in de spotlights staan.

Uitbreken uit een relatief gesloten gemeenschap is geen sinecure: de groep bepaalt je identiteit, levert je geborgenheid en, gezien Oostings statige afkomst, garantie voor een financieel zorgeloze toekomst (niet dat de vrouw wat betreft geldzaken indertijd veel had in te brengen). Binnen het opvoedsysteem waarin Jeanne verkeerde was geen plaats voor de niet-plooibare mens en al helemaal niet voor de niet-plooibare vrouw – dat was toch wel het allerergste. In het meest ideale geval was het leven van een dame een passieloze invuloefening: opgroeien met het etiquetteboekje in de hand, een minieme scholing, een kapitaalkrachtige vent aan de haak slaan en zorgen voor nageslacht. Aan duidelijkheid geen gebrek, dit was de weg. Maar Adriana Johanna Wilhelmina (Jeanne) Bieruma Oosting weigerde.

Nee

Die ‘nee’ werd expliciet nadat ze schilderlessen mocht gaan volgen bij Marianne Bleeker, ze was toen zestien jaar. Jeanne genoot en voor het eerst realiseerde zij zich dat het mogelijk was: leven als kunstenaar. Daar moesten dan wel offers voor worden gebracht. Toen een van Bleekers leerlingen de lessen afbrak omdat ze ging trouwen was voor Oosting duidelijk: het huwelijksleven en de kunst, die gaan niet samen. Tot het eind van haar leven heeft ze die overtuiging gekoesterd. De geestige anekdote die Withuis in haar inleiding naar voren brengt getuigt daarvan. Tijdens hun enige ontmoeting kon de schilderes Withuis’ werk als wetenschapper niet rijmen met haar huwelijksleven: ‘Je kunt geen twee heren dienen.’

Jolande Withuis (1949) geniet bij het grote lezerspubliek bekendheid met haar biografie over koningin Juliana – ook al zo’n eigenwijze vrouw. Voor Withuis zelf lijkt met deze biografie over Oosting de cirkel rond (al willen we haar natuurlijk nog lang niet afschrijven). Veel van de thema’s waar ze zich tijdens haar loopbaan in heeft verdiept komen in Geen tijd verliezen aan bod. Meest evident is het thema feminisme. Withuis doceerde vrouwenstudies aan de VU Amsterdam, schreef columns voor het maandblad Opzij, publiceerde over communistische vrouwenorganisaties, en de titel van eerder aangehaalde biografie over de eigenwijze koningin luidt: Juliana, vorstin in een mannenwereld. Aan de hand van Oostings leven schetst de schrijfster een levendig beeld van de eerste feministische golf. Oosting, en tal van andere vrouwen, vochten tegen de klippen op. Een strijd waar maar heel langzaam een kentering zichtbaar werd.

Wanhoop en eenzaamheid

La Révolte van Jeanne Oosting

Jeanne Bieruma Oosting (1898-1994)
La Révolte, uit serie ‘Accents Plaintifs’, 1934
Litho
Museum Henriette Polak

Die strijd leverde Jeanne in haar beginjaren voornamelijk met haar eigen familie: soebattend om het huis te mogen verlaten om bij die of die in de leer te gaan. Toen ze in 1929 het plan opvatte om naar Parijs te gaan, daar waar het hart van de moderne kunst klopte, stond het voor haar vader vast: mijn dochter is mislukt. Toch won ze de slag en vertrok. In Parijs beet ze op een houtje, genoot van het bruisende stadsleven. Withuis beschrijft de Parijse jaren levendig en mooi. Daarnaast legt ze de nadruk op werk dat Oosting daar maakte maar – helaas – in de vergetelheid is geraakt. Naakttekeningen, veel grafisch werk waarin de zelfkant van het leven centraal stond: duister en macaber. De hoge kwaliteit van dit werk stond buiten kijf en toch ontlokte het bij recensenten regelmatig de reflex om het te classificeren als ‘mannelijk’. Een van hen schreef: ‘In dit rijk van wanhoop en eenzaamheid volgt men vooral een vrouw niet gaarne.’ Er was dus nog een wereld te winnen.

En dat deed Oosting stap voor stap, steeds zelfverzekerder. De biografie schets de ontwikkeling van mens, werk én tijd. Mede door het mogen inzien van Oostings correspondentie met familie, vrienden en liefdes weet de biografe heel wat lagen van de gereserveerde kunstenares af te pellen. Toch blijft er genoeg te gissen over. Met name haar liefdesleven blijft in nevelen gehuld. Maar liefdes heeft ze gekend, mannen en vrouwen, dominante types als Roline Wichers Wiersma, Netty Nijhof en (al werd zij dan door hem afgewezen) Roland Holst. Het is aandoenlijk om te lezen hoe Oostings zelfverzekerdheid omslaat in grote aanhankelijkheid en vertwijfeling – met name op het moment dat een liefde stukloopt. Gelukkig is daar altijd het werk en de vele vriendschappen die haar door moeilijke periodes slepen.

Exposities

reliëf-ets J. Oosting Stilleven met zee-egels

Jeanne Bieruma Oosting Stilleven met zee-egels reliëf-ets. Collectie Museum Henriette Polak

Tijdens haar leven heeft Oosting onnoemelijk veel geëxposeerd. Na haar dood is de belangstelling voor haar werk zachtjesaan afgenomen. Daarom is het goed om te weten dat haar oeuvre komend voorjaar in diverse musea te zien zal zijn. Museum Belvédère pakt uit met De zomer van Jeanne, met maar liefst vijf exposities vanaf april. De nadruk komt te liggen op haar grafiek uit de Parijse periode. Het is mooi dat Withuis met het schrijven van deze rijke biografie dit dreigende, weemoedige maar toch ook levenslustige werk aan de vergetelheid heeft weten te ontrukken. Het is natuurlijk nog mooier dat zij met deze biografie een monument voor een van Nederlands grootste kunstenaressen heeft geschreven.

Boeken / Non-fictie

De weg naar vernieuwing

recensie: Wie kies je om te zijn - Roek Lips
vader met dochtertjehttps://pixabay.com/nl/photos/pa-dochter-bedrijf-handen-ouder-1853657/

Hoe vinden we onze weg in een wereld die in crisis en verwarring is? Roek Lips (1961) ging daarover in gesprek met bestuurders, wetenschappers, kunstenaars en vele anderen, op zoek naar inspiratie en houvast. Een deel van deze gesprekken zijn nu gebundeld en verschenen onder de titel Wie kies je om te zijn: Gesprekken en gedachten over een nieuwe tijd.

Nieuwe leiders

‘Hoe laat is het op de klok van de wereld?’ Het had zomaar een van de motto’s in dit boek kunnen zijn, concludeert de journalist en schrijver Roek Lips zelf. Deze veelzijdige duizendpoot, ook wel bekend als programmamaker voor televisie, gelooft dat we een ruimere blik nodig hebben om de vragen van onze tijd te kunnen beantwoorden. Hij ging daarom het gesprek aan met meer dan vijftig wetenschappers, filosofen, kunstenaars en bestuurders. ‘Nieuwe leiders’, zoals hij ze ging noemen, die hem een ander perspectief konden bieden. Lips gelooft namelijk dat we weer beter naar elkaar moeten gaan luisteren. Vooral ook naar degene die we niet dagelijks op onze weg tegenkomen. Het resultaat is deze prachtige bundeling van inspirerende verhalen, ideeën en betekenisvolle inzichten.

Copyright Martine Sprangers Fotografie ©

Joke J. Hermsen (1961), filosoof en auteur
Foto: Martine Sprangers

Het boek bevat een selectie uit de inmiddels meer dan honderd gefilmde ontmoetingen waarvan een deel eerder in het dagblad Trouw is gepubliceerd. Laat je inspireren door mensen als Ahmed Aboutaleb, Paul de Blot, Claudia de Breij, Hans Clevers, Louis van Gaal, Berthold Gersons, Jan Geurtz, Arnon Grunberg, Joke J. Hermsen, Ivo van Hove, Reinbert de Leeuw, Irene van Lippe-Biesterfeld, Daan Roovers, Jan Terlouw, Typhoon en Paul Verhaeghe. Wat doen zij en wat kunnen we van hen leren?

‘Het is die onbenoembare ziel waar de oude Grieken het al over hadden. Na dit gesprek is onze ziel alweer veranderd. Er is iets subtiels verschoven, en morgen gebeurt dat weer. De mens ís niet; mensen wórden. We zijn allemaal een proces in wording.’

Bewustzijn creëren

De gesprekken staan in vijf delen geordend, telkens met een prikkelende inleiding: ‘Beschavingen zijn vergankelijk en kwetsbaar’; ‘Wonderen komen voort uit eenvoudige regels’; ‘We creëren onze eigen werkelijkheid’; ‘Kleine initiatieven leiden tot grote doorbraken’; ‘Jezelf zijn is een proces dat je regelmatig moet bijstellen’. Ieder deel groepeert een tiental gesprekken, die elk nog een eigen titel krijgen. Wat je te lezen krijgt, is niet de dialoog tussen Roek Lips en zijn gesprekspartner, wel een vlot geschreven samenvatting waarbij hij zelf op de achtergrond verdwijnt. Door de aard van de aanpak – verschillende mensen en onderwerpen – zijn de afzonderlijke stukken zeer divers, wat meteen de rijkdom van het boek verklaart. Je leest dingen die je zelf ook al dacht en je wordt geconfronteerd met opvattingen die niet de jouwe zijn (en dat is soms best even slikken). Je wordt als het ware gedwongen om na te denken over de persoon die je wilt zijn. Niet alleen voor jezelf of voor je eigen generatie, maar ook voor de generaties die na jou komen.

Voor wie bereid is om zijn of haar eigen standpunt van een andere kant aan te kijken en geïnteresseerd is in de argumenten van anderen, wacht een spannende gedachtetrein van de moderne leider. Kortom: een heerlijk boek om in te grasduinen en na te denken over de zin van het leven. Want hoewel er van alles op je pad komt, is er altijd een moment waarop je een keuze kunt maken.

 

Boeken / Fictie

Noodlottig gemis van familie

recensie: SS Proleterka – Fleur Jaeggy (Vertaling Frank Denissen)
Illustration by Jesse Auersalo; Source photograph Effigie / Leemage / Writer PicturesIllustration by Jesse Auersalo; Source photograph Effigie / Leemage / Writer Pictures https://www.newyorker.com/culture/the-new-yorker-interview/fleur-jaeggy-thinks-nothing-of-herself

Een tweede schrijfster als de Italiaanstalige Zwitserse Fleur Jaeggy (1940) bestaat niet. Dat was al op te maken uit haar sarcastisch getitelde en meermaals bekroonde De gelukzalige jaren van tucht (1989), maar haar even dunne roman SS Proleterka (2001) bevestigt het.

Hetzelfde vrouwelijke personage speelt de hoofdrol in beide titels, maar in die tweede komen we heel wat meer over haar te weten. Dat gaat aanvankelijk niet van een leien dakje. Er verschijnen naast de ik meteen aardig wat andere personages, van wie dan nog niet helemaal scherp is hoe die zich tot elkaar verhouden. Hoewel Jaeggy’s werk zeker niet zonder biografische grond is, ontkent ze die categorisch. Een zeldzaam interview, waarin ze nog minder dan het achterste van haar tong liet zien, gaf ze The New Yorker oktober vorig jaar.

Cruise

In de roman schrijft een 50-jarige naamloze vrouw over de cruisereis die zij als 15-jarige met haar vader Johannes (69) maakte op het SS Proleterka. Diens ex-vrouw, met wie hij kort getrouwd was, heeft hem de omgang met haar dochter alleen toegestaan in schoolvakanties en als gunst gedurende de twee weken van de reis omdat hij niet lang meer te leven heeft. Ze praten nauwelijks met elkaar, zoals dat altijd al het geval was.

Het reisverhaal wordt steeds onderbroken voor de strakke omtrekken van een familiegeschiedenis. Net als de anderen neemt de dochter daar een geobjectiveerd vereenzaamde positie in. Haar moeder bracht haar al snel bij grootmoeder Orsola in isolatie. Op haar vijftiende moest ze naar een kostschool, waar ze haar ‘gelukzalige jaren van tucht’ doorbracht.

Wil om te leven

Jaeggy vertelt in brokstukken die het gebrek aan samenhang in de familie weergeven. Tijden en locaties wisselen elkaar af. Het gaat minder om de gebeurtenissen op zich dan om de indrukken die anderen in hun gemankeerde levens op haar maakten, net zo gemankeerd als dat van haar zelf. Daarom kan ze voor hen en mogelijk ook voor zichzelf sympathie noch antipathie opvatten. Ondanks alles verliest ze nooit de wil om te leven. Daarom ook de ‘geheime lust’ voor haar eerste lichamelijke ervaring met een gewelddadig bemanningslid van de Proleterka. Maar: ‘Ze wil geen tederheid.’ En: ‘Ze proeft genot in weerzin.’

Het is een door en door psychologisch verhaal, minder door wat ze vertelt dan door de wijze waarop. Minimalistisch afgebeten zinnetjes beschrijven de teleurstellingen, al verbergt ze het verdriet alsof daar geen sprake van was. Die zinnetjes corresponderen met de notities die kort na haar geboorte zijn opgetekend: twaalf korte zinnen zonder commentaar.

Werkelijkheid

Ziekte, dood, zelfmoord, contactarmoede zijn zonder veel ophef motieven waarop het thema van de roman drijft. Een sleutelpassage luidt als volgt: “Twee woorden vergezellen mij als refrein: ‘leven’ en ‘ervaring’. Je verzint woorden om de wereld te vertellen en om hem te vervangen. Die twee woorden moeten werkelijkheid worden.” Het slot is een ervaring die het leven van ‘de dochter van Johannes’ niet minder op losse schroeven stelt.

Boeken / Fictie

Drie verschillende voetafdrukken van de oorlog

recensie: En de wereld was jong - Carmen Korn

Voor schrijfster Carmen Korn (Düsseldorf, 1952) vormden de vrouwen uit haar familie haar grootste inspiratiebron. Eerder verscheen van haar hand ‘De nieuwe tijd’-trilogie over vier vriendinnen en vroedvrouwen van de Finkenau in Hamburg tijdens de 20ste eeuw. Haar nieuwe trilogie, de ‘Drie steden-serie’, volgt wederom een aantal vrouwen en hun gezinnen. Met En de wereld was jong maakt Korn meteen een goede start, hoewel ze ditmaal het tempo wel erg hoog opvoert.

Leed en liefhebben in voormalig nazi-Duitsland

Het is 1 januari 1950 en de Tweede Wereldoorlog ligt nu ‘alweer’ vijf jaar achter hen en toch lijkt het als de dag van gisteren. De drie families, familie Aldenhoven (gehuisvest in Keulen), familie Borgfeldt (woonachtig in Hamburg) en de familie Canna (uit San Remo), leven in deze jaren van wederopbouw in grote onzekerheid. Met name de dochter van Elisabeth en Kurt Borgfeldt, Nina Christensen, wier man Joachim – liefkozend ‘Jockel’ genoemd – sinds maart 1945 vermist is. Nina’s vijfjarige zoon Jan heeft zijn vader nooit ontmoet en weet niet wat hij precies moet ‘missen’ in zijn leven. Zeker nu er een plaatsvervanger voor zijn vader in zijn leven is gekomen: de Britse correspondent Vinton Langley, een collega van Nina. Nina’s beste vriendin June Clarke en Vinton zouden niets liever zien dan dat Nina haar Jockel loslaat en met Vinton een nieuw leven start, maar Nina houdt hoop. Ook Nina’s moeder, Elisabeth, blijft hardnekkig geloven in de terugkeer van haar schoonzoon. Ze lijkt zelfs reikhalzender uit te kijken naar de thuiskomst van Jockel dan haar eigen dochter… Intussen lopen de zaken voor Heinrich Aldenhoven, die er een galerie op nahoudt, niet al te best. Hij raakt in de ban van een schilderij, De ananasberg, en wil dolgraag weten wie met zulke lichte penseelstreken het koffiehuis in de Hofgarten in Düsseldorf heet weten te vereeuwigen. Heinrichs dochter Ursula staat hem bij in deze zoektocht, maar het gaat niet echt van een leien dakje.

Terwijl de families in Keulen en Hamburg worstelen met het dagelijkse leven in voormalig nazi-Duitsland, krijgen de Canna’s in Italië te maken met hun eigen portie misère. De broer van Margarethe’s man Bruno, Bixio, heeft een knappe jongedame met de naam Carla Bianchi bezwangerd, terwijl hij getrouwd is met de ogenschijnlijk onvruchtbare Donata. Een schande voor de familie… Hoogzwanger wordt de jonge Carla naar Keulen gestuurd, waar ze met open armen wordt ontvangen door de familie Aldenhoven. Ulrich Aldenhoven, zoon van Gerda en Heinrich, ontfermt zich vanaf de eerste tel over de Italiaanse schone. Kan hij wellicht de vaderrol vervullen die Bixio ontloopt?

Hoop voor de jongeren

In een tijd waarin de wereld haar schoonheid is verloren en langzaam moet herwinnen, vinden toch heel mooie gebeurtenissen plaats. Ondanks de bittere en financieel lastige tijden, is er plek voor liefde en vriendschap. De drie families blijven elkaar aan het hart liggen en verwelkomen elkaar met korte bezoekjes. Het is vooral de verhaallijn van de familie Borgfeldt die beklijft, aangezien je je blijft afvragen of de Russen hun krijgsgevangene Jockel ooit nog laten terugkeren naar huis. Daarbij vallen de verhalen van de andere ‘jongere’ personages bij in het niet: Ursula en Ulrich Aldenhoven en Gianni Canna houden er toch iets minder boeiende levens op na. Ulrich blijft een flat character, dat wellicht nog in een later deel tot bloei zal komen. Ursula is naast Nina degene die het meeste leed ondervindt. Ze laat haar oog vallen op de getroebleerde en veel oudere Belg Jef Crayer. Diens zwangere vrouw is in de oorlog levend verbrand en sindsdien heeft hij nog maar weinig wensen voor de toekomst. Trouwen en kinderen krijgen: voor hem hoeft het allemaal niet meer. Ursula lijkt in zijn wensen te berusten, maar ontzegt ze zichzelf daarmee niet te veel? Gianni lijkt zich daarentegen niet graag te willen binden. Hij richt zich eerder op zijn onvervulde ambities dan op de liefde. Zo begint hij samen met een Nederlandse zakenpartner een eigen kroeg in San Remo, die om de een of andere reden zowel oorlogsslachtoffers als -daders trekt. Zullen Cupido’s pijlen zich dan nooit in hem boren of bestaat er meer in Gianni’s leven dan de horeca?

Koetjes en kalfjes

Er gebeurt zeker genoeg in dit boek om jou geboeid te houden. Toch gaat het wel in een érg moordend tempo. Korn wisselt zo snel af tussen de drie verhaallijnen (het verhaal van iedere familie is ondergebracht in een verhaallijn), dat je je aandacht nimmer kunt verzwakken. Wie even niet oplet, zal moeten terugbladeren om de nodige informatie te verkrijgen. Vooral de zoektocht van Heinrich naar de onbekende schilder is erg lastig te volgen. Er wordt in die verhaallijn met zoveel namen gestrooid en er komen dito zoveel nieuwe bijfiguren bij, dat je het op een gegeven moment wel ‘allemaal gelooft’. Het is ook weer niet zo dat iedere pagina bolstaat van de belangrijke details. Soms keuvelen de hoofdpersonages erop los. Die koetjes-en-kalfjes-gesprekken geven het verhaal wel een heel realistisch gehalte. Ook laat Korn – als oud-journaliste bij Stern – zien hoeveel kennis ze heeft vergaard voor dit boek. De twijfel slaat nooit toe als ze weer een verwijzing maakt naar gebouwen en situaties die een grote rol speelden in WOII.

Ontnuchterend

Los van de inhoud, is Korns schrijfstijl weer subliem. Ondanks dat het boek een heel verhalende schrijfstijl kent, waarin wordt opgemerkt hoe hele ruimtes zijn ingekleed (met nog meer onnodige details), kom je toch vrij vlot door de hoofdstukken heen. De dialogen worden af en toe opgevuld met humoristische uitlatingen, maar het is vooral een soort ‘nuchtere’ levenshouding die Korns personages siert. Het boek bestaat enkel uit sympathieke hoofdpersonages, die niet zullen vervallen in oeverloos gemopper en geweeklaag. Ze tonen zich weerbaar in een wereld, waarin maar enkele gebouwen de tand des tijds hebben doorstaan en waarin een verzorgde maaltijd geen vanzelfsprekendheid is.

Ondanks dat Korn de lezer iets minder had mogen vermoeien met het continue switchen tussen de drie verhaallijnen, is het zeker een boek dat door menigeen op waarde geschat zal worden. Het is uitzien naar de volgende twee delen, die zullen aangeven wat er na 1959 in alle drie de huishouden is gebeurd.

Boeken / Fictie

Een broos paradijs

recensie: Naar het paradijs
Persoon in een medisch pakPixabay

Hanya Yanagihara brak in 2015 door met haar Een klein leven. De bestseller over de getraumatiseerde Jude kreeg in Nederland een vervolg met een meesterlijke toneelbewerking door Ivo van Hove. Kan Yanagihara’s nieuwe roman Naar het paradijs de hooggespannen verwachtingen waarmaken?

Naar het paradijs is een complexe en gewaagde roman die haar geheimen langzaam maar nooit volledig prijsgeeft. In drie delen, die in totaal meer dan 600 pagina’s beslaan, ontvouwt zich zowel een alternatieve geschiedenis als een toekomst van Amerika. De drie delen zijn gesitueerd in 1893, 1993 en 2093 en spelen zich grotendeels af in New York. In het eerste deel maken we kennis met de gevoelige David Bingham, die zijn ouders verloor aan ‘de ziekte’ en met zijn grootvader in een statig huis aan Washington Square woont. Zijn grootvader zou graag zien dat David met de rijke weduwnaar Charles Griffith trouwt, maar David heeft zijn oog laten vallen op zijn armlastige maar charmante collega-docent Edward Bischop. Yanagihara toont zich net als in Een klein leven meester in het beschrijven van liefde tussen mannen. Of Edward werkelijk te vertrouwen is blijft overigens zeer de vraag; David bewijst nog maar eens dat liefde blind maakt. 

Donker toekomstbeeld

Met meer vragen dan antwoorden beginnen we aan deel twee. Wederom lezen we over een David Bingham, ditmaal woont hij samen met een Charles Griffith in diens huis aan Washington Square. Dezelfde namen komen in alle drie de delen terug, hoewel er geen directe verwantschap tussen de personages lijkt te zijn. Een andere rode draad zijn ziekten; in deel twee houdt de AIDS-epidemie de wereld in zijn greep. David laat weinig los over zijn Hawaïaanse afkomst, maar gaandeweg krijgen we meer achtergrond bij de opvallende keuzes die zijn vader wel en niet maakte.

De dystopische wereld die Yanagihara schetst in deel drie komt inmiddels griezelig dichtbij. In dit langste en sterkste deel lezen we over een wereld die getergd wordt door pandemieën en klimaatverandering. Als gevolg hiervan regeert de staat met ijzeren hand, zijn de grenzen gesloten en wordt het voedsel gerantsoeneerd. Hoofdpersoon Charlie woont in Zone Acht van wat ooit New York was.

Yanagihara was al lang en breed bezig met Naar het paradijs toen de coronapandemie uitbrak. Toch kun je niet anders dan haar door virussen gedomineerde wereld met de onze vergelijken. Ook in Yanagihara’s alternatief universum zijn er mensen die geloven dat de virussen in een lab worden ontwikkeld. Al met al stemt het derde deel uiterst somber doordat het weinig fantasie vergt je deze wereld voor te stellen.

Ambitieus experiment

Qua structuur en tijdsspanne wijkt Naar het Paradijs sterk af van Een klein leven: haar nieuwe roman beslaat tweehonderd jaar en kent meerdere protagonisten. Maar er zijn ook gelijkenissen. Yanagihara is een schrijver die niet zomaar alles weggeeft, wat haar romans tot ware page-turners maakt. In Een klein leven kwam dat door Jude, die slechts mondjesmaat de verschrikkingen uit zijn verleden onthulde aan zijn naasten. In Naar het Paradijs heeft Yanagihara het weglaten van cruciale informatie tot een kunst verheven en is ze uiterst selectief in wat ze haar lezers toewerpt. 

Nog een parallel is dat Yanagihara’s personages vaak niet bestand zijn tegen de harde wereld die hen omringt. Het is niet altijd duidelijk wie het goed met hen voorheeft en wie niet. Deze worsteling staat centraal in Naar het paradijs. Telkens bevinden de protagonisten zich in een kwetsbare en afhankelijke positie en zijn ze om wat voor reden dan ook niet bij machte om zich voldoende weerbaar te maken. 

Het drieluik ontpopt zich traag en laat veel onbenoemd. Het is echter de vraag of dat erg is. Waar het ontbreekt aan plotontwikkeling krijgen we een rijke inkijk in de gevoelswereld van Yanagihara’s personages. De omstandigheden van de drie generaties verschillen, maar ze kampen met universele worstelingen zoals de zoektocht naar liefde en verbinding. Wie geen roman als Een klein leven verwacht én zich openstelt voor een experiment zal zeker niet teleurgesteld zijn.

 

Boeken / Non-fictie

Collectief of individu?

recensie: Vrijheid - Annelien de Dijn

In Vrijheid laat Annelien de Dijn zien hoe de betekenis van het concept ‘vrijheid’ door de eeuwen heen onderwerp van strijd en onderhevig aan verandering is geweest.

Annelien de Dijn is hoogleraar moderne politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en publiceerde eerder een boek over de Franse politieke filosofie van de 17e tot de 19e eeuw. Haar nieuwste boek Vrijheid kan gezien worden als een overtreffende trap: nauwkeurig onderzoekt ze hoe het concept vrijheid sinds de Griekse Oudheid tot nu is veranderd. Daarbij bestrijkt ze de geschiedenis van het gehele westen; zowel Europa als de Verenigde Staten. Waar nodig zoomt De Dijn in op specifieke landen waar vrijheid op een andere manier evolueert.

Politiek-filosofisch overzichtswerk

Vrijheid is een ontzagwekkend werk: nauwgezet passeren alle invullingen van het concept door de tijd heen de revue, tot in detail worden belangrijke denkers aangehaald, tegenstellingen en argumentaties uitgelegd en belangrijke stukken geciteerd. Dat alles leest ook nog eens soepel weg in een prettige, heldere en niet té academische schrijfstijl. Voor de geïnteresseerden in filosofie en geschiedenis is Vrijheid een heerlijk boek om in te duiken. Bovendien komt het hedendaagse debat, waarin vrijheid nog altijd veelvuldig als argument wordt aangehaald (voor tegenovergestelde doeleinden), erdoor in een ander daglicht te staan.

Dat laatste komt in het boek zelf nauwelijks aan bod. De Dijn is historica en dus is de geschiedenis van het vrijheidsconcept haar onderwerp, niet het hedendaagse gebruik. Toch eindigt ze in haar nawoord met een voorzichtige oproep aan ons vandaag de dag: om vrijheid met die historische bril te bekijken, en zo in te zien dat er meerdere invullingen van het vrijheidsideaal mogelijk zijn dan we vandaag de dag veelal horen.

Vrijheid tot zelfbestuur

Het eerste deel van Vrijheid gaat over het oude Griekenland en het Romeinse Rijk. Vóór die tijd werd wel over vrijheid gesproken, maar niet in politieke zin. Dit nam aanvang in de Griekse stadstaten, met als belangrijkste centrum de geboorteplaats van de democratie, Athene, pakweg 2500 jaar geleden.

De Grieken waren lang en vaak in oorlog met het koninkrijk Perzië en zetten zich daar politiek-filosofisch tegen af door zichzelf als ‘vrij’ te bestempelen en de Perzen als ‘slaaf’ (want: onderdaan). Zo vormden de Grieken hun collectieve identiteit door de tegenstelling met Perzië te benadrukken. De Perzen wérden bestuurd, en zij bestuurden zichzélf in een democratie, letterlijk vertaald een volksheerschappij. (Demos = volk, kratein = heersen). De Grieken zagen vrijheid dus als politieke én democratische vrijheid: een vrije staat is een staat waarin mensen hun eigen bestuursvorm bepalen.

De beroemde Griekse geschiedschrijver Herodotus beschrijft in zijn Historiën waarom democratische vrijheid béter is dan een autocratisch regime. In dat laatste heb je als burger geen persoonlijke zekerheid, omdat je bent overgeleverd aan de grillen van je overheerser. Herodotus schrijft over de Perzische koningen, waarvan sommigen goede en rechtvaardige heersers waren, maar anderen, zoals Cyrus de Grote, wrede en gewelddadige leiders. Het volk was dus beter af wanneer het zichzelf bestuurde. Daarbij garandeerde collectieve vrijheid (zelfbestuur) automatisch persoonlijke zekerheid. Dit waren voor de Grieken twee kanten van dezelfde medaille.

Daarbij merkt De Dijn terecht op dat de Griekse democratie niet te vergelijken is met die van ons. Het grootste deel van de inwoners mocht niet meedoen: vrouwen, vreemdelingen en slaven hadden geen politieke rechten. Interessant weetje: de beroemde Griekse filosoof Aristoteles, die prat ging op de Griekse vrijheid, was zelf zo’n vreemdeling. Hij werd buiten Athene geboren en mocht daardoor nooit als burger deelnemen aan de Atheense democratie.

Wie is de baas?

Zo’n tweeduizend jaar lang zou de mate van vrijheid die iemand geniet gelijkstaan aan de mate waarin iemand zichzelf kan besturen. Daarbij waren geregeld discussies tussen democraten en antidemocraten. Die laatsten stelden dat democratie niet leidt tot zelfbestuur, maar tot onderdrukking van de minderheid door de meerderheid. In een democratie ben je alleen vrij als je onderdeel uitmaakt van de meerderheid en dus mee kan beslissen. Voor alle anderen is een democratie niks anders dan een tirannie van de meerderheid en brengt democratie dus geen vrijheid (in de zin van zelfbestuur).

Vrijheid van het individu

De Dijn beschrijft uitvoerig hoe de vrijheid steeds onderwerp van discussie blijft, maar binnen de overeenstemming dat vrijheid gaat over wie de macht heeft. Zo reizen we de geschiedenis van Europa door tot deze overeenstemming begin 19e eeuw sneuvelt. Een van de eersten die dit ‘vooroordeel’ over vrijheid benoemde was de Duitse filosoof Johann August Eberhard. Hij stelde dat het idee dat vrijheid alleen voorkwam in democratisch bestuurde landen een onjuist vooroordeel was. Hij verwees naar de Pruisische onderdanen onder Frederik de Grote en stelde dat zij méér vrijheid genoten dan de Zwitsers, die zichzelf bestuurden.

De Dijn gaat in Vrijheid in tegen het algemeen geldende idee dat met name de Reformatie in Europa gezorgd heeft voor een verandering van het vrijheidsdebat. Haar stelling is dat het de lange politieke strijd na de (Atlantische) revoluties waren die het vrijheidsbegrip (en onze politieke systemen) ten diepste veranderd hebben. Vanuit het contrarevolutionaire denken ontstond een nieuw idee van vrijheid, waarin collectief en individu losgetrokken werden.

Deze nieuwe, moderne visie op vrijheid ging niet over wie er regeert, maar over de mate waarin je werd geregeerd. Zolang je als individu zoveel mogelijk je eigen leven kan leiden zoals jij dat wil en autonome keuzes kunt maken, ben je vrij, werd het geherdefinieerde concept van vrijheid. De contrarevolutionairen wezen erop dat veel revolutionaire pogingen een democratisch bestuur op te richten, uiteindelijk tot geweld en dus tot onvrijheid van het individu leidden. Denk aan de Terreur na de Franse Revolutie. Collectief (democratisch) bestuur is dus niet nodig om als individu vrij te zijn, sterker nog, vaak veroorzaakt zelfbestuur het tegenovergestelde. Veelal had je als burger méér vrijheid onder een monarch, die stabiliteit en veiligheid bood. De twee kanten van dezelfde medaille die sinds het Oude Griekenland onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, stonden vanaf toen los van elkaar.

Liberalisme

Het liberalisme is uit deze contrarevolutionaire bewegingen ontstaan. De eerste liberalen waren niet per definitie tegen democratie, maar wezen erop dat de nadruk zou moeten liggen op de mate waarin de overheid je vrij liet in je doen en laten. Ook wel ‘laissez faire’ of ‘mind your own business’ genoemd.

Eind 19e, begin 20e eeuw werd opnieuw de revolutionaire oproep gedaan voor vrijheid als zelfbestuur. De Dijn laat pijnlijk zien dat na de Tweede Wereldoorlog deze oproep verstomde – en tot op de dag van vandaag nog altijd stil is gebleven. Het idee dat vrijheid vooral gaat over het individu en de overheid die zich zo min mogelijk met dit individu mag bemoeien, werd – en is nog altijd – gemeengoed. In tegenstelling tot wat we vaak denken, is ons idee van vrijheid dus niet uitgevonden door de Oude Grieken, noch door de Europese en Atlantische revolutionairen, maar juist door hun tegenstanders.

Vrijheid zonder zelfbestuur

Hier trekt De Dijn een parallel met het huidige vrijheidsdebat. Ze wijst erop dat hedendaagse groepen die zich beroepen op ‘de vrijheid’ wanneer zij pleiten voor zo min mogelijk overheidsbemoeienis hun eigen geschiedenis niet kennen. Hun vrijheidsideaal stamt af van de contrarevolutionairen die vrijheid zagen als iets dat losstond van democratisch zelfbestuur. Met dit moderne vrijheidsideaal is het dus goed mogelijk om het leven onder een despoot ‘vrij’ te noemen, zolang deze zich niet al te veel bemoeit met je persoonlijk leven. Dat kan toch nauwelijks zijn waar deze hedendaagse pleiters voor een individuele vrijheid voor staan.

Vrijheid is dus verworden van iets dat inherent collectief en daardoor óók individueel is, tot iets dat louter individueel is. Vrijheid is niet samen een richting kiezen en die opgaan en daar vervolgens als individu óók van profiteren. Nee, vrijheid is met je eigen leven bezig zijn, en daarbij het liefst zo min mogelijk gehinderd worden door ‘de overheid’ of ‘de ander’, wie dat ook moge zijn.

Vrijheid voelt aan als een oproep opnieuw het vrijheidsideaal te herijken. Juist in een tijd waarin veel burgers aangeven weinig vertrouwen te hebben in de democratie, is dit een belangrijk kantelpunt voor de vrijheid. Zijn we echt zo veel vrijer wanneer we minder belemmerd worden? Of zijn we juist vrij wanneer – en omdat – we zelf bepalen door wélke regels we wel of niet belemmerd worden, als collectief? Wellicht zijn collectief en individu tóch twee kanten van dezelfde medaille en kun je als individu pas echt vrij zijn als je samen met je medemensen meebepaalt. Misschien is onze tijd – waarin de term zo veelvuldig wordt gebruikt – wel dé tijd voor een renaissance van het klassieke vrijheidsideaal. Dit is de spiegel die De Dijn ons voorhoudt.

 

Titelafbeelding: Eugène Delacroix – La liberté guidant le peuple (1830)