Boeken / Fictie

Geslaagde jeugddetective

recensie: André Marois (illustraties van Patrick Doyon) – De sandwichdief (8+)

Het Canadese kinderboek De Sandwichdief (8+) uit 2013, bekroond met de Governor’s General Award voor best geïllustreerde boek, is nu in Nederlandse vertaling beschikbaar. Wanneer Martijns lunch gestolen wordt, begint hij als een ware detective aan een onderzoek. Wat volgt is een uiterst vermakelijke whodunit.

Het zijn soms de kleine problemen die je leven overhoopgooien, zeker als je een kind bent en je moeder de lekkerste broodjes van de school maakt. Martijn verheugt zich zoals iedere dag op de lunchpauze. Maar vandaag ziet hij tot zijn schrik dat zijn lunchbox leeg is. Als zijn broodje de volgende dag weer ontbreekt, weet hij het zeker: er is een sandwichdief actief!

Het boek bevat alle ingrediënten voor een smakelijke whodunit. Martijn stelt gelijk een lijst met verdachten op en bouwt een alarm in zijn lunchtrommel, zodat hij de dief op heterdaad kan betrappen. Eerst begint hij met de meest voor de hand liggende verdachten. Vreetzak Vincent heeft altijd honger, Sneue Suzan heeft thuis een lege koelkast en de directeur heeft een verdachte gele vlek op zijn overhemd. Zou een van hen het gedaan hebben? Gelukkig ligt de uitkomst niet direct voor de hand. Als lezer kun je dus lekker meespeuren.

Expressieve tekeningen
In De Sandwichdief zijn de illustraties en de tekst niet los van elkaar te zien, het is bijna een graphic novel. Illustrator Patrick Doyon geeft met simpele, maar expressieve tekeningen vorm aan het verhaal. Het geheel is een mix van tekstwolkjes, simpele doodles en uitgebreide illustraties. Alsof je een dagboek leest van een kinderspeurneus.

Schrijver André Marois neemt Martijns probleem uiterst serieus. De ernst waarmee het personage met de zaak aan de slag gaat, is zeer vermakelijk. Zelfs de ouders en leraren helpen hem mee, precies waar je als kind natuurlijk op hoopt. In de echte wereld zou de juf waarschijnlijk zeggen dat het kind zijn broodje gewoon vergeten is. Maar in De Sandwichdief helpen Martijns ouders fanatiek mee om de dief te ontmaskeren.

Door de ogen van Martijn
De makers zijn erin geslaagd om in het hoofd van een kind te kruipen en het verhaal vanuit zijn beleving te vertellen. Hierbij laten ze de volwassen moraal volledig los. Martijn noemt het ene kind een vreetzak, een ander noemt hij sneu omdat haar moeder werkloos is. De directeur ziet er overduidelijk verwaarloosd uit, maar Martijn vraagt zich niet af waardoor dat komt. Hij zit in zijn eigen wereld en is volledig geobsedeerd door zijn eigen probleem. Veel eerlijker zal een kinderboek niet worden.

Boeken / Muziek / Boeken
special: Waar kijkt onze redactie deze maand naar uit?

8WEEKLY staat te trappelen

Elke maand zijn er zoveel mooie albums, voorstellingen en boeken te beluisteren, zien en lezen dat het soms lastig is om de parels ertussenuit te vissen. Daarom vertellen onze redacteuren in ‘8WEEKLY staat te trappelen’ waar zij zich de komende maand het allermeest op verheugen. Deze maand kijken we uit naar een fluisterende stem, livemuziek en gedichten over de aarde

Violet Bent Backwards Over The Grass: een album vol sensuele en eenzame woorden
Door Maartje Amelink

Lana del Rey bracht deze zomer het audioboek Violet Bent Backwards Over The Grass uit waarop ze experimenteert met spoken word. In september verscheen de papieren editie en in oktober volgen het album en de lp. Voor wie wacht op het album is er alvast een voorproefje te beluisteren op Spotify: LA Who Am I To Love You. Met een fluisterpopstem die doet denken aan ASMR-achtige geluiden besprenkelt Lana Del Rey de stad LA met haar mix van sensuele en eenzame woorden. De vraag is of ze hier een album mee kan vullen zonder dat het gaat vervelen of zelfs irriteren. Zal ze genoeg variëren met melodie, ritme en instrumentele begeleiding? Zijn haar teksten sterk genoeg om vol in de aandacht te staan? Lana del Rey is al vaker verrassend uit de hoek gekomen, dus ik ben benieuwd waar ze mee komt nu ze deze poëtische weg is ingeslagen.

Eivør: eindelijk weer naar een concert
Door Joost Festen

Het is nog maar kortgeleden dat Eivør haar jongste album Segl met de wereld deelde op 18 september. Ruim een maand na de release staat een concert gepland in Amsterdam. Het zou een geweldige ervaring zijn om zoveel maanden na het uitbreken van Covid-19 in Nederland als eerste concertbeleving naar dat optreden te kunnen en mogen afreizen naar onze hoofdstad. Cultuuruitingen als concerten horen nu eenmaal bij de totaalbeleving van muziek.

Veel van de muziekliefhebbers waaronder uw 8WEEKLY recensent staan nu al een halfjaar ‘droog’. Het is tijd om weer eens muziek live te beleven in plaat van via een livestream op Facebook, YouTube of Instagram. En wat is er nu mooier dan livemuziek te beleven en daarbij direct te kunnen genieten van een flink aantal nieuwe liedjes die nog maar net een paar weken gedeeld zijn via streaming, vinyl en cd? Eivør zingt op haar jongste album niet alleen Engels maar ook het Faeröers. Dat is een fraaie combinatie in het dozijn nieuwe liedjes. Het aankomende concert in Paradiso Noord is onderdeel van de tournee rond Segl. Maar mogen we? En kunnen we weer genieten?

Zwemlessen voor later: gedichten over de aarde
Door Roos Wolthers

De afgelopen jaren verschijnen er steeds meer dichtbundels over de klimaatcrisis en hoe we daarmee om moeten gaan. De Zuid-Afrikaanse dichteres Antije Krog schreef een mis waarin ze odes brengt aan de zee, de wolken en wintergras, de Vlaamse Jens Meijen won de Buddingh’-prijs met zijn bundel over de complexiteit van het klimaatvraagstuk en Maartje Smits legde in haar gedichten verbanden tussen de onderdrukking van vrouwen en de onderdrukking van de natuur. Deze en tientallen andere fantastische Nederlandse dichters verenigen nu hun krachten en brengen eind deze maand samen Zwemlessen voor later uit, een verzamelbundel vol gedichten over onze planeet.

Klimaatpoëzie leeft, en dus was het hoog tijd voor een bloemlezing die de verschillende perspectieven en invalshoeken samenbrengt. In het slechtste geval wordt Zwemlessen voor later alleen een bundel die de Nederlandse poëzie over klimaatverandering in al haar complexiteit laat zien, van mooi tot woedend, hoopvol, urgent of liefdevol. In het beste geval wordt het een bundel die je laat voelen hoe krachtig kunst is, een bundel die iets teweeg kan brengen.

Boeken / Interview
special: Interview met biograaf Lizzy van Leeuwen

Een vergeten podiumkunstenaar: Indra Kamadjojo

In de biografie Indra: een wajangleven (2020) schrijft cultureel antropoloog Lizzy van Leeuwen over het leven van podiumkunstenaar Indra Kamadjojo. Als Indische man in Nederland bracht hij de Javaanse dans ten tonele in een rumoerige eeuw: tijdens de opmars van de NSB, de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en de intrede van de televisie. Het podiumleven veranderde razendsnel en Indra had de gave om mee te laveren. Hij leidde een veelzijdig kunstenaarsleven dat na zijn dood verdween uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis.

Kun je in grote lijnen vertellen wie Indra Kamdjojo was?
‘Indra was wat nu een ‘tussenfiguur’ wordt genoemd. Hij verbond verschillende werelden via zijn Javaanse dans- en vertelkunst. Hij is geboren uit een Nederlandse vader die een hooggeplaatst bestuurder was in de kolonie en een Indische moeder die van gemengde afkomst was. Het gezin was eigenlijk heel bekakt, een dure familie, en toen ze in 1920 aankwamen in Nederland was het uitgesloten dat Indra zoiets zou kunnen gaan doen als dansen. Dat was in die tijd minder dan min, dat deden pooiers. Toch heeft hij zijn rechtenstudie opgegeven en is gaan dansen. Hij begon in revue- en variététheaters. Dat was niet bepaald verheven kunst, het was amusement.’

Waarom schreef je juist over Indra een biografie?
‘Omdat hij een Indo is – ik ben zelf Indisch – en hij is een ontzettend mooi voorbeeld van de tussenfiguur. Hij bleef Indonesië verbinden met Nederland en de culturele band voeden. Creativiteit staat centraal in zijn leven in plaats van de oorlog en het bloedvergieten waar tegenwoordig vaak de nadruk op ligt. Vanuit de Javaanse danscultuur heeft hij het klassiek ballet in Nederland helpen stimuleren. Hij maakte theater, was een ongelofelijk charismatische verteller en bracht op zijn manier de wajangtraditie naar Nederland.

Na zijn carrière is hij botweg vergeten. Het was ook lastig om subsidie te krijgen voor dit boek. De grote fondsen kiezen toch sneller voor de canonfiguren. Indra Kamadjojo was niet belangrijk genoeg voor onze cultuurgeschiedenis omdat hij is vergeten, zo lijkt de redenering. Terwijl het juist zo typisch is dat hij als invloedrijke podiumkunstenaar met Indische wortels in de vergetelheid is geraakt. Indra was geen Erasmus of Mulisch simpelweg omdat hij dat nooit had kunnen zijn.

Als Indische tussenfiguur dook hij overal op waar het broeide: de opkomende danswereld, revue- en variététheaters en zelfs voor de kermis haalde hij zijn neus niet op. Hij speelde voor de Brusselse elite en was jarenlang op zondagmiddag te zien in het Tropenmuseum in Amsterdam. In de jaren vijftig was hij de eerste Nederlandse artiest die in Amerika op televisie verscheen. Live op de NBC tijdens primetime.’


Indra Kamadjojo in 1948 

Hoe zag de danswereld eruit in Nederland toen Indra begon?
‘Het kwam eigenlijk pas net op gang, Nederland was niet echt een dansland. Er werd neergekeken op klassiek ballet, dat was saai en negentiende-eeuws. De Duitse Ausdruckstanz was modern en expressionistisch. Dat was populair, vooral buiten Nederland. Ook improvisatiedans werd steeds groter, maar als je dat soort stijlen probeerde dan begon het publiek al gauw te lachen. Dat is Indra ook overkomen.’

Vanwaar die reactie van het publiek?
‘Er was in die tijd veel verwarring op het gebied van genre. Mensen waren gewend aan amusement. De televisie bestond niet, dus mensen gingen de deur uit voor vermaak. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen, maar er waren duizenden artiesten in dorpen en steden om de mensen te vermaken. Tijdens de pauze in een bioscoop kwam er een goochelaar of een buikspreker. En met name in cabaret, revue en variété was het normaal om komische nummers voorgeschoteld te krijgen. Als Indra dan opkwam met de Javaanse dans dachten ze dat hij een soort clown was die de Javaanse dans nadeed, maar dat was natuurlijk niet zo. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat voor hem.’

Hoe kwam dat?
‘Indra ontmoette in 1943 een professor in Leuven die de Amerikaanse danswereld kende. Hij spoorde Indra aan om zijn Javaanse dans om te vormen tot ethnic dance. Dat was een nieuwe stroming in Amerika waarin dans antropologisch werd bekeken. Dans als universele taal waarmee je toegang verkreeg tot andere culturen. Indra was net weer uitgelachen in Brussel en volgde het advies van de professor op: hij begon zijn dansen te voorzien van uitleg en maakte zo van de Javaanse dans een etnisch-educatief hoogstandje. Hij kreeg ook meteen veel meer betaald, want zijn dans werd een soort museumpresentatie in plaats van een variéténummer. Het was een enorm succes in Brussel. Die combinatie van dans en vertelling heeft hij na de oorlog ook in Nederland voortgezet.’

Je schrijft hoe Indra voor de oorlog, in 1935, meedeed aan de antifascistische theatervoorstelling De Beul, die na drie avonden alleen nog onder politiebegeleiding kon doorgaan vanwege felle kritiek vanuit de NSB en christelijke hoek. Wat was Indra’s rol daarin?
‘Die was maar heel beperkt, hij was net begonnen als danser en zag zijn kans schoon om op te treden in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Dit is ook typisch voor zijn rol als tussenfiguur; hij had een gigantisch netwerk. Dat zie je bij veel Indische mensen trouwens, ook vandaag de dag, de gewoonte om relaties in stand te houden, want je weet maar nooit waar het goed voor is. We noemen dat nu netwerken, maar bij Indo’s komt dat voort uit een overlevingsmechanisme; het besef dat je altijd in de marge kunt raken. Hij was het waarschijnlijk ook eens met de politieke strekking van De beul, maar zijn keuzes zijn vaak pragmatisch geweest.’

Over zijn danspartner in De Beul – Do van Hoogland – werd zeer racistisch geschreven door de NSB. Indra had een bruine huid, maar leek buiten schot te blijven. Hoe verklaar je dat?
‘Ja, Do van Hoogland was een Joodse, een ‘niet-arische danseres’ die een ‘schandelijke dans’ opvoerde. Ook wordt er door NSB’ers gesproken van ‘vijf echte negers’ die in De Beul speelden. Er is om die reden ontzettend gereld en uiteindelijk is het stuk zelfs verboden. Maar inderdaad, Indra danste met een Joodse en was zelf behoorlijk donker, ik weet niet waarom hij ermee wegkwam, misschien was hij geschminkt.’

Indra was ook actief in de wereld van klassiek ballet. Hij werkte met belangrijke choreografen zoals Igor Schwezoff, Yvonne Georgi en Sonia Gaskell. Hoe was zijn positie daar?
‘Schwezoff heeft tegen Indra gezegd ‘je bent een danser, hou op met studeren’. Hij gaf hem complimenten: je hebt talent, je houding is goed, je maakt vorderingen, maar hij plaatste hem nooit op het podium. Indra was een zeer goede danser, hij vormde ook een succesvol dansduo met zijn vrouw Tine Dekker, maar hij maakte nooit deel uit van het corps de ballet en danste ook zeker geen solo’s. De vraag is: waarom? Danseres Ine Rietstap, die Indra goed kende, vertelde me: iemand met zo’n huidskleur werd gewoon niet opgesteld. Als je op het podium kwam met een donkere huid, dan betekende dat iets. Je vervulde een bepaalde rol. Dat is ook de traditie van blackface: blanken werden zwartgemaakt en begonnen dom te praten met dikke rode lippen. Je was dan een blackie, een boef, een clown. Je kon niet gewoon zwart zijn en meedansen.’

Liet Indra zich hierover uit?
‘Nee, hij heeft het nooit expliciet over dit soort dingen gehad. Zijn politieke statements waren nooit direct zichtbaar. Hij speelde juist met zijn afkomst en authenticiteit. In dezelfde periode als De Beul poseerde hij bijvoorbeeld als ‘Mexicaanse neger’ voor De Telegraaf en won daarmee een prijs. Of hij deed een flamencopakje aan en was dan Spanjaard.

Tegenwoordig kom je dan al gauw terecht in discussies over culturele toe-eigening. Dat speelde toen niet?
‘Nee, niet op die manier. Het was voor mij wel een rode draad in het schrijven van dit boek: hoe wordt culturele inhoud opgepakt en doorgegeven? Wanneer is dat een schuldig proces en wanneer iets moois? Indra’s werk laat zien dat ‘authenticiteit’ eigenlijk niet bestaat. Javaanse dansen waren in de pre-Islamitische periode rituele tempeldansen, geworteld in de Hindoe-cultuur, en die duurden soms uren. Later, na de islamisering, werden dit hofdansen en door toerisme zijn er uiteindelijk korte, behapbare dansen van gemaakt. Ook solistisch dansen was in die traditie ongehoord, maar dat veranderde in de twintigste eeuw. Voor schaduwtheater geldt hetzelfde. In Indonesië duurt zo’n voorstelling nog altijd een hele nacht, er staat een olielampje voor een wit doek en daarachter spelen de acteurs. In de verte hoor je begeleidende gamelanmuziek, het is hypnotiserend. Indra vertaalde dat naar een televisieformat. Hij was een kunstenaar: die wil niet reproduceren maar herscheppen.’


Indra Kamadjojo in 1952

Ook over zijn Javaanse afkomst vertelde hij mythische verhalen die niet ‘authentiek’ waren, want zijn oma van moeders kant was in werkelijkheid een njai. Kun je daar meer over vertellen?
‘Ja, njais waren meisjes die werden verkocht of doorgegeven aan Hollandse ongetrouwde mannen, ‘voorkinderen’ baarden en het huishouden deden. Een soort huishoudsters annex seksslavinnen. Die familiegeschiedenis benoemde Indra nooit. Zelfs op zijn tachtigste vertelde hij nog op de radio dat zijn moeder van twee kanten aristocratisch was. Hij had dat kennelijk nodig. Mijn eigen moeder doet het overigens ook. Het is een soort overcompensatie van de ‘oermoeder’ die eigenlijk een njai was. Het ‘opblanken’ van de familie, en dus het wegstoppen van het njai-verleden, is nog steeds een stilzwijgend thema in veel Indische families.’

Toch veranderde Leetje Broekveldt in 1944 zijn Hollandse naam naar Indra Kamadjojo. Hoe zit dat?
‘Ook die keuze is deels politiek en deels pragmatisch. Indra had Indonesische vrienden in Nederland die fel nationalistisch waren. Ze sympathiseerden met de CPN, de communistische partij, die een antikoloniaal programma had. De naam Indra Kamadjojo paste goed bij de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en zijn dans werd in die tijd bijna propaganda voor Soekarno. Het illustreerde dat Javanen geen koelies waren die alleen maar rijst konden verbouwen, nee, Javanen waren culturele, ontwikkelde mensen. Tegelijkertijd besefte Indra dat met de onafhankelijkheid van Indonesië de toestroom aan Indische dansers zou afnemen. Dat bood perspectief. Hij kon zich steeds meer vestigen als ‘de’ Indonesische danser.’

Met hetzelfde pragmatisme bleef Indra in de Tweede Wereldoorlog actief en werd lid van de Kultuurkamer. Is hem dit kwalijk te nemen?
‘Dat is lastig, wij hebben het voordeel van de terugblik natuurlijk, maar het is vreemd dat Indra en Tine bijvoorbeeld in 1939 nog naar Berlijn vertrokken. Er was daar werkgelegenheid vanwege het verdwijnen van de Joden. Ergens wisten ze dat wel, maar ze wilden ook hun vak uitoefenen en geld verdienen. Indra was erg gedreven om betere arbeidsomstandigheden voor dansers te creëren. Dat heeft hem denk ik verblind toen hij lid werd van de Dansliga, wat feitelijk gezien een NSB-organisatie was en de voorbode van de Kultuurkamer. Tegelijkertijd hadden ze ook een onderduiker in huis, misschien heeft dat ervoor gezorgd dat de culturele afrekening na de Tweede Wereldoorlog Indra niet trof.’

Ja, want na de oorlog kon hij doorgaan en begon zijn televisiecarrière.
‘Klopt, met de komst van televisie ging de oude revue- en variétécultuur eigenlijk snel verloren. De mensen konden thuisblijven en Indra speelde daar geniaal op in door het Indische schaduwtheater te vertalen naar televisie. Het werd een succes: hertje Kantjil kwam tot leven met een paar sierlijke handbewegingen. Later trad hij regelmatig op in de Late Late Lien Show als danser en verhalenverteller. Ook speelde hij de rol van dronken regent in de tv-serie De stille kracht. Hij bleef meegaan met zijn tijd en was tot het einde van zijn leven vooruitstrevend en pragmatisch. Indra had talent voor overleven, net als veel Indische mensen, maar hij wist er ook prachtig cultureel werk van te maken.’

Wat is tegenwoordig de status van Javaanse dans in Nederland?
‘Het is eigenlijk volkomen ingeburgerd. Ik zie het zelf als een onderdeel van ons gedeelde cultureel erfgoed. Het is nog altijd mogelijk om op zaterdagmorgen in Coevorden of Sittard een cursus Balinese of Javaanse dans te doen. Het is uniek voor Nederland en voor de band die Nederland nog altijd met Indonesië heeft. Er worden ook kleine festivals georganiseerd waar Indonesiërs bij zijn die de kostuums en instrumenten uit Indonesië meenemen. Er is nog veel verkeer onderling en die warme band mag gekoesterd worden. Ondanks de misstanden en het bloedvergieten zijn er ook mooie dingen overgebleven. Indra is daar met zijn carrière een overtuigend voorbeeld van.’


Auteur Lizzy van Leeuwen

Treblinka treinrails
Boeken / Non-fictie

Opstand Treblinka werd onterecht geclaimd door Polen

recensie: Treblinka 1943. Het verhaal van de opstand in het vernietigingskamp - Michał Wójcik
Treblinka treinrails

Tussen juli 1942 en oktober 1943 werden op een oppervlakte ter grote van een voetbalstadion 900.000 mensen vermoord. De Poolse historicus Michał Wójcik beschrijft in zijn indrukwekkende boek Treblinka 1943. Het verhaal van de opstand in het vernietigingskamp hoe de Apocalyps eruit moet hebben gezien.

Uit de bank van de in smetteloos wit geklede kampcommandant Franz Stangl (1908-1971) steeg een doordringende geur op. Parfum. De parfum moest de afschuwelijke stank van het kamp, veroorzaakt door rottende en verbrande lijken, en die elke gedachte onmogelijk maakte, maskeren. Maar in Treblinka werkte dat niet. Toen Stangl bij aankomst uit zijn auto stapte, beweerde hij tot zijn knieën in het geld te hebben gestaan. Geld dat door de laatste ‘lading’ uit de wagons was achtergelaten. Al snel zag hij dat het opruimen van de puinhopen in het kamp onmogelijk was. Stangl wilde de opdracht aan zijn baas Odilo Globocnik teruggeven, omdat ‘Treblinka het einde van de wereld was.’ Globocnik counterde onmiddellijk: ‘Het wordt verondersteld het einde van de wereld voor hen te zijn.’

Mystificatie

Hoe konden slechts 33 Duitsers en Oostenrijkers en hun Oekraïense trawanten één van de grootste misdaden uit de geschiedenis van de mensheid plegen, vraagt Wójcik zich af. Een belangrijke verklaring hiervoor was misleiding. De slachtoffers moesten tot het einde toe geloven dat ze in het oosten tewerk werden gesteld. Daarvoor lieten de nazi’s alles er zo normaal mogelijk uitzien. Het maakte niet uit of een transport midden in de nacht aankwam of bij het ochtendgloren, op het ‘perron’ van station Treblinka arriveerde, de grote stationsklok stond altijd op klokslag zes uur. Gevangenen zagen bij het openen van de deuren aangeharkte bloemperken, geruststellende bordjes als ‘telefoon’, of ‘wachtruimte’. Daarnaast hing de dienstregeling met vertrektijden naar Berlijn, Wenen of Warschau.

Het eerste wat mensen echter hoorden toen de wagons opengingen was geschreeuw: ‘Raus, raus, schnell, schnell!’ Wie aarzelde kreeg klappen. Niemand begreep wat er aan de hand was. De mensen die door de selectie waren gekomen moesten razendsnel doorgronden hoe het in Treblinka werkte om te kunnen overleven. Om de menselijke overlevingsdrang te illustreren, citeert Wójcik veelvuldig treffende en indringende verslagen van overlevenden. Eén van die bronnen is de Tsjechische jood Richard Glazar (1920-1997), die met het boek Ontsnapt uit Treblinka (1994) een schokkend getuigenverslag schreef. Direct na aankomst vroeg Glazar: ‘Luister wat gebeurt hier? Waar is de rest – al die naakte mensen?’ ‘Dood, allemaal dood. Zo niet nu, dan zeker over een paar minuten. Dit is een dodenkamp, hier worden joden afgemaakt en wij zijn uitgekozen om te helpen.’

Werk betekent alles

Treblinka bestond uit twee gedeelten; een voorkamp waar de kleding van de vermoorde joden werd gesorteerd en een Totenlager. De gevangenen die niet door de selectie waren gekomen moesten zich in een barak uitkleden, waarna het haar werd afgeknipt. Voordat de joden door de koolmonoxide van een Russische tank zouden worden vergast, passeerden ze eerst de SS’er Franz Suchomel. Gezeten in een houten keet gaven de naakte mannen en vrouwen voor hun dood aan hem hun laatste aardse kostbaarheden af. Daarna liepen ze via de Schlauch het complex met de gaskamers binnen. Als eenmaal de ijzingwekkende kreten van de stervenden waren verstomd, stond het Sonderkommando klaar om de in elkaar verwrongen lichamen uit elkaar te trekken en op karretjes te vervoeren naar de massagraven.

Glazar en zijn vriend Karel Unger hadden geluk. Ze mochten in de kleermakerswerkplaats werken, waar hoge SS’ers bontjassen voor hun vrouwen kwamen scoren. De Tsjechen beseften al snel dat nette kleren ervoor zorgde dat de Duitsers hen beter behandelden dan de in lompen geklede Poolse joden. De rest van de kampbewoners keek op tegen de Tsjechen en zag ze ‘als goeie jongens’. Wójcik beschrijft hoezeer de gevangenen ontmenselijkten. Glazar, die een obsessie met hygiëne had, vertelt dat ze elke dag schoon ondergoed probeerden te krijgen. ‘Als ik een pyjama twee nachten aan had gehad, dan zat hij vol bloedvlekken, waar ik het ongedierte dat ’s nachts binnenkwam, had doodgeknepen. Dan dacht ik: morgen heb ik een andere nodig. Ik hoop dat er mooie zijden zijn: ze zijn al onderweg.’

Poolse geschiedvervalsing

In de loop van 1943 ruimden de nazi’s de bewijzen van hun massamisdaad op. Grote graafmachines groeven de lijken uit de massagraven op, waarna ze op enorme speciaal ontworpen roosters, werden verbrand. Bovendien merkten de gevangenen dat er nauwelijks nog transporten arriveerden, omdat de joden uit de omliggende steden allemaal al waren vermoord. ‘Er werd hardop over gepraat dat zodra de grafkuilen in het zuidwesten klaar zijn, er voor ons geen werk meer zal zijn, en dan zullen ze ons uit de weg ruimen, dus we hebben niets te verliezen.’ Koortsachtig werden er plannen gesmeed om in opstand te komen. Oekraïense bewakers – altijd belust op geld – werden omgekocht om wapens Treblinka in te smokkelen.

De definitieve datum werd vastgesteld op 2 augustus 1943. Wójcik schets in een spannend relaas hoe het complot door verraad bijna aan het licht kwam. Na de eerste explosies waren de Duitsers totaal verrast en sloegen aanvankelijk op de vlucht, omdat ze geen idee hadden waar de aanval vandaan kwam. Uiteindelijk hebben van de 900 gevangenen die in Treblinka waren, 80 opstandelingen de oorlog overleefd. Vele gevangenen vielen alsnog ten prooi aan Poolse buurtbewoners, die tegen betaling maar wat graag bereid waren ze aan de nazi’s uit te leveren.

Wójcik bewijst overtuigend dat de opstand het werk was van de joodse gevangenen zelf. Ze kregen geen hulp van het ondergrondse Poolse leger, Armia Krajowa. De Poolse historicus Jan Gozdawa-Golębiowski veranderde na de oorlog de joodse opstand in een Pools-joodse opstand ‘voor onze en jullie vrijheid’. Gozdawa-Golębiowski publiceerde in 1969 het artikel ‘Operatie Treblinka’, dat door de Poolse Academie van Wetenschappen werd uitgegeven en waarin hij zwaar leunt op de verklaring van de dubieuze getuige Władysław ‘Poraj’ Rażmowski. Polen had na het oplaaiende antisemitisme van het jaar ervoor een positief verhaal nodig. Alle door ‘Poraj’ genoemde feiten, zoals het tijdstip van de opstand en de bewering dat er partizanen in het bos klaarstonden om de opstandelingen te helpen, worden echter door overlevenden als Glazar tegengesproken. Wójcik laat geen spaan heel van deze schaamteloze vorm van geschiedvervalsing, die tot het moment van deze publicatie in de Poolse wetenschappelijke literatuur een hardnekkig eigen leven leidde.

Boeken / Kunst / Boeken
special: 'Vertel het me, ik zal zwijgen, luisteren, lezen en kijken'

Buiten mijn bubbel

Door een boek van Colson Whitehead ging onze redacteur Els van Swol op een andere manier naar de wereld kijken.

Doreen Hazel, een in 2014 overleden zwarte theologe, zei eens: ‘Ik ben zwart, vergeet dat meteen. Ik ben zwart, vergeet dat niet’. Het is een uitspraak die me altijd bij is gebleven. Lang heb ik gedacht dat ik louter volgens het eerste deel ervan naar de wereld keek, maar uiteindelijk kun je nooit echt kleurenblind naar de wereld kijken, al denk je dat je dat doet en moet doen.

Ik weet nog goed waardoor ik op een gegeven moment oog begon te krijgen voor het tweede deel van Hazels uitspraak. Dat kwam nadat ik het boek De ondergrondse spoorweg uit 2016 van Colson Whitehead las. Bij dat ene, bekroonde boek is het niet gebleven; ook zijn nieuwste, De jongens van Nickel, bezorgde mij kippenvel, door de diepe ellende die erin wordt beschreven in de wetenschap wat witte mensen zwarte mensen aandeden en aandoen.

Je zou het met de titel van een tentoonstelling in Museum KAdE in Amersfoort ‘Tell me your story’ kunnen noemen. Vertel het me, ik zal zwijgen, luisteren, lezen en kijken. Neem de ruimte, neem het woord en de tijd. Wellicht ging ik het boek van Colson Whitehead lezen omdat het de Pulitzerprijs had gewonnen en veel publiciteit kreeg, maar ik was meteen overtuigd door zijn faction. Dit boek over het slavernijverleden in Amerika maakte een onvergetelijke indruk, zo dat het verhaal tot op de dag van vandaag beklijfde, meer dan andere boeken van zwarte auteurs die ik daarvoor las. Dat komt door zijn enorme verbeeldingskracht en observaties, waardoor hij me meteen zijn verhaal in had getrokken, en door de ingetogen manier waarop hij alles weet te beschrijven.

De suikerplantage Waterlant in Suriname, Dirk Valkenburg, beeld uit de expositie Amsterdammers en slavernij

Inmiddels zag ik een tentoonstelling (Amsterdammers en slavernij, nog t/m 18 oktober a.s. in het Stadsarchief van Amsterdam) die naadloos aansluit op De ondergrondse spoorweg van Whitehead. De tot slaaf gemaakten uit zijn boek en die waarover de tentoonstelling gaat, kregen een naam en een gezicht, ze werden concreet en niet langer een nummer. Hun geschiedenis ging leven, zoals de vrouw op het prachtige laatste portret op de tentoonstelling, een grote, anonieme krijttekening van Susanna Dumion (1713-1818) uit het Teylers Museum in Haarlem.

Die bubbel? Nee, daar kan en wil ik niet meer in terug. Keek ik eerst louter volgens het eerste deel van het citaat van Doreen Hazel, nu ben ik me ervan bewust dat je dat citaat in zijn geheel moet vatten.

Toch zul je, hoeveel boeken je ook leest en hoeveel tentoonstellingen je ook ziet, als wit mens nooit kunnen begrijpen wat het is om zwart te zijn, zei advocaat Natacha Harlequin terecht in een talkshow afgelopen zomer. Ik zal mij dan ook zoveel mogelijk blijven verdiepen in hoe alomvattend racisme in de werkelijkheid is en hoe ik me daartoe moet verhouden.

 

Foto: Mike Bink, Tell Me Your Story, Kunsthal KAdE (het afgebeelde werk van is van Kerry James Marshall)

Muziek / Album

Een wonderbare kleurenexplosie

recensie: Becca Stevens - WONDERBLOOM

De Amerikaanse multi-instrumentaliste en genre-overschrijdende singer-songwriter Becca Stevens doet het weer. Na enkele sterke albums onder haar eigen naam en samenwerkingen met onder andere José James, Laura Mvula en David Crosby, kleurt ze met haar laatste EP en gelijknamige album WONDERBLOOM de hemel opnieuw oranje, paars en appelblauwzeegroen. In die wondere wereld regent het werkelijk talloze kleuren, invloeden en originele ideeën.

Het eerste nummer ‘Low on Love’ past met z’n lichte Eurosonggehalte misschien nog het minst in het rijtje. Als luisteraar twijfel je of het net overgeproduceerd is of gewoon een popsong van de hoogste plank. In ieder geval heeft de producer van Snarky Puppy, Nic Hard, zich hier duidelijk uitgeleefd met nostalgische, exotische synths en sounds.

Voor ieder wat wils
Terwijl ‘Between Me & You’, ‘Feels Like This’ of ‘Never Mine’ aangenaam prikkelen als een zachte regen, worden je dansbenen wakkergeschud door de funky beats van de groovy soul in ‘Good Stuff’. Maar ook ‘I wish’ en ‘Slow burn’ zijn duidelijk een vette knipoog naar old school funkhelden Michael Jackson en de enige echte Prince. ‘I will avenge you’ en ‘Response to Criticism’ zitten dan weer vol rockharmonieën.

Becca Stevens serveert voor ieder wat wils, maar toegegeven, het is een rijke maaltijd op je bord om te verteren. De songs laten zeker een indruk na, maar blijven daarom niet in je oren plakken. Dus misschien is ze dan toch niet voor iedereen? Haar teksten komen toch dicht bij onze dagdagelijkse leefwereld. Ze zingt niet alleen over de liefde, maar ook over omgaan met conflicten en kritiek, grote stappen in je leven, en actuele maatschappelijke thema’s. Zelfs bij ‘Charlemagne’ klopt ze met haar gevoelens en zorgen aan, als was hij een tijdgenoot: ‘I need to think this over, Charlemagne, how could you call this love?’.

Becca b(l)oeit ten volle
Een liveconcert meepikken zal voorlopig nog moeilijk worden in coronatijden, maar als je luistert naar ‘You didn’t know’ kan je je best op een heus festivalplein wanen dankzij de opzwepende drumpartij, wijdse akoestiek en toegewijde samenzang. WONDERBLOOM komt uiteindelijk helemaal tot bloei bij ‘Halfway’, ergens – ondanks wat de titel doet denken – net voor het einde van het album. Je wordt meteen meegezogen door het idyllische gitaarspel, de pompende soundscapes en kronkelende zanglijnen. Dankzij dit indrukwekkend staaltje songwriting voelt de zoektocht die ze beschrijft naar de balans tussen vrijheid en versmachtende liefde wel heel erg levendig.

De (enige) videoclip bij ‘True Minds’ – op de tekst van Shakespeares Sonnet 116, je moet het maar durven – toont ons overigens hoe Becca de lockdown doorgebracht heeft. Het was een tijd voor zelfreflectie, zo lijkt het wel. We zien experimentele videofragmenten van haarzelf en haar dichte omgeving. Ongepolijste selfies, een vreedzame protestmars in de straat, of een omhelzing met bevriend multi-instrumentalist Jacob Collier, kortom, van alles in de wereld dat haar dierbaar is. Ze besluit het album dan ook hoopvol in koor: ‘We’ve got nothing without each other. We’ve got nothing without love.’

 

Boeken / Fictie

In de ban van een briefje

recensie: Ottessa Moshfegh - De dood in haar handen

De nieuwe Ottessa Moshfegh is eigenlijk niet zo nieuw: het lag al enige tijd half-af in de la. Ondertussen brak Moshfegh internationaal door met haar in 2018 verschenen roman Mijn jaar van rust en kalmte. Kan De dood in haar handen zich hieraan meten?

De verstrooide Vesta Gul vindt tijdens een boswandeling met haar hond een handgeschreven briefje, dat simpelweg luidt: ‘Haar naam was Magda. Niemand zal ooit weten wie haar heeft vermoord. Ik was het niet. Hier ligt haar lichaam.’ Alleen ligt er geen lijk. Weduwe Vesta raakt compleet in de ban van het vreemde briefje. Wie schreef het? En waar is Magda’s lichaam dan wel? Wat volgt is een ongebruikelijke zoektocht naar Magda en haar moordenaar.

Tevergeefse dwaaltocht

In De dood in haar handen zet Moshfegh het murder mystery-genre volledig naar haar hand. Zo komt er aan deze ‘moordzaak’ geen politie of recherche te pas. We hebben enkel Guls onnavolgbare redenaties om op af te gaan, zoals haar blinde overtuiging dat de dader wel Blake moét heten. Dat haar ‘onderzoek’ nergens op uitdraait is bijzaak.

Terwijl Vesta zich om Magda bekommert, voel je als lezer mee met Vesta. Was haar huwelijk eigenlijk wel zo fantastisch? Ze leeft op van haar asielhond Charlie en het huisje aan het meer bij een klein dorp in New England. Maar aansluiting met de gemeenschap vindt ze niet. Haar leven tekent zich door eenzaamheid en dat maakt dat je toch wil dat ze slaagt in haar ongebruikelijke queeste.

Vlees noch vis

Eigenzinnige vrouwen die te veel in hun hoofd zitten zijn usual suspects bij Moshfegh: niet enkel in haar debuut Eileen maar ook in Mijn jaar van rust en kalmte komen we ze tegen. De naamloze hoofdpersoon uit laatstgenoemde titel weet haar depressie aan de lezer te verkopen als periode waarin ze simpelweg wat meer slaap nodig heeft, die ze zal verkrijgen middels de juiste medicijnen. Natuurlijk voel je aan je water dat haar plan van geen kanten deugt, je weet dat je op het verkeerde been gezet wordt. Maar toch ga je er tot op zekere hoogte in mee dankzij Mosghfeghs persuasieve vermogens om zelfs het onwaarschijnlijke aannemelijk te maken.

De dood in haar handen daarentegen is op z’n best een sympathiek experiment; je wil graag dat het werkt. Maar onder de streep overtuigt de roman niet. Er zijn te veel losse eindjes, verwachtingen die maar half ingelost worden. Een gerevitaliseerd manuscript als deze bewijst eens te meer dat je als schrijver soms je darlings moet killen. Pijnlijk, want slecht is het zeker niet, Moshfegh kan gewoon beter.

Boeken / Fictie

Wat als Hillary nooit met Bill was getrouwd?

recensie: Curtis Sittenfeld - Rodham

In het echt weet natuurlijk iedereen dat Hillary Rodham met Bill Clinton trouwde en het zelf in 2016 bijna tot president van de Verenigde Staten schopte, ware het niet dat Donald Trump de verkiezingen won. In de roman Rodham (2020) schetst Curtis Sittenfeld een ander, verfrissend scenario.

Geloofwaardige fictie

De roman begint bij de afscheidsspeech van Hillary op haar middelbare school. Al op jonge leeftijd weet ze haar luisteraars te raken en een breed publiek aan te spreken. Als ze vervolgens rechten gaat studeren aan Yale University, leert ze Bill kennen. Tot zover volgt Sittenfeld de realiteit. Ze doet uitgebreid verslag van de prille relatie die tussen de twee ontstaat. Bill komt al snel in een slecht daglicht te staan wanneer Hillary hem tijdens hun relatie betrapt met een andere vrouw.

Dit blijkt slechts het begin te zijn van vele misstappen van Bill, tijdens en ook na hun relatie. In deze roman kiest Hillary namelijk voor zichzelf door niet met Bill te trouwen, al is hij de liefde van haar leven. Anders dan andere vrouwen met wie hij een relatie krijgt, neemt Hillary zijn ontrouw niet voor lief en zet in plaats daarvan alles op alles om haar persoonlijke carrière op poten te zetten. Wat haar goed lukt: van plaatselijk gemeenteraadslid weet ze op te klimmen tot Senaatsvoorzitter en uiteindelijk zelfs tot de eerste vrouwelijke president van de Verenigde Staten. Sittenfeld beschrijft op plausibele wijze wat er had kunnen gebeuren als niet Donald Trump, maar zij de verkiezingen had gewonnen.

Tomeloze energie

Op meeslepende wijze toont Sittenfeld hoe Hillary met haar bijzondere mix van intelligentie, oprechte betrokkenheid en doortastendheid de kiezer voor zich weet te winnen. Daarbij schuwt ze niet haar hoofdpersoon zo nu en dan op een genante, maar voor de lezer grappige wijze op de hak te nemen. Maar wat vooral beklijft, is haar tomeloze energie om haar idealen dag in dag uit, tot in de verste uithoeken van Amerika te verwezenlijken. ‘De gewone man’, dat is waar Hillary haar pijlen op richt, en dat die zich door haar gehoord en gesteund voelt, blijkt niet alleen uit de stemmen bij de verkiezingen, maar ook uit gesprekken die ze voert met vrouwen, mannen en kinderen die naar haar toespraken komen luisteren.

Hillary en het feminisme

Zeer gedetailleerd beschijft Sittenfeld haar personage. Niet alleen op verschillende leeftijden, maar ook vanuit de verschillende rollen die ze in haar leven speelt: die van partner, vriendin, politicus, docent en feminist. Het feminisme ligt er niet duimendik bovenop, maar speelt zeker wel een rol in de roman. Hoe kan het ook anders: Hillary ging studeren in een tijd waarin het feminisme zijn opmars deed, vrouwen steeds meer rechten bevochten en opkwamen voor zaken die voor mannen in die tijd – en voor sommigen nog steeds in deze – onterecht als vanzelfsprekend werden gezien. Te beginnen in de academische wereld: vrouwelijke studenten en professoren hadden het zwaar te verduren en moesten opboksen tegen de heersende mannelijke normen en waarden. Vrouwen zijn in de politiek ook vandaag de dag nog ondervertegenwoordigd, en ook daar krijgen vrouwen vaak te maken met vooroordelen en haatreacties. Sittenfeld beschrijft dit gegeven gewoon zoals het is, zonder veroordelend te zijn en zonder vrouwen in het zielige hoekje te drukken.

Absoluut het lezen waard

Rodham is daarmee een geslaagde ‘wat-als-roman’, want wat als Hillary niet met Bill was getrouwd? Sittenfeld zet haar personage neer als een klankbord voor zowel mannen als vrouwen uit alle lagen van de samenleving. Niet zozeer het feit dat Hillary het niet tot president geschopt heeft, maar haar bijdrage aan een betere wereld voor iedereen, is wat deze roman absoluut het lezen waard maakt.

Muziek / Album

Americana-hoogvliegers

recensie: Americana-update 7

De zevende Americana-update geeft wederom aandacht aan een breed palet aan artiesten. Van een doorgewinterde rot in het muziekvak via een gegroeide artieste tot een nieuwkomer met liedjes van Bob Dylan, die ze aangenaam naar zich toetrekt.

De ene artiest verdient zijn sporen voornamelijk in dienst van andere artiesten, om daarnaast een solocarrière op te bouwen, zoals Ted Russell Kamp. De ander bouwt gestaag aan haar eigen carrière, soms in samenwerking met een band, zoals Emily Barker. Een derde staat aan de start van haar muzikale loopbaan, zoals Emma Swift.

Ted Russell Kamp

Voor velen zal Down In The Den (2020) de kennismaking zijn met de sympathiek ogende Ted Russell Kamp. Met zijn nieuwste, zevende album trekt hij plotseling de aandacht van veel liefhebbers in het genre. Dat is niet ten onrechte, daar Russell Kamp op zijn jongste album ‘teamt’ met Shooter Jennings, Cordy Quist, Sarah Gayle Meech, Shane Alexander en Kirsten Proffit. Met name de songs waarin hij de zang van de dames combineert met die van zichzelf in sterke composities zijn de pareltjes. Daarna wordt de luisteraar vanzelf uitgenodigd de rest van het fraaie album nader te ondergaan met een diepere luisterbeurt. Die aandacht heeft Russell Kamp op een of andere manier nodig voor zijn solowerk. In zijn carrière leende hij zijn talent vaak uit ten dienste van andere artiesten. Zo speelde hij mee op het met een Grammy beloonde album van Tanya Tucker. Misschien heeft hij die samenzang nodig, omdat hij zelf niet beschikt over een direct herkenbaar stemgeluid. Zijn natuurlijk instrument heeft wel een fijne, aangename klank, maar geen haakje dat je meteen doet opveren als hij een liedje vertolkt. Op ‘Hold On’ trekt Russell Kamp wel sterk de aandacht, doordat hij hier gospel vermengd met countryrock, wat een enorme warmte en kracht uitademt.

Emily Barker

Voor sommigen zal de naam Emily Barker weinig zeggen. Deze Australische zangeres maakt soloalbums, maar speelt ook in The Red Clay Halo, Vena Portae en Applewood Road. Een bezige tante, kunnen we wel stellen. Wie haar wel kent, zal direct verheugd zijn een nieuw album van haar te mogen verwelkomen. Barker trakteert de liefhebber al jaren op verfijnde muziek. De albums Despite The Snow (2008), Almanac (2011) en Dear River (2014) liggen steeds voorin de la als het gaat om mooie folkmuziek. Dit zijn overigens albums, die ze samen met The Red Clay Halo maakte. In 2014 bracht ze voor Record Store Day de 10″ vinyl Songs Beneath the River uit met direct op het vinyl gesneden liveopnames.

Met A Dark Murmuration Of Words (2020) heeft Barker opnieuw een album gemaakt, dat prachtig in haar discografie met hoogwaardige albums past. Voor het geluid werkte ze samen met Greg Freeman, die ook samenwerkte met onder anderen Peter Gabriel en Amy Winehouse. Daarnaast werkt ze met een geweldige band in de StudiOwz in Pembrokeshore, Wales. Het lijkt wel of het album de sfeer van Wales heeft meegekregen, al zingt Barker over onderwerpen als klimaatproblemen, racisme, seksisme en mythes rond de economie: grote onderwerpen gestoken in een smaakvol en liefkozend folkjasje. Het lijkt wel een wolf in schaapskleren, als je de teksten bestudeert.

Wie zich niet verdiept in de teksten hoort een zoetgevooisde Emily Barker, ondersteund door een geweldige band, die haar liedjes een diepwarm bad geeft. Het zijn liedjes met een perspectief dat uitnodigt om nog heel vaak te luisteren, om uiteindelijk te ontdekken waarom Barker de liedjes heeft geschreven. ‘Where Have The Sparrows Gone?’ is zo’n liedje dat onder je schedel gaat zitten (‘took too much from the ocean / took too much from the earth’). Muziek om vaak van te genieten, soms nog te (her)ontdekken en om in verwondering achter te blijven.

Emma Swift

De titel van het debuutalbum van de Australische Emma Swift doet direct een belletje rinkelen: Blonde On The Tracks. Het is een creatieve samenvoeging van de Dylan-albumtitels Blonde On Blonde (1966) en Blood On The Tracks (1975). Jammer dat die creativiteit niet heeft geleid tot een fraaier vormgegeven albumhoes. Hierop zit Emma Swift geplakt in een fotocollage, die er onbeholpen uitziet. Dat is dan gelukkig meteen het enige minpunt van het album. Het verhaal achter dit album is dat Swift wel eigen liedjes schrijft, maar door een depressie in een moeilijke periode belandde, waardoor ze niet kon schrijven en Bob Dylan-liedjes begon te zingen. Dat pakte zo mooi uit dat het uiteindelijk tot dit album heeft geleid.

Muzikaal gezien heeft Swift de muziek van Dylan zo fraai vertolkt en naar zich toegetrokken dat je bij beluistering zonder voorinformatie de Dylan-liedjes soms pas herkent als ze je tekstueel bekend voorkomen, zoals bij het overbekende ‘Simple Twist Of Fate’. Als je die teksten niet herkent, ben je of heel jong of je hebt van de muziek van Dylan niet veel meegekregen. Wie Dylan altijd links laat liggen omdat zijn stem je niet aanstaat, moet beslist eens naar de vertolkingen van Emma Swift gaan luisteren. Wat heeft deze dame een fraaie stem! De eerste single van het album, ‘I Contain Multitudes’, laat je direct de intimiteit proeven van de manier waarop Swift de Dylan-liedjes interpreteert.

 

58658-bitter-sweet
Kunst / Expo binnenland

‘Bitter sweet’

recensie: Vermoorde kunst
58658-bitter-sweet

‘Vermoorde kunst’ heet de dubbeltentoonstelling die over Museum Sjoel Elburg en het Noord-Veluws Museum Nunspeet is verdeeld. Dat wil zeggen, dat kunst wordt getoond van vijfentwintig joods-Nederlandse beeldend kunstenaars die in de Tweede Wereldoorlog werden vermoord. Het is dus maar de vraag, wat er van die kunstenaars en de ontwikkeling van hun werk zou zijn geworden, als ze in leven waren gebleven.

In Elburg is werk te zien van Else Berg en Mommie Schwarz, maar in Nunspeet – waartoe ik mij hier verder beperk – begint de expositie ook met enkele schilderijen van dit echtpaar. Ze worden in de flyer omschreven als ‘twee verdienstelijke schilders’. Het zet meteen de toon: hun werk wortelt enerzijds in de negentiende-eeuwse schilderkunst en wijst anderzijds vooruit naar modernere stromingen als die van Der Blaue Reiter, terwijl ze onderhand hun eigen stijl probeerden te vinden.

58604-bitter-sweet

Lion Schulman (Hilversum 1851-1943 Auschwitz), Besneeuwd bos gezicht, ongedateerd. Particuliere collectie

Leven en werk

Dat geldt eigenlijk voor alle kunstenaars van wie werk wordt getoond. Dat levert zowel een veelzijdig beeld als een wat documentair opgezette tentoonstelling op. De ene keer doet een schilderij je wegdromen naar de wereld van Jan H.B. Koekkoek, zoals het Besneeuwde bosgezicht van Lion Schulman. Deze laatste was in zijn tijd een bekende schilder uit de ‘Larense School’, die overigens bijna 92 jaar was toen hij in Auschwitz werd vermoord. Een andere keer stuit je op de invloed van Breitner, zoals op een Stadsgezicht van Amsterdam van Marinus van Raalte, een studiegenoot van Mondriaan.

Dan zie je weer een schilderij, zoals Drie kinderen van Marianne Franken dat juist vooruitwijst naar in dit geval het Modern Realisme, door de manier waarop zij licht- en donkerpartijen bijna hard tegenover elkaar zet. Marianne Franken is in de leer geweest bij Martin Monnickendam, van wie ook een handjevol doeken worden getoond – al is hij niet in een kamp vermoord – en exposeerde samen met Mondriaan, Sluijters en de al eerdergenoemde Else Berg.

58609-bitter-sweet

Marinus van Raalte (Rotterdam 1873-1944 Bergen Belsen), Stadsgezicht van Amsterdam, 1920-1929. Olieverf op doek, 60 x 90 cm.
Collectie Drents Museum, schenking Stichting Schone Kunsten rond 1900 (foto: Tom Haartsen)

De levens van alle kunstenaars van wie doeken, tekeningen, schetsen, affiches en wat dies meer zij te zien is, eindigen in de Tweede Wereldoorlog. De tekstbordjes maken er melding van. Soms werd hun kunst gered, zoals dat van Samuel Jessurun de Mesquita door Escher. Soms werd het pas later op een veiling ontdekt, zoals dat van Abraham Fresco, wat een ware ontdekking betekent.

Op de kop van de tentoonstellingszaal is ruimte gemaakt voor vier in Putten wonende communistische kunstenaars die betrokken waren bij het verzet: Jo Bezaan, Dorus Roovers, Henk Henriët en Eduard Hellendoorn. Dit regionale accent, waar de curatoren in Nunspeet altijd sterk in zijn, doet niets toe of af aan wat de hoofdtentoonstelling al (aan)toont: het werk van zowel de joodse als de communistische kunstenaars is volledig ingebed in (inter)nationale kunststromingen.
Zo doen de boeren van Jan Bezaan door hun hoekige koppen denken aan het expressionisme van Van Goghs Aardappeleters, net als een affiche die Ward Hellendoorn voor het Crisis Comité maakte.

Bitter zoet

58602-bitter-sweet

Abraham Fresco (Den Haag 1903-1942 Auschwitz), Koninginnedag in Scheveningen, ongedateerd. Collectie Joods Virtueel Museum

Misschien is de uitdrukking dat het hier in zijn totaliteit gaat om kunst die je ‘Bitter sweet’ zou kunnen noemen, nog de meest rake. Eén van de collectioneurs van joodse kunst, Michiel Levit, sprak deze woorden uit: ‘De herinnering, dat wat je nooit mag vergeten’ speelt aldoor mee. Hij werd op het spoor gezet van het joodse verleden door de foto’s die Roman Vishniac er in Oost-Europa van maakte. Op de website van het museum is een interview met hem te zien, en met een andere verzamelaar, Harry Mock.

Al met al is op deze manier, in het jaar waarin 75-jaar bevrijding wordt gevierd, een mooi monument opgericht voor vijfentwintig kunstenaars van wie werk wordt getoond, van verdienstelijk tot kwalitatief  hoog niveau. Daarom is de tentoonstelling niet alleen interessant voor kunstliefhebbers, maar ook voor mensen die meer geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van het Nederlandse jodendom. Dat bleek, want het was druk. Drukker dan ik ooit in dit museum heb meegemaakt. Een opsteker na de tijdelijke sluiting vanwege de maatregelen naar aanleiding van de Covid-19 pandemie.

Ook voor mensen die om wat voor reden niet in staat zijn één of beide exposities te bezoeken, valt er niet alleen op de website van het Noord-Veluws Museum veel interessants te zien en te lezen, maar ook op een website die hier terecht onder de aandacht wordt gebracht: www.joodsvirtueelmuseum.nl