Boeken / Fictie

Onmogelijke liefde van een half-heks

recensie: Grimmige avonturen van Sabrina, seizoen van de heks– Sarah Rees Brennan

Voor wie de Netflix-serie niet kent is het boek Sabrina van Sarah Rees Brennan gewoon een modern sprookje of beter nog: een verhaal van een onmogelijke liefde tussen een half-heks en een gewone sterveling. Het boek verhaalt over de worsteling van een jongvolwassene, die lijkt te moeten kiezen, maar waarbij de liefde lonkt en pronkt.

Persoonlijk is uw 8WEEKLY recensent een vreemde in de wereld van Netflix. Wie daar weleens op zoek is naar vermaak zal mogelijk de serie, waarvan dit boek een uitvloeisel is, wel kennen. Uw recensent duikt dit boek in zonder ook maar iets van deze serie te hebben gezien. Dat is de manier waarop je een boek normaalgesproken benadert dus.

Duistere wereld van magie

Voluit heeft het boek de titel: Grimmige avonturen van Sabrina – Seizoen van de heks, maar voor de titel moet volgens de schrijfster nog staan: De voorgaande geschiedenis, wat een vertaling is van “De prequel”, dat we op de kaft lezen. De schrijfster Sarah Rees Brennan suggereert met deze titel dat er mogelijk nog meer delen zullen volgen of al geschreven zijn. Het boek is de voorloper op de avonturen in de Netflix-serie

Het boek kent een bijzondere indeling, waarbij we verhaallijnen lezen op wit papier met zwarte letters en delen op zwart papier met witte letters. Deze laatste zijn de “duistere gedachten”, die een inkijkje geven in de zogenaamde duistere kanten van de heksenwereld. Het nadeel van de zwarte pagina’s is dat ze moeilijker lezen in verband met het lastige contrast tussen niet helemaal zwart maar gemêleerd zwart/wit en de witte letters. Toch is ondanks deze handicap het boek wel een boek dat je wenst uit te lezen en niet terzijde legt. Bovendien voegen de zwarte katernen wel degelijk wat toe aan het verhaal dat verteld wordt. Het kijkje in de duistere wereld van de magie geeft een extra draai aan het verhaal.

Liefdesverhaal met duistere spanning

Het verhaal gaat over Sabrina Spellman, die op het punt staat om haar heksenbestaan volledig te aanvaarden omdat ze zestien jaar zal worden. Sabrina is net als haar vader een half-heks, want haar moeder was een sterveling. Feitelijk zou ze dan zelfs kwart-heks zijn. Net als haar vader, die een beroemde, krachtige en invloedrijke heks was, voelt Sabrina liefde voor een sterveling: Harvey Kinkle. Deze jongen is ook dolverliefd op haar, al wil ze dat niet helemaal geloven en laat ze hem betoveren, nadat hij naar een ander meisje heeft gekeken. Die betovering maakt dat hij alleen maar haar ziet en niet meer naar anderen zal omkijken. Ondertussen trekken haar familieleden aan Sabrina om haar toch bij hen te houden. Op de achtergrond is neef Ambrose haar grote beschermer. Ambrose is door een betovering gekluisterd aan het huis, waar Sabrina met een aantal tantes woont en wat ze haar thuis noemt.

De verwikkelingen van Sabrina en Harvey vormen de kern van het boek, dat de spanning weet vast te houden. De duistere wereld van de hekserij vlecht prima tussen het verhaal door, zodat we een heerlijk inkijkje krijgen in de lastige liefdesgeschiedenis. Dat alles maakt voor iedereen die wel openstaat voor een modern sprookje Grimmige avonturen van Sabrina – Seizoen van de heks tot een boek waar je je vele uren in kan verliezen.

de drie albumcovers
Muziek / Album

Blues en Covid-19 omarmen elkaar

recensie: Bluesupdate volume 13: Johnny Mastro & Mama's Boys, Popa Chubby, Tiny Legs Tim
de drie albumcovers

Het is niet gek om de blues te krijgen van de Covid-19-toestanden, die de wereld nu al meer dan een jaar teisteren. Artiesten kunnen niet op tournee maar willen zich wel uiten. Dat doen ze dan in nieuwe muziek. Bij de pakken neer gaan zitten is geen optie! In deze elfde editie van de blues update gaat onze aandacht naar gruizig en soms heerlijk stevig werk van hoog niveau.

Natuurlijk kennen liefhebbers Popa Chubby en Tiny Legs Tim al. Johnny Mastro zal misschien minder bellen doen rinkelen. Voor uw 8WEEKLY-recensent is Mastro een volledig nieuwe naam, maar enig onderzoek leert dat het zeker geen onbekende in het bluesgenre is. Tijd dat hij ook wat breder bekend gaat worden.

Johnny Mastro & Mama’s Boys

Het album Elmore James for President dondert als een razende over de luisteraar heen. Met de gruizigheid waarmee we Ian Siegal associëren kunnen we gerust ook Johnny Mastro typeren. De voodooklanken waarmee Mastro en band zich bedienen waaieren allerlei kanten op van de bluesscene. En ook die kant kennen we van Siegal. Laten we er vooral voor waken om te beweren dat het een kopie zou zijn. Mastro heeft genoeg eigenheid in zijn muzikale benadering om het album snel te herkennen als je het na een tijdje weer zou opzetten.

In dertien tracks weet de band een verpletterende indruk achter te laten, die meteen de honger naar een live-optreden lijkt te verschroeien. Voordat dat kan plaatsvinden in deze coronatijd, zullen we het moeten doen met de formidabel ingeblikte enthousiaste ruwe bolster, die we Johnny Mastro & Mama’s Boys gerust mogen noemen. Of het met een blanke pit is, zoals het spreekwoord luidt, valt nog te ontdekken. De titels als ‘Child Wolf’, ‘Wildman Call’ en ‘Bottle Won’t Save You’ doen wat anders vermoeden, maar zoals zo vaak kan schijn anders uitpakken.

We leren uit de releasesheet dat dit het dertiende album van de band is en dat de band reeds vijfendertig tournees in Europa achter de rug heeft en daarbij in vijftien landen optrad. Het mag een wonder heten dat ze voor ons onder de radar zijn blijven vliegen. Met een klein zetje in de rug zou dit nieuwe album hen zomaar ineens ook in de lage landen bij de bluesliefhebbers op het podium brengen, of op een festival als het weer kan. Een feestje bouwen met deze band moet zeker lukken!

Popa Chubby

Op de hoes van het nieuwe album van Popa Chubby, Finfoil Hat, zien we de meester zelf met een mondkapje op, dat overigens op zijn kin hangt omdat hij een shagje rookt met zijn gitaar op schoot. Op deze manier is het een duidelijk tijdsdocument. Wie had ooit gedacht dat we het dragen van zo’n mondkapje als onderdeel van ons dagelijks leven zouden zien?

De muziek van Chubby laat over de periode waarin we zitten ook geen misverstand bestaan. Titels als ‘Baby Put On Your Mask’, ‘Someday Soon (Change Is Gonna Come)’ en ‘Another Day in Hell’ lijken allemaal terug te voeren naar de Covid-19-tijd waarin we leven. Vooral het eerstgenoemde lied gaat hier zeker over, maar – zoals het Popa Chubby betaamt – lijkt het mondkapje uiteindelijk ook het enige dat de dame in kwestie aan hoeft te houden.

De gitaarklanken van Eddie van Halen lijken model te hebben gestaan, als we luisteren naar het rockende bluesnummer ‘Another Day in Hell’. Het is geen kopie, maar de invloeden zijn wel overtuigend terug te voeren naar deze gitaargod en hier mooi verweven in de blues die Chubby ons voorschotelt. Dat is een heerlijke cocktail die staat als het spreekwoordelijke huis. Zwakke momenten zoeken is een hele klus. Of je zou de teksten te serieus willen nemen, zoals bij ‘You Ain’t Said Shit’, waar we eigenlijk heel luchtig over zouden moeten doen, maar voor de diepgewortelde tekstuitpluizer wordt het wel een dingetje om mee aan de slag te gaan.

Inhoudelijk is het titelnummer ‘Tinfoil Hat’ helemaal geënt op wat er in 2020 over de wereld raasde. Daarmee is het album een heel duidelijk tijdsdocument. Maar wel een heel erg lekker blues werkstuk met een stevige drive. Het spelplezier spat zoals gewoonlijk bij Chubby en zijn band uit de speakers.

Tiny Legs Tim

Het album Call Us When It’s Over verscheen alweer in november van 2020, maar krijgt in maart 2021 een re-release, omdat het album volledig was uitverkocht. Tijd om alsnog aandacht te schenken aan dit niet onverdienstelijke werkje van Tiny Legs Tim, dat tot op heden voor ons onopgemerkt is gebleven.

Na de twee eerder beschreven werken kunnen we rustig ademhalen met het album van Tiny Legs Tim, dat heel puntig klinkt, zeker de stevigheid van Johnny Mastro en Popa Chubby mist, maar door het heldere spel des te meer opvalt. De zes composities op deze nieuweling maken het album heel compact en bijna een EP.

Het album is een uitbarsting van de bandleden na een periode van drie maanden isolatie. De emotionele ontlading en energie die daarbij vrijkwam werd voor het zesde album van de band vastgelegd in The Yellow Tape studio in één weekend. De flow en spontaniteit van die live-opnames zullen we als luisteraar nog lang kunnen horen op dit nieuwe werk. Eén cover van R.L. Burnside, ‘Going Down South’, schittert tussen de eigen composities, maar past er prima tussen of beter gezegd: het zet de overige composities allerminst in de schaduw. Vier muzikanten in de standaardbezetting van gitaar, bas en drums ondersteunen de zang van Tiny Legs Tim. Door de nachtelijke opname klinken er zwoele beats en drums door in dit bluesy album, dat de muziek ook geschikt maakt voor de late uren als afdronk van een vette nacht aan muziek. Een opmaat voor een onrustige of onstuimige nacht zou je zomaar kunnen ontwaren. Toch sluit het album af met het lied ‘It’s All Over Now’, of moeten we dat interpreteren als een teken dat de muziek voorbij is en er wat anders kan beginnen?

Boeken / Non-fictie

Abraham Kuyper: bouwer of breker?

recensie: De zeven levens van Abraham Kuyper - Johan Snel & Abraham Kuyper: een biografie - Jeroen Koch

Het academisch jaar 2020/21 is het Kuyperjaar. 140 jaar geleden richtte Abraham Kuyper de Vrije Universiteit op en in 2020 was tevens zijn honderdste sterfdag. Onlangs verschenen ook twee boeken over de oud-premier. Wie was Abraham de geweldige?

Wie Abraham Kuyper (1837-1920) was, is ook na het lezen van twee boeken over hem lastig te zeggen. De vraag wát Kuyper was is eenvoudiger, hoewel het nog niet zo makkelijk is om volledig te zijn. Want Kuyper was vooral heel veel: oprichter van de eerste politieke partij (de ARP), oprichter van de VU, theoloog, predikant, premier, verantwoordelijk voor een kerkscheuring en oprichter en hoofdredacteur van dagblad De Standaard waarin hij dagelijks veel stukken schreef (hij was een alom gewaardeerd journalist).

Historicus Johan Snel heeft ervoor gekozen zijn boek De zeven levens van Abraham Kuyper op te delen in hoofdstukken die elk een rol van Kuypers leven behandelen (Kuyper de journalist, staatsman, wetenschappers, activist etc.). Snel, die aan het promoveren is op Kuypers visie op de journalistiek, beschikt door de digitalisering van oude kranten over meer door Kuyper geschreven artikelen dan eerdere biografen. Wellicht mede als gevolg daarvan weet Snel een heel ander beeld te schetsen van Kuyper dan tot nu toe gebruikelijk was.

De Kuyper van Snel is een heel kleurrijk figuur met idealen die vandaag de dag nog sympathiek in de oren klinken. Hij streed voor verbetering van het lot van het gewone volk, door Kuyper de kleine luyden genoemd (toen al een archaïsme). Hij was een radicale democraat en wilde het machtsmonopolie van de liberale elite – de mannen met dubbele namen, ‘de heren millioenairs’ zoals Kuyper ze noemde – breken. Zowel in de kerk als in de politiek.

Schoolstrijd

Het begon met de schoolstrijd, waarin Kuyper streed voor het recht op en gelijkstelling van bijzonder onderwijs. De orthodoxe protestanten wilden zich niet voegen naar het staatsonderwijs waar vanuit een soort algemeen liberaal christendom werd lesgegeven. Deze strijd verbond de (orthodoxe) protesten en katholieken (die eerder zo verdeeld waren) in hun strijd tegen de liberalen. Vrijheid van onderwijs moest ervoor zorgen dat katholieken katholiek onderwijs konden volgen en orthodoxe protestanten onderwijs dat op orthodox protestantse lees geschoeid was. Door het mobiliseren van de achterban slaagden zij daar uiteindelijk in.

De door hem opgerichte politiek partij (de eerste in Nederland) was met name voor die schoolstrijd in het leven geroepen. Voor wat traditionelere figureren binnen de partij zat hun taak er hiermee op. Niet voor Kuyper: de mobilisering van de achterban smaakte naar meer.

Door het zeer beperkte kiesrecht, waardoor alleen welgestelde heren mochten stemmen, was slechts een kleine bovenlaag van de maatschappij vertegenwoordigd in de Kamer. ARP’ers wisten wel in de Kamer te komen, maar hun achterban was in werkelijkheid veel groter dan het zetelaantal van de ARP deed vermoeden.

Kuyper, die zich eerder al hard had gemaakt voor democratisering binnen zijn kerk, wilde opnieuw de achterban gebruiken om de liberale macht te breken. Het algemeen kiesrecht was hiervoor een geijkt middel.

De ARP was verdeeld. Ook binnen zijn partij botste Kuyper met de mensen met dubbele namen. De aanvoerder van de tegenstanders was Alexander de Savornin Lohman. Uiteindelijk leidde het tot een breuk. De partij die Kuyper had opgericht viel uit elkaar: de groep rond Savornin Lohman ging verder in de Christelijk Historische Unie (samen zouden zij een halve eeuw later met de KVP fuseren tot het CDA).

Tweede Tachtigjarige Oorlog

Tot een breuk kwam het ook in de kerk. En ook daar zette Kuyper zich af tegen een liberale elite. Kuyper, begonnen als een modernist, had zich inmiddels ‘bekeerd’ tot de orthodoxie. De Hervormde Kerk, destijds de volkskerk van Nederland, ging volgens Kuyper aan vrijzinnigheid ten onder. De boel werd volgens hem slechts bij elkaar gehouden door onduidelijkheid over de leer. En als Kuyper ergens niet van hield, was het onduidelijkheid. In 1886 kwam het onder zijn leiding tot een kerkscheuring: hij en zijn volgelingen gingen verder als de Nederduitse Gereformeerde Kerk (die samen met de eerder afgescheiden Christelijke Gereformeerde Kerk samen ging en de Gereformeerde Kerken in Nederland vormden).

Kuyper zag ook dit als een vrijheidsstrijd. Hij noemde het de tweede Tachtigjarige Oorlog. De Hervormde Kerk was nu wat Spanje en de Kerk van Rome toen waren. Kuyper hield van historische vergelijkingen en van grootspraak. Hij vergeleek zichzelf met Luther en Mozes.

Calvinisme als oorsprong van de democratie

De oorsprong van vrijheid en democratie ligt volgens Kuyper ook in de tijd van de Reformatie en de Tachtigjarige Oorlog. In zijn lezingen over het calvinisme zet hij die leer in zes kernpunten uiteen: 1) geen enkele onderwerping van mens aan mens, 2) onderwerping van de mens aan God, 3) alle soevereiniteit bestaat bij de gratie Gods en wordt in toom gehouden door de soevereiniteit in eigen kring, 4) huismankiesrecht, 5) godsdienstvrijheid en 6) onderwijsvrijheid.

Het door hem verder uitgewerkte calvinisme, ook wel eens neocalvinisme genoemd, zette hij neer als een alternatief voor het liberalisme. Niet de Verlichting en de Franse Revolutie, maar de Reformatie enkele eeuwen eerder was de kraamkamer van de democratie. Kuyper voorzag hiermee het gereformeerde volksdeel van een ideologische basis.

Modern of anti-modern?

Een veel genuanceerder beeld van Kuyper komt naar voren in de biografie van Jeroen Koch. Ja, hij was een democraat, maar Koch benadrukt dat Kuyper daar lang ambivalent tegenover stond en het vooral uit opportunistische overwegingen was: het was slechts een middel dat goed van pas kwam om zijn doel(en) te bereiken.

Dat uiteindelijk doel van Kuyper was volgens Koch de herkerstening van Nederland. Het breken met de Hervormde Kerk ging niet om geloofsvrijheid, maar was een tijdelijk en noodzakelijk kwaad omdat de leiders binnen de Hervormde Kerk met hun modernistische ideeën de orthodoxie verkwanselden. Uiteindelijk moest heel Nederland weer op het pad van het ware geloof terugkeren. Evenzo verkwanselde de liberale politieke elite met hun modernistische ideeën de natie. Het mobiliseren van het volk gebeurde in eerste instantie omdat het volk in de ogen van Kuyper wars was van liberale en modernistische ideeën. Deze Kuyper valt nog het best te vergelijken met een hedendaagse aanhanger van de Moslimbroederschap.

Het beeld dat uit de biografie van Koch naar voren komt, is een Kuyper die zich vooral verzet tegen de moderniteit. Snel daarentegen, wijst erop dat Kuyper ondanks zijn bekering tot de orthodoxie, altijd deels de modernist is gebleven die hij in het begin van zijn leven was. En dat Kuyper uiteindelijk het calvinisme als politieke en levensbeschouwelijke visie, erg modern interpreteerde. Die moderne visie van zijn calvinisme bewoog hem tot oprechte inzet voor vrijheid, democratie en gelijkheid. Ondanks zijn verzet tegen de liberalen, was hij op sommige vlakken juist liberaler dan de liberalen.

Hoewel Kuyper veel heeft opgebouwd, heeft hij ook veel gebroken. Dat werd Kuyper in zijn tijd ook verweten, met name het feit dat hij de nationale volkskerk heeft gespleten (hoewel het aantal mensen dat hem volgde tot zijn teleurstelling beperkt bleef). Maar brak hij vanuit de overtuiging dat ieder zijn eigen geloof moest kunnen belijden of brak hij om uiteindelijk Nederland en de Hervormde Kerk weer samen op het rechte pad te brengen? Wie Snel leest, vermoedt eerder het eerste; wie Koch leest, het tweede.

Kuypers erfenis

Waar zowel Koch als Snel het over eens zijn, is dat de verzuiling waar Kuyper ontegenzeggelijk aan heeft bijgedragen nooit zijn bedoeling is geweest – zeker het sterk naar binnen gekeerde karakter van de gereformeerde zuil zal hij niet hebben voorgestaan. Kuyper zette zich niet af van de rest van het land, maar wilde het land veranderen.

Waar de verzuiling een onbedoeld gevolg is van Kuypers inzet, was hij juist op de doelen waar hij zich wel voor inzette niet altijd doorslaggevend. Uiteindelijk was niet Kuyper verantwoordelijk voor het doorvoeren van het algemeen kiesrecht. Op het sociale vlak had Kuyper de beste bedoelingen, maar hij slaagde er uiteindelijk niet of nauwelijks in het lot van de arbeiders en armen te verbeteren met concrete wetten.

Al met al is Kuyper een zeer fascinerende maar moeilijk te vatten figuur in een even zo fascinerende tijd in de Nederlandse geschiedenis. Kochs biografie geeft behalve een gedegen beeld van Kuyper ook een goed beeld van zijn tijd. Het boek van Snel dient meer als introductie, maar zijn kleurrijkere interpretatie van Kuyper maakt nieuwsgierig naar een volwaardige biografie van zijn hand. Wie weet komt dat er nog ooit van.

De zeven levens van Abraham Kuyper: portret van een ongrijpbaar staatsman        
Johan Snel
Prometheus
Prijs: € 25
400 bladzijden
ISBN 9789044645088
Sterren: 4
https://uitgeverijprometheus.nl/catalogus/de-zeven-levens-van-abraham-kuyper.html 

Abraham Kuyper: een biografie
Jeroen Koch
Boom
Prijs: € 44,90
676 bladzijden
ISBN 9789024434114
Sterren: 4
https://www.boomgeschiedenis.nl/product/100-213_Abraham-Kuyper 

Boeken / Non-fictie

De donkere kant van de wetenschap

recensie: Het blinde licht - Benjamín Labatut

Wetenschappelijke revoluties leiden niet altijd tot iets goeds. In het ambitieuze Het blinde licht – dat onlangs genomineerd werd voor de International Booker Prize 2021 – gaat de Chileense schrijver Benjamín Labatut op zoek naar de persoonlijke verhalen die schuilgaan achter enkele gruwelijke ontdekkingen.

Waar ligt de grens tussen genialiteit en waanzin? Valt het de onderzoeker altijd aan te rekenen wanneer die met zijn ontdekking een doos van Pandora geopend blijkt te hebben? Labatuts uitgangspunt is interessant en tot op heden vaak onderbelicht gebleven in de wereld van fictie. In een vijftal korte verhalen lezen we onder andere over de briljante wiskundige Alexander Gothendieck, die zo bang was voor wat zijn ontdekkingen zouden kunnen ontketenen dat hij alle banden met de wereld verbrak.

Dwarsverbanden

Labatut grijpt je meteen bij de lurven in het eerste verhaal ‘Pruisisch Blauw’. Zowel het mosterdgas dat in de Eerste Wereldoorlog werd gebruikt als Zyklon B (het middel dat Nazi’s in de gaskamers gebruikten) blijken hun oorsprong te hebben bij de kleurstof Pruisisch Blauw. In een razend tempo voert Labatut zijn grimmige personages op, waaronder alchemist Johann Dippel (die vermoedelijk Mary Shelley inspireerde voor Frankenstein) en Fritz Haber (die met zijn gasaanvallen in de Eerste Wereldoorlog tientallen duizenden soldaten doodde).

Of neem ‘De singulariteit van Schwarzschild’, over een beduimelde brief die Albert Einstein in 1915 toegezonden krijgt vanuit de loopgraven. Einstein is verbluft: de brief bevat de eerste exacte oplossing voor de vergelijkingen van de door Einstein geponeerde algemene relativiteitstheorie. De schrijver van de brief, Karl Schwarzschild, is wiskundige en tevens luitenant. Zijn oplossing zorgt voor het eerste begrip van het fenomeen ‘zwarte gat’. Helaas krijgt Einstein geen kans om hem te bedanken; vlak na het verzenden van zijn brief overlijdt Schwarzschild aan de gevolgen van een gasaanval.

Tussen feit en fictie

Het blinde licht houdt het midden tussen fictie en non-fictie. In zijn dankwoord gaat Labatut hier kort op in: ‘Pruisisch blauw’ bevat slechts één fictieve passage. De daaropvolgende teksten bevatten meer vrijheden, hoewel hij benadrukt de wetenschappelijke concepten wel zoveel mogelijk trouw gebleven te zijn.

Het past wellicht in de Zuid-Amerikaanse magisch-realistische traditie, maar desondanks is het soms frustrerend niet te weten welke delen fictie zijn en welke niet. Eigenlijk wens je iets op te steken van de leeservaring, maar Labatut dwingt je vervolgens Wikipedia erop na te slaan wil je écht weten hoe het zit. Het is de vraag of we in tijden van nepnieuws en deepfakes wel zo veel behoefte hebben aan nog meer vervagende grenzen.

Daarnaast zullen de complexe wetenschappelijke theorieën en concepten die voorbijkomen de pet van de meeste lezers te boven gaan. Enige explicaties zouden welkom zijn om de lezer bij de les te houden. Onduidelijk blijft vooral wat Labatut exact wil bewerkstelligen en hij laat de lezer hierdoor  achter met een wat onbestemd gevoel.

Boeken / Non-fictie

De geheimen van de Franse keuken doorgrond

recensie: Oui, Chef! - Bill Buford

Eerder stortte journalist Bill Buford zich op de Italiaanse kookcultuur, wat resulteerde in de bestseller Hitte. In Oui, Chef! zijn de Fransen aan de beurt, en wel in het bijzonder Lyon; de culinaire hoofdstad van Frankrijk.

Als er iets is waar je Buford niet van kunt betichten, dan is het wel een gebrek aan doorzettingsvermogen. Hij is erop gebrand te leren koken als een Franse topchef en dus zal hij een sterrenchef bereid vinden het hem te leren. Maar alleen al het gerucht dat de Lyonezen niet gesteld zijn op buitenstaanders, zou voor menigeen genoeg zijn om de handdoek in de ring te gooien. De voormalige New Yorker-redacteur laat zich echter niet zomaar uit het veld slaan. Alle bureaucratische rompslomp ten spijt, weten hij en zijn vrouw een Lyonees appartement te bemachtigen (dat ze als ware expats volstouwen met IKEA-meubels). Ook hun driejarige tweelingzoons moeten eraan geloven: de komende jaren ruilen zij hun donuts in voor chocoladebroodjes.

La vieille pâte

Buford doet verwoede pogingen een stageplek te bemachtigen in een sterrenrestaurant, maar de topchefs blijken – niet geheel verwonderlijk – niet zo happig op een vreemde in hun keuken. Gelukkig is daar bakker Bob, een zachtaardige man die het beste brood van de hele stad bakt. Ook al realiseren beide partijen zich dat de bakkerij slechts een tussenstation is, toch is Bob meer dan bereid om Buford de grondbeginselen van de Franse keuken bij te brengen. Waar zou een Franse maaltijd zijn zonder brood?

Bob blijkt niet veel affiniteit met hygiëne of structuur te hebben. Zijn werkwijze is briljant in zijn eenvoud: als gist gebruikt hij een enkel stukje deeg van de vorige dag. Maar het echte geheim zit in het meel dat Bob gebruikt. Lekker meel betekent lekker brood, maar helaas wordt het door Bob verguisde ‘fabrieksbrood’ steeds meer de norm in Frankrijk. Het maakt Bob oprecht triest dat er Fransen zijn die opgroeien zonder ooit ‘echt’ brood te eten.

Waar een wil is

De namen uit de Michelingids blijven lonken en dus gooit Buford het over een andere boeg: hij schrijft zich in bij L’Institut Bocuse, de enige koksopleiding in Frankrijk die er écht toe doet. Middels trial-and-error leert hij hier het echte werk: van een goede omelet bereiden (die zacht en veerkrachtig is) tot een vakkundig gefileerde zeebaars (iedere graat afzonderlijk eruit trekken).

De opleiding blijkt een gouden greep: uiteindelijk neemt topchef Mathieu Viannay Buford aan als stagiair in zijn met een Michelinster-bekroonde restaurant La Mère Brazier. Het is hier waar Oui, Chef! het meest boeit; op de werkvloer waar het allemaal gebeurt. Een harde wereld ook, waar een auto-ongeluk krijgen geen geldige reden is om de volgende dag niet op werk te verschijnen.

Dankzij Bufords zelfspot en zijn luchtige kijk op het leven beklijven toch vooral de grappige anekdotes. Zoals zijn hachelijke onderneming op een bergtop een klooster te bezoeken dat hij kent uit een boek van Brillat-Savarin. Ondanks zijn voorbereidingen en zijn verbazing over het feit dat niemand anders van de zonnige weekenddag gebruikmaakt om deze historische plek te bezoeken, is het pas bovenop de berg dat hij erachter komt dat het klooster al is afgebroken – enkele eeuwen geleden.

Oui, Chef! is zo’n boek ongecompliceerd boek dat heerlijk voortkabbelt en onderwijl steek je het een en ander op over de Franse keuken. Toch is het de vraag of het ook niet-foodies genoeg kan boeien, daarvoor is het aardige maar uiteindelijk toch niet wereldschokkende verhaal over iets te veel pagina’s uitgesmeerd.

Boeken / Non-fictie

Een dappere geschiedvertelling

recensie: De geschiedenis van mijn seksualiteit - Sofie Lakmaker

Open, onbevreesd en intiem: dát kenmerkt het debuut De geschiedenis van mijn seksualiteit van Sofie Lakmaker, dat gaat over haar coming out als lesbiënne. Met een grote mond, maar met een klein hartje raast ze door herinneringen heen die haar hebben gevormd op haar queeste. Een beminnelijke schrijfster, die je inpakt met haar stilistische vernuft.

Ongeveinsde dapperheid

Vol ongeveinsde dapperheid begint Sofie Lakmaker aan haar verhaal: “[…] ik ben gewoon iemand die heel graag vrouwen penetreert […].” En op die koers vaart haar openhartige debuutroman De geschiedenis van mijn seksualiteit voort. Het boek leest als één lange filosofische overpeinzing over de personen die komen en gingen – en soms zelf bleven – in haar leven en dat gaat gepaard met een flinke dosis zelfspot, frustratie en zo nu en dan een vlaag pure stoerdoenerij.

Met de titel De geschiedenis van mijn seksualiteit is geen woord teveel gezegd: in haar eerste boek is Lakmaker zelf onderwerp van (eigen) studie. Voor dit boek keert ze zichzelf binnenstebuiten. Behoorlijk persoonlijke dingen, zoals haar ontmaagding en haar ontmaagder (?), blijven niet onbesproken. Het is alsof ze op de troon van Oprah is gekropen en op een gewiekste wijze alle veel te gevoelige zaken uit zichzelf heeft getrokken en heeft opgetekend. Daarmee wint ze meteen de waardering van haar lezer. Het is haast een uitnodigend gebaar, waarmee ze lijkt te willen zeggen dat ze geen geheimen voor haar lezers heeft. Die geheimen zijn allemaal stukjes van haarzelf, die aan elkaar gelijmd zijn en worden gepresenteerd als een volwaardige roman.

Het boek heeft een blog-achtige lading, waarin haar ervaring als columniste voor De Groene Amsterdammer en Linda.meiden naar voren komt. Ze heeft een goed oog voor de details in haar omgeving en doet hiervan vervolgens een opmerkelijk verslag in de vorm van een grappige anekdote, die lang blijft spoken in je hoofd. Het heeft aan de ene kant ook iets rommeligs en het doet enigszins onaf aan. Het is immers geen chronologisch verhaal dat ze ten gehore geeft, zoals ze zelf al aangeeft, maar het is een fragmentarisch verhaal. Iedere anekdote die passeert, draagt herkenbare, terugkerende elementen in zich: humor gekoppeld aan mensen ‘roasten’ (afzeiken) ondersteund met aan de lezer gerichte zinnen als ‘Snap je?’ en ‘Weet je wel?’. Deze laatste vragen, die nogal als ‘cool’ overkomen, worden naar het einde van het verhaal toe haast ondragelijk vanwege de eindeloze herhaling ervan.

Filosofe aan het woord

Wat zeker niet ondragelijk wordt, is haar vermogen op humoristische wijze te reflecteren op situaties die voor iedereen herkenbaar zijn. Zoals het ‘feit’ dat mensen in de universiteitsbibliotheek niet komen om te werken, maar om te flaneren met een koffie in de hand (denkend aan al het scriptiewerk dat later verzet gaat worden). Ook weet Lakmaker net die woorden uit de kiezen, waardoor je hardop moet schaterlachen. Zo beschrijft ze menigmaal een studiereis, zoals de studiereis in Kalingrad, waar ze met haar studiegenoten eindigde voor een verkeerd gebouw: “Je voelt dan gewoon hoe dat gebouw zijn lachen inhoudt.” Overigens heeft Lakmaker genoeg levenslessen voor haar lezers, vooral als het over de liefde gaat, want dáár draait dit boek ook grotendeels om.

Neem nu haar advies om te checken of je echt, maar dan ook écht verliefd bent: “Dat is ook een manier om te controleren of je last hebt van hevige verliefdheid: je bent opeens al je ideeën kwijt.” Deze levenslessen worden afgewisseld met rake observaties over seks, maar dan wel overgoten met een ‘filosofisch sausje’: “In feite is seks net zoiets als een waterleiding: heel vervelend als je er gedoe mee hebt, en je kunt ook eigenlijk niet zonder. Maar dat betekent niet dat het hele leven om waterleidingen draait.” Vervolgens legt ze, als de filosofe die in haar huist, een verband tussen mensen die zich bezighouden met verbanden waar de rest van de wereld het nog niet over eens is en met eenzaamheid en depressie.

Soms raakt ze ook zo verwikkeld in een discussie met andere mensen uit haar leven die hier dienst doen als personages, dat Lakmaker allemaal zijpaden inslaat en het zo voor elkaar weet te krijgen om verwijzingen naar de literatuur te verweven in haar eigen boek. Door de intertekstuele verwijzingen naar David Copperfield, J.D. Salinger, Simone de Beauvoir, Arnon Grunberg, Frida en nog een handjevol (woord)kunstenaars, krijg je goed in de gaten dat Lakmaker zich voorheen al heeft ingespannen om zelf een ‘Grote’ te worden.

Die kans wordt haar nu geboden door haar halfbroer, Daniël van der Meer, die samen met Toine Donk in 2011 uitgeverij Das Mag oprichtte. Zij twee hebben Lakmaker naar eigen zeggen lang lastig gevallen om haar verhaal te delen met de wereld in de vorm van een boek, terwijl Lakmaker zelf nogal sceptisch was over hun idee om ‘de reis’ die zij maakte als achttienjarige in boekvorm de wereld in te brengen: “Weet je wat ze almaar zeiden, over die reis die ik maakte toen ik achttien jaar oud was? ‘Hier zit een roman in.’ Het is niet zo vriendelijk om te zeggen, maar bij mijn uitgeverij zeggen ze dat ongeveer bij alles.” Dit soort passages doen vermoeden dat Das Mag een ongeredigeerde Lakmaker aan het woord laat, precies zoals ze door het leven banjert: steevast lak hebben aan alles en iedereen.

Ontiegelijke schijt of pure stoerdoenerij?

Het feit dat Lakmaker zo’n ontiegelijke schijt heeft aan alles, maakt van haar een sterke protagonist. Aan de andere kant lijkt ze ook een persoon te zijn die maar weinig kan dulden. Kom niet bij Lakmaker aanzetten met een verhaal van even grote lengte als dat van haar zelf; het gezeik van anderen kan ze maar in zeer kleine mate tot zich nemen. Daardoor plaatst ze zich – onbedoeld – boven anderen. Toch is het niet alleen pure stoerdoenerij die haar van het hart moet: Lakmaker laat ook inzien hoe ontzettend kwetsbaar ze is. Al meer dan eens bleek dat anderen ook geen blad voor de mond namen: zo namen enkele personen haar fysieke veranderingen kritisch onder de loep. Dat ze haar lange, blonde lokken verwisselde voor een kortgewiekt hoofd, benadrukte voor sommigen dat ze ‘aantoonbaar lesbisch’ is geworden. Op zulke momenten komt – pas op, dit is misschien too much information voor je – bij Lakmaker de diarree naar boven gekropen en krijgt ze moeite met slikken.

Waar je als lezer moeite met slikken van krijgt, is het droevige einde van dit boek. In het laatste, derde deel van het boek ‘Elias Welverloren’, vertelt Lakmaker over de ziekte en het verlies van haar moeder. Op het moment van lezen, realiseer je je dat zo’n ingrijpende gebeurtenis iedereen boos en verdrietig achterlaat en dat dát misschien het overheersende gevoel was toen Lakmaker alle voorgaande hoofdstukken schreef. Dit maakt de betrokken lezer nieuwsgierig: is dit één groot, hetzij chaotisch gestructureerd verhaal waarin Lakmaker alles als een razende millennial in één keer van zich heeft afgeschreven of wordt zij dadelijk de ‘Grote’ die ze wil zijn en waarvan anderen denken dat ze het kan worden?

Wat de uitkomst ook mag zijn, Lakmaker heeft bewezen dat ze stilistisch scherp uit de hoek kan komen en genoeg heeft om een boek te vullen. De vraag is nu of ze ook een gelaagd boek kan schrijven dat niet gegrondvest is op autobiografische gronden (al maakt het boek je hongerig naar het vervolg: lukt het haar om meer te gaan leven als jongen en minder als meisje, zoals ze zich voorneemt?). Het is te hopen dat Lakmaker naast het bakken van pizza’s, een tweede hobby heeft gevonden in het schrijven.

Boeken / Fictie

Hoop was nog nooit zo schaars

recensie: Shuggie Bain - Douglas Stuart

Shuggie Bain heet hij en hij staat nu al met 10-0 achter in het leven. Het naar het hoofdpersonage vernoemde debuut van Douglas Stuart gaat over een jongen die opgroeit in alle mogelijke ellende. Inhoudelijk een vernieuwend boek te noemen, vanwege de afwezigheid van literaire pretenties, maar wel erg stroef om doorheen te komen.

Een vreemd luchtje

Er zit een vreemd luchtje aan boeken die 32 keer zijn afgewezen, voordat ze de boekenkasten van boekhandelaren bereiken. Zo ook de roman Shuggie Bain van de Schotse auteur en modeontwerper Douglas Stuart. Na 10 jaar ploeteren en wroeten in zijn eigen naargeestige jeugd, voltooide de Schot dit rauwe, min of meer autobiografische debuut en won hij The 2020 Booker Prize. Het is vermoedelijk een grote strijd geweest voor de auteur om dit verhaal op te pennen, maar wellicht nog een grotere hindernis voor de lezer om zich er doorheen te worstelen. Dit verhaal is namelijk zó rauw en het is haast onmogelijk om hoop te koesteren voor de zielige hoofdpersoon, die vele gelijkenissen toont met de auteur zelf. Doorzettingsvermogen, een sterke maag en een hele dosis medelijden, zijn noodzakelijk voor de lezers die zich wagen aan deze té realistische roman.

Rare snuiter

Het verhaal centreert zich om de jonge ‘held’ Shuggie Bain, die een verstoorde relatie met zowel zijn vader als zijn moeder heeft. Zijn moeder is – tegen wil en dank – de grootste zuipschuit van heel Sighthill en Pithead, een verzonnen plaatsnaam die vermoedelijk gebaseerd is op de plaats Cardowan (ten noordoosten van Glasglow). Of van, kortom, vrijwel iedere troosteloze plaats die dienstdoet als decor in het boek van Stuart dat zich afspeelt in de jaren ’80 en ’90. Shuggie’s vader Hugh ‘Shug’ sr. Bain is een bijfiguur die niet vaak opgevoerd wordt in de roman, maar zijn afwezigheid wordt steevast gekenmerkt door walging en wanhoop. Diens leven is een aaneenrijging van de taxiritjes die hij dag en nacht draait en daarbij is het eerder regel dan uitzondering dat hij met vrouwelijk schoon in de kofferbak duikt. Shuggie’s knappe moeder Agnes bezwijkt hieronder en grijpt bij het minste of geringste naar de fles. Dit tot grote afschuw van Agnes’ vader Wullie en moeder Lizzie, bij wie het gehele gezin inwoont (tenminste, in de beginjaren). Dat wil zeggen: Agnes, Hugh, Shuggie én Catherine en Alexander (kortweg ‘Leek’). De twee laatstgenoemden zijn Agnes’ kinderen uit haar eerste huwelijk met de goedaardige Brendan McGowan.

Toen Leek nog in de luiers zat, verliet ze hem prompt op een dag om zich in een ongelukkig leven met Hugh Bain te storten. Vanwege de afwezigheid van Hugh is Shuggie al vanaf jonge leeftijd de aangewezen persoon om voor zijn moeder te zorgen. Om ervoor te waken dat Agnes overlijdt in haar eigen braaksel én om ervoor te zorgen dat Agnes niet volledige slaagt in haar talloze, halfslachtige zelfmoordpogingen. Op haar gelukzalige momenten geniet Agnes van haar dansgrage zoon, die zijn kleine porseleinen beeldjes dagelijks oppoetst en het huishouden nog enigszins bestiert. Shuggie’s ouders kunnen hem echter niet hoeden voor de pesterijen waar Shuggie aan ten deel valt. Met zijn gelakte schoenen en ‘bekakte’ accent is hij maar een rare snuiter in de ogen van de buurt én in die van zijn klasgenoten. En dat is ook meteen hetgeen wat dit boek zo kenmerkt: in de volslagen eenzaamheid die Shuggie neerdrukt, probeert hij – zo goed als dat gaat – zijn moeder in leven te houden.

Tedere blik

Het is haast opmerkelijk te noemen hoe teder Shuggie’s blik naar de wereld toe blijft, als je leest wat hij op een doordeweekse dag moet zien te verduren. Aan het einde van de dag is het maar de vraag of zijn moeder de paar centen die ze te makken hebben, heeft uitgegeven aan drank óf aan eten. Zelfs de buurvrouwen, waaronder de gierige Jinty McClinchy, zijn niet weg te slaan uit de buurt van Agnes en zorgen ervoor dat ze het drinktempo er stevig in houdt. Hoewel het verhaal is geschreven vanuit een auctoriaal perspectief (een alwetende verteller die behoorlijk afstandelijk vertelt), blijkt uit de gedragingen van Shuggie dat hij een niet al te grote haat koestert jegens de buurt- en schoolkinderen die hem vanbinnen kapot maken. Nee, zijn haat spaart hij op voor de vrouw die zijn moeders leven verwoest: Joanie Micklewhite. Dat is de vrouw die Hugh verkiest boven de knappe Agnes met haar woeste, zwarte krullen, nadat Hugh zijn gezin heeft gedumpt in het mijnwerkers plaatsje Pithead, waar vele huishoudens met werkloze vader gehuisvest zijn. Jaren later, als Catherine en Leek het ouderlijk huis zijn ontvlucht en Agnes zich de woede op de hals heeft gehaald van iedere buurvrouw, besluiten Agnes en Shuggie om naar East End te verhuizen en gunnen ze zichzelf een tweede kans. Maar, zoals te verwachten, wordt die hoop wederom door Agnes zelf in de kiem gesmoord. De dan vijftienjarige Shuggie staat dan op een wankel punt in zijn leven: is zijn moeder daadwerkelijk nog te redden of is het tijd om zijn oogkleppen af te zetten?

Trieste figuren

Wat een daadkracht steekt er achter een basisschoolkind dat de kots van zijn moeder letterlijk uit haar kunstgebit pulkt. Dat maakt van Shuggie zo’n empathisch hoofdpersonage, al helemaal in vergelijking met de trieste figuren in zijn leven. Het wordt gaandeweg steeds lastiger om sympathie op te brengen voor Shuggie’s familieleden en dan met name voor Agnes, die slachtoffer wordt van haar eigen, onbereikbare dromen. Haar oneindige drang om een glamoureus leven te leiden, vol bontjassen en panty´s zonder ladders, staat zo ver af van de werkelijkheid, dat andere vrouwen denken dat ze het te hoog in de bol heeft. Het is daarnaast ontzettend pijnlijk om te lezen hoe volwassen mensen meer van alcohol kunnen houden dan van hun eigen vlees en bloed en dat ze over het hoofd zien hoeveel hun eigen kinderen van hen houden en toch naarstig zoeken naar de liefde van een ander. Het is knap hoe een jochie van slechts zeven jaar (zo oud is hij als het verhaal van start gaat) met deze situatie omgaat.

Hoeveel respect je ook krijgt voor Shuggie, het is de vraag wat je precies moet aanvangen met zulk een roman van meer dan vierhonderd pagina’s. Het is simpelweg een feit dat dit boek niet makkelijk wegleest, omdat het een duizelingwekkend aantal duistere ingrediënten als ‘armoede’, ‘homofobie’, ‘alcoholisme’ en ‘misbruik’ met zich meedraagt. Deze gevaarlijke mix van elementen zorgt ervoor dat het boek een neerwaartse spiraal kent zonder enige karakterontwikkeling van de personages. Overigens praten de personages in een Schots accent, waarbij het de vraag is of de vertaling daarvan recht doet aan het origineel. De personages lijken nu te zijn weggewandeld uit de Haagse Schilderswijk met hun Hollandse tongval. Zo spreekt Jinty gemenig over Agnes tegenover Agnes’ potentiële nieuwe lover Eugene: “Ze ken ’t niet hellepe. ’t Is gewoon ’n vloek! Zo gauw as ze ’n diesel hoort ronken, gaat die onderbroek uit en hop, daar begint de meter te lopen.”

Weinig sierlijk

Het verhaal zelf is zeker niet sierlijk te noemen, maar de auteur bewijst wél zijn vermogen om zijn zinnen op creatieve wijze vorm te geven. Dit doet hij één enkele keer en dan verzaakt hij weer in een sobere, zakelijke stijl. Waarschijnlijk meet Stuart zichzelf deze afstandelijke wijze van schrijven aan, omdat hij dan met een iets meer objectieve bril naar zijn eigen jeugd kan terugkijken. Het opent tevens de ogen van het lezerspubliek dat inziet dat de jeugd die ons allen vormt, niet een gedenkwaardige hoeft te zijn. Deze bittere pil toont aan dat er nog teveel kinderen zijn die al op veel te vroege leeftijd leren om op beide benen te staan. Feit blijft dat dit geen lectuur voor de tere zielen is. Wie dit boek leest, staat zij aan zij met Shuggie om het hoofd fier rechtop te houden in de strijd tegen armoede, onrecht en misschien nog wel de kwaadaardigste van allemaal: alcohol.

Kunst / Expo binnenland

VOOR GROOT EN KLEIN

recensie: Breekbaar - Fragile

Terwijl in coronatijd heel wat musea komen met virtuele tentoonstellingen, rondleidingen, lezingen en wat dies meer zij, is er altijd al zoiets geweest als buitenkunst. In Amsterdam zijn er bijvoorbeeld vitrines in de Sint Antoniebreestraat, de Nieuwmarktbuurt. Speciaal voor de dertig vitrines op de pilaren van de arcade en op de muren aan beide zijden van de straat, maakte kunstenaar Carl van Hees dertig maskers van poeder- en granulaatglas.

Carl van Hees (1964, Willemstad, Curaçao) is van vele markten thuis. Behalve een opleiding op het gebied van glas, bij Toots Zynsky, volgde hij ook workshops als pottenbakker en studeerde aan de toenmalige Academie voor Beeldende Kunsten Sint-Joost (illustratie) en aan de Gerrit Rietveld Academie (mode). Toch is hij vooral als glaskunstenaar bekend geworden. Niet van glas als gebruiksvoorwerp, maar van glaskunst als doel op zich.

Rogier F. (2020), Carl van Hees. Foto: Rogier Fokke

Glaskorrels en -poeder

Bij maskers denk je meteen aan de al dan niet medische mond- en neusmaskers die het gesprek van de dag zijn. Je vergeet echter gemakkelijk dat ze in de (volks)kunst zo oud zijn als de weg naar Rome, en zo actueel als de dag van vandaag. Je komt ze evengoed tegen in musea van volkenkunde als op de Biënnale in Venetië en de Documenta in Kassel.

Maar zijn het wel maskers, die Van Hees maakte? Zijn het niet eerder abstracties van gezichten? Portretten van mensen die Van Hees kent. Qua uitvoering doen ze denken aan zowel oude Afrikaanse maskers als aan het abstracte werk van bijvoorbeeld Arp en Miró. Inhoudelijk dan, want in technische zin heeft hij het proces helemaal zelf moeten uitvinden.

De techniek die hij gebruikt is een combinatie van het versmelten van glaskorrels (fusing) en het maken van pasta van fijngemalen glaspoeder (pâte de verre). Daarin is zijn werk(wijze) uniek. Op YouTube is er een filmpje over terug te vinden. Bovendien is er een boek verschenen met foto’s van de maskers en daarbij dertig zwart-witfoto’s. Die zetten je op een spoor, want elk masker verwijst naar een bepaalde pose van een gezicht dat de fotograaf ving.

Groot en klein

Toots Z. (2020), Carl van Hees. Foto: Rogier Fokke

Het is leuk om met kinderen langs de maskers te lopen en ze hun vrije fantasie erop los kunnen laten gaan. Of, als ze dat nog niet kunnen, de kleuren te laten benoemen: blauw, rood, grijs, oranje. Grijs, rood en zwart.

Misschien komt het kind wel een ander kindje tegen: een kindergezichtje met een rode neus als van een clown. Zoals een volwassene opeens Simenon tegen het lijf lijkt te lopen, met zijn pijp in de mond. Of De Schreeuw van Munch in de omlijsting van een hart. Of het gezicht in de vorm van de klankbeker van een saxofoon. De ene keer als een geheel, een andere keer opgebouwd als uit losse elementen. Semi-abstract, zoals dat ene, qua vorm afwijkende vierkant, maar allemaal even raak, fantasievol en kleurrijk.

Je zou de maskers aan willen raken, daar vragen ze eigenlijk een beetje om, maar het is een troost te weten dat dit enerzijds in een museum of galerie meestal óók niet kan en anderzijds dat het wel heel fijn is, zo’n laagdrempelige tentoonstelling. Zomaar op straat, langs de weg. Voor groot en klein om er langs te slenteren en je eigen fantasie op los te laten.

Boeken / Fictie

Hartverwelkomende roman

recensie: Welkom bij hotel Flanagans - Åsa Hellberg

Oh, wat een zaligheid. Dat moment dat je een heerlijk boek uit hebt en erachter komt dat het pas het eerste deel is van een trilogie. Dat gevoel ervaar je met Welkom bij hotel Flanagans van de Zweedse auteur Åsa Hellberg. Deze naar de (eveneens Zweedse) serie Vår tid är, beter bekend onder de naam The Restaurant, riekende roman is een welkom boek voor alle liefhebbers van Lucina Riley en Anne Jacobs.

Eerlijk is eerlijk: je wordt niet meteen weggeblazen door de fantastische schrijfstijl van Hellberg. Het verhaal is er niet minder om: de charmante Zweeds-Engelse Linda Lansing wordt op haar 21ste levensjaar eigenares van het fameuze hotel Flanagans. Slechts luttele minuten nadat haar vader zijn laatste adem heeft uitgeblazen, krijgt ze (tot groot ongenoegen van haar neven Laurence en Sebastian) het grootste Londense hotel Flanagans in handen. Vanaf dat moment wedijvert ze zozeer met haar neven, dat ze geen tijd heeft voor de liefde. Of wel?

Wanneer ze tegen de rijzige gestalte met de naam Robert Winfrey aanloopt, wordt haar lichaam aangewakkerd zoals nooit tevoren. Lansing is een innemende figuur, een van het meer zorgzame type die de mensen om haar heen door dik en dun steunt én een bazin die het beste wil voor haar medewerkers. Zo lees je gedeeltelijk vanuit het perspectief van werknemers Elinor, Emma en Alexander en zeer gedeeltelijk vanuit dat van Robert Winfrey. Elinor krijgt te maken met het ene na het andere vooroordeel, vanwege haar getinte huidskleur. Zo wordt zij hoogstpersoonlijk door de manager van het populaire restaurant Mozart naar buiten gegooid. Tekenend voor de tijdsperiode waarin dit verhaal zich afspeelt: Elinor, Emma en Alexander zijn jongvolwassenen rond de 18 jaar in het jaar 1959/1960. Niet het gehele boek draait om de start van de sixties. Het verhaal kent namelijk geen chronologisch verloop: door middel van flashbacks worden we meegenomen naar een eerder decennium, naar 1949, als Linda Londen accepteert als haar nieuwe woonplaats en daarbij ondersteund wordt door haar grootmoeder en haar nieuwe, stinkend rijke BF Mary.

‘Wegleesroman’

Dit verhaal is een heerlijke ‘wegleesroman’ à la de serie over Het weesmeisje van Anne Jacobs en De zeven zussen-serie van Lucinda Riley. Ieder pakkend element lijkt aanwezig: een beminnelijke hoofdpersoon, het klassieke thema ‘liefde’ wordt afgewisseld met passages over dood en verderf, de moeizame relatie tussen familieleden, de innige vriendschappen, het herwinnen van het geloof in jezelf en ga zo maar door. De grootste parallel betreft de hoofdpersonages: ook Hellberg laat een heldin optreden als de belangrijkste figuur in het boek. Linda Lansing is een workaholic, die naar eigen zeggen op haar eenendertigste ‘doodmoe’ is van het harde hotelleven. Ze staat zichzelf toe om twee keer per jaar nieuwe kleren aan te schaffen voor haar ranke gestalte.

Shoppen, maar ook een man liefhebben: het is niet aan haar besteed. Dat is voornamelijk de verdienste van een vervelende ervaring in haar leven. Een van de mannen met wie ze in het jaar 1949 rollebolt in een van haar eigen hotelkamers, blijkt onder één hoedje te spelen met haar neef. En niet alleen de liefde stelt haar teleur. Op een gegeven moment wordt duidelijk wat voor smerig spelletje haar neven en tante spelen. Zij besluiten haar in 1959 volledig te dwarsbomen door hun aandelen van Flanagans te verkopen en zelf een Nieuw Flanagans te bouwen. Met lede ogen ziet Linda dat haar hotelgasten vroegtijdig uitchecken, omdat er verderop in de straat hard geklust wordt aan het nieuwe hotel van haar neven. De grote vraag is: ‘Lukt het hoteleigenaresse om haar o zo geliefde Flanagans in leven te houden?’

Back to the roots?

Aangezien Linda zo sympathiek overkomt, wens je haar het beste toe. Ook de herinneringen aan de Zweedse plaats Fjällbacka, gelegen boven Göteborg, doen sprookjesachtig aan. Bij de beschrijvingen van het huisje van Linda’s grootmoeder, krijg je spontaan zin om je koffers in te pakken en naar Zweden te vliegen om door fjorden te varen. Of Linda de Engelse hoofdstad zal verlaten voor de plek waar haar roots liggen, is een vraag die mogelijk beantwoord zal worden in deel 2 van deze trilogie. Het einde van dit boek komt ook ‘onaf’ over. Het is zelfs abrupt te noemen. Net als het licht aan het einde van de tunnel begint te schijnen, krijg je als lezer nog één laatste gebeurtenis te verduren die als een mokerslag aankomt. Wees gerust: deze Hotel Flanagans-reeks is nog lang niet ten einde en er zijn nog genoeg feelgoodromans van Hellbergs hand verschenen. Kleine en laatste dikke spoiler: in deel 2 lezen we meer over Emma´s en Elinors leven in 1985 en in deel 3 blijken hun dochters het hotel te runnen (omstreeks het jaar 2005).

Wie op zoek is naar een fijne roman, die je onder een dekentje en met een warme kop thee in de hand kunt lezen, komt bij deze reeks zeker niet bedrogen uit. Het is een toegankelijke stijl geschreven. Het leestempo ligt verrassend hoog – hetzij in het begin iets minder (noem het gerust een tikkeltje ‘langdradig’ – en de personages nemen een plekje in je hart in. Daarbij is het interessant hoe vlot de perspectiefwisseling gaat; juist die kleine ogenblikken uit het leven van het personeel (een beetje zoals in Downtown Abbey) geeft het boek een verfrissende gelaagdheid. Hopelijk laat Hellberg in de vervolgdelen nog meer van dit soort bijfiguren uit haar pen klimmen.

Boeken / Non-fictie

Orde in de chaos

recensie: De ontdekking van het dierenrijk - David Bainbridge

Wetenschapper aan de universiteit van Cambridge David Bainbridge legt in De ontdekking van het dierenrijk een belangrijk menselijk verlangen bloot: de wens om de werkelijkheid te vatten en te ‘classificeren’.

Kijk naar de geschiedenis van de mensheid en zie: sinds er mensen zijn, pogen zij om de chaotische werkelijkheid overzichtelijk en beheersbaar te maken. Sinds de mens bestaat, heeft hij de werkelijkheid altijd gedeeld met andere dieren. Het was dus van belang deze te kennen en herkennen (welke is giftig/agressief/eetbaar). Daartoe zijn mensen al sinds lange tijd aan het tekenen geslagen. Op de oudste rots- en grottekeningen zijn… ja hoor.. dieren afgebeeld! Zeehonden (Spanje) een wrattenzwijn (Zuid-Sulawesi) bizons, herten, neushoorns, paarden en stieren (Lascaux).

Orde

Lang voordat Darwin het levenslicht zag, gingen geleerden er al vanuit dat achter de variatie aan diersoorten een zekere orde schuilging. Deze orde werd vastgelegd in afbeeldingen. Die staan centraal in dit boek. In De ontdekking van het dierenrijk wordt aan de hand van de afbeeldingen van onze voorouders de geschiedenis van het classificeren geschetst. Een van de bronnen daartoe is de joods-christelijke traditie, want in de bijbel lezen we dat Adam alle dieren een naam mocht geven. Een andere bron zijn de oude Grieken. Aristoteles onderzocht de dieren op Lesbos, beschreef wat hij zag en keek naar mogelijke verwantschappen met andere dieren. Daarbij zag hij het dierenrijk als een hiërarchische verdeling: de mens staat bovenaan, ver boven het dier, en streeft naar goddelijke perfectie.

Bainbridge schrijft bondig en enthousiast. Bovendien is het boek bijzonder leerzaam. Ooit weleens gehoord van bestiaria? Dat zijn middeleeuwse tekeningen over (fabel)dieren vol symboliek, vaak bedoeld om mensen dichter tot God te brengen. In het Aberdeen Bestiarium is te zien hoe Adam de dieren een naam mag geven in het Genesisverhaal.

Aberdeen Bestiarium, anoniem, ca. 1200

 

Evolutie

In de loop van de 18e eeuw kwam de mens, o.a. door ontdekkingsreizen, tot de conclusie dat er nog veel meer diersoorten waren dan gedacht. Al deze nieuw ontdekte diersoorten werden gepoogd aan de bestaande classificatie toe te voegen. Aan het begin van de 19e eeuw (1820) werd zelfs al gediscussieerd over de leeftijd van de aarde en….. evolutie. Bainbridge laat zien dat evolutie veel ouder is dan mensen vaak denken. Oude Griekse filosofen hadden zich al wel eens afgevraagd of dieren misschien uit niet-levende materie waren voortgekomen. Ook vroeg-islamitische denkers hebben het gehad over de ‘strijd om te overleven’, die grotendeels overeenkomt met de theorie van natuurlijke selectie.

Belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de classificatie: John Ray die het concept ‘soort’ bedenkt, toegepast op planten- en dierenrijk. De Zweedse bioloog Petri Artedi die in zijn beroemde Systema Naturae alle levende dingen onderbrengt in een classificatiesysteem. Dan graaf de Buffon, die als eerste de geschiedenis van de aarde indeelde in prehistorische tijdperken. Hij dacht al in de 18e eeuw dat de aarde misschien wel 70.000 jaar oud was. En dat in een tijd dat het christendom hoogtij vierde.

De ontdekking van het dierenrijk is een mooie uitgave, met dikke bladzijden en ontzettend veel afbeeldingen. Eigenlijk is het vooral een prentenboek met hier en daar korte uitleg erbij. De afbeeldingen zijn kleurrijk en fantasievol, tot we bij de huidige tijd komen. Vandaag de dag gebruiken we computers, cijfers en grafieken om het dierenrijk te classificeren (al zijn die soms ook bijzonder kleurrijk). Neem bijvoorbeeld de Interactive Tree of Life van het Europese laboratorium voor moleculaire biologie.

Bainbridge heeft met De ontdekking van het dierenrijk een mooi boek geschreven voor iedereen die geïnteresseerd is in onze biologische geschiedenis, maar ook voor mensen die benieuwd zijn naar het artistieke deel van die geschiedenis.

 

Titelafbeelding: Jacob van Maerlant – Der Naturen Bloeme – Serra (zaagvis) – ca. 1350