Kunst / Achtergrond
special: Basic Instincts – Nederlandse mode in context

Mode tussen gootsteenontstoppers

.

Film / Films

Een onderhoudende film voor jongeren

recensie: The Amazing Spider Man

.

Iedereen die zich afvraagt waarom een nieuwe Spider Man nodig is heeft gelijk. De film weet nergens zijn bestaansrecht overtuigend neer te zetten. En dat is vooral jammer van het talent van Andrew Garfield.

The Amazing Spider Man heeft niet alleen een nieuw gezicht achter het masker, maar ook een nieuwe toon. Andrew Garfield als Peter Parker is niet de nerd die Toby Maquire speelde in de drie recente films. Garfield is eerder een gefrustreerde puber, vooral een underdog, een jongen die trekjes heeft van eerdere karakters uit zijn carrière. Hij maakt van Spider Man een jongen ontdaan van alle mythes, iemand die maar langzaam afrekent met zijn diepere twijfels.

Maar helaas is de stijl van de film jonger dan de serie met Maguire. De film speelt zich grotendeels op school af, en in de dialogen is tienerhumor nooit ver weg. Blijkbaar is de doelgroep van de filmstudio een jong publiek dat minder binding heeft met de oude Spider Man. Martin Sheen en Sally Field zijn in rollen van uncle Ben en aunt May vooral heel moralistisch en voeden het rechtschapen gevoel in de tienerharten. Het langzaam leren kennen van Peter Parkers krachten zorgt voor goedgemaakte freerunning- en skatescènes, maar krijgt geen lading. Het is slechts episch smulwerk voor jongeren.

~

Die dramatische lading en spanning komen pas ver over de helft van de film op stoom. Dan wordt de strijd tussen het goede van Parkers Spider Man en het slechte van Dr. Connors’ alterego The Lizard een echte Marvelfilm. Natuurlijk is dit ook allemaal al eerder gedaan, maar Webb weet de kijker met herkenbare trucs zeker te boeien. Dat het einde van de film wat snel gaat, is dan geeneens een groot breekpunt.

Maar na het zien van The Amazing Spider Man vraagt het oudere publiek zich nog steeds af wat nou de reden is dat deze film zo snel na de andere serie komt. Het is niet de beste Spider Man en ook niet de beste Garfield. The Amazing Spider Man is geen hoogvlieger en al helemaal geen klassieker, maar voor het jonge publiek een prima onderhoudende film.

Muziek / Achtergrond
special: Parkpop triptiek (deel 1)

Wooden Saints: “Groter klein zijn”

.

De aftrap op het Jupiler stage wordt verzorgd door het tienkoppige Wooden Saints. Hoewel ze het podium al aardig vullen, is dit slechts een selectie uit de musici waarmee initiatiefnemers Arjen de Bock (GEM, The Black Atlantic) en Viktor van Woudenberg (Bettie Seveert, hebben gewerkt in de aanloop naar het debuutalbum I know why your house is on fire. Dat het concept om zoveel muzikanten aan een project mee te laten doen ook echt werkt, bewijst de alom geprezen plaat. Maar wat gebeurt er nu het open collectief op het podium steeds meer vaste vorm begint aan te nemen? Houdt het stand?

Ja, dat doet het. Wooden Saints bestaat namelijk uit stuk voor stuk goede instrumentalisten/zangers zodat het eigenlijk logisch is dat er constant instrumenten worden gerouleerd. Sterker nog, het is waarschijnlijk dé manier om alles eruit te halen wat erin zit. Tegen menig verwachting in weet Wooden Saints met tien man prachtige kleine, herfstachtige liedjes ter gehore te brengen, zoals de eerste en tevens titelsong van het album, die soms uitgroeien tot grootse geluiden als dat nodig is. Na afloop vertellen Viktor van Woudenberg en Tessa Douwstra (o.a. zang) over het verschil tussen groot en klein.

Met zoveel mensen, die ook nog steeds van instrument wisselen, en met kleine en grotere liedjes is het opstellen van de setlist vast geen sinecure…

~

V: We hebben een aantal ingrediënten in onze muziek die we over willen brengen. Ten eerste hebben we heel grote dynamische verschillen: we hebben hele kleine nummers en nummers die best wel luid zijn. Dus daar moet je rekening mee houden. Op dit moment hebben we ook drie lead-zangers in de band, die we dan vrij snel in de set willen introduceren. Dus de setlist is daar een resultaat van.
T: Tijdens het bevrijdingsfestival hebben we wel een andere setlist geprobeerd, maar toen bleek dat de kleinere liedjes een beetje in het niet vielen. Als je die in het begin zet, zoals bij de clubtour, dan werkt dat heel goed. Je moet soms een beetje schijt hebben aan wat een festival nou wil. Het is spannend en lastig, maar wel heel leuk.
V: Het is wel wat wij doen. En dan is het misschien niet zo stoer om een heel klein liedje te spelen, maar wat boeit dat.T: Je maakt alles gewoon een beetje groter: Ik beweeg groter en roep wat groter.
V: Groter klein zijn dus.

De stap van het opnemen van het album met zoveel verschillende artiesten naar een live formatie van tien man lijkt me niet altijd even makkelijk. Hoe gaat dat proces in zijn werk?
V: Die twee gingen eigenlijk hand in hand. Van veel mensen die tijdens het opnemen aanwezig waren, was het ook logisch dat zij mee zouden doen op het podium. Op andere momenten moesten we meer kijken naar wat het arrangement nodig heeft en welke instrumenten daarbij passen. 

Op momenten betekent het arrangement, dat vaak klein blijft, dat een deel van de mensen op het podium iets uit het ‘klein slagwerk’ toebedeeld krijgt. Tijdens het optreden zie ik een fles met zand zeker vijf paar handen passeren terwijl Daniël van Loenen geduldig wacht tot hij zijn trombone weer mag laten horen. Andere partijen worden verdubbeld, of iemand zingt er nog een stem bij. Toch is er geen spoortje van afgunst te bekennen en uiteindelijk krijgt iedereen zijn moment.

Hoe houd je de arrangementen klein en tegelijkertijd iedereen tevreden?
T: Iedereen is blij met zijn kleine rol, het is gewoon niet zo erg als je alleen een tamboerijn speelt. Daarbij hebben we solo momenten afgesproken, maar het is niet zo dat iemand dat uit het niets pakt. En als dat wel gebeurt vinden we dat alleen maar te gek en spontaan
V: Het is ook belangrijk dat je je bewust bent van jouw rol in het geheel, ook op het moment dat je niet speelt. Dat gebeurt bij ons natuurlijk regelmatig. Wat ik als drummer heel erg merk is dat ik het echt een feest vind om met een andere drummer op het podium te zitten en dat hij dan ineens een fill anders begint. Op die manier ontstaat er in het moment van alles. Het is ook belangrijk dat je elkaar daarmee een beetje blijft verrassen. Op het moment dat de functie van jouw partij duidelijk is, kun je binnen die kaders kun je oneindig veel kanten op.
V: We hebben een aantal ingrediënten in onze muziek die we over willen brengen. Ten eerste hebben we heel grote dynamische verschillen: we hebben hele kleine nummers en nummers die best wel luid zijn. Dus daar moet je rekening mee houden. Op dit moment hebben we ook drie lead-zangers in de band, die we dan vrij snel in de set willen introduceren. Dus de setlist is daar een resultaat van.

Zelf werd de formatie in rap tempo een grote naam met oeen clubtour en optredens op Noorderslag, Oerol, de bevrijdingsfestivals en nu Parkpop. Hoe voelt dat, en hoe groeit het verder?
T: Het voelt gek genoeg wel logisch dat de volgende stap steeds groter is. Het heeft wel een vliegende start gemaakt, uit het niets is het overal goed terecht gekomen, maar daar werken we ook heel hard voor.
V: We zien ook dat die groei er is, maar het gaat niet zo hard dat we het niet kunnen bijbenen. We hebben nu in elk geval de ervaring en komen beter beslagen ten ijs. Zo kun je steeds een beetje doorbouwen. Er wordt gefluisterd van een buitenlands avontuur in Amerika en we beginnen binnenkort aan een nieuwe plaat, daar gaan we ons de komende tijd op focussen. Nu gaan we in een heel vroeg stadium al met de hele band of gedeeltes ervan samen dingen maken. Op die manier wordt het dan coherenter en ook wat dieper. Nu is het soms zo dat bijvoorbeeld Chris (Kok), die een hele goeie zanger is, bij ons steeds liedjes van een ander aan het zingen is. Als je die stap kunt maken wordt het meer van iedereen en dan krijg je meer diepgang.

En met die belofte laat ik Wooden Saints achter…

Boeken / Non-fictie

Waarom is er eerder niets dan iets?

recensie: Lawrence Krauss (vertaler: Eddy Echternach) - Universum uit het niets. Waarom er iets is in plaats van niets.

Met Universum uit het niets is er weer een natuurkundig boek verschenen bedoeld voor een breed publiek, dat ingaat op het ontstaan van het heelal. Op de achterflap prijkt trots: ‘Het onbevattelijke helder uitgelegd.’ Hoe iets onbevattelijks helder kan worden uitgelegd is echter niet het enige raadsel waar dit boek de lezer mee confronteert.

Universum uit het niets heeft alles in zich wat je van een religieus werk zou verwachten. Een gigantische hoeveelheid axioma’s, zelfverzonnen definities, genoeg speculatie en voorbehoud, een hoop onnavolgbaar gebabbel over onzichtbare energie en spontaan verschijnende deeltjes en – last but not least – de stelligheid dat het gaat over de absolute waarheid. Alleen is dit geen religieus werk, maar een natuurkundige uiteenzetting over hoe er vanuit niets iets kan ontstaan.

Auteur Lawrence Krauss moet zelfs in zijn geheel niets hebben van religie. Theologen krijgen er dan ook flink van langs. Want, zo stelt hij in navolging van Stephen Hawking, die begrijpen helemaal niets van natuurkunde, want dan zouden ze toch zeker hun tijd niet verdoen met na te denken over God? De natuurkunde heeft immers het bestaan van een (persoonlijke) God volledig uitgesloten, aldus Krauss, die overigens ook niets van wetenschapsfilosofie moet hebben. Het volstrekt overbodige nawoord van beroepsatheïst Richard Dawkins neigt voorts niet alleen naar vriendjespolitiek, maar bevestigt het bange vermoeden dat dit boek een dubbele agenda dient: een warm pleidooi te zijn voor een strikt atheïsme en het voorstaan van een Nietzscheaanse ethiek. Sciëntisme van de bovenste plank dus.

Het had van (wetenschappelijk) verstand en moed getuigd als iemand als John Polkinghorne, Peter van Inwagen, Freeman Dyson of desnoods Alan Sokal een nawoord had mogen schrijven, waarin de lezer ook nog een ander perspectief was aangeboden met hier en daar een nuancering. Maar net als religieuze fanatici, houden geobsedeerde natuurkundigen waarschijnlijk niet zo van vervelende bromvliegen die afleiden van de overtuigingen. Daarom beter een nawoord van een jaknikker die dit werk dezelfde grootte toedicht voor de natuurkunde als On the Origin of Species dat was voor de biologie. Dat lijkt de schaamte voorbij.

Het verhaal in een notendop

Maar wellicht kan het verhaal de kritiek verstillen. Want waar is het om te doen? Krauss stelt, voor zover het te volgen is, in essentie ongeveer het volgende:

Op basis van waarnemingen is bewezen dat het heelal vlak is, en dat de lokale Newtoniaanse zwaartekrachtsenergie vrijwel nul is, wat erop wijst dat ons heelal is voortgekomen uit een inflatie-achtig proces, waarbij de energie van de lege ruimte tijdens een periode waarin het heelal op elke waarneembare schaal steeds vlakker wordt, wordt omgezet in de energie van ‘iets’.

99% van het heelal is onzichtbaar voor ons en is opgebouwd uit donkere materie, die hoogstwaarschijnlijk gedeeltelijk bestaat uit onbekende elementaire deeltjes en die in nog grotere mate bestaat uit donkere energie. Daarbij wordt gesteld dat lege ruimte energie kan hebben zonder dat er materie of straling aanwezig is.

De kern waarbij we uiteindelijk komen, is iets wat een ‘kwantum vacuüm’ heet. Dat vacuüm heeft een bepaalde onstabiele energie, waar kwantumfluctuaties (een fluctuatie van energie in lege ruimte volgens het onzekerheidsprincipe van Heisenberg) door inflatie worden ‘ingevroren’ en naderhand opduiken als dichtheidsfluctuaties, waar voorts alles wat we zien het voortkomt. Enfin, zoiets dus.

Bedenkingen: de natuurkundige autoriteit

Het grote probleem van de natuurkunde is dat ze zonder de nodige wiskunde volstrekt niets duidelijk kan maken aan een gemiddelde lezer. Zo is 99% van wat Krauss beweert voor gewone stervelingen zonder navenante natuur- of wiskundige kennis volstrekt niet te volgen, waardoor men zich amper kritisch kan verhouden tot de tekst. Wat die lezers rest, waar het boek zich toch sterk op richt, is overgave aan ‘de pastorale macht’ van de natuurkundige. Net zoals dat vroeger bij meneer pastoor ging, wordt voortdurend een beroep gedaan op het Argumentum ad verecundiam: ‘Ik ben een belangrijke wetenschapper, wetenschap is altijd waar omdat ze empirisch is, en al is het onnavolgbaar wat ik beweer, je mag gerust geloven dat het waar is wat ik zeg.’

Naïeve lezers zullen snel de indruk hebben dat het hier daadwerkelijk om gefundeerde wetenschappelijke beweringen gaat, terwijl het merendeel (multidimensionale parallelle universa) eerder speculatie en vermoedens zijn die binnen dezelfde wetenschappelijke wereld sterk worden bekritiseerd. Het oorspronkelijk Engelse werk A Universe from Nothing: Why There is Something Rather than Nothing kent inmiddels vele honderden kritische discussies, waarvan de meest fundamentele en steekhoudende kritiek komt van filosoof en natuurkundige David Albert, die prompt door Krauss werd weggezet als wijsgerige dwaas.

Meer bedenkingen: gezwam in de lege ruimte

Het verstand dat terug weet te denken tot het begin van het heelal, pakweg 13,72 miljard jaar geleden (‘Waarom niet 5 minuten geleden?’, zou Bertrand Russell vragen), raakt logisch verstrikt in de daaropvolgende paradox: het denken laat niet toe een gevolg te denken zonder oorzaak. Omdat de logische wetten van de natuurkunde niet opgaan onder de extreme omstandigheden voor 10-43 seconde na ‘0’ die deze singulariteit noodzakelijk veronderstelt, lijkt het dus dat er geen sprake kan zijn van een oorzaak. Maar vervolgens wordt er wel een oerknal (gevolg) geconstateerd, waardoor het verstand ‘een oorzaak’ niet kan ontkennen, op grond waarvan men weer terug is bij af. Hieruit volgt het meest fundamentele principe van de metafysica, namelijk het principe dat iets niet uit niets kan voortkomen (ex nihilo nihil fit).

Hier openbaart zich het grootste probleem van het boek: Krauss’ definitie van het niets. Het niets definiëren is natuurlijk per definitie onmogelijk, vandaar dat het niets bij Krauss ook niet niets is. Simpelweg omdat men geen natuurkunde kan bedrijven op dat wat niet is, moet Krauss een truc uithalen: het niets is instabiel. En dit instabiele niets blijkt niets minder dan ‘een onstabiel vacuüm’, dat valt onder de wetten van de kwantummechanica. De meest fundamentele vraag die dus blijft liggen is: ‘Waar komen de wetten van de kwantummechanica vandaan?’ Krauss geeft toe daar geen enkel idee van te hebben.

De metafysica lijkt dus niet overbodig geworden; Krauss heeft slechts de schildpad ingeruild voor de wetten van de kwantummechanica (‘niets’) en roept daarbij een nieuwe ontologische vraag op: Waarom is er eerder niets dan iets?

Nog meer bedenkingen: de grenzen van de rede

Een God die natuurkundig uitgesloten wordt, of filosofisch zou worden bewezen dan wel weerlegd is religieus gezien irrelevant. De grootheid van de rede van de mens schuilt in het feit dat zij altijd boven het zintuiglijke wil uitstijgen, juist omdat de mens niet alleen een (natuurkundig) kennend, maar ook een (ethisch) moreel en (metafysisch) transcendentaal wezen is. Wat dat laatste betreft hebben onder meer Kant (Kritiek van de zuivere rede), Kierkegaard (Afsluitend onwetenschappelijk naschrift) en J.H. Newman (Een grammatica van de instemming) uitvoerig gewezen op de valkuilen van het verstand, namelijk dat het zich graag bemoeit met zaken die het niet kan bevatten. Krauss trapt zowat in elke valkuil die filosofisch te verzinnen is (te beginnen bij de definitie van het niets), door het verstand los te laten op zaken die het verstand overstijgen, om het vervolgens via onbegrijpelijke wegen dan toch terug te brengen tot een soort kennis (en er praktische, ethische en religieuze consequenties aan te koppelen).

Zeker, theoretische natuurkunde is een uitermate complexe en ongetwijfeld serieuze bezigheid, en men zou kunnen zeggen, dat het erg simpel is kritisch te zijn op dat wat nauwelijks begrepen wordt. Zodra hooggeleerde wetenschappers echter zelf met elkaar overhoop liggen over waar het nu om gaat en het wetenschappelijke falsificatiecriterium ernstig onder druk lijkt te staan, mag een gewone sterveling met recht zijn bedenkingen houden.

In verschillende interviews benadrukt Krauss een integere wetenschapper te zijn. Zijn te nadrukkelijke atheïstische agenda daargelaten, hoeven zijn prestaties op het gebied van de natuurkunde niet te worden onderschat. Universum uit het niets geeft echter te denken. Normaal gesproken zou naar aanleiding van deze recensie het adagium ‘Oordeel zelf!’ van toepassing zijn. Ware het niet dat voor vrijwel iedere lezer na afloop het onbevattelijke gewoon onbevattelijk blijft.

NB: De beoordeling is niet gebaseerd op de natuurkundige inhoud, maar voornamelijk op de claim dat ‘het onbevattelijke helder wordt uitgelegd’.

Kunst / Achtergrond
special: DEAF

De kracht der dingen

.

Waar ligt in de hedendaagse maatschappij nog het onderscheid tussen het levende en het niet levende? Is deze grens nog wel te trekken? Een spannende vraag die het uitgangspunt vormde van DEAF (Dutch Elektronic Art Festival) met haar thema ‘The Power of Things’.

Waar communicatietechnologie vorm geeft aan ons sociale leven, nanotechnologie verwerkt kan worden in eten dat onze stemming beïnvloedt en kloontechnieken onze lichamen binnendringen, is een verfrissende blik op deze kwesties geen overbodige luxe. Met het centraal zetten van ‘de kracht van de dingen’ trachtte DEAF een nieuw perspectief te bieden dat de mens uit haar centrale positie in het universum stoot en naast (en soms zelfs ondergeschikt aan) de dingen om ons heen plaatst.

~

In de expositie in Rotterdam kan de toeschouwer vervolgens deze kracht van de dingen aan den lijve ervaren. In de klassieke omgeving van het Postgebouw dat een prachtig contrast vormt met de elektronische werken, worden 18 werken geëxposeerd die bevragen hoe mens en ding zich tot elkaar verhouden. Werken als Terrestrial Ball van Kianoosh Motallebi wat een kleine bal is gemaakt van alle 94 natuurlijke elementen die op de planeet aarde te vinden zijn, of Hostage van Frederik de Wilde die met behulp van nanotechnologie het meest duistere kunstwerk ter wereld wist te creëren, roepen weliswaar verwondering en nieuwsgierigheid op, maar zijn te abstract en laten de toeschouwer nog te zeer in zijn passieve rol. Werken die wat beter aansluiten op de dagelijkse belevingswereld van de toeschouwer zijn al wat beter behapbaar. Zo schetst Pigeon d’or van Tuur van Balen in foto’s en een film een nieuwe toekomst waarbij met behulp van synthetische biologie duiven zeep kunnen poepen waardoor de stad van de toekomst er meteen een stuk schoner uitziet. Het hartvormige object van Pulse van Markus Kison verandert van vorm naar gelang de emotionele uitbarstingen op internet blogs.

De ware kracht van de dingen ervaart de toeschouwer pas in werken waarin je je daadwerkelijk moet onderdompelen en die zo geen ruimte laten voor rationele gedachtes of referentiekaders. De wonderschone installatie van Philip Beesley ‘Protocell Field’, vormt een intieme magische omgeving waar de plant/beest- achtige objecten in hun bewegingen en geluiden reageren op de aanwezigheid van de toeschouwers. En 15 Minutes of Biometric Fame van Marnix de Nijs lijkt op het eerste gezicht weliswaar heel herkenbaar doordat het gebruik maakt van gezichtsherkenningssoftware waarmee de bezoekers worden vergeleken met beroemdheden, kunstenaars en pornosterren, maar verwart doordat de installatie op wielen razendsnel op je afvliegt waardoor je je bedreigd en onveilig voelt. In Sealed van Jessica de Boer wordt je als toeschouwer tot slot letterlijk gevraagd je comfortzone te verlaten door een vrieskist in te stappen om zo het langzame thermodynamische wisselwerking tussen een blok zoutkristal van tien kilo en een blok ijs van duizend kilo gade te slaan.

Waar DEAF wellicht een risico nam door abstracte elektronische kunst te benaderen met een filosofische inslag, zorgt de (inter)actieve benadering die je als toeschouwer noodgedwongen moet nemen toch voor genoeg draagvlak om empathie en sympathie te krijgen en zo succesvol je te kunnen overgeven aan de kracht der dingen. 

Boeken / Kunstboek

Radicaal adembenemend bouwen

recensie: The Sky is the Limit - Applying Radical Architecture

.

Gestaltens boek over radicale architectuur staat voor een verzameling recente in het oog springende bouwwerken. The Sky is the Limit presenteert niet nogmaals het vogelnest in Beijing of The New Museum in de Big Apple maar veel nieuwere opmerkelijke gebouwen, ook die iets minder bekend zijn.

Architectonische hoogtepunten van de afgelopen drie jaar passeren de revue. Organic Flow is het openingssalvo van het boek met een paar van de meest ambitieuze projecten die op de wereld te vinden zijn. Ontwerpen die de logica en de urbane structuren tarten. In dit deel veel vormen die zowel provocatief zijn maar ook een diepere herkenning opleveren. Gebouwen die lijken op nieuw ontdekte organismen met een exoskelet.

Nieuwe stedelijke iconen
Deze gebouwen hebben veel gemeen met de gebouwen in het hoofdstuk over Smart Surfaces. Nieuwe technieken en materialen maken de façade tot interactief en milieuvriendelijk speelveld. Zo is het Garden and House, ontworpen door Ryue Nishizawa, een vrolijke en vindingrijke half-open ronde structuur met tuintjes op balkons die boven op elkaar gestapeld zijn. Sarpi Checkpoint door J Mayer H. Architects is een speelse, organische structuur die meer Baltisch dan Georgisch aandoet en lijkt weggelopen uit een cartoon.

~

De lezer kan zich laven aan een portie geestverruimende architectuur die de perceptie van de urbane omgeving omver gooit. The Sky is the Limit laat een al wat langere trend zien van bouwprojecten die vaak net zoveel sculptuur als architectuur zijn zoals Museo Sumaya in Mexico Stad. De nieuwe iconen van steden in het Westen en opkomende economieën doen nog steeds de mond openvallen. Schrijfster Sofia Borges noemt het een kenmerk van deze tijd dat architectonische iconen worden gezien als marketingstrategie.

Verzetten van bakens
Vooral culturele centra, zoals theaters en musea zijn opdrachtgevers voor de gedurfde bouwprojecten. De ontwerpen hebben een dominant dramatisch effect op de openbare ruimte. Eentje die de gemeenschapsfunctie van het gebouw benadrukt. Non-lineaire structuren zoals het eerder genoemde Museo Soumaya in Mexico Stad, ontworpen door Free Fernando Romero EnterprisE, imponeert tussen de hoogbouw die het omgeeft met z’n monolythische maar tegelijkertijd organische karakter.

De non-lineaire gebouwen vinden hun equivalent in het hoofdtuk over de radicale binnenhuisarchitectuur die met veel referenties aan grotten heel dromerig overkomt. Verschillende projecten, met tie-rips en vellen zacht plastic komen bij eenzelfde baarmoederlijke ervaring uit. Het is in die zin tevens een uiting van smart surfaces, maar dan binnen. Het boek overziend is radicale architectuur iets waar slechts een handjevol landen in mee kunnen dingen. Nederlandse architectenbureaus zijn goed vertegenwoordigd naast vooral
Japanners, Amerikanen, Duitsers, Fransen en Noren. Het is maar een select gezelschap architecten uit deze landen die veelvuldig terugkomen in projecten over de hele wereld en het verzetten van bakens.

The Sky is the Limit duidt de bouwtrends maar minimaal. Het is aan de lezer zelf om zijn conclusies te trekken. De verbanden zijn alleen onderbewust in The Sky is the Limit terug te vinden. Het is dus geen boek
dat de diepere designkwesties aanroert maar alleen trends etaleert. Maar een adembenemende collectie van architectonische vernieuwing is het zeker.

Boeken / Fictie

Wat een willekeur

recensie: Jan Lauwereyns - De willekeur

.

De bundel opent sterk met de eerste afdeling, ‘Tohoku’ genaamd, naar de aardbeving van Tohoku in 2011. Die leidde tot golven van hoger dan 40 meter en als gevolg daarvan tot de tsunami die bij velen nog op hun netvlies is geëtst. 

Lief patiëntje

Het gedicht ‘In C’ (wellicht een beetje een flauwe titel), het enige gedicht in ‘Tohoku’, gaat over hoe een tsunami aan land komt. Het is het water dat vertelt:

Ik kwam aan wal ik dacht
het hele dorp gaat zwemmen

ik zag een patiëntje met alzheimer
drijven op haar bed haar ogen

wijdopen ze dreef met mij mee
zij dacht ik klopte ik wat voorspeld

zij dacht inderdaad de zee op straat
huizen dansen wagens wiegen

honderd jaar geleden en opnieuw
tot en met de derde verdieping

of hoger ja wat dubbel dit water
ja grote nieuwe watermuur

ik kwam aan wal ik gleed ik viel
op droge grond ik val je ogen dicht

lief patiëntje het hele dorp
gaat slapen slaap zoetje zacht.

Op de punt aan het einde van het gedicht na, ontbreken de leestekens. Lauwereyns heeft de vorm goed gekozen: de woordenstroom heeft geen dammen om hem in te perken, ongecontroleerd komt hij op het lezersoog aan.

Grimmiger


In het openingsgedicht klinkt het grondthema van de bundel door: willekeur – de dichter heeft de titel welbewust gekozen. Dit thema maakt de bundel grimmiger dan Lauwereyns’ eerdere werk. Het uit zich door de bundel heen in diverse contexten. De willekeur toont zich onverschillig ten opzichte van de slachtoffers van oorlog en terreur of is aanwezig wanneer de dichter over de ganzen schrijft die in de motoren kwamen van het vliegtuig dat in 2009 op de rivier de Hudson een crashlanding maakte.

Net als bij het vroegere werk van de in Japan wonende dichter is De willekeur divers wat betreft zijn uiteenlopende vrije versvormen. Zo vinden we naast ranke versjes á la Jan Arends prozagedichten. In die laatste vorm toont Lauwereyns zich door de verweving van prozaïsche en essayistische elementen verwant aan Borges, die graag genres in elkaar weefde. Je komt in De willekeur overigens nog wel meer verwantschappen met of verwijzingen naar andere auteurs tegen: Baudelaire, Gorter en Herta Müller. Ook is een deel van de oud-Nederlandse zin ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan (…)’ in hedendaags Nederlands in een van de gedichten terechtgekomen.

Wankel


De bundel staat helaas minder stevig op zijn benen dan de bekroonde bundel Hemelsblauw (2011). Lauwereyns ontsnapt in een aantal gedichten niet aan rijmdwang. Dat is opmerkelijk, want de dichter bekommert zich doorgaans niet om eindrijm en zijn poëzie heeft dat evenmin nodig. Maar nu dicht hij in ‘Mountainbikelyriek’:

Ik twijfelde en dacht
dit wordt niets
het wordt nacht
dus ik fiets

liever door
dacht ik en hard
en hoor
mijn hart
(…)

Te betreuren zijn daarnaast de clichés die een VSB Poëzieprijswinnaar wezensvreemd zouden moeten zijn. ‘John Wilmot beet in de hand die hem voedde’, is bijvoorbeeld zo’n (fantasieloze vertaling van een Engelse) gemeenplaats.

In Lauwereyns’ prozagedichten is dit keer ook een vrij algemeen taalgebruik geslopen:

proefpersonen kregen foto’s te zien, af en toe een grote spin op iemands gezicht, een open wond met maden erin; mensen die gemakkelijk schrokken, meer zweetten, sneller ademden, stemden voor ‘sociaal beschermende praktijken’, vonden wapens oké, hielden vreemdelingen liever buiten.

Zelfs wanneer je dit fragment in zijn context beziet, voel je je oogleden uit pure verveling neerzakken. Wankelheden als deze maken de bundel onevenwichtig. Er had nog wel wat strenger naar De willekeur gekeken mogen worden.

Muziek / Concert

Soundwalls van een ongekende dichtheid

recensie: M83

.

Het laatst afgeleverde dubbelalbum Hurry up, we’re dreaming staat met tweeëntwintig in electronica gedrenkte tracks als een huis. Het leverde M83 inmiddels twee bescheiden hitjes op en een exponentieel groeiende fanschare. Zoals verwacht speelt M83 veel van het nieuwe album, maar gelukkig vergeet de band haar tienjarige geschiedenis niet.

Muur van diepe synths 

~

Voor hun zelf meegebrachte sterrenhemel zenden Gonzales en kornuiten soundwalls van een ongekende dichtheid de zaal in. Ondersteund door drummer Loïc Maurin die uit zijn drumkit een volvette sound slaat en Morgan Kibby die dromerige vocals toevoegt terwijl ze letterlijk de klanken uit haar synthesizer perst. Daar tussendoor hupst de slechts twintig lentes jonge Jordan Lawlor als vliegende keep van gitaar naar toetsen naar bas en weer terug terwijl Gonzales zelf de middelste plek op het podium opeist.

Het is mooi om te zien en te horen hoe de bandleden op elkaar zijn ingespeeld. De setlist van de avond is mooi gevarieerd met nieuwe, meer poppy synth-nummers als ‘Reunion’ tegenover ingetogen ballads afgewisseld met dansbare tracks. Alles zit er tot de puntjes in, van de samenzang tot de lichtshow. Het is wel jammer dat een groot deel van het geluid in het middenregister totaal wordt overstemd door de muur van diepe synths, drumcomputers en bas. Zelfs die lekkere saxofoonsolo aan het eind van ‘Midnight City’ verliest zo aan kracht.

Strak
Hoewel de energie in de zaal aan het begin van de avond te voelen is, komt het toch niet echt los. Er gaan wel wat handjes in de lucht bij de bekendere nummers maar de voetjes gaan pas echt van de vloer bij de afsluiter ‘Couleurs’ waarin Maurin laat zien dat een goeie groove ook in een overwegend elektronisch geheel onmisbaar is.

Al van meet af aan is duidelijk dat de avond strak in elkaar zit: de muzikanten zijn strak, de lichtshow is strak, de interactie met het publiek is strak en de hele show zit ook strak in de tijd. Het is allemaal zelfs zo strak dat de ‘jeux’ er een beetje uit lijkt, maar dat mag de pret van de avond niet drukken. M83 zet een stevige, goedverzorgde show neer die velen nog lang zal heugen, vooral degenen die hun oordopjes vergeten waren.

Muziek / Album

Eerbetoon aan Edward ‘Duke’ Ellington

recensie: Joe Jackson - The Duke

.

Hoewel The Duke een eerbetoon is aan Duke Ellington, is het toch voornamelijk een album met een voor Joe Jackson herkenbare sound. Met dank aan de oudgedienden Vinnie Zummo, gitaar en Sue Hadjopoulos, percussie.
Verder is op het album de inbreng te horen van Iggy Pop en van R&B diva Sharon Jones in het nummer ‘Ain’t Got Nothin’ But The Blues’. Binnen Ellington’s multiculturele traditie, laat Jackson de Iraanse zangeres Sussan Deyhim een meeslepend ‘Caravan’ in het Farsi uitvoeren en Lilian Vieira, van Zuco 103, een zonnige en sexy Portugese versie van ‘Perdido’ aldus de officiële Joe Jackson website .

Riet en koper ontbreken
Te horen is dat Jackson is gegrepen door de muziek van Ellington. In Jackson-stijl geeft hij een volstrekt eigen kleur aan vijftien klassiekers van Ellington uit de jaren twintig tot veertig van de vorige eeuw die op het album zijn samengevat in tien nummers. In tegenstelling tot de grote orkesten van Ellington, zijn er op het album geen blazers te horen maar voeren synthesizers, vibrafoon, accordeon en strijkers de boventoon. Het resultaat is sterke eigentijdse muziek die ver af staat van de uitvoeringen zoals we die kennen van The Duke zelf.

~

Op het album worden vocale nummers afgewisseld met instrumentale nummers. Vooral deze laatste zijn sterke uitvoeringen, zoals ‘Isfahan’ en ‘The Mooche/Black And Tan Fantasy’. De vocale nummers kenmerken zich door het karakteristieke stemgeluid van Jackson, bijgestaan door zijn gasten.
Twee nummers, ‘Perdido’ en ‘It Don’t Mean A Thing’, werden opgenomen in Amsterdam in samenwerking met Zuco 103. De overige nummers werden opgenomen in New York waar tevens het gehele album werd gemixt.

Vergelijk met Ellington
Voor de Jackson fans die Ellington niet kennen, zal dit eerste album sinds 2004 vertrouwd klinken als vervolg op succesalbums als Night and Day, Body and Soul en Night and Day II. Diegenen die wel bekend zijn met het werk van Ellington, zullen ongetwijfeld een vergelijking trekken met de originele uitvoeringen. Wat dan opvalt, is het ontbreken van de swing die zo kenmerkend is voor het werk van Ellington. Dit geldt overigens niet voor ‘It Don’t Mean A Thing’, een nummer in de geest van het eerdere jazz-uitstapje Jumpin’ Jive.

Ondanks de medewerking van muzikanten als violiste Regina Carter and bassist Christian McBride, guitarist Steve Vai en leden van The Roots, verlang je toch naar de sax van Johnny Hodges, de drums van Sonny Greer en de piano van de meester zelf. Uitvoeringen die de tand des tijds ruim hebben doorstaan. Toch zullen ook de uitvoeringen van Jackson op dit album blijvend zijn. Ongetwijfeld zal de aanstaande tournee van Jackson in oktober en november zowel liefhebbers van Jackson als Ellington trekken.

Boeken / Non-fictie

De overwinningen voor de overwinning

recensie: Paul Kennedy (vert. George Pape) - De kering van het tij

Al 180 jaar geleden waarschuwde de Pruisische filosoof/militair Carl von Clausewitz (1780-1831) de militaire wereld dat in oorlog niets vaststaat. Toch zijn veel geschiedenissen over oorlogen doorspekt met deterministische theorieën die de uitkomst van de oorlog simplificeren. Voor geen enkele oorlog geldt dit zo als voor de Tweede Wereldoorlog.

‘Er zijn al teveel boeken geschreven met sensationele verhalen over hoe één bepaalde veldslag, één wapen of één detectieapparaat in de Tweede Wereldoorlog voor de “kering van het tij” zorgde’, zo schrijft Paul Kennedy (1945), emeritus hoogleraar aan Yale, in De kering van het tij. Hoe de Tweede Wereldoorlog werd gewonnen door de Geallieerden – januari 1943-juni 1944. De praktijk werkt zo niet; het zijn juist vaak kleine beslissingen die het verloop en de uitkomst van een oorlog bepalen. Onderweg komen strijdende partijen allerlei obstakels tegen, die zij moeten zien te passeren. Voor ieder obstakel zijn er mensen die dat doen. Deze ‘probleemoplossers’ staan centraal in Kennedy’s werk.

Bouwstenen

Omdat Kennedy’s boek alleen over de Geallieerden gaat, en een periode van slechts anderhalf jaar beslaat, kan hij vijf thema’s onderscheiden waarin de ‘probleemoplossers’ de strategische koers bepaalden van de geallieerde offensieven in Europa, de Sovjet-Unie en in de Pacific. Zo legt hij uit hoe zij erin slaagden een manier te vinden om Atlantische konvooien te beschermen tegen de constante dreiging van de Duitse U-boten, hoe ze de Luftwaffe kleineerden, leerden de Blitzkrieg te stuiten, grootschalige amfibische landingen mogelijk maakten en de ’tirannie van de afstanden’ tussen de eilanden in de Pacific overwonnen. Kortom: hoe de benodigde overwinningen voor de eindoverwinning werden behaald.

Met deze ambitieuze aanpak kan niet iedere historicus uit de voeten, maar Kennedy, die bekend werd met zijn fenomenale werk The Rise and Fall of Great Powers (hier bekend als De wisselkoers van de macht), weet hoe je grote onderwerpen uit elkaar kunt halen zodat iedere bouwsteen apart kan worden behandeld. Van grote politieke beslissingen op het terrein van de Grote Strategie (Grand Strategy) tot aan de gelukkige uitvinding van een krachtige vliegtuigmotor door de Rolls-Roycefabriek, Kennedy bespreekt het allemaal en voorziet het van uitgebreid commentaar, waarbij de vraag centraal staat: hoe past dit in het grotere geheel?

Simplificatie


Kennedy is een man van grote onderwerpen, maar een met een geweldig oog voor detail. Hij bepleit krachtig hoe de geschiedenis zich niet in een vacuüm afspeelt, maar dat juist verschillende gebeurtenissen met elkaar in verbinding staan. ‘We dienen te waken voor de natuurlijke menselijke neiging tot simplificatie’, schrijft hij, wanneer hij bespreekt hoe sommige historici hebben beweerd hoe een enkel wonderwapen of gebeurtenis (Stalingrad, Iwo Jima, D-Day?) de oorlog hebben beslist. Deze boodschap, die door het hele boek heen echoot, kon niet meer terecht zijn.

Kennedy’s boek voegt geen radicaal nieuwe informatie toe aan de bibliotheken vol werken over de Tweede Wereldoorlog. Wat het wel doet is belangrijker: het is een oproep tot een ander soort denken, waarin duidelijk wordt dat het grote uit het kleine voortvloeit en dat we ons niet te snel moeten neerleggen bij wat klinkt als een eenvoudige uitleg voor een groot onderwerp. Zo eenvoudig is het namelijk nooit.