Boeken / Reportage
special: Christian Jungersen - Ik heb je zien verdwijnen

Experimentele literatuur uit Denemarken

.

Een gesprek met de 51-jarige Deense schrijver Christian Jungersen. 

In Ik heb je zien verdwijnen kijken we door de ogen van Mia, een wiskundedocente van middelbare leeftijd. Ze woont in een mooi huis net buiten Kopenhagen, is moeder van een puberzoon en echtgenote van een succesvolle en alom geliefde schooldirecteur. Alles lijkt prima in orde, maar van de ene op de andere dag begint echtgenoot Frederik zich vreemd te gedragen. Hij wordt roekeloos en blijkt een grote som geld van school te hebben verduisterd. Het leven van het gezin komt op z’n kop te staan. Wat blijkt: Frederik heeft een hersentumor.

~

Waarom wilde je een roman over hersenbeschadiging en de gevolgen daarvan schrijven?
Een goede vriendin van me is psychiater, en ze vertelde me dat veel literaire personages zo volkomen anders beschreven worden dan de mensen die zij dagelijks in haar praktijk en op straat tegenkomt. De literatuur van de laatste eeuw is hoofdzakelijk gebaseerd op de psychoanalyse van Freud, en we weten al langere tijd dat daar een en ander aan valt af te dingen. En tóch baseren hedendaagse schrijvers hun personages nog steeds op deze theorieën. Ik wilde de neurowetenschappen in de literatuur introduceren. De hersentumor is een manier om die kant van de mens te belichten.

Een ander punt is dat veel verhalen vaak extreem geconstrueerd zijn. Het echte leven, het verhaal van een mens van vlees en bloed, is veel warriger dan je in de meeste romans leest. Veel meer aspecten spelen een rol bij de beslissingen die iemand maakt, dan alleen de jeugd of een traumatische ervaring. Ik wilde zien of ik de nieuwe inzichten uit de neurowetenschappen kon inzetten in mijn boek. Die nieuwe inzichten kunnen helpen om onze op het oog zo vreemde levens beter te begrijpen, en dat is wat kunst volgens mij moet doen: de wereld begrijpelijker maken, een antwoord proberen te geven op de vraag wat het is om mens te zijn. Als literatuur een mooi glad plaatje maakt van een leven dat eigenlijk een puinhoop is, dan is literatuur leugenachtig.

Ben je niet bang dat het verhaal te veel een analyse wordt, een case study? Dat alle levensvragen vanuit de wetenschap worden beantwoord en alles wordt doodgeanalyseerd?
Dat probeer ik nu juist niet te doen. Ik wil de kijk op de mens met dit boek verbreden, niet vernauwen. Kennis van het brein kan juist een extra laag aanboren die veel literatuur tot nu toe ontbeert. Ik wil het hele spectrum aan visies op wat het is om mens te zijn beschrijven, daar horen de nieuwe wetenschappelijke inzichten ook bij.

Er zijn critici in Denemarken die beweren dat als je eenmaal de neurowetenschappen de literatuur binnenbrengt, je na verloop van tijd alleen nog maar neurowetenschap overhoudt. Alsof met de inbreng van een nieuwe discipline al het andere verloren gaat. Dat is volgens mij een verkeerde gedachte. Het is misschien ook wel de angst voor vernieuwing, het levert weerzin op. Maar mijn roman is niet of/of, het is en/en.

Waarom duiken er wetenschappelijk artikelen in de roman op?
Voor de duidelijkheid: het zijn geen wetenschappelijke artikelen. Ik heb ze zelf geschreven, al zijn ze natuurlijk wel door deskundigen gecheckt. Ik wilde een experimenteel boek schrijven, maar niet zoals we al zovaak gezien hebben: onleesbaar proza dat de verkniptheid van de mens zou moeten laten zien. Ik wilde het op een andere manier doen. Daarom heb ik de artikelen in het boek gezet die Mia zelf leest. In het begin van het verhaal is Mia een liefdevol en warm persoon, maar doordat haar man verandert en doordat ze zoveel wetenschappelijke artikelen en boeken leest, verandert zij ook. Ze gaat alles analyseren en beziet de wereld op een gegeven moment puur klinisch. Wat ik wilde met dit boek is dat je als lezer een beetje met haar mee verandert en de personages ook anders gaat bekijken.

Denk je dat de literatuur zal veranderen nu we steeds meer kennis krijgen van het ons brein?
Daar ben ik van overtuigd. Aan de andere kant moet de literatuur de psychologie niet vergeten, net zoals sociologie en al de andere wetenschappen een plaats moeten hebben binnen de literatuur. De neurowetenschap moet een aanvulling zijn op wat we al hebben, niet een reductie, een ontmythologisering van de literatuur. En dat hoeft ook helemaal niet. Als je een muziekstuk analyseert, dan verdwijnt de schoonheid ervan ook niet. Je voegt kennis en begrip toe, dat maakt het alleen maar rijker. We weten tegenwoordig dat verliefdheid niet veroorzaakt wordt door de pijl van Cupido, maar verandert dat ons gevoel als we verliefd zijn?

Kijk, dit boek is ook een parodie op het analyseren van onszelf. Mia analyseert alles, ze kijkt op een gegeven moment naar alles door een wetenschappelijke bril. Dan reduceer je de wereld en de mens tot stofjes en hormonen. En wat gebeurt er met haar? Ze verkilt, ze wordt een vreselijk mens om mee te leven. Ik maak het dus ook belachelijk, de roman is ook een parodie.

~

Ik heb je zien verdwijnen gaat over de vrije wil. Denk je dat we een vrije wil hebben?
Jazeker, ook al zijn we ons brein. Het brein zijn we namelijk zelf en wij maken zelf beslissingen. We staan daar niet buiten, we kunnen niemand anders de schuld geven. Zelfs als we door middel van een scanner zouden kunnen aantonen dat er in ons brein een ziel huist die beslissingen maakt, dan nog hebben we een vrije wil. We zijn namelijk die ziel. Het is een lastig onderwerp en ik wil in mijn boek ook geen antwoorden geven, ik wil vragen oproepen en discussie uitlokken.

Heb je een bepaalde lezer in gedachte wanneer je schrijft?
Ik heb een goede vriendin die ik altijd voor ogen heb als ik schrijf. Ze is intelligent en heeft gestudeerd, maar ze heeft geen diploma in de literatuur. Ze staat symbool voor de lezers die ik wil bereiken: niet het selecte groepje literatuurwetenschappers, maar ook niet de domme mensen, als ik het zo mag zeggen. Ik schrijf voor mensen met hersenen, die geprikkeld willen worden.

Hoe resulteert dit in de manier waarop je schrijft?
Dat is veelal een onbewust proces, zoals je je onbewust aanpast aan degene met wie je praat. Ik zit me niet steeds af te vragen of iets helder genoeg is geschreven, of dat ik iets misschien beter moet uitleggen, het is veel subtieler. Zoals jij instinctief weet dat je tegen een kind anders moet praten dan tegen een ouder iemand, dat doe je voor een groot gedeelte onbewust. Iets anders: ik las laatst een studie waarin werd gesteld dat jongeren niet meer vloeken dan ouderen, maar wel dat iedereen, jong en oud, meer vloekt tegen jongeren. Dat zal niet bewust gebeuren, denk ik.

Heb je een strikte dagindeling als het op schrijven aankomt?
Nee, niet echt. Ik heb altijd een blocnote bij me en als me iets te binnen schiet, schrijf ik het op. Ik probeer zo weinig mogelijk stress toe te laten als het op schrijven aankomt. Ik schrijf eigenlijk continu, maar niet te veel en niet te snel. Als een goede ingeving zich aandient dan schrijf ik die op en werk ik die later uit. Ik kan maar een uur tot anderhalf uur achter elkaar schrijven, dan ben ik uitgeput. Dan neem ik een pauze van minimaal twee uur voordat ik weer achter mijn bureau ga zitten. Veel van het schrijfproces gebeurt terwijl ik wandel of onder de douche sta, vooral in de oriënterende fase van het schrijfproces.

Is dat het leukste van het schrijven: een beetje wandelen, nadenken en notities maken?
Elke fase heeft zijn charme. Ik hou ook erg van de laatste fase waarin ik heel veel schrap en schaaf. Dan begint de roman echt vorm te krijgen, je ziet het gave eindproduct onder je vingers ontstaan uit al dat puin. Voor dit boek heb ik bijvoorbeeld duizenden pagina’s geschreven, herschreven en weer geschrapt, dat kan soms heel frustrerend zijn. Na een lange dag werken heb je bijvoorbeeld tien pagina’s geschreven en ze vervolgens alle tien weer weggegooid, alsof je niets bent opgeschoten. Die laatste fase waarin je aan het polijsten en het oppoetsen bent, geeft erg veel voldoening. Je ziet ineens wat je al die jaren voor werk hebt verzet.

Je boeken krijgen lovende kritieken en worden veel verkocht. Kun je leven van je pen?
Ja, gelukkig wel. Ik heb ongeveer tien jaar heel veel geschreven: scripts, korte verhalen, van alles, maar ik wilde ze niet publiceren. Naast het schrijven had ik steeds kleine baantjes, ik leefde van bijna niets. Toen mijn debuutroman Kreupelhout uitkwam in 1999 heb ik zoveel boeken verkocht dat ik er sindsdien van kan leven. Elke vijf á zes jaar publiceer ik een roman. Ik kan nu dus weer zo’n zes jaar vooruit. Niet slecht toch?

Film / Achtergrond
special: Hoe Duur was de Suiker

NFF: Ambitieus project mist focus

Een blanke rijkeluisdochter is op zoek naar de ware liefde en sleept haar slavin met zich mee in haar queeste. Niet alleen de prijs van suiker, maar ook de prijs van de liefde wordt te duur om te kunnen betalen. In dit geval voor degenen die als inferieur worden gezien.

Sarith (Gaite Jansen) groeit op temidden van slaven op een suikerplantage. Ze leert dat zwarte mensen inferieur zijn, dat het geld de blanke man op de rug groeit en dat leuke mannen vinden op een plantage onbegonnen werk is. Haar schoonheid, machtspositie en vrouwelijke charmes gooit ze in de strijd om een geschikt exemplaar te vinden, maar tevergeefs. Mannen zijn slechts sporadisch geïnteresseerd en lijken al eerder dan de kijker door te hebben wat een ontzettend naar wicht Sarith eigenlijk is.

Symbolische halfzussen

~

Mini-Mini (Yootha Wong-Loi-Sing), wiens naam een mooie anekdote oplevert, is die mening niet toegedaan. Ze is Sariths lijfslaaf en Sarith en Mini-Mini zijn symbolisch omgedoopt tot halfzussen, omdat ze op dezelfde datum en op dezelfde plantage zijn geboren. Mini-Mini ziet Sarith het liefst gelukkig, want als ze lacht is ze op haar mooist. Maar het lachen vergaat Sarith langzaam wanneer ze steeds meer in de situatie dreigt te raken die ze zo krampachtig probeert te voorkomen – die van oude vrijster.

Zover is het nog lang niet, maar Sarith ziet dat anders. Een lekkere, niet erg subtiele rol van Gaite Jansen die Sarith langzaam omvormt tot antagonist van het verhaal. Elke afwijzing brengt Sarith tot nieuwe gruweldaden. Ten opzichte van Sarith lijken de andere blanken in de film lieverdjes, al zijn ze dat meestal niet. Een enkele uitzondering daargelaten zien de blanken alle zwarten als inferieur en hebben ze geen medelijden met hun medemens. In een treffende scène tijdens het slot van de film verliest een blanke slavenhandelaar alle respect voor een blanke plantageboer die uit liefde een slavin probeert terug te kopen.

Sfeervol maar niet meeslepend
En toch ontbeert het de film aan dit soort momenten. De film snijdt enerzijds een beladen onderwerp aan; een zwarte bladzijde (wel meer dan één) uit de Nederlandse geschiedenis, maar blijft anderzijds wat oppervlakkig en zoetsappig. De komische uitstapjes en het feit dat de film zelden inzoomt op echt voelbaar drama, maken Hoe Duur was de Suiker een ambitieus project, maar weerhouden de film ervan een meesterwerk te worden. Zo zien we dat de moeder van Mini-Mini twee keer achter elkaar wordt verkracht, maar wordt een halve minuut later gegrapt dat Mini-Mini dus niet weet wie haar vader is. Dat is niet grappig, maar wordt wel zo verkondigd.

~

Hoe Duur was de Suiker slaagt er wel goed in de kijker onder te dompelen in een Surinaams sfeertje. De slaven spreken nauwelijks Nederlands, in tegenstelling tot hun misi’s en mesra’s. Daarnaast bevat de film mooie beelden van de plantages, de jungle en de werkende slaven die in grote getalen op de plantage aanwezig zijn. Het hoofdplot had de volle aandacht verdiend, maar de vele zijsporen komen de film niet ten goede.

Waar een historisch drama als Zwartboek de kijker mee wist te voeren in de ellende, lukt Hoe Duur was de Suiker dat aanzienlijk minder goed. Als de focus wat minder op de liefde en wat meer op de ellende had gelegen, was dit misschien wel gebeurd. Ook had zeker gekort kunnen worden in de speelduur, het aantal personages en het hele subplot van de Maroons, het slavenleger dat blanke mensen vermoordt.

Film / Achtergrond
special: Point Taken: Off Ground

NFF: Betoverende dans

.

Regisseur Boudewijn Koole strikte danslegende Louise Lecavalier voor zijn korte film. In een kamer met rustieke stoelen, idem tafel en azuurblauw behang wordt middels moderne dans het sterven van een moeder uitgebeeld. Haar zoon, de jonge danser Antoine Masson, kijkt het tafereel gelaten aan. Choreograaf Jakob Ahlbom maakte op sferische, psychedelische muziek een mooie moderne dans, waarbij zowel het meubilair als het behang op originele wijze wordt gebruikt.

Film / Achtergrond
special: Boven is het stil

NFF: Boer zoekt rust

Boer Helmer leeft samen met zijn zieke vader op de boerderij. Een karakterstudie van een einzelgänger die heimelijk op zoek is naar contact.

Niet alleen boven is het stil, overal is het stil op wat dierengeluiden en regenval na. Boer Helmer is ook stil. Veel meer dan een enkel ‘ja’ komt er vaak niet uit, of het moet een van zijn gortdroge opmerkingen zijn. Helmer houdt zich met zijn eigen zaken bezig en verlangt van anderen dat ze dat ook doen. Hij is druk met de boerderij, heeft zijn handen vol aan de zorg van zijn zieke, oude vader en wil anderen niet tot last zijn. De komst van knecht Henk brengt wat leven in de brouwerij en toont een kant van Helmer die je in eerste instantie niet zou verwachten.

~

Regisseur Nanouk Leopold verfilmde het boek van Gerbrand Bakker op ingetogen wijze. Niet alleen boer Helmer is zwijgzaam, muziek valt louter te horen bij de bezoeken van de melkrijder. Kunstmatig licht wordt niet of nauwelijks gebruikt, waardoor de vele scènes binnenshuis en in de stallen donker en sfeervol zijn. De vorig jaar overleden Jeroen Willems speelt geweldig en houdt de aandacht vast. Erg knap, want hij heeft nauwelijks dialoog om zich aan vast te klampen. Zijn acteerwerk is van grote klasse. 

Boeken / Fictie

Zweedse degelijkheid

recensie: Agneta Pleijel (vert. Lia van Strien & Bertie van der Meij) - Zus en broer

De Zweedse Agnetha Pleijel dook in haar oude familiedocumenten voor haar nieuwste roman, het drieluik Zus en broer; een lijvige familiegeschiedenis.

Het heeft even geduurd voor de ruim zeshonderd pagina’s tellende roman in z’n totaal werd vertaald. In Zweden verschenen De chirurgijn van de koningin, De komediant van de koning en Zus en broer in respectievelijk 2006, 2007 en 2009. In de Nederlandse vertaling verscheen De chirurgijn van de koningin als apart boek in 2008, maar de beide andere delen zijn niet los verkrijgbaar.

Geschiedenis der geneeskunst

De chirurgijn van de koningin, verreweg het beste deel van de drie, volgt de oude arts Schützer in de ontwikkeling van de Zweedse (en moderne Westerse) geneeskunde. Het is de zeventiende eeuw en artsen tasten nog in het duister over de herkomst van ziektes en nog meer over de behandeling ervan:

Phaëton moest nitreuze poeders en temperantia innemen om de ontstekingen te kalmeren, het gistende bloed te verlichten en blokkerende en taaie vloeistoffen op te lossen alsook om vergalling van de lver tegen te gaan. Regelmatige aderlatingen om het vocht te verdrijven. En Phaëtons buik moest worden ingesmeerd met emulsies zoals kamferolie.

Chirurgen staan onderaan de maatschappelijke ladder en ondanks het feit dat Schützer de eerste keizersnede van Zweden uitvoert, sterft hij arm en verbitterd. In tegenstelling tot het eerste boek zijn het tweede en derde weinig meer dan een familiegeschiedenis, weliswaar tegen de achtergrond van een oorlogvoerend Zweden.

In De komediant van de koning stapt Pleijel over op een raamvertelling, waarin Lars Hortsberg, aanvankelijk de leerjongen van Schützer, zijn verhaal vertelt over een leven als toneelspeler aan diens immer zwijgende adoptiedochter. Zus en broerverhaalt over de muzikale Helena, die aan het begin van de negentiende eeuw moet vechten tegen het vooroordeel dat vrouwen niet op het toneel horen te staan, en haar dove broer Albert.

Taaie dobber

Agnetha Pleijel (1940) heeft dezelfde wat formele vertelstijl die we kennen van haar Scandinavische collega’s als Marianne Fredriksson. Enerzijds werkt dat goed om haar kroniek een plechtige ondertoon mee te geven; Pleijel maakte zoveel mogelijk gebruik van documentatie en brieven om haar familiegeschiedenis te staven en waarheidsgetrouw te werken en ze includeerde een stamboom van Schützer tot aan haar eigen generatie achter in het boek. Anderzijds schept die formaliteit een zekere afstand tot de lezer.

Proza schrijven was niet Pleijels eerste keuze. Ze wijdde haar carrière aanvankelijk aan journalistiek en het schrijven van theaterstukken. Daarna stapte ze over op poëzie om uiteindelijk als doorgewinterde schrijfster in de jaren tachtig het proza op te pakken. Zus en broer getuigt van vakmanschap en oog voor detail, maar Pleijels formele stijl maakt de al te lijvige kroniek tot een taaie dobber.

Muziek / Album

Heimwee naar liedjes over de dood

recensie: White Lies - Big TV

Big TV heet het derde album van White Lies. Het Londense drietal is vooral bekend om hun donkere teksten en zware melodieën. Maar in tegenstelling tot het voorgaande werk is op Big TV de dood nergens te bekennen. En dat is misschien wel een beetje jammer.

Wat staat symbool voor het enorme verlangen van mensen naar succes in de moderne maatschappij? Die vraag hield bassist en tekstschrijver Charles Cave van White Lies bezig toen ze begonnen te werken aan de nieuwe plaat. Hij kwam uit op, inderdaad, een grote televisie.

Tragikomisch

~

Big TV vertelt het verhaal van een jonge vrouw die naar de stad verhuist en op een klein kamertje komt te wonen. Haar (te) grote televisie geeft het meisje tenminste een beetje het gevoel dat ze succesvol is. Aan dit tragikomische beeld hebben White Lies niet alleen het eerste nummer, maar het hele album opgehangen. Gaandeweg worden allerhande thema’s aangesneden waarvan vooral de uitweidingen over liefdesverhoudingen en het stadsleven blijven hangen.

Dat het hun meest melodische album is, zeggen ze zelf over de nieuwe plaat. Dat is een juiste vaststelling. Voor de liefhebbers van de bombastische hitsingles ‘Death’, ‘To Lose My Life’ (To Lose My Life…, 2008) en ‘Bigger than Us’ (Ritual, 2011) is er wat dat betreft voldoende te genieten op Big TV. De liedjes zijn vlotter en energieker dan het eerdere werk. De melodieën zijn nog altijd zwaar en gezwollen, maar White Lies hebben het tempo wat omhoog geschroefd. Goede voorbeelden zijn opener en titelsong ‘Big TV’, ‘There Goes Our Love Again’ en ‘Tricky to Love’.

Matige songteksten
De songteksten zijn daarentegen niet best. Vaak is het tenenkrommend om de boeiende stem van Harry McVeigh zulke simplistisch, clichématige regels te horen zingen. ‘My love / Changes with the weather’ zing hij bijvoorbeeld in ‘Tricky to Love’. Of ‘I want you to love me / More than I love you / Tell me if that’s something you can do’ in ‘First Time Caller’. Het zijn van die zouteloze praatjes die je kunt verwachten van pakweg John Mayer of Nickelback, maar niet van een band die steeds de dood als belangrijkste onderwerp heeft gehad.

De refreintjes zitten bovendien wel erg vol met herhalingen, alsof er niet meer tijd of zin was om wat extra regels te verzinnen. Herhaling kan goed werken, maar op Big TV is het vaker storend dan bevredigend, bijvoorbeeld in het titelnummer of in ‘Getting Even’.

Uit de lucht gegrepen
De meeste liedjes zijn wel erg onspecifiek en blijven daarom een beetje in de lucht hangen. We zouden een meisje volgen dat is verhuisd naar de stad en probeert haar leven en relaties succesvol te laten verlopen, maar eigenlijk komen we bar weinig over haar te weten. De liedjes zijn eerder onscherpe vertellingen van gebeurtenissen die de meesten van ons wel eens hebben doorgemaakt: verhuizen naar een nieuwe stad, een moeizame liefdesrelatie in stand houden. Het verhaal van het meisje is dus eerder een verkooppraatje dan een wezenskenmerk van het album.

White Lies wilde dat het nieuwe album a) toegankelijk, b) vertrouwd en c) iets waar je naar blijft luisteren, zou worden. A en b is zeker gelukt, c vermoedelijk niet. Ondanks een aantal sterke melodieën is Big TV daarvoor simpelweg niet goed genoeg. De thema’s en teksten zijn uit de lucht gegrepen en vaak gemakzuchtig uitgewerkt. Laat het volgende White Lies-album alsjeblieft weer over de dood gaan.

Boeken / Non-fictie

Op zoek naar individueel en collectief erfgoed

recensie: Wim de Wagt - De kunst van het herinneren

In De kunst van het herinneren gaat kunsthistoricus en schrijver Wim de Wagt op zoek naar ons collectieve geheugen. Aan de hand van vier verhalen illustreert hij de verbanden tussen historische gebeurtenissen en persoonlijke verhalen.

De Wagt heeft een brede interesse in onze omgang met het verleden. Zo bestudeerde hij de aantrekkingskracht van Cape Cod, een schiereiland dat een belangrijke rol speelde in de levens van onder anderen Edward Hopper en Robert Kennedy. Ook bekeek hij hoe de Amerikanen de gebeurtenissen van 11 september verwerkten. De rol van kunst en architectuur bij herinneringen vormen een rode draad in De Wagts werk.

Herdenking van de Shoah
Het krachtigst weet De Wagt het verhaal van de Joodse familie Emmering weer te geven. Per toeval krijgt hij een bundel brieven en foto’s in handen die jarenlang op een Amsterdamse zolder hebben gelegen. Met deze geringe handvatten start hij een zoektocht naar het verleden van de familie. Gaandeweg raakt De Wagt merkbaar meer begaan met hun afschuwelijke lot, of zoals hij het zelf omschrijft: ‘Van een buitenstaander die bij toeval met de nalatenschap van deze familie in aanraking kwam en er alleen maar het thema van zijn boek mee wilde illustreren, ben ik een betrokken biograaf geworden.’

Niet alleen De Wagt houdt zich bezig met de verloren geschiedenissen van Joodse families. Kunstenaar Gunter Demping ontwikkelde het Stolpersteine-project, een concept dat uiteindelijk uitgroeide tot het meest omvangrijke Holocaustmonument ter wereld. Demping plaatst gouden tegeltjes met daarop de naam, sterfdatum en plaats van de voormalige Joodse bewoners bij diverse panden in heel Europa. Als passende afronding van zijn zoektocht woont De Wagt de plaatsing van de Stolpersteine voor de familie Emmering in Lübeck bij.

Herinneringsplaatsen
De Wagt laat zien dat de manier waarop we herinneren nauw samenhangt met de manier waarop geschiedenis gerepresenteerd wordt. Met name bij gebeurtenissen die we zelf niet hebben meegemaakt, zijn we afhankelijk van de beeldvorming hiervan. Monumenten en herdenkplaatsen zijn hiervan een goed voorbeeld.

Ook de Franse historicus Pierre Nora is zich ten volle bewust van de grote rol die fysieke plaatsen kunnen spelen bij herinneringen. Met zijn begrip Lieux de Mémoire – herinneringsplaatsen – maakt hij duidelijk hoe mensen in verbinding staan met het verleden. Omdat datgene wat we herinneren niet meer bestaat, zoeken mensen naar vormen om de herinnering levende te houden of weer tot leven te brengen.

De kunst van het herinneren sluit nauw aan op Nora’s opvattingen. Met name in zijn hoofdstuk over de gedenkplaats van 11 september weet De Wagt duidelijk te treffen welke invloed ruimtelijke indeling kan hebben op het collectieve geheugen. Het fanatisme waarmee De Wagt in zijn onderwerpen duikt werkt aanstekelijk. Hoewel zijn verhalen weinig onderlinge samenhang vertonen, weet hij de lezer toch iedere keer weer opnieuw te boeien. Een mooi eerbetoon aan schoonheid en verdriet.

Film / Achtergrond
special: 33e Nederlands Film Festival gestart

NFF

.

Het Nederlands Film Festival

De Gouden Kalveren zijn overal in de stad te vinden, Het Neude is omgetoverd tot festivalpaviljoen en tot en met 3 oktober zullen overal Nederlandse films te zien zijn in de Utrechtse bioscopen. Er is een thema (Naakt), een eregast (Paula van der Oest) en een ode aan Sylvia Kristel middels een aantal vertoningen. En natuurlijk een scheepslading aan nieuwe en oudere films van eigen bodem.

~

Het Nederlands Film Festival trapte af met Hoe Duur was de Suiker. Deze film van Jean van de Velde (All Stars, Lek) gaat over de bijzondere band tussen een blanke, rijke vrouw en haar zwarte slavin in het 18e-eeuwse Suriname. De film, die op 26 september landelijk in première gaat, opende in zeven uitverkochte zalen. Een goed begin van een hopelijk mooi en succesvol festival.

8WEEKLY zal dagelijks recensies verzorgen en verslag doen van het Nederlands Film Festival.

Boeken / Fictie

Het leven aan gene zijde van het bureau

recensie: Michael Kumpfmüller (vert. Hans Driessen en Marion Hardoar) - De heerlijkheid van het leven

Dan toch, in zijn laatste levensjaar, vindt Franz Kafka iets als geluk. Over de liefde tussen hem en Dora Diamant heeft Michael Kumpfmüller een roman geschreven.

Fictionaliseer je het leven van een schrijver zo groot en alom bewonderd als Franz Kafka? Zorg er dan voor dat het goed is, echt goed. Wat hier betekent: integer, en voorzien van precies die juiste toon. Want anders verdient de schrijver het (al op de loer liggende) dubbelverwijt van parasitisme en misrepresentatie; dan lift hij mee op een naam én besmeurt hij deze. Michael Kumpfmüller (1961), in Duitsland een bekend schrijver, heeft zich dit natuurlijk gerealiseerd. Voor De heerlijkheid van het leven put hij uit oudere dagboeken (de in het Nederlands wat kitscherig klinkende titel is een daaruit afkomstig citaat), enkele aantekeningen van zowel Kafka als Dora, en tevens heeft hij verschillende Kafkakenners geraadpleegd. Vervolgens is het veelbepalend hoe de lezer, beschikkend over meer of minder kennis over Kafka, vermoedt dat Kafka klinkt. Om er maar gelijk mee voor de dag te komen: ja, Kumpfmüllers toon treft, hij past op de teneur die in ieder geval ikzelf bij Kafka in mijn hoofd had.

Kafka op het strand
Deze ‘gepastheid’ verwezenlijkt Kumpfmüller bijvoorbeeld door Kafka consequent niet met zijn naam, maar met het afstand scheppende ‘doctor’ aan te duiden. Daarnaast gebruikt hij geen aanhalingstekens. Dit mag klinken als iets kleins, maar samen met de getroffen toon versterkt dit het droomachtige effect, dat al optreedt doordat het boek over de verbluffende mens en schrijver Franz Kafka gaat. Zo weet de lezer soms niet of iets daadwerkelijk gezegd wordt, of dat de verliefden Kafka en Dora, zoals verliefden dat kunnen, elkaar woordeloos begrijpen, vanuit een gedeeld ritme:

En nu praten ze en vergeten dat ze praten, want zodra de een iets heeft gezegd, is het alweer weg, ze zitten daar aan het strand als onder een stolp die elk geluid onmiddellijk opslokt. De doctor stelt duizend vragen (…) fluistert iets over haar, haar figuur, wat hij gezien heeft, wat hij ziet, alles zonder een enkel woord.

Vlak voordat Kafka en Dora elkaar op daar op het strand ontmoeten, bij Müritz aan de Oostzee, is hij 40 jaar oud, wegens ziekte al gepensioneerd en gespeend van de luttele moed die hij ooit bezat. Tót Dora: ‘Je bent mijn redding, zegt hij. Hoewel ik niet meer in redding geloofde.’ Zij is 25, een oost-joodse – wat hem aantrekt, hij leert op dat moment Hebreeuws – en kokkin bij een opvanghuis voor joodse kinderen. Kumpfmüller wisselt telkens van perspectief tussen Dora en de doctor/Kafka. Dora tot hem:

Alles heeft liggen sluimeren, alles was voor jou, maar ik kende je niet. Of beter: ik kende je, maar ik wist helaas nooit waar ik je kon vinden, en toen vond ik je op het strand.

Berlijn! Berlijn!
Dromerig schrijdt het verhaal zo voort, van de ene naar de andere intense zin. Vrijwel direct besluiten Kafka en Dora te gaan samenwonen in Berlijn. Tussen Müritz en Berlijn volgt nog wel een intermezzo waarin ze elkaar niet zien. Daarin neemt de twijfel toe: gaat het ze wel lukken alles te regelen? Prangender nog: zal Kafka bij zijn besluit blijven? Nooit had hij definitief zijn ouderlijk huis kunnen (of ook willen?) verlaten, en vaak genoeg had hij hardop gevreesd dat het samenwonen zijn schrijverschap teniet zou doen. Niettemin: het lukt het hem, en ze huren een kamer in het Berlijnse Friedenau. In Berlijn, waarbinnen ze nog twee keer verhuizen, wordt hun liefde bekrachtigd. Kumpfmüller maakt dit snel aan de lezer duidelijk. Waar ze in Müritz altijd fluisterden, in welke situatie dan ook, schrijft hij vanuit Dora, gelijk bij het betreden van hun nieuwe woning: ‘Ze was bijna vergeten hoe het moest, maar nu fluisteren ze.’ En fluisteren zullen ze blijven doen.

Het puzzelende is dat Kafka, door samen met Dora in Berlijn te leven, voor het eerst, op zijn veertigste, werkelijk ‘uit huis is’. Hij lijkt iets gemakkelijker te leven – ‘alsof de schrik een overwonnen bijgeloof is’ – en zich minder aan te trekken van de zelfbenoemde tegenstelling tussen schrijven en leven. Maar waarom juist dan, en met Dora? En dat aanvankelijk zelfs in één kamer, en dat ook nog eens in het door hyperinflatie en politieke onrust geteisterde Berlijn van 1923.

Schrijven vs leven
Kumpfmüller waagt zich niet aan antwoorden, maar wel beschrijft hij de twee kanten van deze ‘verpoefte’ tegenstelling. Kafka zegt: ‘Als ik schrijf ben ik onuitstaanbaar.’ En een paar bladzijden verder, over Dora: ‘Ze staat aan de andere kant van het bureau te stralen, waar ze wel vaker staat, tegen de zijkant geleund, blakend van leven.’ Daar heb je haar, de tegenstelling: het schrijven aan de ene, het leven aan de andere zijde van het bureau. Maar Kafka houdt het simpel – en dat is nu het wonder, want het simpel houden deed hij nooit – en pendelt gewoonweg heen en weer. Dit maakt het mogelijk dat Dora en Kafka in Berlijn volmaakte momenten kennen. Wat weer niet wegneemt dat voor de observerende Dora, staande aan die andere bureaukant, de schrijver Kafka soms onbereikbaar is:

Het leek zwaar werk (…) maar op die avond schreef en schreef hij, echt met hamer en beitel, had ze het gevoel, alsof het papier van steen was, iets wat zich niet graag voegt, maar dat uiteindelijk toch doet, en toen zag het er bijna makkelijk uit, niet meer alleen als een kwelling, alsof hij aan het zwemmen was, ver buiten de kust, dacht ze, en steeds verder de open zee in.

Enkele keren scheert Kumpfmüller af langs clichés als deze ‘open zee’, maar nooit raakt hij ze; zijn verhaal blijft puur. Vanaf Kerstmis 1923 zet Kafka’s TBC door en moet hij weg uit Berlijn, naar achtereenvolgens drie sanatoria. Hij zal in juni 1924 sterven, met Dora en zijn vriend Robert Klopstock bij hem. Voor Dora zijn deze laatste vijf maanden in feite een langgerekt afscheid.

En, in Kafka’s geest gesteld, een oordeel? Als ik iets van of over Franz Kafka lees, aanschouw ik zijn werk en bestaan verbluft: dat iemand dit heeft kunnen schrijven, zo heeft kunnen zijn. Maar daarvoor dien je dus simpelweg zijn werk te lezen, of een van de verschillende sterke biografieën. Kumpfmüller pretendeert over Kafka zelf niets nieuws te beweren. Hij lijkt zich ook meer vrijheden te permitteren met Dora’s woorden en gedachten dan met die van Kafka. Daarentegen heeft Kumpfmüller elegant en zuiver een liefdesgeschiedenis geschreven. Over een liefde zo universeel als een liefde kan zijn, en tegelijkertijd zo bijzonder omdat het Kafka betreft én iemand die verliefd werd op juist Kafka.

Muziek / Album

Muziek die sporen achterlaat

recensie: Songbelt - Unanswered

Songbelt presenteert zich als trio, maar het is Wil Opstals die tekent voor alle liedjes op dit folkdebuut. Unanswered graaft diep in de oude, emotionele wonden van de vertolker.

Unanswered graaft diep in de oude, emotionele wonden van de vertolker.

~

Opstals speelde eerder in o.a. The Daltons en Wilburg en participeert momenteel nog steeds in Sleepwater. De muzikant is gezegend met een diepe, donkere stem die net een octaaf hoger uitvalt dan die van Nick Cave. Zijn nummers zijn voornamelijk donker van signatuur. En wat zijn de liedjes van de schaduwkant van Opstals’ leven mooi. Ze zijn verpakt in een folkbenadering met akoestische gitaar, bas, toetsen, dwarsfluit en mondharmonica, soms aangevuld met pedal steel-gitaar of een fijne vrouwenstem. Opstals schildert zo prachtige plaatjes die in alle jaargetijden passen. Zijn teksten zijn soms mystiek en vaak kraakhelder, maar voor meerderlei uitleg vatbaar zoals het gedichten betaamt.

Liedjes met zeggingskracht
Unanswered opent met ‘Desperate Land’, dat in vele luisterbeurten uitgroeit tot het hoogtepunt van het album. Een liedje vol beeldspraak van een geliefde die voetstappen achterlaat in het zand, geel gekleurd gras en een verlaten puinhoop. Het is een van de dertien nummers waarin Songbelt niet de meest vrolijke onderwerpen bezingt.

Droefheid, triestheid, terneergeslagenheid, verlatenheid, bedrog, eenzaamheid en teleurstelling zijn woorden die passen bij de liedjes op dit album. Zoals zo vaak leveren de duistere momenten in het leven prachtige teksten op, waarbij de nummers daadwerkelijk een emotie overbrengen. Blijkbaar is het veel moeilijker om songteksten met inhoud te schrijven die bruisen van de vrolijkheid, want dan wordt het al snel hol en leeg. Veel liedjesschrijvers beamen dat laatste ook zelf.

~

Wars van modieuze opsmuk

Met medewerking van Theo Liebregts, die onder andere verantwoordelijk is voor de opnametechniek en ook hier en daar wat instrumenten bespeelt, en Ruurd van der Vegt, die mondharmonica en vooral dwarsfluit toevoegt, is Unanswered vooral de stem van Opstals en zijn akoestische gitaar. Zijn stem is soms in laagjes opgenomen, waardoor er live minimaal één extra zanger nodig zal zijn voor een optimale vertolking. Het moment waarop Songbelt live te beluisteren is met Unanswered, waarschijnlijk aangevuld met songs uit het rijke muzikaal verleden van Opstals, is iets waar zonder meer naar uitgekeken kan worden.

Dit album prijkt voorlopig als een hoogtepunt op de carrièrelijst van Wil Opstals. Waarschijnlijk omdat met deze folkbenadering de ware muzikant en de ware liefde voor deze muzieksoort open en bloot wordt geëtaleerd, wars van alle modieuze opsmuk als technische effecten of opzwepende ritmes. Niet vergeten om de hoesfoto te bewonderen, die door de zanger zelf is genomen in de Loonse en Drunense duinen die grenzen aan zijn geboortegrond.