Muziek / Achtergrond
special:

Down the Rabbit Hole: de zondag

De derde en laatste dag van het festival is alweer aangebroken. Hoewel we headliner The Black Keys zaterdag al hebben gehad, is de zondag met Foals, Wairpaint, Admiral Freebee, The Naked and the Famous en MGMT ook veelbelovend. Uiteraard is er ook het WK Nederland-Mexico te volgen op een groot scherm, met om 18:45 uur een 360 graden groepsfoto van de mensen op het festival.

De dag begint met een flinke plens regen op de tent. Er is code geel voorspeld, dus dat zal nog wat worden vandaag. Met een kopje cappuccino van het leuke koffiekraampje bij de Hotot (een keer geen hipstermannen die koffie schenken, maar vrolijke veertigplussers) sluiten we ons zittend aan bij het publiek in de Hotot: op het podium

~

Ook bij Warpaint zijn er grote verwachtingen. De Hotot lijkt qua grootte in eerste instantie prima te zijn voor de dames uit Los Angeles, maar niets is minder waar. Aan het begin van de show is de tent redelijk gevuld, maar tegen de tweede helft van de set is de helft van de mensen ergens anders naar toe gegaan. Dat is een beetje dubbel, want de gehele sound van Warpaint is met die lekkere snare-drum meer dan prima. Toch loopt het vanaf aanvang niet helemaal lekker. Pas bij ‘Undertow’ lijken ze er beter in te komen. Rustige nummers zoals deze passen sowieso beter bij het stemgeluid van de dames, in de meer ritmischer nummers zijn de vocals al gauw wat schel. Het is uiteindelijk niet de show die verwacht was en hoewel de muziek niet eens heel ontoegankelijk is, denken meerdere mensen daar zo over. Dat is jammer, want ze zijn erg goed.

Een nogal lege tent is er ook voor Polica uit Minneapolis, vlak voor de WK-wedstrijd. Zijn de tenten te groot of zijn de bezoekers er dit weekend meer voor de mannen met gitaren? De shows met vrouwen als leadzang zijn wel eens beter bezocht op festivals. De magische stem van zangeres Channy Leaneagh is betoverend en live veel diverser dan op de plaat. Het psychedelische geluid met hier en daar een snufje synth knalt de tent uit. Jammer dat er zo weinig mensen aanwezig zijn, de band heeft absoluut potentie. De samenwerking tussen zowel zangeres en producer Ryan Olson als tussen de twee drummers achter op het podium is subliem. Een hele fijne show om de middag mee af te sluiten en door te knallen naar de wedstrijd tussen Nederland en Mexico.

Overwinning

~

Vanavond mogen de heren van het Britse Foals de Hotot tent afsluiten. In eerste instantie voor velen misschien een gekke naam als afsluiter. Men kent toch meer nummers van bijvoorbeeld The Black Keys? Deze speculaties worden vrijwel direct aan het begin van de show teniet gedaan. Vanaf introsong ‘Prelude’ is het een groot feest in de Hotot. De fantastische lichtshow (mét lasers!), de lekkere ritmes en de aanstekelijke energie van zanger Yannis Philippakis maken de show tot de perfecte afsluiter van het festival. Zoals we gewend zijn van Philippakis duikt hij nog even van het podium af om het publiek in te gaan, maar de security houdt hem tegen. Wanneer hij het even later weer probeert, wordt hij meteen letterlijk op handen gedragen door het publiek.

De crowdsurfende zanger is maar één van alle hoogtepunten van de show. Bij het harde, maar dansbare ‘Inhaler’ schieten de crowdsurfers als paddestoelen uit de lucht en is men niet vies van een dikke pit. ‘Spanish Sahara’ is, zoals wel vaker, een pareltje van de set. Normaal gesproken zou een dergelijk rustig nummer af kunnen doen aan een energieke set, maar Foals laat hiermee zien dat ze echt nog wel meer in huis hebben dan spannende gitaarriffjes en dikke ritmes. En dat doen ze goed. Bij afsluiter ‘Two Steps, Twice’ kan het niet meer stuk: het voorste vak is veranderd in een grote dansbare pit. Wat een energie en wat een kippenvel tijdens alle tracks. Hoe een onverwachte afsluiter toch ineens de beste headliner van het festival kan zijn.

Van zo’n show krijg je energie. Genoeg energie om nog even flink te dansen bij Analogue Africa, die een fijne mix tussen elektronica en Afrikaanse grooves weet te brengen. De Fuzzy Lop kan er geen genoeg van krijgen en Redjeb & Knopp (Tunesiër & Duitser) gooien knaller na knaller op de decks. In Teddy Wilder staat Rabbit Radio weer garant voor alle dikke hits van dit moment. Bij alle kleine eet- en drinktentjes hebben zich inmiddels dj’s of andere muzikanten verzameld, waarvan de fuzzy muziek bij de Mojitobar het hoogtepunt is. Overal is wat te doen: het Idyllisch Veld is met haar kampvuren de ideale plek om even bij te komen van het festival terwijl er op het Vuige Veld weer flink gedanst kan worden.

Down the Rabbit Hole kan terugkijken op een prima eerste editie met een hele ontspannen sfeer, maar ook met hier en daar nog wat barsten die voor een volgende editie goed te verhelpen zijn. Er moet echt wat gedaan worden aan de looppaden: of kies geheel voor gras/zand of haal de loszittende stenen weg. Op de camping was het niet geheel duidelijk waar wel of niet gekampeerd mocht worden. Velen hadden hun tentje opgezet in een niet-kampeergebied, om vervolgens door de toezichthouder te worden weggestuurd. Ook mag het veld bij de Hotot met haar eettentjes iets sfeervoller. Waar de sfeer van het Idyllisch Veldje en het Vuige Veld afdruipt, is dat hier niet terug te vinden. Juist in deze extra randprogrammering zijn ze op veel plekken op het festival sterk, waarom dan niet op een groot open veld? Wat betreft de line-up zaten er veel sterke acts tussen.

Vooral de eerste aankondiging met The Black Keys, Foals en The Soft Moon heeft het festival goed gedaan. Misschien hadden ze toen iets teveel hooi op de vork genomen, omdat de namen die volgden veel van mindere kwaliteit waren. Al met al zijn het vooral dingen die het festival kritisch kan bekijken voor volgend jaar, maar goed: je leert natuurlijk alleen maar van de fouten van een eerste editie. We zijn erg benieuwd waar het festival volgend jaar mee komt. Aan de locatie, de aankleding en het creatieve talent op het festival hoeft de organisatie in ieder geval niets meer te doen.

Film / Films

Adembenemende actie én een goed verhaal

recensie: The Raid 2: Berandal

.

Waar in het eerste deel, The Raid: Redemption, de absolute nadruk ligt op de indrukwekkende gevechten, heeft het vervolg naast het verwachte spectaculaire over-the-top-geweld een veel complexer verhaal te bieden.

~

The Raid 2 gaat verder waar het eerste deel ophield. In Jakarta heersen al jarenlang twee maffiafamilies naast elkaar, de plaatselijke familie Bangun en de Gotofamilie uit Japan. Hoewel agent Rama (Iko Uwais) in het vorige deel de onderwereld behoorlijk wist op te schonen, gaat het in deze film vooral om het aanpakken van onbeduidende randfiguren. Rama gaat diep undercover om de georganiseerde misdaad en de corruptie eromheen tegen te gaan. Om te kunnen infiltreren moet hij in de gevangenis bevriend zien te raken met Banguns ambitieuze zoon Uco (Arifin Putra).              

Intriges en gekonkel

~

De gevechten zijn adembenemend. Op inventieve en brute wijze worden er massaal botten gebroken, hoofden ingeslagen en levens beëindigd. Deze grootschalige, strak gechoreografeerde gevechten zorgen voor een adrenalinekick. De montage, de soundtrack en de strakke uitvoering van de acteurs dragen allemaal bij aan een maximale impact van de geweldballetten. De hyperdynamische camera is werkelijk overal en biedt prachtige composities en verrassende perspectieven. Dit maakt wel dat alle subtiliteit ontbreekt. Sommige scènes neigen daardoor naar een slapstick, bijvoorbeeld wanneer Rama bedolven raakt onder een groot aantal mannen in het gevangenistoilet.  

Adrenalineboost


De makers van The Raid 2 hebben ditmaal duidelijk meer aandacht geschonken aan een goed doordacht verhaal. Jammer genoeg zijn ze daarbij de karakterontwikkeling vergeten. Het zijn wederom de flitsende actiescènes die grote indruk maken en de kijker achterlaten met energie voor tien. Wooeeehaa!!!

Boeken / Fictie

Met de weifelende zekerheid om door te gaan

recensie: Nina Polak - We zullen niet te pletter slaan

Benya laat Marie achter met twee woedende kinderen en de brokstukken van hun relatie. Schard en Anna wankelen sinds de scheiding van hun moeders alsof hun vliegveren zijn weggeknipt; in We zullen niet te pletter slaan krijgt de lezer te maken met een moderne existentiële crisis.

Enkele jaren later woont Anna, illustratrice, in een klein hok in de stad en maakt boeken over een uilenfamilie. Ze legt zich volledig toe op het verbeteren van de veren van haar vogels, weigert te beginnen aan iets nieuws. Haar integere maar tevens gewillige karakter, ze past haar gedrag moeiteloos aan als een situatie daar om vraagt, staat recht tegenover die van haar halfbroer Schard. Hij is impulsief, boos, ‘koppig als marmer’, en doet niet aan concessies. In een van de eerste hoofdstukken schrijft Nina Polak veelzeggend:

De platen zijn Anna zo bekend, ze heeft ze zo vaak van veer tot veer bestudeerd, dat de vogels haar zo nu en dan bezoeken vlak voor ze inslaapt. Haarscherp, vol kleur verschijnen ze in korte flitsen op haar netvlies. Ze is vooral gehecht aan de trompetterzwaan, die met gebogen hals een vlinder groet die naast haar op het water is geland. ‘Die zwaan groet die vlinder helemaal niet,’ zei haar broer eens, ‘ze eet hem op. Kijk die tanden dan.’ Maar Anna’s visie op de voorstelling is onveranderlijk. De witte zwaan is goed.

Wankelen

Vliegveren groeien terug. Na een mislukt experiment in India (zijn relatie liep stuk omdat hij te conventioneel bleek te zijn voor zijn vriendin) keert Schard terug naar Nederland. Anna staat hem toe op haar bank te slapen. Zijn plotselinge aanwezigheid maakt bij beiden veel twijfels los. De halfbloedverwanten confronteren elkaar met tekortkomingen, maar realiseren stilaan dat ze zelf ook moeite hebben met het maken van de juiste keuzes: weten wat je wilt betekent niet dat je ook weet hoe je het kunt bewerkstelligen. En soms werkt iets gewoon niet. Wat betekent dat? En hoe gedraag je je in een wereld die zo wispelturig is?

De twijfels creëren ruimte. Anna probeert zich los te maken van haar egoïstische beste vriend, date met een meisje, en hoewel het voor haar allemaal even ongemakkelijk verloopt en voelt, begint ze zichzelf wel beter te begrijpen. Schard, hardleers als hij is, moet eerst van een dak donderen om tot de conclusie te komen dat hij eigenlijk alleen maar een goed mens wil zijn.

Vliegen

Subtiel kun je het niet noemen, Polaks gebruik van vogels, vleugels, en veren in haar boek. Het stoort echter niet omdat het telkens iets wezenlijks toevoegt aan de vertelling: Anna hecht zoveel waarde aan haar uilenfamilie omdat haar eigen familie kapot is gegaan, en Schard ziet vooral zichzelf als hij een manke merel opmerkt die misschien wel gek is. Polak bewijst op meerdere manieren een goede schrijver te zijn. Zo houdt ze haar scènes vaak klein waardoor sommige situaties als schilderijtjes in het hoofd blijven hangen. Dit geldt onder andere voor het eerste hoofdstuk, waarin Benya door een gele taxi wordt weggereden van het polderhuis terwijl moeder, zoon en dochter haar bij het rottende hekje op de dijk uitzwaaien. Dit is belangrijk, de rest van het boek leunt zwaar op dit moment.

Polaks zinnen zijn scherp en lijken gemaakt te zijn met nieuwe woorden: zinnen in alle maten en kleuren, zinnen als de veren op de cover van haar boek. Ook Polaks observaties overtuigen. Een jongetje beweegt zijn halve arm als een vleugel in de lucht, velden zijn zo goud ‘dat je wilde rondrennen om stukken van het glinsterende landschap te scheuren en ze in je zakken te steken’, en bomen krijgen de kans ‘uit te groeien tot voorname oude mannen: dik, tevreden, diepgeworteld’. Het is dan ook jammer te moeten opmerken dat het verhaal eindigt met een handvol gemeenplaatsen. Het maakt haar boek, dat zo prachtig rauw was gebleven als de zomerstorm gewoon een storm was geweest, als Schard en Anna niet allebei ineens te maken kregen met een epifanie, te zoet. Dit neemt niet weg dat We zullen niet te pletter slaan een beloftevol debuut is, waarin Nina Polak bewijst vernieuwende beelden te kunnen scheppen met haar woorden.

8WEEKLY

Oerol buiten de (fiets)paden

Artikel: De Wereld van Willem

.

Het moet ruim veertig jaar geleden zijn geweest dat ik voor het eerst op Terschelling belandde. Tja, je bent jong en je wil wel eens wat en dat eiland leek daar prima aan te voldoen. Het hippietijdperk was nog in volle gang en het verschijnsel zomerhits bestond toen ook nog. Dat jaar was het, als ik me niet vergis, “In the Summertime” van Mungo Jerry. Kon je wel zeggen, ja: een mooie zomer op een eiland van zon, zuipen en zonde. Bovendien bivakeerden wij op De Appelhof, toen de eerste en enige wietcamping van Nederland en ook dát maakte indruk. Ik heb er in ieder geval een levenslange liefde voor dat eiland aan overgehouden.

Die liefde is alleen maar groter geworden sinds Oerol het eiland is gaan beheersen: “overal”, in het gewone taalgebruik. Tien dagen lang locatievoorstellingen op de mooiste plekken van het land met disciplines die variëren van dans tot theater en van muziek tot beeldende kunst. Een paradijsje voor de cultuurfreaks en bijgevolg een vaste reservering in onze agenda. Toch wil ik jullie nu niet lastigvallen met de tientallen voorstellingen waar je elk jaar weer langs trekt – dat doen anderen ditmaal. Ik beperk me hier tot Terschelling als culturele broedplaats buiten het seizoen, want die wordt danig onderschat. Oerol buiten de fietspaden, zeg maar, want van die slordige vijftigduizend fietsers die tijdens die juniweek het eiland teisteren, vind je dan geen spoor.

Wat weinigen namelijk schijnen te weten, is dat je hier ook tijdens de resterende elf maanden van het jaar behoorlijk aan je culturele gerief kunt komen. Al is het alleen maar omdat veel van die Oerolacts al lang van te voren verkenningen uitvoeren en hun locaties komen uittesten. Het is soms even zoeken en goed opletten, maar je maakt een mooie kans er wat van tegen het lijf te lopen. Zo zijn de dansers van het Russische gezelschap Derelov heel wat vaker op het eiland te vinden dan je denkt. Wij zagen er hartje winter bijvoorbeeld een paar voorstellingen en dat verwacht je toch niet. Ook de eilanders zélf zijn trouwens artistieker dan je zou vermoeden. Menig beeldend kunstenaar heeft hier een permanente atelierplek gevonden en in muzikaal opzicht (de onvermijdelijke horeca-baas Hessel en zijn zingende dochter even daargelaten) zit het ook wel goed. Singer-songwriter Tim Knol schijnt er een leuk vakantiehuisje te hebben en anderhalf jaar geleden zaten wij – nota bene op dezelfde dag en hetzelfde uur dat de componist ver weg in Bergen overleed – te luisteren naar Simeon ten Holts Canto Ostinato, voor een bomvolle zaal, uitgevoerd door twee piepjonge eilandpianisten. En wat te denken van Ankie Schol, Terschellings eigen schrijfster van zes misdaadromans met bijna hilarische titels als Mysterie in Midsland en Bloedwraak onder de Brandaris. Ik heb ze toentertijd bijkans verslonden, want ze spelen allemaal op Terschelling en de plaatsen en personen zijn voor een beetje ingewijde buitengewoon herkenbaar. Het leuke daarvan is: sinds Ankie Schol kan ik niet meer bij de tweedehands boekenboer naar binnen lopen zonder in hem de moordenaar van Klaas Cupido te zien en bij een bezoek aan de Jumbo in Formerum kan ik het niet nalaten om rond te kijken waar de drugs verstopt kunnen zijn. Zo leer je het eiland weer op een andere manier kennen.

Verder struikel je het hele jaar door bijna dagelijks over Joop Mulder, de langzamerhand iconische bedenker en nog altijd grote baas van Oerol. Ik herinner mij hem nog als de barman van De Stoep in Midsland die ooit aan een klant een tosti probeerde te verkopen, “maar dan zonder ham alstublieft”. “Dat kan”, zei Joop, legde een plak kaas tussen twee boterhammen en wilde naar het tosti-ijzer lopen toen de klant hem nariep dat hij hem liever ook niet geroosterd wilde hebben. Waarna Joop met een stalen gezicht de boterham-met-kaas verkocht voor een (toen al niet bepaald zuinige) tostiprijs en zich vervolgens discreet terugtrok in een hoekje om daar te gaan zitten snikken van het lachen. Zo ongeveer moet Oerol ontstaan zijn.  

Muziek / Achtergrond
special:

Down the Rabbit Hole: de zaterdag

Afgelopen weekend werd voor het eerst het kleine zusje van Lowlands gepresenteerd: Down the Rabbit Hole in de Groene Heuvels in Ewijk. Maandenlang werd er al over gespeculeerd: wat voor een soort festival zal het worden? Gaat het op Best Kept Secret lijken, tevens een nieuw festival dat dit jaar met haar tweede editie een week eerder plaatsvond, of lijkt het toch meer op de grote broer in Biddinghuizen? Het is belangrijker om te kijken naar hoe en of Down the Rabbit Hole het als zelfstandig en nieuw festival kan redden in deze overload aan festivals dan om constant te vergelijken.

Deze zomer is er bijna elk weekend wel een festival om te bezoeken. Afgelopen weekend waren er zelfs meerdere, waarvan Down the Rabbit Hole en het meerdaagse Awakenings er qua bezoekers bovenuit schoten. Voor beide festivals was het nog even spannend: Down the Rabbit Hole had haar eerste editie dit jaar en Awakenings was voor het eerst meerdaags in plaats van één dag. En dat in een landschap van tientallen andere festivals.

~

De avond valt en een groot deel van de aanwezigen wacht al in de Hotot op The Black Keys. Het is nog niet zo vol geweest in één van de tenten. Dit is ook niet heel verrassend, want het duo uit Ohio heeft inmiddels een grote naam gemaakt in de muziekwereld. De heren lijken er zin in te hebben en het publiek ook. Vanaf het eerste nummer ‘Dead and Gone’ tot aan afsluiter ‘Little Black Submarines’ is het één groot feest in de Hotot. Bij het prachtige ‘It’s Up To You’ gaan de aanstekers de lucht in, wordt er flink meegezongen en laten Auerbach en Carney een breekbare kant van toch rockende set zien. ‘Next Girl’, ‘Howling for You’ en ‘She’s Long Gone’ zijn de echte knallers. ‘

‘Fever’ en ‘Lonely Boy’ steken er aan het eind van de set ook met kop en schouders boven uit. Maar ook het aanstekelijke ‘Gold on the Ceiling’ inclusief die lekkere gitaarrifjes en die fijne jaren ‘70 melodie doet het goed: de tent joelt en host flink mee. Het is één groot hitjesfeest en dat kunnen ze nog hebben ook. De pauzes tussen de nummers duren helaas soms net te lang, waardoor het af en toe stil valt. De sfeer valt hierdoor gelukkig niet weg, maar mensen worden wel rumoerig en de aandacht verslapt. Toch was het een prima headliner om de tweede dag van het festival mee af te sluiten. Wanneer het duo van het podium vertrekt, is er nog een minutenlang gejoel te horen vanuit het publiek. Om kippenvel van te krijgen.

Sfeervol
De nacht is gevallen en Down the Rabbit Hole is met haar vele lichtjes, gezellige plekken en diverse tentjes, zowel de grote tenten als de wijnbar en cocktailbarretjes, enorm sfeervol. Het idyllisch veld heeft in de avond wel wat weg van de ambiance van De Parade, het theaterfestival dat elke zomer in ons land te vinden is. Inclusief een draaibar, een kampvuur en de Cinevan is deze plek in de avond dé place to be voor een beetje gezelligheid. Een half uur wachten op het magische Bosmos hindert niemand en tot sluitingstijd (02:00 uur) staan er veel mensen in de rij voor dit kunstzinnige experiment. Niemand weet wat er te wachten staat. Het donkere pad leidt naar een arty project met kunstobjecten en live-muziek in het bos. Het geheel is psychedelisch en vreemd, maar met de live-drums past het geheel wel bij het festival. Misschien niet de moeite waard om langer dan een half uur voor in de rij te staan, maar wel een leuk en geheimzinnig extraatje op het festival.

Behalve de grote tenten waar er flink gedanst kan worden, is de Vuurplaats aan het begin van het terrein ook een toffe plek om de nacht door te brengen. Onder leiding van onder andere Carolien Borgers worden hier de hele nacht diverse korte voorstellingen gegeven. De leukste van vannacht zijn de happy hardcore liedjes die worden omgezet in lieve meezingnummers. Erg aanstekelijk en vooral gezellig, met z’n allen rondom zo’n vuurplaats.

Kunst / Expo binnenland

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III: het sublieme verminkt

recensie: Barnett Newman

.

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III doorstond een aanval met een mes en een controversiële restauratie. Na jaren in het depot hangt het meesterwerk van Barnett Newman (1905-1970) nu weer op zaal in het Stedelijk. Maar krijgt de bezoeker een echte Newman te zien of is het werk voorgoed geruïneerd?

Barnett Newman, Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III, 1967, Stedelijk Museum Amsterdam

Barnett Newman, Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III, 1967, Stedelijk Museum Amsterdam

Who’s Afraid of Red Yellow and Blue III na verminking in 1986

Who’s Afraid of Red Yellow and Blue III na verminking in 1986

Wie dat weet en ziet begrijpt hoe schrijnend de vermeende aanpak van de restaurator was toen hij, zoals hem wordt verweten, de verfroller ter hand nam en het doek behandelde als een gemiddelde slaapkamermuur. De beschadigingen moesten worden weggewerkt, maar het resultaat dat nu te zien is in het Stedelijk maakt dat men zich afvraagt of het aan flarden gesneden doek niet mooier was geweest wanneer niemand het na 1986 meer had aangeraakt.
De discussie rond de restauratie is al jaren aan de gang en leek inmiddels gesust te zijn, tot het Stedelijk in april het nieuws bracht van de terugkeer van Who’s afraid…III. Oproer herrees, tegelijk met een ongekende nieuwsgierigheid bij kunstliefhebbers die het werk na de aanval nog niet hadden gezien.

Barnett Newman, Cathedra, 1951, Stedelijk Museum Amsterdam

Barnett Newman, Cathedra, 1951, Stedelijk Museum Amsterdam

Diepte en emotie in abstractie
Het werk van Newman is, hoewel plat en abstract volgens de modernistische wetten van de invloedrijke kunstcriticus Clement Greenberg (1909-1994), meer dan alleen verf op doek: er is wel degelijk iets in te zien. In de woorden van Newman: ‘There is no such thing as a good painting about nothing’. Achter de abstractie schuilt diepte, een metafysische wereld die de kijker mee kan nemen in een overweldigende ervaring. Newman had als doel, net als andere colorfield painters zoals Mark Rothko (1903-1970), om de verhouding van de mens tot het hogere weer te geven en een ervaring teweeg te brengen die je bewust maakt van je plek in het universum. Om dit te bereiken zou je zo dicht mogelijk bij het doek moeten staan, zodat je omgeven wordt door de kleuren.

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III is Newmans reactie op de koele balans van de kleuren rood geel en blauw in de strakke composities van Mondriaan. Hoewel Mondriaan ook het metafysische nastreefde, is zijn werk geometrisch abstract en rationeel en is hij op zoek naar harmonie en balans. Het werk van Newman daarentegen spreekt door middel van een disbalans van dezelfde primaire kleuren direct het gevoel van de kijker aan. De ervaring van het sublieme die Newman wilde bereiken is geen denkproces, maar gaat om het gevoel, waarbij het werk je als een atmosfeer naar zich toezuigt en waarbij fysische grenzen worden losgelaten. De kijker zou als het ware contact met de ruimte verliezen door op te gaan in het doek.

Cathedra na verminking in 1997

Cathedra na verminking in 1997

Cathedra en Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III: littekens versus plamuur
De gerestaureerde versie van Who’s Afraid…III maakt indruk door het formaat en het grote rode vlak, omsloten door een smalle blauwe en gele strook, maar het is alsof je tegen een muur opbotst. Een zaal verderop hangt Cathedra, het werk dat in 1997 is aangevallen, maar gerestaureerd werd door het Stedelijk zelf. Het verschil tussen dit werk en Who’s Afraid…III is verbluffend. Wie een tijdje naar Cathedra tuurt, ziet de littekens die het mes heeft achtergelaten, maar het stoort niet. Het werk blijft een enorme aantrekkingskracht houden die niet teniet wordt gedaan door de vage zichtbaarheid van de sneden. Cathedra bezorgt de kijker dat imponerende gevoel  van het sublieme waar de colorfield painters naar streefden. Je verliest je in het intense blauw, dat is opgebouwd uit zes lagen van verschillende blauwpigmenten en niet massief is, maar diepte suggereert door de kleurschakeringen. De zips, verticale lijnen die de kleurvakken scheiden, creëren eenheid in de ruimtesuggestie, door als enige houvast in deze ruimtelijke illusie te fungeren en het idee van een voor- en achtergrond te suggereren.

Het Stedelijk toont lef door het controversiële Who’s Afraid…III weer op zaal te tonen, maar wie goed kijkt ziet dat het werk niet meer is dan een herinnering aan een meesterwerk. Meer dan dat moet er ook niet van verwacht worden, en het werk an sich hoort eigenlijk stof en schaamte te vergaren in het depot. Door Who’s Afraid…III en Cathedra in twee naast elkaar gelegen zalen te tonen, wordt echter wel des te duidelijker welke kwaliteiten een echte Newman zoals Cathedra heeft en wat er bij Who’s Afraid…III verloren is gegaan. Het werk is gedegradeerd tot een massief rood vlak en brengt niets dan hoofdpijn teweeg bij de kijker. Liever een levendig doek met zichtbare littekens dan een doods rood vlak waarvan niet alleen de littekens verborgen zitten achter een rode plamuurlaag, maar ook het sublieme. Alleen het smalle strookje blauw, het enige deel dat niet beschadigd en overgeschilderd werd, is over van de oorspronkelijke Newman. Maar dat is niet genoeg om de kijker mee te slepen in de overweldigende wereld van Barnett Newman zoals we die gelukkig een zaal verderop nog kunnen ervaren bij Cathedra.

Boeken / Fictie

Schrijven aan de kattenkust

recensie: Eugen Ruge (vert. Josephine Rijnaarts) - Nachtbus naar Andalusië

Eugen Ruge’s debuutroman In tijden van afnemend licht won vele literaire prijzen. Een opvolger is er nu in de vorm van Nachtbus naar Andalusië.

Hij zal niet toevallig gekozen zijn, de titel van Eugen Ruge’s tweede roman. Cabo de Gata heette het boek, en De Geus heeft er – waarschijnlijk uit promotionele doeleinden – Nachtbus naar Andalusië van gemaakt. Jammer dat Ruge niet zo lang stilstaat bij de reis naar Andalusië en des te langer bij het verblijf van zijn hoofdpersoon aan de Cabo de Gata.

Nachtbus naar Andalusië gaat over een man die zijn leven in (Oost-)Berlijn achterlaat en naar Zuid-Spanje afreist. Door zijn ex-vrouw is hij gestrikt om op hun dochter te letten zodat zij met Oudjaarsavond een man aan de haak kan slaan. Hij voelt zich niet meer thuis in zijn huidige leven en vertrekt. ‘Ik herinner me hoe ik midden in de beweging even stopte,’ begint hij zijn relaas.

Opgezogen


Inmiddels is de hoofdpersoon een gevierd schrijver. Hij blikt terug op zijn reis ongeveer vijftien jaar geleden en probeert zich alles zo goed mogelijk te herinneren. Dit is een mooi vertelperspectief, dat steeds sterker wordt naarmate de roman voortgaat. Later in de roman gaat de verteller helemaal op in zijn herinneringen. ‘Ik biljart nu,’ staat er dan – de scheidslijn tussen heden en verleden is daarmee verbroken.

Aan de kattenkust begint hij te schrijven aan het eerste boek dat zijn carrière na de beschreven gebeurtenissen zal lanceren. Hij denkt voor altijd in Andalusië te blijven, maar als lezer pik je dat geen enkel moment. De vertelvorm ondermijnt dat idee.

Over schrijven

Nachtbus naar Andalusië gaat niet alleen over de midlifecrisis van het hoofdpersonage. Het is ook een roman over schrijven en het creëren. Zo denkt de schrijver in spe:

Als ik de vrijheid had om iets te verzinnen, zou ik de barkeeper vermoedelijk een ander temperament toedichten, gewoon om wat afwisseling te brengen in mijn personages. Maar omdat ik besloten heb op te schrijven wat mijn geheugen aanreikt, zit er niets anders op dan hem even stoïcijns en zwijgzaam te laten figureren als de vrouw met de dikke kont.

Deze passage verwijst ook terug naar het motto van de roman: ‘Dit verhaal heb ik verzonnen om te vertellen hoe het was.’ Dat is wat fictie doet: het leven inzichtelijk maken door middel van het bedenken van situaties en personages. Dat hoeft niet expliciet gemaakt te worden, zoals Ruge hier doet. Zijn strategie overtuigt niet. Na deze passage blijft de vraag waarom de barkeeper niet toch een ander temperament heeft. Het had voor de lezer niet veel uitgemaakt. Hier wordt onnodig ingewikkeld gedaan.

Dit soort stukken zijn stoorzenders in een anderszins prima roman. Ruge vertelt zijn verhaal vlot en met de nodige humor. Op subtiele wijze leren we steeds meer over zijn hoofdpersoon en diens toekomstige carrière. Dat is knap. Maar daar staat een soms nogal lompe en hoekige ideeënwereld tegenover. Dat is dan weer jammer.

Boeken / Fictie

In elk leven een verhaal

recensie: Sait Faik Abasıyanık (vert. Hanneke van der Heijden) - Verhalen uit Istanbul

In een reeks waarin eerder werk van Etgar Keret en George Saunders verscheen, publiceert Podium nu Verhalen uit Istanbul van Sait Faik Abasıyanık. De verhalen van deze Turkse meester zijn klein en weemoedig.

De eerdere boeken in deze reeks werd al veel lof toegezwaaid. Verhalen uit Istanbul is een waardig nieuw deel in de serie. Het is, allereerst, een mooi vormgegeven boekje, uitstekend vertaald door Hanneke van der Heijden en met een boeiend nawoord van Murat Isik. ‘Als ik niet schreef, werd ik gek,’ citeert hij Abasıyanık. De verhalen verschenen tussen 1934 en 1954 en geven een beeld van een veranderend schrijverschap.

De meeste verhalen in deze bundel spelen zich af in Istanbul, zo nu en dan in andere Turkse steden en slechts af en toe op het platteland. Abasıyanıks Istanbul is een stad van kleine lieden. Zijn personages zijn arm, jong, kleine handelaars of vissers – niet de mensen die spetterende levens in de binnenstad leiden. Ze vormen de working class, de groep die vaak zo onzichtbaar is in de literatuur. Bijna altijd is de zee dichtbij, of dat nu het echte open water is of de Bosporus in Istanbul. Het geeft de verhalen iets opens, en later in de bundel (die chronologisch gerangschikt is, daarmee dus ook later in Abasıyanıks leven) ook iets melancholieks. Het water biedt vrijheid en kansen, en de levens zijn gesloten.

Atmosfeer

Abasıyanık, gestorven in 1954, had een unieke stem in de Turkse literatuur. Zijn verhalen worden dikwijls als impressionistisch aangemerkt. Ze zijn kort, vaak niet langer dan enkele pagina’s, en bevatten een aantal scènes zonder al te expliciete samenhang. Er wordt weinig uitgelegd en veel gesuggereerd, in een prachtig eenvoudige stijl. ‘Ik herinner me een rijtuig,’ begint het verhaal ‘De angst om lief te hebben’:

Ik zie het liefje uit mijn jeugd, zitten op vilt dat naar dieren, weg en haver ruikt, met haar zachte mollige handen klappend naar de vogels die opvliegen in de berm. En nog eens sla ik haar gade, het liefje uit haar jeugd, terwijl ze in een strakke en donkerblauwe jurk wandelt langs het strand.

Daar is dat gevoel van verlies, de melancholie, in dit vroege verhaal. Deze sfeer wordt in de latere verhalen alleen maar sterker, wanneer Abasıyanık – aldus Isiks nawoord – meer begon te worstelen met zijn homoseksualiteit. Opvallend is echter dat het eerste verhaal, “Het tweede huis van mijn vader,” ook al door die lens bekeken kan worden.

Het is fijn om Abasıyanıks stem te horen en zijn atmosferische, sterke verhalen te lezen. Zijn geschetste levens zijn meeslepend en boeiend. In elk leven valt iets te vinden, valt een verhaal te ontdekken. De rangschikking van Verhalen uit Istanbul laat ook zien hoe een schrijverschap verandert, in dit geval de invloed van verdrongen homoseksualiteit op een carrière. Zonder schrijven werd Abasıyanık gek, maar tegen het einde staat in deze bundel: ‘Het lijkt wel of ik opnieuw moet leren schrijven.’

Film / Achtergrond
special: Anchorman 2: The Legend Continues

De terugkeer van een held

.

In Anchorman 2 keert levende legende Ron Burgundy (Will Ferrell), na een tijd van het toneel te zijn verdwenen, terug naar de plek waar hij thuishoort, floreert en schittert: het podium van de nieuwslezer.

De film zou niet zo goed zijn als deel één uit 2004. Anchorman 2 zou zichzelf, volgens veel zelfbenoemde criticasters en filmexperts, herhalen en daarmee dan ook niet origineel zijn. Zonder deel één te hebben gezien kan daarover geen mening worden gegeven, maar alsnog is het een zwaktebod om de beoordeling van een sequel compleet af te laten hangen van het eerste deel. Films, ook sequels, dienen als op zichzelf staand bekeken te worden.

Dit is een film over de keerzijde van roem, het verloochenen van je eigen idealen of over vader-zoon relaties in de moderne wereld, maar dat is niet wat er uitspringt in Anchorman 2: The Legend Continues. Het is bovenal een film met een aantal zeer grappige scènes (tip: de eetscène bij de familie van Linda Jackson), en wederom met een briljant acterende Will Ferrell als Ron Burgundy.

Boeken / Fictie

Parelduiken in de Amerikaanse literatuur

recensie: John Fante (vert. Dirk-Jan Arensman) - De broederschap van de druif

.

‘John Fante was mijn God,’ staat er op de kaft. Het citaat is van Charles Bukowski. Net als God is Fante in staat een authentieke, geloofwaardige, maar toch vooral krankzinnige wereld te scheppen.

Na Vraag het aan het stof is De broederschap van de druif de tweede roman van Fante die uitgeverij Meulenhoff in korte tijd op de Nederlandse markt brengt. Steeds meer vergeten Amerikaanse pareltjes duiken op. Na o.a. John Williams (Stoner) en John Carpenter (Noodweer) is nu John Fante aan de beurt. Parelduiken in de literatuur is niet zonder risico; boeken waarin eens schoonheid werd gevonden, blijken jaren later leeg. Dat geldt zeker niet voor John Fantes roman uit 1977.

Terug naar huis
Henry Molise is een vijftigjarige schrijver. Met vrouw en twee zonen woont hij in een mooi huis in Los Angeles. Zijn wortels liggen in San Elmo, een fictief stadje in de buurt van Sacramento. Het verhaal begint zo:

Op een avond, afgelopen september, belde mijn broer uit San Elmo om te melden dat mama en papa het weer over scheiden hadden.
‘Dat is niks nieuws, toch?’
‘Dit keer is het menens,’ zei Mario.
Nicholas en Maria Molise waren eenenvijftig jaar getrouwd, en hoewel het vanaf het begin een ellendige relatie was geweest, bij elkaar gehouden door het niet-aflatende katholicisme van mijn moeder die haar echtgenoot strafte met tot wanhoop drijvende tolerantie van zijn zelfzuchtigheid en minachting, leek het nu volkomen waanzinnig als die twee oude mensen in zo’n laat stadium van hun leven uit elkaar zouden gaan, want mijn moeder was vierenzeventig en mijn vader twee jaar ouder.

Henry besluit het vliegtuig te nemen en trekt voor enkele dagen in bij zijn ouders. Hij is terug in het stadje waaruit hij dertig jaar eerder vluchtte. Nooit wilde hij meer terug naar dat miezerige leven: zijn katholieke moeder, zijn alcoholistische vader en zijn broers en zus die er zijn blijven wonen. De stompzinnige conservatieve moraal, het harde werken en het nog hardere drinken in de haveloze kroegen en bordelen. Henry gruwt ervan. En wij als lezers met hem.

De achterkant van de Amerikaanse droom
Fante schetst de achterkant van de Amerikaanse droom. De arbeiders die in vervallen huizen wonen, niet of nauwelijks verzekerd zijn, hard werken en hun geld opzuipen en vergokken. De vrouw is er om voor de man te koken, de was te doen, het huis schoon te houden en de kinderen op te voeden. En zo nu en dan sleep je haar mee naar het echtelijk bed. Als je zin hebt en niet al te dronken bent natuurlijk.

De titel De broederschap van de druif verwijst naar het groepje oudere mannen dat kaartend, gokkend en zuipend hun oude dag doorkomt. In San Elmo is niets te doen. De zon beukt onbarmhartig op de stoffige straten en de krakkemikkige huizen kreunen onder de ondraaglijke hitte. Je hoort welhaast het roestige hekje repetitief klagen.

Italiaanse immigranten
Vader Nick is op zijn twaalfde uit Italië gevlucht voor de armoede en de honger. Zijn vader, grootvader en overgrootvader waren steenhouwers. Hijzelf heeft heel wat huizen en straten aangelegd in San Elmo. Verbittering, agressie, alcoholisme en zwijgzaamheid maken zich meester van hem als blijkt dat geen van zijn zonen het vak wil overnemen.

Nick is alles waar zoon Henry van gruwt en waarvan hij dacht dertig jaar eerder voor altijd te zijn verlost. Nick vraagt, nee sméékt, Henry om met hem mee te gaan voor een laatste klus. Samen gaan ze de bergen in om een rookhut te bouwen. In een roes van wijn en cement blijkt Henry nog steeds de zoon van een Italiaanse immigrant te zijn. Daar doen Los Angeles en het schrijven van romans niets aan af.

Een liefdevol portret, tegen wil en dank
Fantes stijl is kort, krachtig en zonder opsmuk. Amerikaans, zou je kunnen zeggen. Met een scherp oog voor onderlinge relaties en veel gevoel voor onderhuidse spanningen zet hij een Amerikaanse emigrantenfamilie neer. Mensen over wie je gemakkelijk lacherig kunt doen, die je kunt minachten en van wie je op het eerste oog misschien gruwt. Fante leert je van hen te houden, met al hun tekortkomingen. En dat zijn er, zoals bij veel van ons, veel.

Het boek is een ode aan het kleine Amerika, maar ook aan de vader-zoonrelatie. Een verbond waarop een vloek lijkt te rusten. Onderlinge liefde die in het beste geval de vorm aanneemt van een onbeholpen stomp op de schouder. Genegenheid is geen knuffel of een goed gesprek. Nee, het is samen zuipen en een rookhut bouwen. Fante heeft het prachtig en aandoenlijk beschreven. Lezen, deze parel!