Film / Films

De kroegbaas en de vlinder

recensie: Henri

Toe aan een portie bitterzoete slow cinema? Dan moet je in Wallonië zijn.

Henri speelt zich af rondom zo’n typisch Belgisch café. De dagelijkse stamgasten happen in hun pint en staren naar het achterwerk van barvrouw Rita. Haar man, de zwijgzame Henri, staat in de keuken zijn ergernis te verbijten. Het huwelijk van de café-uitbaters verkeert in de terminale fase. Henri krijgt meer liefde van zijn duiven dan van zijn extraverte vrouw.

Lekker goedkoop

~

De film is nog geen tien minuten op streek of regisseuse Yolande Moreau gooit er een grote plotwending tegenaan. Rita gaat dood en Henri moet alleen verder. Om het café-restaurant draaiende te kunnen houden, huurt hij op aanraden van zijn dochter een ‘witte vlinder’ in, een verstandelijk gehandicapte. Lekker goedkoop en overal inzetbaar.

Daarmee komt de eigenlijke hoofdpersoon van Henri het verhaal binnen zetten: Rosette, een licht verstandelijk beperkte vrouw van rond de dertig die in een nabij gelegen instelling woont. De baan in het café betekent voor haar de mogelijkheid om een soort van normaal bestaan op te bouwen. Bij zo’n gewoon leven hoort volgens Rosette ook romantiek. In het zwembad gluurt ze naar een vrijend stelletje. Ze vat een verliefdheid op voor haar zwijgende baas. Henri is na het overlijden van zijn vrouw één groot brok verdriet, op zoek naar troost en genegenheid.

Poëtisch vuurwerk

Aan dat gegeven ontleent Henri het spanningsveld dat de film steeds interessant houdt. Want verder gebeurt er eigenlijk niet zoveel. Moreau is niet zozeer geïnteresseerd in grootse dramatische ontwikkelingen. Liever schetst ze de tragikomische herhaling van dagelijkse rituelen en zoomt ze in op de verdrietige koppen die het café bevolken. Om soms even uit te pakken met poëtisch vuurwerk, zoals wanneer Rosette danst in een wolk van geloste postduiven. Het lijkt alsof Aki Kaurismäki, de Finse meester van de grappige treurigheid, even in Wallonië is neergestreken. Klein maar fijn, deze film.

Muziek / Album

Prachtige loot

recensie: Mark Lanegan Band - Phantom Radio

Wie Mark Lanegan kent, weet direct dat het album Phantom Radio geen vrolijk werk zal zijn, maar dat de kwaliteit meer dan gemiddeld is. Na beluistering blijkt deze verwachting helemaal uit te komen.

Het album Phantom Radio kreeg een voorafje in de vorm van een EP met als titel No Bells On Sunday. In de deluxe uitvoering van het album is dit voorafje toegevoegd als onlosmakelijk onderdeel van het volledige album.

Vijftig keer


De stem van Mark Lanegan is uit duizenden herkenbaar: diep, zwaar, gruizig en met een heerlijk scherp randje. Dit handelsmerk van Lanegan gaat ook nog eens hand in hand met een heel goede hand van componeren.

Naast zijn eigen werk is hij ook vaak te horen op andere albums; de teller staat inmiddels al op meer dan vijftig stuks! En dat voor iemand die net vijftig jaar is geworden in 2014.

Waar Lanegan allemaal zijn bijdrage aan levert, is bijna niet bij te houden voor de ware fan. Zo hoorden we zijn stem onlangs nog op het album Un Oiseau S’est Posé van de fransman Gérard Manset. Dit is ten onrechte aan velen voorbij gegaan, omdat een grote groep luisteraars niet is ingevoerd in de Franse popmuziek. Lanegan wist zijn zware stempel te drukken op een van de fraaie composities van Manset. Wat er dan gebeurt, is dat je onwillekeurig opkijkt in een moment van herkenning en muzikale vreugde.

Aangenaam duister


Het totale album telt vijftien composities verdeeld over twee schijven, en het is eerlijk gezegd onmogelijk om zwakke broeders aan te wijzen. Op het hoofdalbum Phantom Radio levert een nummer als ‘I Am The Wolf’ een machtig moment op, waarbij het voelt of de luisteraar thuiskomt. Het volgende nummer op het album, ‘Torn Red Heart’, klinkt lieflijk, vooral na het donkere ‘I Am The Wolf’. Met ‘Waltzing in Blue’ keert Lanegan terug naar een midden-sfeer van het album, terwijl het ritme in een soort trance uit de boxen komt. Daarbij ontdek je in de driekwartsmaat toch een bijna stiekeme vierkwartsmaat.

Het intermezzo van het album is voorbij als Lanegan met ‘The Wild People’ terugkeert naar zijn typische sound, die we ‘Laneganiaans’ kunnen noemen: een beetje donker – al is dat alleen al door zijn stem – gekoppeld aan een sombere melodie, en een tekst die het geheel ook niet echt vrolijk maakt. Daarin wordt verhaald over doden, schieten en een gevoel tot op het bot.

Somberman Mark Lanegan heeft weer een prachtige loot aan zijn omvangrijke carrière toegevoegd. Dit is genieten voor de liefhebbers, en voor wie hem nog niet kent een duistere doch aangename kennismaking.

Live in Nederland:

11+12 februari Cross Linx Muziekgebouw, Eindhoven
13 februari Cross Linx De Doelen, Rotterdam
14 februari Cross Linx Oosterpoort, Groningen

Theater / Voorstelling

Een dynamische voorstelling over de mening

recensie: DOX - THINK!

.

In het vlakkevloertheater van de grote zaal van Theater Kikker in Utrecht staan speakers van verschillende grootte opgesteld. De drie mannen van BASTIAAN komen op en beginnen hun zwoele, dansbare elektropop te spelen. Via komische uitspraken over mogelijk ontstane gedachten van het publiek drijven ze de spot met zichzelf. Dan introduceren zij de acteurs en dansers, waarvan er veel een buitenlandse afkomst hebben. Zo staan er verschillende culturen op het toneel en bevat de voorstelling verschillende theaterdisciplines: spel, dans en muziek.

Vrijheid van meningsuiting

THINKis een humoristische voorstelling over de mening op zich en de vrijheid van meningsuiting. Een onderwerp dat door de aanslagen in Parijs erg actueel is geworden, maar waar verder niet direct op in wordt gegaan. Wel worden Youtubefilmpjes nagespeeld, zoals het bekende filmpje ‘Je weet niet wie ik ben’, en wordt er iemand in een heftige dansscène in elkaar getrapt. Ook halen de spelers bivakmutsen uit de kast en zetten ze verschillende accenten op. De acteurs verkondigen verschillende meningen, maar laten ook zien dat er mensen zijn zonder duidelijke mening. Hiermee houden de acteurs de maatschappij een spiegel voor die erg vermakelijk is om naar te kijken, maar tegelijkertijd ook stof tot nadenken oplevert.

De uiteenlopende onderwerpen die aan bod komen, zoals homoseksualiteit, Geert Wilders en Zwarte Piet, spreken jongeren aan, maar zijn ook voor volwassenen herkenbaar. Vol enthousiasme spelen de acteurs deze scènes, die in een vlot tempo worden afgewisseld met dansscènes. De kracht van THINK! zit hem dan ook vooral in de herkenbaarheid en de snelheid waarmee de verschillende onderwerpen elkaar afwisselen. De bruisende energie van de acteurs en dansers, die wordt versterkt door de opzwepende muziek van de muzikanten, maakt de voorstelling af.

Ook de acteurs weten het antwoord niet

Kan je alles zeggen wat je vindt? En wie bepaalt waar de grens ligt? Gedurende het laatste deel van de voorstelling geven de spelers in een snel tempo een korte samenvatting van de scènes die ze eerder hebben gespeeld. ‘Slecht nieuws, er komt geen conclusie’, roept een muzikant door de microfoon als de voorstelling na een uur tegen het einde aan loopt. Dit bericht herhaalt hij meerdere keren. Allerlei meningen hebben een andere context en de waarheid ligt vaak ergens in het midden.

THINK! komt dan ook niet met concrete antwoorden over wat wel of niet is toegestaan wat betreft vrijheid van meningsuiting. De voorstelling biedt zo stof voor verdere discussie. Het stuk had een eenduidig antwoord ook niet nodig. Deze jonge generatie acteurs en dansers weet het antwoord zelf ook niet. Begrijpelijk.

Muziek / Album

Nog net iets te veel ambitie

recensie: Enter Shikari - The Mindsweep

.

The Mindsweep bevestigt het wederom: Enter Shikari maakt wanstaltige muziek. Een van hun eerste hits was ‘Sorry You’re Not a Winner’: screamo met Brits accent, punkpoprefreintje en een flinke trancesynthesizer eronder.

En wonderwel werkte het: ‘Sorry You’re Not a Winner’ is bijna negen jaar later nog steeds een heerlijk nummer. Voor wie in de tussentijd Enter Shikari uit het oog verloren is (uw recensent bijvoorbeeld), is het nieuwe album The Mindsweep wel even wennen. Enter Shikari, een band waarvan je hartsgrondig hoopt dat ze niet artistiek gaan doen, is artistiek gaan doen.

Lekker fout

En eerlijk is eerlijk: The Mindsweep is niet zelden indrukwekkend, heerlijk creatief en aanstekelijk. Vooral tijdens de eerste helft van het album is het goed raak. De twee singles ‘Anaesthetist’ en ‘The Last Garrison’ schieten alle kanten op, en blijven tegelijkertijd catch. Ter indicatie: op laatstgenoemde nummer gaat het van screams, via indierock, naar een ontzettend fout refrein met lullige synthesizer en quasi-raps. En toch: het nummer is heerlijk.

Enter Shikari is op een fijne manier heel fout. Veel refreintjes lijken geënt op slechte Amerikaanse highschoolpunkpop. Muzikaal wordt geregeld de grens met (clichématige) indierock opgezocht. Daarnaast zijn er natuurlijk nog de fijne flirts met lompe elektronica. Vooral als er euforische synthesizers opduiken is het moeilijk om niet vrolijk te worden van deze muziek.

Gebrek aan finesse

Helaas weet Enter Shikari de sterke start niet vast te houden. De tweede helft mist finesse. Op ‘The Bank of England’ bijvoorbeeld laat de band horen een beklemmende sfeer neer te zetten, maar dan komt er een plomp slotstuk inclusief geschreeuw. Er wordt niet naartoe opgebouwd, nee; Enter Shikari kan op aanstekelijke wijze van de hak op de tak springen, maar een nummer écht opbouwen lukt ze nog niet. Dat blijkt ook uit het moment waarop de hele band plomp invalt op pianoballade ‘Dear Future Historians…’, overigens ook een draak van een nummer. Een goede spanningsboog en fatsoenlijke opbouw hadden het nummer wonderen kunnen doen. Nu pruttelt het welgeteld zes en een halve minuut door, en dat is eigenlijk een goede vier minuten te lang.

‘Dear Future Historians…’ is onbedoeld een illustratie van het belangrijkste pijnpunt van The Mindsweep: het is overduidelijk dat Enter Shikari ambitieus is, maar ze kunnen veel van hun plannen gewoon nog niet waarmaken. Neem nu de strijkers en blazers die in sommige nummers opduiken: die vallen gewoon weg tegen de drukte en hadden prominenter ingezet kunnen worden. Door dit gebrek aan echte verfijning valt The Mindsweep helaas net te wisselvallig uit om een echt sterke plaat te worden. Het grootse, artistiek verantwoorde album dat Enter Shikari duidelijk voor ogen had, is niet gerealiseerd. Gelukkig is er dan nog die zeer geslaagde, fijne eerste helft.

Theater / Voorstelling

Een vleugje Rousseau in de moestuin van het leven

recensie: Ellen Dikker - Groene Vingers

Wat een ongelofelijk plezier straalt cabaretière Ellen Dikker uit. In de intieme zaal van Klein Bellevue is ze zichtbaar op haar plaats. De wat rumoerige setting van de zaal zorgt voor extra sfeer, al verstomt het geluid als er een luik opengaat en er op een houterige manier een klein vrouwtje omhoog kruipt. Vanaf dat moment zijn de spots geheel terecht voor mevrouw Dikker en laat ze zien dat ze veel in haar mars heeft. Toch is er ruimte voor verbetering en artistieke vernieuwing.

‘Laat los! Let go!’ Het zijn zomaar kreten uit de vierde avondvullende voorstelling van Dikker, die direct toegeeft dat ze als vrouw een verzamelaarsinstinct heeft. ‘Ik bewaar altijd alles, want ik kan het gewoon niet: weggooien.’ Zo tovert ze allerlei spullen uit haar jeugd tevoorschijn uit de stapels groene kratten die op de houten stellage staan opgesteld. Het publiek smult van zoveel jeugdsentiment, het is herkenbaarheid troef. Juist de tegenstrijdigheid van het loslaten en tegelijkertijd willen behouden van wat er is blijkt een prima uitgangspunt voor het spelen van vele typetjes.

Specialisme
Dikker staat bekend om het spelen van veel verschillende soorten personages, met af en toe een persoonlijke noot tussendoor. Het is een prettige afwisseling, want zo blijft de balans mooi bewaard. Als ze zichzelf is, lijkt het alsof ze ook uit de theaterrol stapt. Ze is dan ‘gewoon’ moeder, echtgenote, vriendin en alle andere identiteiten die ze met zich meedraagt. Gewoon zichzelf dus. Maar wanneer ze met typetjes aan komt zetten, blijkt maar weer eens waar haar specialisme ligt. Ze zijn van alle leeftijden, van alle klassen en standen, maar allemaal met hetzelfde euvel: de wil van het loslaten, maar ook de angst daarvoor. Om enig houvast aan te brengen, strooit ze een zak potgrond uit over de vloer en stampt met haar laarzen de zaadjes flink de bodem in. Hoewel ze stelt dat ze niks met tuinieren heeft, is ze toch aardig op weg deze metafoor ook na deze avond in gedachten te houden.

Kunst met een kleine k
Het zou Dikker tekort doen om haar louter als ’talent in typetjes’ te classificeren, daarvoor heeft ze veel meer in huis. Aan haar spel is te zien dat ze ook toneelervaring heeft en het is de vraag in hoeverre Dikker zichzelf tekort doet door artistiek weinig variatie aan te brengen in haar shows. Ze heeft zeker wat te melden en ze hoeft niet alles op te lossen met het spelen van gekke personages. Ook houden de grappen niet altijd over: het is is soms wel erg brave huis-tuin-en-keukenhumor. Een courgette vastpakken en daar seksueel getinte opmerkingen over maken is niet bijster origineel. Wel komt ze het beste tot haar recht in een klein theater, met een hoogopgeleid publiek vanaf 35 jaar. Ze creëert een eigen genre dat gerust ‘kleincabaret’ genoemd zou kunnen worden. Dikker is een cabaretière die, naarmate ze ouder wordt, steeds meer samenvalt met haar talent en haar eigen toon vindt. Haar oproep om terug naar de natuur te gaan (naar de bekende filosoof Jean Jacques Roussau) weet ze luchtig en toch kritisch weer te geven. Wat Dikker maakt is in elk geval niet voor iedereen weggelegd en dat is maar goed ook.

Boeken / Non-fictie

Ontleden voor gevorderden

recensie: Steven Pinker (vert. Peter Diderich) - Het taalinstinct

Waarom zijn er zoveel talen? Wat is het meervoud van walkman? Waarom begrijpt een ander de gekke geluiden die uit mijn mond komen? Steven Pinker probeert deze, en honderden andere vragen, te beantwoorden in zijn ambitieuze boek Het taalinstinct.

Als je alles over taal wilt weten en niet bang bent voor de nodige wetenschappelijke details die bij die ambitie horen, dan zit je met dit boek goed. Pinker ontleedt in Het taalinstinct niet alleen zinnen, maar ook ons gehele taalvermogen. Van de genetische schepping ervan tot de fysieke uitvoering, van ons eerste woord tot de toekomst van de taal. Pinkers doel is om iedereen te enthousiasmeren voor taal. We zijn immers allen gebruiker en aanschouwer van dit dagelijks wonder, dus gaat ons dit allemaal aan. En daar doet hij goed zijn best voor. Pinker is grappig en gevat. In plaats van elitaire discussies over correcte grammatica probeert hij juist de dagelijkse spreektaal meer aanzien te geven.

We zijn voorgeprogrammeerd
Het taalinstinct voelt aan als een betoog. De thesis: taal is niet iets is wat wij vanuit het niets leren, niet iets wat wij hebben uitgevonden: taal is een instinct. Alle talen, zoals Noam Chomsky ooit al zei, kennen dezelfde Universele Grammatica, oftewel hetzelfde onderliggend systeem. Ergens in onze hersenen staat al een universeel taalmechanisme geprogrammeerd, de mens rest slechts de taak dit te leren toe te passen. Of dit in het Chinees, Nederlands of Russisch is maakt niet uit.

Omdat Pinker weet dat sommige van zijn standpunten niet universeel geaccepteerd zijn, gaat hij veel verder dan slechts het vertellen van een verhaal. Aan de hand van een flinke dosis humor, wetenschap, logica en een ‘overvloed aan relevante details’ gaat hij van vertellen over tot bewijzen. De vele hoofdstukken, die qua onderwerp uiteenlopen van evolutietheorie tot het taalgebruik van Barbara Streisand, zijn eigenlijk een aanrijging van voorbeelden. Deze komen van presidenten, kinderen, acteurs, subjecten van onderzoeken of uit zijn eigen leven.

Taaie wervelwind van informatie
Het zijn de vaak komische voorbeelden in combinatie met Pinkers persoonlijke en enthousiasmerende schrijfstijl die de lezer blijven aanmoedigen om verder te lezen. En deze aanmoedigingen zijn lang niet altijd overbodig. Voor een leek in het vakgebied zullen de hoofdstukken over combinatorische systemen en ontleding aan de hand van syntaxbomen een taaie wervelwind van wetenschappelijke termen en informatie zijn. Pinker schroomt niet zijn lezers basiscursussen evolutietheorie of DNA-transcriptie te geven. Niet voor niets wordt Het taalinstinct, dat al in 1994 voor het eerst uitkwam, vaak op universiteiten ingezet. Wat iets zegt over de kwaliteit, maar ook over de wetenschappelijke aard van het boek.

De Nederlandse lezer begint al met een achterstand, simpelweg omdat hij Nederlands spreekt. Pinker is Canadees en bijna al zijn voorbeelden komen voort uit de Engelse taal. Het vervangen van al zijn voorbeelden zou in dit geval het schrijven van een nieuw boek vereisen. Vertaler Peter Diderich probeert aan de ene kant zo dicht mogelijk bij het origineel te blijven door voorbeelden uit zowel het Engels als het Nederlands te geven, en vult op andere plekken Pinker aan met concrete situaties uit het Nederlands. Soms zijn Diderichs pogingen om Pinker duidelijk te maken bijna aandoenlijk. Zo vertaalt hij ‘bullshit’ als ‘rotgeintje’ en is hij zo vriendelijk om ’to chill out’ uit te leggen als: ‘Outchillen’, afkoelen, bijkomen (met name na een nacht ‘housen)’. Diderich heeft duidelijk geprobeerd de tekst zoveel mogelijk intact te houden en stuurt de lezer bij waar uitleg vereist is, maar feit blijft dat dit boek niet te lezen is zonder een basiskennis van de Engelse taal.

De aanhouder wint
Pinker slaagt er al vanaf zijn introductie in om grootste verwondering te scheppen over iets wat als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Zoals hij zegt: ‘met taal overbruggen we kloven in tijd, ruimte en kennis.’ Hij zegt ‘we’, want dit is precies wat er tussen lezer en schrijver gebeurd wanneer zij elkaar in een boek ontmoeten. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk. Wanneer Pinker de anatomie en functie van de tong bespreekt is er een grote kans dat de lezer zelf een vinger in de keel steekt en vreemde geluiden maakt. Maar de informatie die hij wil overbrengen en de eindeloze voorbeelden zijn soms zo uitgebreid en zo complex, dat alleen de echte aanhouder met een streven naar algehele taalkennis er doorheen komt. Een nobel streven, en een die Pinker waar kan maken, maar wellicht niet een die voor het algemene publiek is weggelegd.

Kunst / Expo binnenland

Strak college over speelse geest

recensie: Kazimir Malevich - De jaren van de figuratie

.

Vaak is het werk dat in de kunsthistorische canon terechtkomt een apotheose  van een zoektocht. Interessant aan Malevich is dat de kunst waar hij om bekend staat niet het eindpunt bleek. De tentoonstelling geeft daardoor een nieuwe blik op die zoektocht: het idee dat er misschien helemaal geen zoektocht was.

Na het suprematisme, zijn eigen uitgevonden abstracte stijl, keert Malevich terug naar figuratief schilderen. Toch gaat hij ook verder, omdat hij experimenteert met het nieuwe ‘supranaturalisme’ waarin hij kleur en vorm gebruikt om gevoel weer te geven. De prachtig sobere, nog realistischer reeks die hij drie jaar voor zijn dood maakte lijkt weer een nieuw stijlonderzoek te beginnen. De cirkel is rond? Nee, de indruk wordt gewekt van een man die zijn meesterschap steeds anders inzet.

Zelfportret, 1910-11, foto: Staats Russisch Museum, Sint-Petersburg

Zelfportret, 1910-11, foto: Staats Russisch Museum, Sint-Petersburg

Voorbeelden van speelsheid


Aan de muren is verrassend werk te vinden, dat de indruk wekt van een speelse geest die bleef uitproberen wat mogelijk was in de schilderkunst. Het late zelfportret in de stijl van de renaissance is prachtig, maar minstens zo opvallend is het zelfportret in de stijl van de door hem bewonderde Paul Cézanne – een vroeg werk, uit 1910. Het toont de Rus in post-impressionistische kleurcontrasten, die al richting het expressionisme gaan. Malevich maakt er een aquarel van die hij met tempera, oostindische inkt en vernis (!) op papier zet. En natuurlijk is één van de vier zwarte vierkanten aanwezig. Zelfs dat is niet zo strak als men zou verwachten: de potloodlijnen zijn nog te zien en de rand van het canvas is niet ingekleurd. Bovendien – een waarschuwing voor perfectionisten – het is nét niet helemaal recht.

Toekomstiger, sterker man, reconstructie kostuum voor opera 'De overwinning op de zon', 2013, foto: Staats Russisch Museum, Sint-Petersburg

Toekomstiger, sterker man, reconstructie kostuum voor opera ‘De overwinning op de zon’, 2013, foto: Staats Russisch Museum, Sint-Petersburg

Informatie tegenover absurditeit
De looproute is strak uitgepland en de zaalteksten torenen boven de bezoeker uit, ze zijn lang en aanwezig. Er is niet veel kans het college dat het museum hier geeft te ontwijken. Natuurlijk is het de vraag of men dat wil, want de meeste kunstliefhebbers lopen geïnteresseerd lezend rond. Toch was minder sturing misschien beter geweest, om de bezoeker de kans te geven een persoonlijke eerste indruk te krijgen.

De opera De overwinning op de zon, die Malevich maakte met componist Matjoesjin en dichter Kroetsjonych, vormt hierop een uitzondering. In het midden is daar ineens het zaaltje met de verfilming van de nieuwe versie, die in 2013 door Russische studenten werd opgevoerd. Hier doet het grote plakkaat aan informatie tekort en dat is goed – de film is bizar en laat de creativiteit van de kunstenaar tot leven komen. De meeste bezoekers die in de mini-bios plaatsnemen blijven minstens een half uur verbaasd zitten. 

Boeken / Non-fictie

Een leven in waarheid

recensie: Michael Žantovský (vert. Fred Hendriks) - Václav Havel. Een leven

Václav Havel. Een leven is de titel van de biografie die Michael Žantovský schreef over een van de meest intrigerende politici van de vorige eeuw. Een leven waarin een constante zoektocht naar waarheid het fundament vormt.

Žantovský schreef over een van de meest intrigerende politici van de vorige eeuw. Een leven waarin een constante zoektocht naar waarheid het fundament vormt.

Zullen er werkelijk verbaasde gezichten zijn getrokken toen Václav Havel op 29 december 1989 gekozen werd tot president van het voormalig Tsjecho-Slowakije? Een land nog maar net verlost van het verstikkende en verlammende communistische bewind. Een land dat van onderaf aan weer opgebouwd moest worden. Wie Havels biografie bestudeert kan moeilijk anders concluderen dan dat zijn jaren voor het presidentschap een langgerekte opmaat daar naartoe waren. Jaren die bestonden uit schrijven, discussiëren, voortdurende introspectie, feesten, het uitzitten van gevangenisstraffen en het opkomen voor de onderdrukten – wat dus feitelijk een gehele bevolking betekende, hoewel sommigen meer werden onderdrukt dan anderen.

Absurdisme
Een dag voor het overlijden van Havel op 18 december 2011, overleed de Geliefde Leider van Noord-Korea, Kim Jong-il. Een ieder zal zich de beelden herinneren van de hysterisch huilende onderdanen. Het contrast kon niet groter zijn met de bedaarde, met sleutels rammelende menigte op het plein onder het standbeeld van de Heilige Wenceslaus. Daar begonnen in november 1989 de demonstraties tegen het communistische regime. Ongetwijfeld zou het de goedkeuring van Havel zelf hebben wegdragen. Hij trachtte onder alle omstandigheden de kalmte te bewaren. En bovenal was hij ook vriendelijk, een eigenschap die hem onder andere goed van pas kwam tijdens zijn dissidentenjaren. Wanneer de geheime politie hem weer eens meenam voor verhoor of Havel uitentreuren treiterde moet ook zij zich verbaasd hebben over zijn nooit tanende beleefdheid.

Žantovský weet deze grauwe periode, waarin het absurdisme van de communistische utopie hoogtij vierde, zeer inzichtelijk neer te zetten. Geen gemakkelijke opgave om de niet in een communistische staat geboren lezer de complexiteit van een dergelijke samenleving bij te brengen. Wat opvalt is de parallel tussen het zojuist genoemde absurdisme in de maatschappij an sich en het absurdistische karakter van Havels toneelstukken. Bizarre situaties die zich voordeden in het theater en in het echte leven leidden niet zelden tot spot en schaterlachen achteraf. Zo danste het Westen in de jaren zestig op rock-‘n-roll. Ook in Tsjecho-Slowakije wilde men de voeten van de vloer en was de invloed van de muziek nog groter dan even westwaarts. Tot afschuw van de kameraden. Bands werden verplicht in het Tsjechisch te zingen, afstand te doen van hun Anglo-Amerikaanse covers, hun haar te knippen, niet provocerend te kleden en als klap op de vuurpijl auditie te doen voor een jury van uitgestreken bureaucraten.

Valkuilen
Michael Žantovský was een vriend van Václav Havel. Toen Havel in 1990 het presidentschap aanvaarde fungeerde Žantovský als zijn perschef, woordvoerder en adviseur. De hoofdstukken gewijd aan deze periode van transformatie en ontelbare uitdagingen bevatten de meest fascinerende anekdotes, verteld vanuit eerste hand. De op de loer liggende valkuilen wanneer een vriend een biografie schrijft over zijn vriend, weet Žantovský te omzeilen. Hij loopt er niet voor weg minder fraaie kanten van de president te belichten, zijn beleid kritisch onder de loep te nemen of zijn doen en laten in het alledaagse leven zonder terughoudendheid op te schrijven. Wederom geheel in de geest van Havel die volgens zijn moraalfilosofie wilde ‘leven in waarheid’.

De vraag rijst of hem dit ook lukte. Waren zijn daden overeenkomstig zijn eigen standaarden? Žantovský schrijft er in zijn voorwoord het volgende over:

Volgens de gebruikelijkste definities van ‘waarheid’ lijkt Havel zijn eigen leer soms te overtreden. Weinigen kunnen echter ontkennen dat hij vastberaden was zich zo goed mogelijk aan dit principe te houden.

Havel was zeer kritisch op zichzelf. Met name toen hij president werd wantrouwde hij zichzelf voortdurend. Žantovský:

In zijn pogingen in waarheid te leven, mat hij zichzelf – en zelden anderen – af aan deze onmogelijke standaard en naar zijn oordeel faalde hij steevast. Een onvolmaakt mens, zoals wij allen zijn.

Ja, onvolmaakt. Maar deze kleine tekortkomingen staan in het niets tot zijn majestueuze prestaties in het leven. Een leven waar Michael Žantovský een prachtig boek over schreef.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – januari

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Sehgal (1976) is van Brits-Duitse afkomst en studeerde dans en politieke economie alvorens hij voet zette in de museale wereld. In zijn werk streeft hij naar de totale dematerialisatie van het kunstobject. Wat de conceptuele kunstenaars in de jaren 60 van de vorige eeuw nalieten te doen, omdat er altijd nog een instructie of een score herinnerde aan het fysieke werk of de eerder opgevoerde performance, voert Seghal tot het uiterste door. Hij creëert situaties en die zijn er zolang de tentoonstelling duurt. Na afloop bestaan en leven ze voort in de hoofden van de vertolkers en bezoekers – en in het hoofd van de kunstenaar zelf natuurlijk. Van catalogi en film- en fotomateriaal is geen sprake. De fysiek is het enige fysieke. Met andere woorden, het lichaam en haar middelen zijn de enige fysieke vorm waaruit Seghals werk bestaat.

Een uit twaalf: Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000)

Ik loop door de entreehal van het Stedelijk, sla rechtsaf, loop langs werken van Breitner, Sluijters, Courbet, Van Gogh en Ensor. In de tweede zaal hangen geen schilderijen aan de muur. In plaats daarvan leunt een handjevol mensen er tegen aan. Hier wordt de eerste museumconventie al doorbroken: in een zaal waar schilderijen aan de muur hangen, mag je als bezoeker doorgaans niet tegen de muur leunen. Een tweetal mensen zit op de grond.

In de hoek van de ruimte beweegt een vrouw langzaam en kronkelend over de vloer. Dat het een vrouw is wordt overigens pas na een paar minuten duidelijk, wanneer zij zich voor het eerst omdraait naar het publiek. De periode daaraan voorafgaand heeft ze haar gezicht afgedraaid en ligt ze met haar benen tegen de muur. Ze draagt normale kleren. Een zo op het oog comfortabele, beige wollen trui met daaronder een witte blouse en wit hemd. Een donkerblauwe broek, beige sokken en okerkleurige Adidasgympies maken haar outfit af.

‘Dit is niet Tino Sehgal. Dit is een professionele danser.’

Ook ik neem plaats op de vloer van het Stedelijk. Veel bezoekers passeren het werk zonder het meer dan één blik waardig te gunnen. Af en toe stopt een rondleiding om in deze zaal halt te houden. Bezoekers lopen door de ruimte heen, komen tot de ontdekking dat de vrouw in de hoek een kunstwerk is, lopen vervolgens terug naar het titelbordje en kijken, alvorens door te lopen naar de volgende zaal, nog even over hun schouder naar de bewegende figuur op de grond. Een kunstclubje bestaande uit zeven vrouwen krijgt van hun gids te horen dat de persoon naar wie zij kijken niet Tino Sehgal is, maar een professionele danser.

Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000), Sehgals eerste ‘situatie’ tijdens dit retrospectief, is een intiem werk. De danser bevindt zich niet op een podium, maakt geen geluid, draagt geen speciale kleding, komt niet op en gaat niet af. Er is sprake van een constant bewegen. Daarbij komt dat deze bewegingen veeleer natuurlijke, instinctieve bewegingen lijken te zijn. Zo is de danser het overgrote deel van de tijd horizontaal in contact met de vloer (het lijkt haast alsof de vloer in de hoek waar de dans zich voltrekt gepolijster oogt). De momenten waarin ze zich opricht en meer verticale lijnen maakt zijn veruit in de minderheid. De bewegingen zijn traag en vergen ‘zichtbaar’ veel controle en concentratie. ‘Zichtbaar’ omdat het kijken naar de bewegingen en vervolgens te bedenken dat je ze zelf moet uitvoeren, je doen beseffen dat ze veel controle en concentratie vereisen. De titel verraadt door de twee namen die erin genoemd worden, ‘bruce’ en ‘dan’, dat de bewegingen verwijzen naar werken van kunstenaars Bruce Naumann en Dan Graham.

Kijken naar kijken

Als een oorzaak-gevolg relatie lijkt dit werk het gedrag en de bewegingen van het publiek in de war te sturen. Waar begint het werk en waar eindigt het? Voor de bezoeker die de zaal binnen komt op het moment dat er ook een aantal mensen op de grond zitten, is het onduidelijk of deze mensen er ook bij horen. ‘Zouden het stiekem vertolkers zijn, die, als ik de tijd neem om even te wachten, wellicht ook overgaan tot bewegen?’, zou hij zich kunnen afvragen.

Hierdoor krijgt het kijken een andere dimensie: het verwordt tot kijken naar kijken. Hoe kijken andere bezoekers naar mij terwijl ik kijk naar het werk? Hoe kijk ik naar de mensen die, in mijn ogen schijnbaar achteloos, met ferme pas voorbij lopen? Ook de suppoosten die van wijk wisselen lijken geamuseerd door het ontregelde gedrag van de museumbezoeker.

Dit metaniveau van gedragingen wordt gecreëerd doordat de dans opgevoerd wordt in de museale setting en niet op een podium in een theater. Sinds de komst van het White Cube-tentoonstellingsmodel na de Tweede Wereldoorlog, schilderen musea massaal de muren wit. De museumruimte als een blank canvas is sinds de moderne tijd een ruimte als geen ander: de plek waar het kunstwerk geboren wordt. Hier maakt Sehgals filosofie dankbaar gebruik van.

Schaarste en gemis

In een interview met curator en kunstcriticus Hans Ulrich Obrist voor Metropolis M, een tijdschrift voor hedendaagse kunst, deed Seghal de fascinerende uitspraak dat dans zichzelf produceert en ontproduceert op hetzelfde moment. De beweging die gemaakt wordt, wist zichzelf als het ware weer uit. Dat roept ook bij de bezoeker een haast economische notie op in de manier van kijken: het is wezenlijk anders om te kijken naar een schilderij dan naar het werk van Sehgal omdat er sprake is van een schaarsheid. Natuurlijk is de Breitner in de aangrenzende zaal anders wanneer ik er op maandag naar kijk dan wanneer ik er op woensdag naar kijk, maar dat heeft alles te maken met het feit dat ík, als bezoeker, dan anders kijk. Bij Sehgals werk komt daar echter nog een extra dimensie bij, namelijk die van de tijd. Geen enkel moment is het werk hetzelfde, het valt nooit met zichzelf samen. Daardoor is er een haast elementaire notie van gemis in het werk aanwezig. Het werk ís het verschil.

Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things werd reeds in 2005 door het Stedelijk aangekocht. Ook daarvoor geldt: geen contracten, geen papieren instructies. Op het moment dat het museum het werk wil tonen leert Sehgal zijn vertolkers het werk, de choreografie.

‘Is dat een echt mens?’

Juist doordat het zo onconventioneel van aard is, confronteert Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things de museumbezoeker met de bestaande museale conventies. Een groep basisschoolleerlingen met museumdocent doorkruist de ruimte. Een jongetje vraagt in het voorbijgaan: ‘Is dat een echt mens?’. Een andere schoolklas, die daadwerkelijk even halt houdt bij de bewegende figuur op de grond, wordt gevraagd of ze denken dat ze tegen de vrouw kunnen praten en of ze dan iets terug zal zeggen. Haast zonder te aarzelen volgt er in unisono een nee. Blijkbaar hebben we, jong of oud, in meer of mindere mate een manier van aanpassen ontwikkeld op basis van een idee van wat wenselijk (museum)gedrag is. Van dezelfde orde is het feit dat niemand écht dichtbij de dansende figuur gaat staan of zitten. Wanneer mensen al dichterbij komen om het vanuit een ander perspectief te zien, lopen ze langzaam naar haar toe en blijven ze toch zeker een meter of twee van haar verwijderd.

Na anderhalf uur kijken komt hier verandering in. Naast mij staat al zeker een minuut of vijf een jongeman met zijn rug tegen de muur naar de ‘situatie’ te kijken. Als vanuit het niets loopt hij op de danser af. Te daadkrachtig, te snel; te zeker van zijn zaak. Pas als hij zijn staande positie verruilt voor een horizontale positie op de vloer is het duidelijk wat er aan de hand is. Deze jongeman is die ogenschijnlijke museumbezoeker die wel degelijk vertolker blijkt te zijn. Zo’n vijf minuten lang bewegen man en vrouw als twee synchroonzwemmers. Dan staat de vrouw op, haalt nonchalant een hand door het haar en verdwijnt in de menigte van museumbezoekers.

Muziek / Achtergrond
special: Eurosonic Groningen deel 2

Klinkende herinneringen

Vrijdagavond is traditioneel de laatste avond van Eurosonic. Het showcase-festival is in de loop der jaren gegroeid met een steeds groter programma op de woensdagavond. Maar de vrijdagavond is natuurlijk bij uitstek een avond om de stad te bezoeken – en dat is volop te merken aan de drukte.

De kwaliteit van donderdag was hoog en de verwachtingen voor de vrijdag zijn wederom hooggespannen! Na een uitgebreide selectie zijn er een viertal, maximaal vijftal, acts overgebleven op de wensenlijst. De locaties liggen wat dichter bij elkaar dan op donderdag het geval was, maar door de drukte zullen we mogelijk wel wat meer moeten vechten voor een plaatsje. Dit proberen we te voorkomen door eerder aanwezig te zijn op een locatie; niets is immers zo vervelend als bij een geselecteerde act niet binnen te mogen vanwege de beperkte capaciteit van de zaal.

Kaleo

Kaleo

Expressieve stem

De IJslandse powerrockformatie Kaleo in het Grand Theatre, dat pal aan de Grote Markt is gelegen, is onze eerste stop. De band is al aan het spelen als we de zaal binnen mogen. Bij de ingang is het druk, maar we weten toch door te dringen tot vlak voor het podium. En vanaf dat moment is het ook echt genieten. De zanger heeft een expressieve stem die doet denken aan andere powerrockformaties, waarvan de naam niet meteen op het puntje van de tong ligt. Misschien is hij nog het meest te vergelijken met een rockende Robert Palmer. Muzikaal komt de band uit de hoek van Boston, REO Speedwagon, en dat soort bandjes. Mooie ballads vormen de fraaie rustpuntjes tussen de rockers.

We staan even stil bij Birds of Joy die op het buitenpodium spelen van Sonic Air. De regen stroomt weelderig, terwijl de band speelt als een ripp-off van DeWolff. Ze hebben eenzelfde bezetting, maar met meer rock en minder psychedelisch. Het klinkt lekkerder dan op papier verwacht was.

Daarna worden we teleurgesteld bij Frankie Animal, een groepje uit Frankrijk dat zonder emotie, maar met gemaakte passie, probeert op te vallen. Ze vallen genadeloos door de mand, omdat ze duidelijk geen muziek uit het hart maken. Toch is het bij zo’n groot festival niet erg dat er op een avond ook altijd een act de minste moet zijn; gelukkig is het niet de afsluiter.

YljaYljaVerwachtingen waargemaakt

In de ruim honderd jaar oude pluchen stoeltjes in de bovenzaal van het Grand Theatre wachten we de IJslandse folkformatie Ylja op. De verwachtingen zijn heel hooggespannen bij ons, want we wilden ze allebei heel graag zien naar aanleiding van wat we ervan gelezen en gehoord hadden.

Ylja speelt de sterren van de hemel. De folk met dubbele dameszang, sfeervol gitaarwerk, soms banjo en natuurlijk een ritmesectie, klinkt de ene keer ingetogen om vervolgens heel treffend wat uitbundiger uit de hoek te komen. De composities zijn stuk voor stuk van hoog niveau, waardoor de set geen minuut te lang duurt. De angst bekruipt ons dat niemand hier meer bovenuit zal kunnen komen op deze avond.

Gelukkig weet Árstíðir in Der Aa-kerk het niveau van Ylja minimaal te evenaren. Ook deze band is afkomstig uit het focusland IJsland. Met een aanzwellend donker stemgeluid opent de band het concert en weet – gecombineerd met een uitstekend geluid – al snel te overtuigen. Alleen het gebrekkige Engels van de band is af en toe tenenkrommend, al maakt de instrumentale begeleiding van twee akoestische gitaren, viool, cello en toetsen veel goed. Zodra de – meestal – meerstemmige herenzang de IJslandse taal laat klinken, is de band in topvorm. Gelukkig zijn de Engelse liederen in de minderheid. Árstíðir verzorgt voor ons een prima einde aan een opnieuw geslaagd Eurosonic. We zullen er weer een jaar op moeten teren, maar gelukkig klinken sommige bands nog lang na in de herinnering.