Kunst / Expo binnenland

All in the family?

recensie: Haagse meesters van de romantiek. De gebroeders Verveer herontdekt.

Drie broers waren het, met als overeenkomst dat ze allemaal een snor en, naar hun vader, Leonardus als tweede naam hadden. En alle drie waren beeldend kunstenaar. Maar er zijn ook spannende verschillen.

De samenstellers van de overzichtstentoonstelling in het Joods Historisch Museum in Amsterdam moeten een berg werk hebben verzet om het werk van Salomon, Maurits en Elchanon Verveer, dat veelal in privécollecties is ondergebracht, bij elkaar te brengen. Slechts enkele stukken komen uit een museumcollectie. En dan gaat het voornamelijk om schilderijen en een houtskooltekening van Salomon, de oudste van de drie Haagse broers.

Salomon Verveer, Haags stadsgezicht met de Groenmarkt, 1860. Particuliere collectie

Salomon Verveer, Haags stadsgezicht met de Groenmarkt, 1860. Particuliere collectie

Alvorens de drie onderdelen van de tentoonstelling die aan de respectievelijke broers zijn gewijd te betreden, komt de bezoeker binnen in een ruimte die geënt lijkt op de toenmalige Pulchri Studio in Den Haag. Niet voor niets, want Salomon was in 1847 medeoprichter van deze kunstenaarssociëteit. Dit gedeelte is gewijd aan de emancipatie van het jodendom in de negentiende eeuw in het algemeen, en in het bijzonder aan de culturele, sociale en religieuze achtergrond van de familie Verveer Cohen, zoals ze op het laatste onderschrift bij het ‘departement’ over Salomon wordt genoemd.

Hieruit blijkt dat de familie behoorde tot de zogenaamde kohaniem, afstammelingen van Aäron. Dat is een opmerking die nieuwsgierig maakt naar een mogelijk verband met het feit dat geen van de broers (en zussen) Verveer getrouwd zijn geweest.

Salomon Verveer (1813-1876)

Maurits Verveer, Portret van Koningin Emma en prinses Wilhelmina, 1880. Koninklijke verzamelingen, Den Haag

Maurits Verveer, Portret van Koningin Emma en prinses Wilhelmina, 1880. Koninklijke verzamelingen, Den Haag

Salomon, de oudste van de drie broers, maakt de titel ‘Haagse meesters van de romantiek’ helemaal waar. Zijn Havengezicht op Rotterdam (1855) heeft bijvoorbeeld in datzelfde jaar niet voor niets op de Wereldtentoonstelling in Parijs gehangen. Zoals bij veel romantische meesters liepen bij hem werkelijkheid en fantasie door elkaar. In die trant schilderde hij stadsgezichten en landschappen. En na 1851 ook geromantiseerde jodenbuurten, waar de realiteit heel wat minder rooskleurig was dan wordt voorgesteld.

Maurits Verveer (1817-1903)

De middelste broer, Maurits (Mozes) begon als schilder en was zeker geen meester, zodat hij snel overstapte naar de in zijn tijd opkomende fotografie. Vanaf 1863 was hij hoffotograaf. Op de expositie hangen portretten die hij ‘schoot’ van leden van het koninklijk huis, maar ook van bekende tijdgenoten als Joh. Bosboom, diens vrouw Truitje Bosboom-Toussaint (die niet zo blij was met dit portret …) en Pulchri-schilder Jozef Israëls.

Elchanon Verveer (1826-1900)

Elchanon Verveer, De terugkeer van de vissersvloot. Vreugde en radeloosheid, ca. 1865-1866. Galerie Nieuw Schoten, Haarlem

Elchanon Verveer, De terugkeer van de vissersvloot. Vreugde en radeloosheid, ca. 1865-1866. Galerie Nieuw Schoten, Haarlem

Het werk van de jongste van de drie doet het minst recht aan de titel van de expositie. Met name in zijn latere werk heeft de fantasie, die de romantische schilderijen van zijn oudste broer kenmerkt, plaats gemaakt voor een weergave van het harde, onzekere leven van de Scheveningse vissers. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het doek De terugkeer van de vissersvloot (ca. 1865-1866), dat vooruit lijkt te lopen op de inhoud van Heijermans’ toneelstuk Op hoop van zegen (1901). Elchanon werd vooral bekend door zijn illustraties voor periodieken en boeken en zijn rake karikaturen onder meer collega-schilder Jozef Israëls, die ook door broer Maurits werd vereeuwigd.

Bij de tentoonstelling is een fraai uitgevoerde monografie verschenen (uitgave Walburg Pers).
Rond de expositie worden evenementen georganiseerd, zoals lezingen (27 september, 11 oktober, 1 november) en rondleidingen (25 oktober).

Boeken / Fictie

De kunst om konijnen te fokken

recensie: Erling Jepsen (vert. Edith Koenders) - Uit het dagboek van een konijnenfokker

In 1968 vonden ‘grote gebeurtenissen’ plaats, die ook in het Zuid-Jutse Gram niet onopgemerkt bleven. Maar het was daar toch vooral het jaar dat de bijna dertienjarige Allan Jensen een konijnenfarm begon. Erling Jepsen verhaalt erover in Uit het dagboek van een konijnenfokker.

Voor wie al meer werken van de Deen Jepsen heeft gelezen, is Allan allerminst een onbekende. In De kunst om in koor te huilen en Met oprechte deelneming stond hij met zijn familie eveneens centraal. Wie deze boeken al las zal voortdurend kleine verwijzingen vinden, maar Uit het dagboek van een konijnenfokker kan ook zonder problemen los worden gelezen.

Drie drachtige vrouwtjes

Na het overlijden van kat Kisser krijgt Allan toestemming van zijn ouders om konijnen te gaan fokken. Op zijn eigen farm van twee bij drie meter begint hij met drie drachtige vrouwtjes. Het aantal konijnen groeit al snel en het verzamelen van voedsel blijkt een tijdrovende klus. Daarvoor weet hij eerst leeftijdsgenoot Frode als knecht te ritselen, en later ook de iets jongere Mette. Hij betaalt ze met ’toverballen, winegums, zoethout en chocozoenen, die toen nog negerzoenen heetten’, uit de winkel van zijn ouders.

Tegelijkertijd is er van alles loos in Gram. De dorpsbewoners raken van slag door de komst van een ‘Afrikaanse’ vrouw en tussen de jonge inwoners loopt de spanning steeds hoger op, doordat de Oost-Zuid-Jutse ‘import’ van Gram de grens op de Spoordijk met West-Zuid-Jutse oudgedienden als Allan dreigt te overschrijden. Als de perikelen in het dorp of de problemen met zijn farm Allan te veel dreigen te worden, trekt hij zich graag terug met een boek.

Grote culturele verschillen

Out of Africa van de Deense Karen Blixen is een van die titels. Daarin staat Blixens leven op een koffieplantage in Brits-Oost-Afrika, het huidige Kenia, centraal. Allan vindt het boek eigenlijk behoorlijk saai: ‘de taal was vreemd ouderwets en er stonden geen plaatjes in’. Dat het uiteindelijk toch diepe indruk op hem maakt, blijkt bijvoorbeeld uit het begin van het boek. ‘Ik had een farm in Zuid-Jutland, aan de voet van de heuvel van het dorpje Gram’, is de openingszin. Ter vergelijking: Karen Blixen had ‘een plantage in Afrika, aan de voet van het Ngong-gebergte’.

Bij nadere beschouwing zitten er meer van zulke leuke verwijzingen in het boek. De Deense titel van Uit het dagboek van een konijnenfokker, Den sønderjyske farm, is bijvoorbeeld een rechtstreekse verwijzing naar Blixens Den afrikanske farm. En waar Blixen in haar werk de tegenstelling tussen de inheemse bewoners en Europeaanse kolonisten regelmatig laat terugkeren, bespreekt Allan uitvoerig de verschillen tussen de Oost-Zuid-Jutten en de West-Zuid-Jutten:

Hier en daar kwamen zelfs gemengde huwelijken voor. Zo’n echtelijke verbintenis duurde meestal niet heel lang, daarvoor waren de culturele verschillen toch te groot.

Allans huwelijk strandde ook. Zijn ex-vrouw was een Oost-Zuid-Jut.

Een 56-jarige schrijver aan het werk

In vergelijking met de andere boeken over Allan en zijn familie komt, zoals hij het noemt, ‘de kwestie met Sanne’ weinig ter sprake. Allans zus Sanne, die in De kunst om in koor te huilen ’s nachts regelmatig hun vader op de bank moest ’troosten’, woont inmiddels bij een pleeggezin. Maar juist door het zwijgen van Allans ouders broeit het. Ook de dorpsgenoten zijn nooit te beroerd om met een beschuldigende vinger naar zijn vader te wijzen en veel kinderen mogen niet meer met Allan omgaan. Hij is dan ook behoorlijk eenzaam. Jepsen weet dit alles, net als in zijn eerdere werken, invoelend te beschrijven. Doordat er tegelijkertijd veel ruimte is voor humor, wordt het verhaal echter nooit te zwaar.

Eveneens als in Met oprechte deelneming is het de volwassen Allan die terugblikt op zijn jeugd. Zijn ontwapende naïviteit, die De kunst om in koor te huilen zo kenmerkte, ontbreekt hier daarom. Nu zien we een 56-jarige schrijver aan het werk, die zijn jeugd reconstrueert en er een literair tintje aan geeft. Dat maakt het boek anders, maar niet minder interessant: op deze manier laat Jepsen weer nieuwe kanten van zijn personage zien. Al met al is Uit het dagboek van een konijnenfokker weer een echte Jepsen: onderkoelde humor, onderhuidse spanning, sterke dialogen en schrijfplezier dat van de pagina’s spat. Het is te hopen dat Allans levensverhaal nog lang niet is uitverteld.

Boeken / Non-fictie

Van roofkunst tot restitutie

recensie: Anders Rydell (vert. Robert Starke) - De plunderaars. De nazi-obsessie met kunst

Dürer, Rembrandt en Michelangelo: het waren slechts enkelen van Hitlers favoriete kunstenaars. In De plunderaars bespreekt Anders Rydell de voorliefde van de Führer en andere prominente nazi’s voor kunst, verweven met de problematische naoorlogse gevolgen van hun verzamelwoede.

Rydell werkt als hoofdredacteur van een Zweeds kunsttijdschrift. Toen er in Zweden – en daarbuiten – een controverse ontstond over het al dan niet teruggeven van een kunstwerk aan de erven van de Joodse vooroorlogse eigenaar, werd zijn belangstelling voor het thema nazi’s en roofkunst gewekt. De plunderaars is het resultaat.

Rembrandt als Duitser

De strijd over het desbetreffende schilderij krijgt van Rydell in een lang hoofdstuk de meeste aandacht, wat vooral voor Zweedse lezers herkenning zal oproepen. Voor Nederlandse lezers is het interessant dat ook Nederlandse kwesties uitgebreid besproken worden. Zo verzamelden onder meer Hitler en Göring veel werken van Nederlandse schilders. Maar zij wilden niet alleen hun collecties verrijken, ze wilden kunst ook voor een breder doel inzetten:

Voor de nazi’s was kunst niet alleen een manier om een imperium op te bouwen. In kunst moest de raciale en geestelijke superioriteit van het Duitse volk weerspiegeld worden. Kunst was een uiting en rechtvaardiging van de nationaalsocialistische ideeënwereld.

In Nederland probeerden de nazi’s Rembrandt en zijn schilderijen hiervoor te gebruiken. In plaats van het koningshuis moest Rembrandt het nationale symbool worden, compleet met eigen postzegels en een nationale feestdag. Erg succesvol waren de Duitse bezetters echter niet in hun streven om de Germaanse banden met hun westerburen te versterken. Rydell spreekt van een ‘faliekante mislukking’: Nederlanders zagen Rembrandt niet als een Germaanse held, maar als een symbool van nationale – Nederlandse – waardigheid.

Met zevenmijlslaarzen

Rydell probeert in zijn boek twee grote kwesties te bespreken. Ten eerste gaat het om de omgang van nazi’s met kunst: hierbij komen bijvoorbeeld de politieke en ideologische aspecten, maar ook de aangelegde collecties van vooraanstaande nazi’s aan de orde. Ten tweede wordt er aandacht besteed aan de naoorlogse en met name sinds de jaren negentig weer actueel geworden vraag hoe er met naziroofkunst moet worden omgegaan. De onlosmakelijke verbondenheid met de Holocaust speelt daarbij een grote rol.

Beide onderwerpen zijn interessant, maar helaas weet Rydell onvoldoende een scheiding aan te brengen tussen de twee rode lijnen. Daardoor lopen ze onduidelijk in elkaar over. Door de opeenstapeling van losse hoofdstukken en thema’s worden veel kwesties herhaaldelijk geïntroduceerd, terwijl die beter tezamen behandeld hadden kunnen worden. Dit alles maakt De plunderaars een lastig boek om te lezen.

Ook de historische achtergrond van de voorliefde voor klassieke kunst van de nazi’s blijft wat achter. Deze wordt met zevenmijlslaarzen geschetst, waarbij details ter sprake komen die niet relevant zijn en bovendien gegevens onbesproken blijven die wel degelijk van belang waren geweest. Overigens spreekt de achterflap ten onrechte van ‘begin 1800’ toen de combinatie van romantische esthetische idealen en de rassentheorie samenkwam: deze verbinding kwam pas aan het eind van de negentiende eeuw tot stand.

Merkel op Görings tapijt

Het sterkst is Rydell in zijn anekdotes waarmee hij bijna elk hoofdstuk begint. Hitler die in zijn testament opdracht geeft om alles te vernietigen, behalve zijn kunstcollectie, en droomt van een Führermuseum vol kunst in ‘zijn’ stad Linz; Angela Merkel die zonder het te weten jarenlang over een tapijt van Hermann Göring loopt: Rydell vertelt het beeldend en spannend.

Tegelijkertijd is De plunderaars een werk dat je aan het denken zet. Bij de plunderaars uit de titel gaat het zonder twijfel om de nazi’s. Maar hoe zit het met advocaten die exorbitant hoge bedragen opstrijken om kunst terug te brengen naar de familie van de oorspronkelijke eigenaren? En welke rol speelde de kunstwereld in het algemeen? Daar is lange tijd de andere kant op gekeken, zonder nadere aandacht te besteden aan de herkomst van kunstwerken. Ook nationale overheden verdienen geen schoonheidsprijs: ondanks internationale afspraken in 1998 is er alleen in Duitsland, Groot-Brittannië, Oostenrijk en Nederland een aanpak voor restitutie van kunstwerken ontwikkeld die volgens Rydell ’tot op zekere hoogte’ functioneert.

De Commission for Looted Art in Europe schat dat maar liefst 98 procent van de zoekgeraakte kunst nog steeds niet terecht is, voornamelijk doordat veel kunst bij (onwetende) particulieren terecht is gekomen. Ook zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is Hitlers kunsterfenis dus nog steeds niet afgewikkeld.

Boeken / Fictie

Mission accomplished

recensie: Marcel Proust - Swanns kant op (vert. Martin de Haan en Rokus Hofstede)

De nieuwe vertaling van Du coté de chez Swann door Martin de Haan en Rokus Hofstede is een meesterwerk op zichzelf. De als moeilijk bekendstaande roman is toegankelijk geworden. Met deze uitgave zijn de humor en diepgang van Marcel Proust bereikbaar voor iedere geïnteresseerde Nederlander.

Opnieuw vertalen van klassieke werken is een grote opgave. Behalve met de oorspronkelijke tekst en met afwijkende versies in het manuscript moet rekening worden gehouden met alle vorige vertalingen. Lezers zijn gewend aan een gangbare Nederlandse uitgave. Sommige lezers van de Russische klassieken ergerden zich indertijd aan veranderingen in de nieuwe vertalingen. Woorden die uit vroegere eeuwen leken te stammen verdwenen ten gunste van moderner taalgebruik. De nostalgiefactor leek te verdwijnen.

Ironie en heimwee

De vertalers van het eerste deel van A la recherche du temps perdu/Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust gaan in hun nawoord uitgebreid in op deze kwestie. Hoe wordt de balans gevonden tussen het streven naar toegankelijke taal en behoud van de oorspronkelijke sfeer en stijl? De romanserie is ruim honderd jaar oud. Als geen ander probeerde Proust de atmosfeer van het Parijse fin de siècle op te roepen. Met ironie en heimwee vertelt hij over de opgroeiende Marcel die schrijver wil worden en het aan het eind van zijn romanserie daadwerkelijk is. Zijn tijd ligt ver van de onze – hoe breng je dat over en vertaal je het zo dat we dóórlezen?

Wandelingen als metafoor

Martin de Haan en Rokus Hofstede noemden hun vertaling simpelweg Swanns kant op. Het verschil met het gebruikelijke De kant van Swann is subtiel. Het woordje op suggereert beweging en dat is precies de bedoeling, want de titel slaat op een van de twee wandelingen die de jongen maakte met zijn ouders en grootouders tijdens de vakanties. Deze wandeling voerde langs het landhuis van meneer Swann, die een grote rol speelt in het verhaal. De andere wandeling doorkruist het bezit van de adellijke familie Guermantes.

Maar veel zwaarder dan de geografische afstand tussen de twee [wandelingen, ICR] woog voor mij de afstand die er bestond tussen de twee delen van mijn hersenen waarin ik aan ze dacht, zo’n afstand in de geest waardoor dingen niet alleen verder uit elkaar liggen, maar zelfs radicaal worden gescheiden en in een ander vlak geplaatst worden. (pag. 143)

Kastenstelsel

De twee hersendelen staan voor wat we nu ‘meerdere identiteiten’ noemen. Je bent een ander mens naargelang je in verschillende sociale groepen verkeert. Aan het einde van de 19e eeuw waren met de komst van het vele nieuwe geld de scheidslijnen vervaagd. Krampachtig probeerde de elite sociale stijgers uit te sluiten. Het Franse antisemitisme sloot daar op aan. De subtiele beschrijvingen van dit kaste-achtige maatschappelijk verkeer, de bochten waarin de personages zich wringen om hun snobisme te verhullen en tegelijk de scheidslijnen onwrikbaar te houden, zijn in de frisse taal van Hofstede en De Haan een genot. Het voorval met meneer Legrandin, die volhoudt niemand te kennen van de adel, terwijl de vader van Marcel hengelt naar een aanbevelingsbrief, is meesterlijk vertaald. Voor het eerst begreep ik de enorm grappige tegenstelling tussen ’s mans ontkenning en zijn lichaamstaal. Zo gaat het eigenlijk het hele boek door.

Eerlijk gezegd was het vroeger soms echt puzzelen om er achter te komen wat Proust nu precies schrijft. De vele uitweidingen en vergelijkingen vergen nog altijd concentratie van de lezer. Maar als het doel van de vertalers was het werk toegankelijker te maken, dan zijn ze daar helemaal in geslaagd.

The Maureens-Bang the Drum
Muziek / Album

Het laatste zonnestraaltje van de nazomer

recensie: THE MAUREENS – BANG THE DRUM
The Maureens-Bang the Drum

Met hun debuutalbum schaarden The Maureens zich bij een lange traditie van Utrechtse bands als Daryll-Ann en The Yearlings. Op hun nieuwe album Bang The Drum dat in september verschijnt, zetten ze de ingeslagen weg voort. Laat je op de valreep, voordat de herfst intreedt, meevoeren naar zonnig Californië.

Liefdesbaby

Aangezien de leden van The Maureens een destillaat uit verschillende succesvolle bands zijn – o.a. Silence is Sexy, Mr. Love and the Stallions en The Kevin Costners – beschikten zij, voor het maken van hun gelijknamige debuutalbum, al over genoeg ervaring om dit tot een geslaagde plaat te maken. Bijeengebracht door hun voorliefde voor Americana en meerstemmige zang is ook hun tweede liefdesbaby er een om te omarmen.

De single en plaatopener ‘Heartbreak’ geeft meteen een grote tegenstelling van het album bloot. Zoals de titel al doet vermoeden gaat de tekst over hartzeer. De muziek vertelt echter een ander verhaal: het aanstekelijke refrein straalt hoop uit. Een positieve inslag die de rest van het album wordt doorgezet. “When Autumn leaves are falling down and nights are getting long” luidt de eerste zin van ‘Catch Me When I Fall’. Ook hier geen zomers tafereel, maar het nummer ademt met zijn melodische refrein, slide gitaar en orgeltapijtje wel een zomerse vibe. Met zijn akoestische basis, waarover elektrische gitaar en orgel worden afgewisseld, vormt dit nummer de blauwdruk voor de rest van het album.

Westcoast

Met hun aan Westcoastmuziek gelieerde samenzang slaan The Maureens de spijker op zijn kop. Hun stemmen kleuren wonderschoon samen op nummers als ‘Caroline’ en ‘Bang The Drum’. Af en toe heb je zelfs het idee dat je met Crosby, Stills and Nash of The Beach Boys van doen hebt. De samenzang met Sarah Bettens op het nummer ‘Lonely Trail’ komt helaas wat minder goed uit de verf. De beide melodielijnen lopen vrijwel synchroon en er zit te weinig dynamiek in om Bettens echt de kans te geven om er uit te springen. Het is omdat haar naam er bij staat dat je het weet.

Niet alleen de meerstemmigheid, maar ook het instrumentarium maakt dit een plaat met een breed geluid. De orgeloutro van ‘September’ en de tremolo-effecten en countryachtige slidegitaar op ‘I Forgot’ geven deze plaat precies de afwisseling die het nodig heeft. Nedericana op zijn best. Mocht je de komende donkere maanden op zoek zijn naar een zeldzaam zonnestraaltje: zet dan Bang The Drum van The Maureens op voor de broodnodige vitamine D.

Muziek / Concert

Epische sessie in het midden van niemandsland

recensie: Kensington unplugged, Live At Amsterdamse Bos.

Dat Kensington inmiddels een volwassen band is geworden sinds het debuutalbum Borders van 2011, hebben de vier heren allang bewezen. Het regent minstens net zo veel (uitverkochte) optredens voor de succesvolle Utrechtse indierockband als dat het met bakken uit de hemel valt voorafgaand aan hun speciale unplugged-sessie in het openluchttheater van het Amsterdamse Bos.

Een natte middag hield de organisatie in zijn greep. Voor geruime tijd, vooral tijdens het opbouwen, was het onzeker of het optreden van vanavond wel door kon gaan. In overleg met Meteo Consult werd de situatie ingeschat en werd voorspeld dat de meeste regen voor zeven uur zou vallen. Nu het vliegtuiggeraas nog als donderslagen naklinkt en de poncho’s van de bezoekers liggen te drogen op de reling, vangt het laatste concert in de derde reeks optredens van Live At Amsterdamse Bos aan.

Na regen komt zonneschijn…

Anna Rune 2

De Vlaamse Anna Rune speelt het eerste voorprogramma met liedjes die net zo wisselvallig in stemming zijn als het weer. Haar muzikale spel is zoals tijdens ‘De Beste Singer Songwriter’ imponerend, waarin ze handig gebruik maakt van syncopen in haar pianopartijen om haar liedjes met percussie te ondersteunen. Een muziektechnisch hoogstandje waarbij liedjes bekend van de competitie de set passeren, waaronder ‘That’s Life’ ‘Recoil’ en ‘Liquid Luck’, alsmede een nieuw liedje over onenightstands. Met een hupje na het optreden laat ze zien dat ze genoten heeft van het spelen, hoewel de lieflijk aandoende liedjes, die vaak een schaduwkant hebben, het publiek enigszins neerslachtig achter laten na het natte begin van de avond.

Emil LandmanZoals het gezegde ons vertelt, volgt er na regen zonneschijn, wat hier symbolisch gemanifesteerd wordt door de vertolkingen van Emil Landman. De op folk georiënteerde liedjes met een vleugje Ben Howard zorgen voor een behaaglijke sfeer. Door de meerdere technieken die hij gebruikt in combinatie met de persoonlijke verhalen uit zijn liedjes komt hij over als een soort straatartiest. Een simpele man met zijn gitaar en zijn levensverhalen… schattige praatjes met een zachte ‘g’ gebracht. Een goede akoestische opwarmer – of beter gezegd opdroger – voor de hoofdact van de avond.

Genieten bij een muzikaal ‘kampvuur’

Wanneer de nacht valt en het daglicht gevlucht is voor het donker, wordt het podium niet alleen verlicht door de spotlights die bij het podium zijn geïnstalleerd, maar ook door de fakkels die er omheen zijn geplaatst. Twee zwarte schimmen nemen plaats in het midden van het duistere podium. Met ‘Words You Don’t Know’ vinden Kensington-frontman Eloi Youssef en gitarist/zanger Casper Starreveld een perfecte opening voor het optreden waar de rillingen van over je rug lopen. De sinistere gedachte van de tekst in combinatie met de akoestische uitvoering op slechts gitaren en met tweestemmige zang, komt in deze omgeving over als een spannend kampvuurlied.

Maar zoals we van Kensington gewend zijn, zou het verder geen rustig optreden worden. Al na het derde lied betreedt het Red Limo String Quartet het podium om Kensington te vergezellen voor de rest van de avond. Zelfs in akoestische setting weten ze veel epicness (aldus Eloi) te verwerken in het optreden door het gebruik van veel reverb in de zang en grote arrangementen voor de strijkers. Dit levert veel nieuwe mogelijkheden op om liedjes anders uit te voeren. Zo slaan de slagen van Niels Vandenberg op de toms in het intro van ‘Riddles’ in als een bom bovenop de lange, grootse akkoorden van de strijkers. Kleurrijke klanken vullen het bos en op momenten lijken zelfs de overvliegende vliegtuigen nu als een extra geluidseffect te dienen.

Het publiek wordt meegezogen in de mystieke sfeer, terwijl de geur van natte bladeren het theater vult. ‘Home Again’ wordt compleet bewerkt met een ander tempo en er worden andere ritmische figuren toegevoegd in de strijkers die niet in het origineel te horen zijn. De liedjes krijgen door het akoestische karakter een compleet andere feeling dan het origineel. Door de extra strijkers en de akoestische basgitaar van Jan Haker, wordt het publiek eveneens getrakteerd op een unieke uitvoering van ‘Perfect Family Day’, een lied dat eigenlijk alleen maar akoestisch wordt gespeeld. Verscheidene stemmen uit het publiek roepen Kensington (edit)dan ook dat dit lied eindelijk eens uitgebracht moet worden. De bandleden reageren er koppig op door te zeggen dat dit waarschijnlijk toch niet gaat gebeuren. Waarom zouden ze ook? Daarvoor zijn dit soort speciale sessies.

Unplugged to the max

Toch lijken de heren ervoor gekozen te hebben om veel van het origineel intact te houden. Niet alleen wordt alles in een akoestische jasje gestoken, soms zorgen de toevoegingen daardoor voor erg volle arrangementen. Het intieme karakter van een unplugged-show, zoals we wel hoorden met het openingsnummer ‘Words You Don’t Know’ en megahit ‘Home Again’, wordt overstemd door bombastische klanken. Er is te veel epicness, waardoor de arrangementen niet altijd goed uit de verf komen. In ‘Go Down’ lijken de verschillende muzikale figuurtjes in de gitaar en de strijkers een gevecht met elkaar aan te gaan. ‘Little Light’ had een goede afsluiter kunnen zijn, maar de climax die gespeeld wordt, past eigenlijk niet helemaal bij de rest van het optreden.

Er is qua dynamiek weinig afwisseling, waardoor vrijwel alle liedjes nogal groots klinken voor een akoestisch optreden van een rockband. Het paradoxale gevoel wat opgeroepen wordt door de epische akoestische vertolkingen van de liedjes, zal nog door veel bezoekers gespookt hebben langs de donkere, onverlichte paden van het Amsterdamse Bos op de weg terug naar huis.

De volgende unplugged-show van de band is op 29 november tijdens het Songbird Festival in Rotterdam. Daarnaast speelt Kensington nog op Appelpop (12 september) en tijdens twee uitverkochte shows in het Ziggo Dome (25 & 26 november).

Rusty Apollo, Oh Yeah!
Muziek / Album

Gezamenlijke liefde

recensie: Rusty Apollo – Oh Yeah!
Rusty Apollo, Oh Yeah!

De vuige blues van Rusty Apollo komt je al bij de eerste noten van het album Oh Yeah! tegemoet. Referenties naar Tom Waits en John Spencer schieten direct door het hoofd.

De bandleden Michiel van Leeuwen, Rogier van der Ploeg, Kim Snelten, Onno Verhoeve en Miek Meijer nemen een dijk aan ervaring met zich mee. Ze speelden o.a. in bands als Gruppo Sportivo, Sovie Sex, Raggende Mannen, Drippin’ Honey, Gigantjes en Jack of Hearts. Daarnaast huurden ze producer Mickey Smid, die eerder ook My Baby produceerde, in. De mastering van het album werd door de van Motown bekende Rob Ohlsson gedaan. Kan er dan nog wat mis gaan?

Houden van blues

De muziek van Rusty Apollo komt uit de traditie van de blues. Geen van de gespeelde composities op dit elf nummers tellende album is van recente datum. Alles is geschreven door legendarische grootheden uit de rijke geschiedenis van de blues.

De albumopener is het door Don Nix geschreven ‘I’m Going Down’ en zet direct de toon van het album. Het wordt gezongen door Meijer, die een heerlijk zware stem heeft met ruige randen. Hij speelt daarnaast drums en percussie op het album. We zitten er als luisteraar bij dit eerste nummer direct middenin, om er tot het einde van het album niet meer uit te komen – of je moet gewoonweg niet van blues houden. Wie dat wel doet, zal aan Oh Yeah! veel plezier beleven. De heren kennen hun klassiekers, maar weten het toch tot een Rusty- Apollo-geheel te smeden.

Zangtechnisch worden we vermaakt door drie van de heren, die leadvocalen afwisselend voor hun rekening nemen. Zo horen we Van Leeuw net als Meijer vijfmaal de stembanden inzetten, terwijl slechts één keer Snelten zijn stem laat horen: in ‘Mellow Down Easy’.

Amsteldelta

Het zijn vooral de wat oudere en ruwere bluesmeesters die we hier horen langskomen in een uitstekende, kolkende cocktail. Tijdens ‘Chevrolet’, geschreven door Memphis Minnie en Joe McCoy, kan ik een referentie naar Ian Siegal niet onderdrukken. “En dat is natuurlijk ook nergens voor nodig”, hoor ik de lezer al denken. Siegal hoort zelf niet tot de oude rotten, maar is een prima artiest en performer van nu. Vorig jaar nog verraste hij ons zelfs met twee albums. Ondanks de gedachte aan een hedendaags artiest, missstaat het nummer op geen enkele manier op het album Oh Yeah!.

Het is maar goed dat de vijf muzikanten elkaar in het voorjaar van vorig jaar wisten te vinden, om de klassieke blues in de Amsteldelta te gaan eren en zo het erfgoed van Howlin’ Wolf, Muddy Waters, Taj Mahal en andere blueslegendes levend te houden. Het resultaat ligt nu vast op deze eerste glimmende schijf en laten we hopen dat het geen gelegenheidsplaat blijft!

sean taylor the only good addiction is love
Muziek / Album

Een pareltje

recensie: Sean Taylor - The Only Good Addiction Is Love
sean taylor the only good addiction is love

De Engelse singer-songwriter Sean Taylor bewijst met zijn derde album, The Only Good Addiction Is Love, dat hij een blijvertje is. Hij slaat nu tekstueel zijn vleugels uit buiten het eigen nest; wat gebleven is, zijn de rustige, warme, innemende zanglijnen en prachtige melodieën.

Dat je brood verdienen in het huidige economische landschap een flinke dosis doorzettingsvermogen, durf en investering vraagt, bewijst onder meer Sean Taylor met zijn derde album in eigen beheer. Ondanks hemelbestormende kritieken is er nog geen platenmaatschappij die zich aan hem bindt. Toch weten collega’s dat Taylor op de juiste weg zit: zo zullen we hem in ons land later dit jaar aan de zijde van niemand minder dan Eric Bibb treffen.

Over een ander boeg

Taylor wilde het met dit nieuwe album over een andere boeg gooien: meer een wereldse plaat maken dan muziek maken vanuit zijn eigen gevoelens en zijn eigen leven, dus geen navelstaren. De titel van het album is een quote van een voormalig president van Uruguay, die bij zijn aantreden het grootste deel van zijn salaris afstond aan goede doelen en op een boerderij ging wonen in plaats van in het paleis. Het lied ‘Rothko’ is een homage aan de expressionistische schilder Mark Rothko. In het aan de Spaanse dichter opgedragen stuk ‘Lorca’ bewijst Taylor, dat hij meer dan gemiddeld gitaar speelt en ook in een instrumentaal stuk de spanningsboog strak gespannen kan houden.

Lorca is ook de inspiratiebron voor het daarop volgende nummer ‘Tienes Mi Alma En Tus Manos’, dat op zich de titel is van een roman van Don Winslow. ‘Desolation Angels’ is een roman van Jack Kerouac. Schilder Paul Klee inspireerde op zijn beurt met ‘Les Rouges Et Les Noirs’. Het gedicht van W.B. Yeats ‘The White Birds’ is vervolgens de afsluiter van het album.

Niet gekunsteld

Na het lezen van bovenstaande alinea zal de muziekliefhebber ongetwijfeld denken, dat het album enorm gekunsteld over zal komen. Wie de eerste albums van Sean Taylor kent en bang is dat de schoonheid van de muziek wordt aangetast door de keuze van de onderwerpen, kan ik geruststellen: het album is opnieuw een kunststukje, dat door velen gehoord mag worden.

Ik heb eerst onbevangen de muziek een aantal malen tot me laten komen, voordat ik ook maar een letter ben gaan lezen in de papieren, die ik bij het album kreeg. Dat is iets wat ik als muziekliefhebber overigens altijd doe: eerst de oren gebruiken, om vervolgens te gaan kijken naar wat er geschreven staat in de teksten die worden meegeleverd en die in de release-informatie. Ik laat het geluid niet vertroebelen door alle wetenswaardigheden. Die wetenswaardigheden zijn bij The Only Good Addiction is Love leuk en een aanvulling op de beleving van het album, waarvan de muzikale begeleiding van de teksten alleen al meer dan de moeite waard is!

Taylor heeft een zeer rijp en sfeervol album gemaakt, dat met zijn bijzondere manier van zingen een pareltje genoemd mag worden. Het is muziek die smaakt in de vroege ochtend en op een lome middag, maar ook bij een zwoele avond. Dit wordt een plaat voor op de jaarlijstjes, durf ik al wel te voorspellen…

Live in Nederland:

3 oktober, Theaterboerderij Boeket, Nederweert
4 oktober, Ma Kelly’s, Frieschepalen
23 oktober, Lantaarn Venster, Rotterdam
25 oktober, Schouwburg, Cuijk
6 november, W2, Den Bosch

doug macleod exactly like this
Muziek / Album

Titel prolongeren

recensie: Doug MacLeod - Exactly Like This
doug macleod exactly like this

Al in het voorjaar verscheen het nieuwste album van Doug MacLeod: Exactly Like This. Nu hij Nederland aandoet voor een aantal concerten, is er alle reden om het album alsnog onder de loep te nemen.

Wie de muziek van MacLeod inmiddels kent – en dat zijn toch heel wat liefhebbers – zal met dit nieuwe album niet teleurgesteld worden. Ook op Exactly Like This weet deze, tot de gevestigde orde behorende, blues/roots-artiest weer met een aantal fijne composities voor het voetlicht te treden.

Prijzen verzamelen

Doug MacLeod mag zich een gelukkig man noemen. In 2014 won hij zowel de prijs voor akoestisch blues-artiest van het jaar, als die voor het akoestisch album van het jaar, voor zijn dat jaar verschenen There’s A Time. Ook het jaar daarvoor viel hij al in de prijzen als mannelijk blues-artiest van het jaar. En dat alles aan de vooravond van zijn dertigjarig jubileum, dat hij volgend jaar tegemoet mag zien. Met inmiddels negentien studioalbums op zijn naam en vele live-werken heeft MacLeod en flinke staat van dienst. Het feit dat hij in de herfst van zijn carrière zulke prestigieuze prijzen in de wacht sleept, bewijst dat zijn niveau en inspiratie nog immer hoog is. Er is nog niets van vermoeidheid of sleet te merken aan het werk van deze Blues-meester. Wie het genoegen heeft gehad hem ook live aan het werk te zien, heeft ervaren dat deze muzikant ook dan weet te excelleren en te boeien. En dat laatste geeft vertrouwen voor de komende concertreeks, waarvoor ik maar één advies kan geven: “Ga!” MacLeod zal je een avond lang prima vermaken en je voeden met een herinnering, die je lang met je zal meedragen.

Jazz en blues

De blues van Doug MacLeod herbergt ook vele jazz-invloeden. Wie luistert naar bijvoorbeeld het afsluitende ‘You Got It Good (and That Ain’t Bad)’ met de swingende pianoklanken en de vegende drums, kan niet anders dan de jazz voelen, die de blues hier ruim omarmt. Maar eigenlijk neemt MacLeod al vanaf het eerste nummer van het album, getiteld ‘Rock It Till The Cows Come Home’, je mee aan de hand van jazz, oude nachtclub- en pianomuziek. Je waant je direct een heel stuk terug in de tijd, als je de ogen sluit bij de opening van het album.

Overigens klinkt het allemaal perfect opgenomen: MacLeod weet hoe hij iets wil laten klinken en heeft dan ook kosten noch moeite gespaard om het vast te leggen op een high definition-cd. Zowel muzikaal als geluidstechnisch is Exactly Like This, net als zijn vorige album There’s A Time, werkelijk een snoepje. Geen wonder dat deze muzikant prijzen in de wacht weet te slepen.

Er is nergens op het album een moment te bekennen waar het even inzakt. Doug MacLeod zou met dit album zijn titel voor beste akoestisch album van het jaar in 2015 best kunnen prolongeren.

Live in Nederland:

24 sep  Terheijden – Witte Kerkje
25 sep  Eeklo (B) – N9
26 sep  Enschede – Nix&MeeR
27 sep  Amen – De Amer
28 sep  Eindhoven – Muziekgebouw, Meneer Frits
30 sep  Geldermalsen – MFC De Pluk
01 okt  Steyl – De Speelplaats @ Jochum Hof
02 okt  Herent (B) – GC de Wildeman
03 okt  Bad Nieuweschans – De Oude Remise
04 okt  Nijmegen – Lux

 

Theater / Voorstelling

Theater te water

recensie: Maas - Toen wij van Rotterdam vertrokken

Een toevallige passant – Adidasslippers aan z’n voeten; een stompje sigaret in z’n mondhoek –, waarschijnlijk een paar minuten eerder nog zuchtend (en daarna hoestend) van de bank voor de televisie opgekrabbeld om nog even langs de kade Fikkie de hond uit te laten, ziet opeens traag maar resoluut een boot zijn kant op komen.

Op de boot zit een tribune vol bekoptelefoonde toeschouwers hem aan te staren. Terwijl zijn hond rustig de boom bewatert dartelen er plotseling twee acteurs om hem heen, middenin een dialoog over de Rotterdamse haven, over bootvluchtelingen, over automatisering. Als de boot vol gluurders verder is getrokken ziet hij in de verte hoe de acteurs (het zijn er inmiddels wel zes) een onschuldige man van zijn bankje verdringen.

TWVRV MF©PhileDeprez 1Panorama Maasdag

Het Maastheater heeft er voor gekozen een voorstelling buiten te maken, langs het water, op een podium van misschien wel een paar kilometer lang. Ontspannen zittend op een boot tuft de toeschouwer (of moet ik zeggen, passagier?) voorbij de kade, terwijl de acteurs al hollend doorspelen, de straat oversteken en uit het zicht verdwijnen om even later weer op te duiken voor de volgende scène. Al na een paar meter varen heb je door wat voor gelukkige keuze dat is geweest. Want het decor, iets dat soms zo benauwend en saai kan zijn, is nu de stad zelf: heb je even geen zin om naar de acteurs te kijken, dan bestudeer je gewoon iemands woonkamer, of kijk je naar de wielrenner die voorbij dendert, of mijmer je wat over de vele garages langs het water. Ondertussen, gesteund door soundtrack en techniek, “projecteren” de acteurs het stuk, alsof het een oude rolprent is in plaats van een modern toneelstuk, tot een vloeiend rondje om een Delfshavense kanaalarm.

Een kleine vakantie

Het hangt natuurlijk heel erg van het weer af hoe je een voorstelling die zich in de openlucht afspeelt ervaart. Op de middag waarop deze recensent het zag had het klimaat waarschijnlijk niet beter kunnen zijn: ramen stonden open, gordijnen wapperden in raamkozijnen, wandelaars, fietsers, honden, zelfs ganzen maakten gebruik van de strook langs het water om de laatste warmte van de zomer in door te brengen. Zo een toneelstuk voorbij te zien komen is als een kleine vakantie. Een genot. Vandaar de vier sterren.

Maar

TWVRV MF©PhileDeprez 6 Er is echter ook een (toch redelijk groot) minpunt aan de voorstelling, en dat is – ik kan het niet anders formuleren – het infantiele verhaal. Met infantiel duid ik iets aan dat zich tegenwoordig meer voordoet in het theater. Wil een theaterkliek zichzelf “relevant” maken, “actueel”, “educatief”, wil het, kortom, de politieke tijdsgeest plezieren, dan gaat het op zoek naar lokale verhalen. In het geval van Rotterdam eindig je dan na een middagje brainstormen met twee onderwerpen: de haven, en het bombardement. Vervolgens duik je in de archieven, interview je wat getuigen – en zie, er ontstaat een stuk: Toen wij van Rotterdam vertrokken.

Daar is op zich niks mis mee (behalve dan het platgetrapte thema) als je er vervolgens het prometheïsche trucje mee uithaalt dat de serieuze kunstenaar onderscheidt van de dilettant. Het moet een eigen leven gaan leiden. Bovenop het journalistieke moet iets komen dat duidelijk maakt waarom journalistiek inferieur is aan, in dit geval, theater. En dat gebeurt in deze voorstelling niet. De personages en het verhaal, hoe weelderig de omlijsting ook is, komen de schok van het journalistieke niet meer te boven. De roep om “echtheid” lijkt parallel te lopen met een fictieve uitwerking waarmee zelfs de thrillerschrijver wiens werk in vliegveldkiosken te koop ligt nog niet weg zou komen.

Vervolgens ontstaat een verhaal dat lijkt op de werkelijkheid: het gaat over de dominantie van China, over vluchtelingen die de dupe worden van de economische drijfveren van de rederijen, over automatisering en de onvermijdelijk romantiek van vroegere tijden. We kunnen de juistheid ervan allemaal dagelijks in de krant teruglezen. Maar door de bootvluchteling een doodsbange, zielige goedzak te maken, de visionaire vernieuwer blind (en natuurlijk middenin een ingewikkelde relatie met de erfgename van een familiebedrijf dat samen dat met de restanten van de oude Rotterdamse haven naar de bodem zinkt), door de kapitein die de bootvluchteling oppikt zijn baan te laten verliezen en vervolgens zelfmoord te laten plegen, door hem een relatie te laten hebben met een licht schizofrene politieagente die nog met ‘m blijft ruziën ook al licht hij allang (letterlijk, natuurlijk) op de zeebodem… Goed, we zullen maar zeggen dat de parafernalia van de gebrekkige fantasie de helderheid en spontaniteit niet ten goede zijn gekomen; en in het verhaal komt dan ook nauwelijks een verrassing voor.

Dus uiteindelijk de constatering: de acteurs spelen uitstekend, de regie is luchtig en sterk; het hart van de voorstelling zit op de goede plek – alleen jammer (voor deze particuliere recensent) dat van de hersenen niet hetzelfde gezegd kan worden.