reybrouck - ansembourg - bezige-bij
Boeken / Non-fictie

Zit stil. Doe niets.

recensie: David van Reybrouck en Thomas D’Ansembourg - Vrede kun je leren
reybrouck - ansembourg - bezige-bij

Kort na de aanslagen in Parijs gaat David van Reybrouck met zijn vriend Thomas D’Ansembourg uit eten. Aan tafel bespreken ze het aanhoudende geweld in Europa en hoe graag ze willen dat het ophoudt. Een onvoorstelbaar simpele oplossing is het resultaat: elke dag tien minuten stil zitten en niets doen.

Een vreedzame samenleving, louter door meditatie. Dat is de kernboodschap van Vrede kun je leren. Het lijkt te mooi om waar te zijn en klinkt ook een tikkeltje naïef en soft. Toch weten Van Reybrouck en D’Ansembourg je te overtuigen van hun ideeën over wat meditatie teweeg kan brengen.

Het verschil tussen vrede en veiligheid

‘Een samenleving die alleen inzet op veiligheid, dat is noodzakelijk, maar dat is niet hetzelfde als inzetten op vrede,’ zegt Van Reybrouck in een aflevering van De Wereld Draait Door. Van dit inzicht proberen hij en D’Ansembourg je ook in het eerste deel van hun boek te overtuigen: we richten ons op de verkeerde zaken. Veel instituties zijn gericht op oorlog, maar met vrede bevorderen bemoeit de overheid zich nauwelijks. Waarom is er wel een ministerie voor defensie en geen ministerie voor vrede, is een interessante retorische vraag die de schrijvers opwerpen. Dat vrede wel een maatschappelijk vraagstuk moet zijn, wordt duidelijk aan de hand van een mooie overpeinzing van D’ Ansembourg. Hij schrijft over zijn vrijwilligerswerk met gewelddadige straatjongeren en concludeert: ‘Ik besefte dat deze jongeren, als ze de kans hadden gekregen zichzelf te leren begrijpen en hun gevoelens te uiten, veel meer aan persoonlijke verandering en ontwikkeling hadden kunnen doen in plaats van zich domweg af te reageren.’ Oftewel: zelfkennis en communicatietechnieken zijn van groot maatschappelijk belang.

Psychische hygiëne

De vraag hoe we deze innerlijke vrede, deze zelfkennis en het vermogen tot geweldloos communiceren bereiken, is de volgende vraag die de schrijvers in hun helder gestructureerde betoog beantwoorden. Innerlijke verzorging zou in ons dagelijks leven moeten worden verankerd, net zoals uiterlijke verzorging dat is: ‘We hebben in de vorige eeuw allemaal geleerd voor ons gebit, ons haar en onze huid te zorgen, dus voor de zichtbare kant van ons lichaam, maar we hebben geen enkele vooruitgang geboekt in het aanleren van rituelen op het gebied van psychische zorg.’ Een terechte observatie. Volgens Van Reybrouck en D’Ansembourg zijn er drie instrumenten die hierbij zouden helpen: mindfulness, geweldloze communicatie en compassie. Van deze drie methoden krijg je als lezer een korte, maar krachtige uitleg, met extra aandacht voor mindfulness. Meditatie is duidelijk het stokpaardje van de schrijvers. Het is volgens hen dé manier om meer zelfkennis te ontwikkelen en stress te reduceren, waardoor de neiging tot geweld afneemt.

Gracieus en goed onderbouwd

Het mogelijk argwanende gevoel dat je krijgt bij het lezen van termen als mindfulness en meditatie, nemen Van Reybrouck en D’Ansembourg grotendeels weg door zelf al te benoemen dat hun ideeën door de bank genomen als soft en zweverig worden gezien. Wat echter nog effectiever is, zijn de onderzoeken die ze aanhalen waaruit blijkt dat deze milde methodes sterk positieve resultaten opleveren. Daar komt bij dat Vrede kun je leren doorspekt is met goed onderbouwde persoonlijke inzichten en ervaringen die hun boodschap onderschrijven. Wat in eerste instantie te eenvoudig lijkt om effectief te zijn, wordt naar mate je verder leest steeds aannemelijker en logischer. Hun ook nog helder en in sierlijke zinnen geschreven pleidooi is waterdicht. Inderdaad, waarom is meditatie nog niet geïnstitutionaliseerd en wordt het niet onderwezen op scholen, als er zoveel positieve effecten mee gemoeid zijn, vraag je je na lezing af. Tijd om Headspace te installeren en te hopen dat dit interessante en prachtig geschreven boekje gauw in de handen van een politicus belandt.

Kunst / Expo binnenland

Ingetogen Hans Arp

recensie: Arp: The Poetry of Forms

Het is puur toeval dat de stoelen in buslijn 106, die bezoekers gedurende de onderhoudsperiode van de kleine Mercedesbus naar het Kröller-Müller Museum brengt, dezelfde kleuren hebben als de vijftien houtsneden, Zon hercirkeld (1966), van Hans (Jean) Arp (1886-1966); het was een opvallende bus die in 2011 op Busworld in Kortrijk stond. Het is géén toeval dat de grote, zo’n tachtig werken omvattende expositie in Otterlo uitgerekend in het herdenkingsjaar van De Stijl plaatsvindt.

Kijk maar eens naar Arps Statische compositie in olieverf op paneel uit 1915, dat niet voor niets pal bij het gedicht Secondenwijzer (1924) hangt. Hierin gaat het over ‘is’ en nog eens ‘is’, ‘zijn’ in plaats van ‘worden’, het bewegende en organische dat later als veel kenmerkender voor Arps werk wordt beschouwd. Je kunt je voorstellen dat de voormannen en –vrouwen van De Stijl dit oké vonden.

Overzicht/overview Arp: The Poetry of Forms. Foto: Marjon Gemmeke.

De s/Stijl

Niet voor niets voelt Arp in de jaren twintig van de vorige eeuw verwantschap met de Stijlbeweging. Hij woonde zelfs met zijn Zwitserse vrouw Sophie Taeuber, ook een begenadigd kunstenares met wie hij in 1922 trouwde, op slechts enkele kilometers verwijderd van de Stijl-man Theo Doesburg. Arp in Clamart, Van Doesburg in Meudon.

Toeval bestaat niet – en als Arp ons wil laten geloven dat de collages die hij in 1917 maakte door papiersnippers zó op papier te plakken zoals ze erop waren gevallen, dan slaat de twijfel toe. Het Freudiaanse onbewuste dat eruit zou moeten spreken, heeft Arp op z’n minst een handje geholpen om de mythe in stand te houden. Zoals hij een drukker bewust van de wijs bracht door zijn gedichten onleesbaar te maken. Het gevolg was wél, dat deze drukker participeerde in het kunstwerk door het te moeten ontcijferen. Het begin van een proces dat er steeds meer toe leidde dat de toeschouwer van een kunstwerk er onderdeel van uit gaat maken.

Overzicht/overview Arp: The Poetry of Forms. Foto: Marjon Gemmeke.

Concrétions

Na 1930 verandert de werkstijl van Arp. Geen Stijl-invloeden meer of Dadaïstisch georiënteerd werk, houten reliëfs of ‘stabiles’ (platte sculpturen), maar abstracte beelden (‘concrétions’). Abstract, maar toch duidelijk geënt op natuurlijke vormen. Maar vooral niet langer als een ‘is’ of ‘zijn’, maar vloeiend, fluïde van uitstraling. ‘Kunst is een vrucht’, heet het in een essay van één van de gastcuratoren van de expositie, Eric Robertson (Londen), in het begeleidende Nederlands-Engelstalige boek The Poetry of Forms. Het andere essay is van de hand van de tweede curator: Frances Guy. Het is een mooi boek, met helaas wat veel ontsierende afbreekstreepjes midden in een woord die zijn blijven staan (ge-scheurd, ver-want, beeld-houwkunst enz.).

Dat essay geeft een prachtig doorkijkje in de achtergronden van de tentoonstelling. Poëzie en vormen, maar ook de ‘milde humor’ van het werk van Arp worden erin benoemd. Dit blijkt meteen al aan het begin van de tentoonstelling uit diens Stropdassen en hoofd (1925), waar hij in 1950 weer mee verder is gegaan.

Aan het eind van de expositie valt nog een werk te zien dat Arp weer heeft opgepakt. Het is een ontroerende collage van verscheidene tekeningen die Sophie Taeuber en hij in 1939 samen hebben gemaakt, en die Arp weer opnam na het tragische overlijden van zijn vrouw ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging in 1947. Deconstructie en constructie ineen.

Jean Arp, Berger de nuages (Wolkenherder/Cloud shepherd), 1953. Foto: Marjon Gemmeke.

Ingetogen schoonheid

In het essay staat terecht een paar keer een omschrijving waarin het woord ‘ingetogen’ voorkomt. Dat geldt niet alleen voor het werk van Taeuber, maar ook voor veel van dat van Arp. Dat is wat beklijft als je zo door de ruimtelijk ingerichte zalen in het Kröller-Müller Museum loopt, met als afsluiting panelen over Aubette, een groot amusementsgebouw in Straatsburg, de geboorteplaats van Arp.

Wat opvalt aan de hele expositie is de prachtige achtergrondkleur, een grijstint, waartegen alle werken optimaal tot hun recht komen. Een kleur die terugkomt in de vitrines en de schuin afgeplatte zuilen waarop de begeleidende teksten staan afgedrukt. Uitgebreide teksten die in schril contrast staan tot de minimale tekstbordjes bij de kunstwerken. Wat daarop wordt gemist is de naam van de ontwerpers ervan, bijvoorbeeld bij de tentoonstellingscatalogi van de expositie in het Stedelijk Museum (1960) en het Haags Gemeente Museum (1967). Dat is jammer, maar niet onoverkomelijk.

Wie naar buiten loopt kan in de beeldentuin overigens nog een Arp in volle glorie bewonderen: Wolkenherder (1953). Dit beeld staat er sinds 1961. Een groot beeld van een kunstenaar die begon met klein werk en wiens kunst steeds meer in de belangstelling kwam te staan, tot deze grote overzichtsexpositie aan toe.

Afbeelding bovenaan: Arp met Navel-monocle/Arp with Navel-Monocle, 1926, collection Arp Stiftung Berlijn.

Boeken / Non-fictie

Gered uit een schipbreuk

recensie: Koen Hilberdink - J.B.W.P. Het leven van Johan Polak

Het is begin november 1956. De Russische troepen zijn Hongarije binnengevallen om het communistisch gezag te herstellen. Vele Hongaren ontvluchten hun land maar ook bij de jonge Johan Polak slaat de paniek toe. Het zal niet lang meer duren voordat de Russen de Nederlandse grenzen oversteken, meent hij. Hij haalt een vriend over met hem naar Zuid-Frankrijk te vertrekken. Vandaar wil hij een ‘vluchtboot’ in gereedheid brengen. Vluchtboten en vluchtkoffertjes: de vaste attributen van overlevenden van de Holocaust.

Onderduik

Na de razzia’s en eerste deportaties vanaf 1941 door de bezetters lukte het de familie Polak nog een tijd lang uit handen van de nazi’s te blijven. Maar in juni 1943 werden ze toch op transport naar Westerbork gesteld. Door een wonder – connecties en geld – lukte het daar weg te komen en onder te duiken.

Na de bevrijding, in ontzetting over de niet-teruggekeerde familieleden, bouwde Polak heel langzaam een eigen leven op, diep verbonden met zijn moeder die al sinds haar jeugd aan psychiatrische stoornissen leed. Na haar dood kon hij zich financieel onbezorgd wijden aan zijn vele literaire activiteiten. Met Rob van Gennep richtte hij de linkse uitgeverij Polak en Van Gennep op. In 1966 opende Johan Polak zelf zijn Athenaeum Boekhandel in Amsterdam.

De classicus Johan Polak (1928-1992) was een culturele fijnproever die in de literatuur troost vond voor zijn oorlogstrauma en zijn moeizame liefdesleven. Hij was van mening dat de westerse cultuur na de beide wereldoorlogen vernietigd was en zette zich zijn hele werkzame leven in om mensen te enthousiasmeren voor klassieke literatuur. De Nederlandse dichters Jan Hendrik Leopold (1865 – 1925), Pieter Cornelis Boutens (1870-1943) en Jakobus Cornelis Bloem (1887-1966) hoorden bij zijn favorieten, maar zijn grootste liefde was Gerard Reve. Hij adoreerde diens werk en beschouwde het als een allereerste belangrijke bijdrage aan homo-emancipatie in Nederland.

Johan Polak was als persoon liberaal maar – zeker naar buiten toe – gehecht aan klassieke vormen, zowel in de kunst als in de omgang met elkaar. Hij was hoffelijk, vriendelijk en had een weldadig gevoel voor humor. Daaronder schuilde een enorm oorlogstrauma. Zo komt hij naar voren in de door Koen Hilberdink geschreven biografie.

Overvloed aan informatie

Hilberdink stort een grote hoeveelheid feiten over de lezer heen, verantwoord in een omvangrijk notenapparaat. We krijgen jaartallen en data, grote en kleine gebeurtenissen, kennismakingen en samenwerkingen uitgebreid voorgeschoteld. Hilberdink vermeldt de naoorlogse ins en outs van allerlei tijdschriften en uitgeverijen alsmede de lotgevallen van familieleden, vrienden en kennissen. De chronologische opsomming is hier en daar vermoeiend.

Achter al deze minutieuze informatie dreigt het beeld van de mens Johan Polak zo nu en dan te verdwijnen. Waar Hilberdink dieper ingaat op zijn persoonlijke leven en de wijze waarop Polak zijn vele problemen hanteert, geeft hij als biograaf blijk van zijn betrokkenheid. Deze passages geven een beeld, evenals de (schaarse) citaten uit Polaks omvangrijke correspondentie.

Onzekere miljonair

Johan Polak had een driedubbel minderwaardigheidscomplex. Als Jood door het antisemitisme voor, tijdens en na de oorlog. Als homoseksueel, geboren en opgegroeid in een tijd dat dit nog als een ziekte, een pervers en weerzinwekkend geheim beschouwd werd. En door het besef van zijn enigszins eigenaardige uiterlijk, door hemzelf als lelijk ervaren.

Maar hij was rijk. Misschien was dat wel zijn grote ongeluk. Want wie aandacht, genegenheid, seksuele diensten en samenwerking kan kopen, zal nooit het zelfvertrouwen opbouwen dat voortkomt uit op eigen kracht behaald succes. Een intellectuele hoogvlieger is Polak niet geweest maar hij had gevoel voor kwaliteit. Hoogstwaarschijnlijk was hij verder gekomen als hij niet was blijven steken in de vicieuze cirkel van faalangst, opgeven en iets anders opstarten – mogelijk gemaakt door altijd weer nieuwe zakken geld. Dat leverde hem naast een laag zelfbeeld het gevoel op een bedrieger te zijn die ieder ogenblik door de mand kon vallen.

Polak was een bewonderaar. Zichzelf omlaag halen en de ander op een voetstuk zetten leek wel een tweede natuur geworden. Zijn overmatige bescheidenheid ontaardde vaak in een theatrale nederigheid die onaangenaam aandeed – was het ironie? Of een soort sociaal sadomasochisme?

Over zichzelf zei hij:

‘Dit gevoel, gered te zijn uit een schipbreuk, is iets dat je altijd bij blijft. Mij beheerst het mijn hele doen en laten.  (…)  Dat je een geestelijke nalatenschap hebt te beheren waar je geweldig zuinig op moet zijn (…) en moet proberen door te geven.’

Boeken / Non-fictie

Leuke klaagzang

recensie: Michael Foley - Leuk hè?

Na eerder het alledaagse en het teveel van de westerse mens onderzocht te hebben, legt de Ierse auteur Michael Foley ditmaal de zoektocht naar ‘leuk’ op zijn filosofische snijtafel. Kenmerkend aan zijn stijl is dat hij zijn onderwerp kadert vanuit de literatuur. Deed hij dat eerder met Proust en Joyce, nu is het de beurt aan Rabelais.

François Rabelais was een arts en schrijver uit de vijftiende en zestiende eeuw die onder andere lid was van de orde van de fransiscanen en de benedictijnen en ook als humanist te boek staat. Hij is echter vooral bekend geworden door zijn boek Gargantua en Pantagruel, dat bol staat van de satire, fantastische en groteske vertellingen, liederen en ondeugende grappen. Dit werk vormt een rode draad door het betoog van Foley, die zelf eveneens bekend staat om zijn vaak grappige beschrijvingen.

Conservatieve satire

De toon die Foley aanslaat balanceert voortdurend tussen sarcasme, satire en verwondering. Wanneer hij in zijn voorwoord tegen zijn zin in in een zogenaamd ‘leuk’ avontuur verzeild raakt, voert zijn sarcasme en minachting de boventoon. Ouwe zeur, of, arrogante lul, denk je als lezer, want in de vele ontmoetingen die hij beschrijft komt telkens dat toontje terug, wat ofwel op je zenuwen werkt, ofwel plaatsvervangend schmierend werkt. Foley, die zichzelf omschrijft als een introvert man, lijkt het vooral meta-leuk te hebben. Door achteraf op nauwelijks geïnteresseerde manier te schrijven over het voorval, of door er een literaire analyse van te maken, ontdoet hij het plezier van het gepeupel van haar magie. Echter, in de overdreven zucht naar plezier, hedonisme, escapisme en wat al niet meer onder leuk verkocht wordt vandaag de dag, is een kritische beschouwing een prettige verfrissing.

Foley constateert dat leuk als een nieuwe religie is, evenals geluk; het wordt tijd voor wat ketterse geluiden. Thema’s als de omkering, zoals deze gekend wordt in carnaval en de functie van de nar (die in vroege tijden als een van de weinigen de koning mocht bespotten zonder ter dood veroordeeld te worden – mits binnen bepaalde grenzen) vormen een vertrekpunt. Zo kent aldus Foley de vakantie een sacraal element in haar belofte, doch is de ervaring weer aards. Hierin is Foley wat vriendelijker dan de Franse filosoof Vladimir Jankélévitch, die in zijn boek over de beleving van de tijd, de verveling als een onzichtbaar monster aan al onze begeerde ervaringen laat knagen. De houding die we het best tegenover leuk kunnen aannemen is die van de vriendelijke ironie.

Leuk ironisch

Die ironische houding neemt Foley ook veelal aan, wanneer hij de verschillende domeinen van leuk behandelt. In hoofdstukken als: leuke seks, leuk dansen, leuke politiek, leuke spiritualiteit, leuke wedstrijd, leuk en zonde, enzovoorts. Op sommige van deze thema’s weet hij dieper in te gaan, waardoor ze in een eigentijds daglicht komen te staan. Dit doet hij bij leuke vakantie. Andere thema’s dienen als kapstok om een bepaald fenomeen te belichten, zoals gamen bij leuke wedstrijd of een rondstrooien van weetjes zoals bij leuke politiek. Of het noemen van meer bijzondere fenomenen, zoals bij leuk spiritueel, waarbij hij nauwelijks op spiritualiteit en de hausse hieromtrent ingaat.

Wanneer Foley het slot van zijn betoog nadert, wordt hij plots stellig. Alsof het boek een stempel moet drukken op leuk. Waar hij eerder proeft aan zijn stelling dat leuk en verveling reacties zijn op een chaotische wereld die geen leidend principe (meer) heeft, stelt hij dat alle moderne vormen van leuk die hij de revue heeft laten passeren, een terugkeer is naar een pre-christelijke tijd. Zo pleegt hij ontrouw aan zijn opvatting van deze tijd als post-postmodern, waar zijn eerdere suggestie van vriendelijke ironie als antwoord geldt. Een jammerlijke smet op een anderszins prettig leesbaar boek, dat in tegenstelling tot zijn voorgangers wat minder lachsalvo’s kent, maar nog altijd regelmatig tot erg leuke vondsten komt.

Voudou
Boeken / Non-fictie

Spannend verpakte muziekles

recensie: Leendert van der Valk - Voudou
Voudou

Wie Voudou van Leendert van der Valk leest, begrijpt wat voor invloed de Afrikaanse muziek in de hedendaagse muziek heeft. Die invloed vind je terug in veel meer muziek dan wij beseffen. Voudou, of voodoo, heeft in dit boek niets te maken met poppetjes en spelden maar is de bron waar veel muzieksoorten uit ontstaan zijn.

De ondertitel van Voudou is: van New Orleans naar Cotonou op het ritme van de goden. Na het lezen van het boek begrijp je vooral het laatste beter. Voudou is niet los te zien van voodoosi; en dat zijn gelovigen, net als christenen en islamieten. De muziek die gemaakt wordt bij deze geloofsovertuiging, tijdens het oproepen van de goden bijvoorbeeld, is de muziek die zijn invloeden heeft laten gelden in veel andere muzieksoorten. Muziek die mee werd gebracht met de slaventransporten van Afrika naar andere plaatsen op de wereld.

Breed pallet aan invloeden

Als één ding duidelijk wordt in het boek dan is wel dat voudou helemaal verweven is met onze moderne muziek. De tentakels van deze muziek vinden we terug in bijvoorbeeld ht werk van Buena Vista Social Club, James Brown, Beyoncé, Arcade Fire, Dr. John en The Neville Brothers. En die lijst is nog veel en veel langer. Fela Kuti is een van de Afrikaanse grootmeesters die ook in Europa voet aan de grond wist te krijgen. In zijn muziek is de voudou misschien wel het puurst aanwezig; muziek die wij in het Westen hebben leren waarderen.

Een opvallende link tussen de muziek uit Afrika en de moderne muziek is Cuba. Dit land herbergt een bijzondere verbinding tussen de stromingen die niet direct te verklaren is.Cuba fungeert als een soort tussenhaven naar andere muziekstromingen. In Cuba wordt de Afrikaanse muziek versneden met de westerse.

Inwijding voor bescherming

Wie de muzikale, maar ook fysieke, reis van Leendert van der Valk volgt door dit boek te lezen, zal naast veel plezier ook spannende momenten beleven. Van der Valk laat je meebeleven hoe hij de kennis wist te vergaren. Deze opgedane kennis zal de lezer nog vele jaren bijblijven want elke keer als je nu muziek hoort, zul je de invloeden horen en herkennen. Soms lijkt voudou wel overal in te zitten.

Van der Valk heeft kans gezien om veel informatie zo te verpakken dat het boek leest als een spannend reisverhaal over de wereld en door de muziekgeschiedenis. Zijn belevenissen, allemaal op touw gezet om het naadje van de kous te weten te komen over voudou, brengen hem op plaatsen en in situaties die soms hachelijk genoemd kunnen worden. Zo wordt van der Valk ingewijd in de voodoosi en wordt hem op het hart gedrukt nooit in trance te raken omdat dat gevaarlijk voor hem is. Ook hoort hij dat hij geen rode kleding mag dragen. Er worden dieren voor hem geofferd, hoewel Van der Valk daar eigenlijk heel veel moeite mee heeft. Toch laat hij het toe en hij beschrijft hoe de angst hem soms om het hart slaat. Hij heeft de wil het boek te schrijven maar heeft daar wel de bescherming en toestemming van de voodoosi voor nodig.

Soms moet de schrijver engelengeduld hebben om iets te weten te komen; Afrikanen hebben geen moeite met wachten en laten wachten. Een enkele keer lijkt die onhebbelijkheid Van der Valk zelfs te veel te worden.

Soundtrack bij het boek

Op het Excelsior-label is tegelijkertijd met het boek een cd verschenen met liedjes die verhelderend werken bij lezen van het boek. Natuurlijk is het onmogelijk om alle composities die genoemd worden in het boek daarop ten gehore te brengen, nog los van het regelen van de rechten omtrent die muziek.

Toch herbergt de cd Voudou – Sound of Voodoo een fraaie bloemlezing om te verduidelijken waar die invloeden van de voudoumuziek in terug zijn te horen. We horen bekende artiesten als Coco Taylor, Gill Scott Heron, Louis Armstrong, Dr. John en Gilles Peterson voorbijkomen. Maar ook artiesten die velen niets zullen zeggen dragen hier hun muzikale steentje bij. Zo vormt ook deze soundtrack een ware ontdekkingstocht door de muziekhistorie met zijn voudou-invloeden, die er niet altijd als een dikke schil bovenop of omheen liggen. Er zitten zeker artiesten bij die nadere bestudering van de muziek de moeite waard maakt. Neem bijvoorbeeld het fraaie ‘River’, uitgevoerd door Ibeyi, dat voor iedereen die het album uit 2015 niet kent een openbaring zou kunnen zijn; zwaar onderschat toen het verscheen. Maar voor mooie muziek is het nooit te laat!

Met Voudou heeft Leendert van der Valk een dijk van een boek geschreven dat een openbaring is over de invloeden van de Afrikaanse muziek op veel andere muzieksoorten. Het zit verstopt in veel hedendaagse, maar ook klassieke muziek. Het is een boek dat je de oren en soms ook de ogen doet openen voor klanken die we eerder wel hoorden maar nog niet begrepen.

Boeken / Fictie

Literaire science fiction

recensie: Matt Haig – De wezens

Een alien komt naar de aarde, vermoordt wiskundige Andrew Martin en neemt zijn lichaam over om zo te infiltreren in de mensheid. Klinkt als een aflevering van de televisieserie Doctor Who, maar het is de start van de ontzettend leuke roman De wezens van Matt Haig.

Matt Haigs oeuvre wordt gekenmerkt door een combinatie van fantasy/science fiction en het familieleven. Hij schreef boeken voor zowel kinderen als volwassenen, waarvan sommigen al verfilmd zijn. In 2013 verscheen zijn roman The Humans, dat pas nu in de Nederlandse vertaling op de markt komt.

In De wezens heeft Andrew Martin een beroemde wiskundige hypothese bewezen. Martins ontdekking wordt gesignaleerd door buitenaardse wezens die technologisch al veel verder ontwikkeld zijn dan wij. Zij achten deze ontdekking te gevaarlijk voor het heelal en besluiten om in te grijpen. Ze sturen een afgezant naar de aarde, hij vermoordt Martin en neemt diens plek in op aarde.

Valse vooroordelen

Deze alien – in de roman heet hij vanaf nu ‘Andrew Martin’ – heeft als opdracht om iedereen die van de wetenschappelijke doorbraak afweet te vermoorden. Van zijn leiders kreeg hij te horen dat de mensheid een gewelddadige soort is die alleen maar om geld en oorlog geeft en bovendien nog in een soort stenen tijdperk leeft.

Maar als Martin zich onder de mensen begeeft, leert hij ze steeds meer waarderen. Hij merkt nuances op: mensen zijn niet enkel agressief, maar zorgen ook voor elkaar – iets dat in zijn eigen wereld niet meer voorkomt dankzij de hoogontwikkelde technologie. Hij merkt dat hij het er steeds meer naar zijn zin krijgt: “Ik moest om mezelf lachen. Het onbestaanbare feit dat ik daar op die allerbelachelijkste planeet was en het eigenlijk nog leuk vond ook.”

Wiskunde versus kunst

De planeet waar de alien Andrew Martin vandaan komt kent een heel rationele samenleving. Wiskunde is er het hoogste goed. Ellendige zaken zoals ziekte, dood en emoties zijn er uitgebannen. Op aarde komt Martin voor het eerst in aanraking met verdriet en fysieke pijn. Hij ontdekt dat het leven hier wat chaotischer en onvoorspelbaarder is dan in zijn thuiswereld. Deze elementen ziet hij terug in de muziek en literatuur die hij in het huis van de mens Martin ontdekt: “De muziek was complex en vol contradicties, en ik zou snel begrijpen dat dat precies is wat mensen menselijk maakt.” Kunst als weerspiegeling van de menselijkheid – een mooi gevonden metafoor.

De alien Martin begint de mensheid steeds meer te waarderen. Zijn thuiswereld is dan wel perfect en bevrijd van fysieke ongemakken, het is er ook een beetje saai: “De hemel is een plaats waar nooit iets gebeurt.” Martin komt voor een dilemma te staan: maakt hij zijn opdracht af en keert hij huiswaarts, of wordt hij een permanente aardbewoner?

De blik van een alien

De wezens is een ontzettend leuk boek over menselijkheid in al haar facetten. Haig beschouwt thema’s als liefde, kunst en de beschaving vanuit een buitenaardse blik. Het boek heeft bij aanvang wel een hoog ‘kijk eens hoe raar die aardlingen zijn’-gehalte, maar het wordt naarmate het verhaal vordert steeds meer de moeite waard. De roman zit vol met interessante observaties die je kijk op de wereld voor heel even veranderen (een mooi voorbeeld: wat als we werken ‘spelen’ noemen en elke dag ‘zaterdag’, dan wordt het leven toch meteen veel leuker?). Ondertussen is het ook gewoon een heel spannend verhaal over een vreemdeling die op zoek is naar een nieuw thuis. De wezens start als een science fiction verhaal maar ontstijgt vervolgens het genre en wordt daardoor een boek voor een breed publiek. Een knappe prestatie.

Boeken / Non-fictie

Hoe een muur en een politiestaat miljoenen mensen uit elkaar dreef

recensie: Nina Willner - Veertig herfsten

Waar en wanneer je geboren wordt heb je zelf niet in de hand, slechts de manier waarop je omgaat met de beperkingen die de wereld om je heen je oplegt, kun je beïnvloeden. Voor duizenden Oost-Duitsers was de belangrijkste vraag na de bouw van het IJzeren Gordijn: blijf ik hier en leg ik mij neer bij het leven dat mij opgedrongen wordt, of waag ik de sprong naar de overkant, niet wetende of en hoe ik het overleef?

Als twintigjarige nam de moeder van de schrijfster, Hanna, in 1948 het onomkeerbare besluit haar leven op het spel te zetten voor de vrijheid die het westen kon bieden, wetende dat ze haar liefhebbende familie achterliet en misschien wel nooit meer zou zien. Dat was de prijs die je moest betalen als je het risico durfde te nemen om de totalitaire politiestaat, de DDR, de rug toe te keren.

Wat als?

De dochter van een overloopster – na de Tweede Wereldoorlog kwam de auteur zo te boek staan, iets wat verre gevolgen voor haar leven zou hebben. Gelukkig voor haar heeft zij de beproevingen die de Oost-Duitsers – en daarmee ook haar ouders, grootouders en neven en nichten – moesten doorstaan, nooit persoonlijk hoeven ondergaan. Terecht stelt ze zichzelf aan het eind van het boek de vraag hoe anders haar leven eruit had gezien als haar moeder niet de oversteek had durven wagen en daarmee haar eigen toekomst en die van haar nageslacht veilig zou hebben gesteld.

Zo vader, zo dochter

Dankzij overgebleven brieven, correspondenties, foto’s en mondelinge verhalen van familieleden die het overleefden, weet Willner een indrukwekkend en persoonlijk relaas te schetsen van het leven in het deel van Duitsland dat zich nog maar vijfentwintig jaar geleden ten goede begon te keren dankzij de politieke inmenging van Amerika. Ongetwijfeld geïnspireerd door de loopbaan van haar vader, die als overlevende van de Holocaust een baan bij het Amerikaanse leger wist te bemachtigen, begon Willners eigen loopbaan als eerste vrouw bij de Amerikaanse Inlichtingendienst. Toeval of niet, ook de DDR  stond op het niet ongevaarlijke lijstje landen waar Willner haar werkzaamheden moest verrichten, waardoor ook zij zich persoonlijk mengde in de strijd tussen het communistische Oosten en het democratische Westen.

Volledige controle

Vergeleken met de West-Duitsers die de vruchten plukten van de opkomende welvaart, leefden de Oost-Duitsers veertig jaar lang in grote armoede, onzekerheid en angst, tot de val van de Muur hier eind 1989 een einde aan maakte. De Stasi, afkorting voor het Ministerium für Staatssicherheit (Ministerie voor Staatsveiligheid), was de binnenlandse veiligheids- en inlichtingendienst in de DDR. Zij had het volk en het leven van haar burgers volledig in haar greep: werk, school, kerk, vereniging; alles werd voor je bepaald. Wie zich niet hield aan de talloze regels die de vrijheid van haar burgers enorm beperkte, riskeerde zijn baan, een gevangenisstraf of zelfs zijn leven als hij of zij zo moedig was zich op het grensgebied tussen het Oosten en het Westen te begeven.

Feiten vermengd met persoonlijke verhalen

De waargebeurde verhalen grijpen je regelmatig naar de keel, maar worden nergens overdreven dramatisch neergezet. Juist de kracht van de familie, de sterke band tussen de familieleden en hun niet te onderdrukken trots en wil om te (over)leven in een periode waarin dit je bijna onmogelijk werd gemaakt, maken grote indruk. Het benadrukken van de kracht van het gezin doet soms verheerlijkend en bijna overdreven aan, maar blijkbaar was dit nodig om overeind te blijven in een wereld waarin al het andere onzeker was.

mondriaan, recensie, gemeentemuseum, den haag, de stijl, 8weekly
Kunst / Expo binnenland

Less is Mondriaan

recensie: De ontdekking van Mondriaan - Amsterdam | Parijs | Londen | New York
mondriaan, recensie, gemeentemuseum, den haag, de stijl, 8weekly

Hoe kunstschilder Mondriaan van een dode haas tot zijn internationaal beroemde rood-geel-blauwe blokjes is gekomen? Dat vertelt deze tentoonstelling waarin maar liefst 300 werken van Mondriaan voor het eerst bijeen hangen.

Het Gemeentemuseum Den Haag viert 100 jaar Mondriaan en de Stijl met een schilderijententoonstelling over Piet Mondriaan (Amersfoort, 1872 – New York, 1944). De strakke, zwarte lijnen en de harde kleurvlakken in rood, geel en blauw uit Mondriaans schilderijen zijn een internationaal icoon van minimalistisch Nederlands ontwerp geworden.

Op weg naar abstractie

De ontdekking van Mondriaan laat elke fase van Mondriaans stijlontwikkeling op het doek zien. Waar een klassiek vervaardigd stilleven van een dode haas in de entreeruimte van de tentoonstelling nog getuigt van Mondriaans academische schildersopleiding, bevindt de bezoeker zich in de volgende zaal tussen landschappen waarin Mondriaan al met abstractie experimenteert. Hij keert zich langzaam af van de weergave van de werkelijkheid en heeft hier steeds minder middelen voor nodig. Mondriaan schildert meerdere keren een appelboom, die steeds meer een spel van lijnen wordt in plaats van een herkenbare boom. De lijnen en het ritme zelf worden het onderwerp.

mondriaan, recensie, gemeentemuseum, den haag, 8weekly, de stijl

Piet Mondriaan [1872-1944], Evolutie, 1911, Olieverf op doek, 183 x 257,5 cm., Gemeentemuseum Den Haag.

Mondria(a)n

Het esoterische drieluik Evolutie (1911) laat zien hoe Mondriaan door de theosofie en het kubisme geïnspireerd is, maar dan ontdekt dat hij stilistisch achterloopt bij collega’s als Picasso. Dus verhuist hij in 1912 op zijn veertigste naar Parijs, het internationale centrum van de kunstwereld op dat moment. Mondriaan breekt zowel met zijn oude schilderstijl als met zijn verloofde en verandert zijn naam in ‘Mondrian’.

Op zoek naar de essentie kiest Mondriaan ervoor om alleen nog maar primaire kleuren en niet-kleuren te gebruiken. Hij zoekt een universele beeldtaal. Door kleur en vorm zoveel mogelijk te vereenvoudigen om zo het geestelijke te benadrukken en boven de realiteit van de zichtbare wereld uit te stijgen. Mondriaan verandert de kunst hiermee totaal en de tentoonstellingsmakers durven zelfs te stellen dat hij samen met Malevich en Kandinsky de uitvinder van abstracte kunst is.

Na zalen vol schilderijen en weinig tekst of andere objecten komt de aparte hal die aan Mondriaans persoonlijke leven gewijd is als een welkome afwisseling. Hier is de hoeveelheid informatie alleen dan weer overweldigend. Maquettes reconstrueren Mondriaans ateliers die hij altijd beplakte met gekleurde vierkanten en rechthoeken, alsof hij leefde in zijn eigen schilderijen. Mondriaan blijkt een feestbeest. In Parijs danst hij in veel jazzclubs en bezoekt gewaagde optredens zoals van danseres Josephine Baker. Ook de vele brieven aan verschillende geliefden onthullen Mondriaans passionele aard.

mondriaan, recensie, de stijl, den haag, gemeentemuseum, 8weekly

Fritz Glarner, Piet Mondriaan met Broadway Boogie Woogie, New York, 1943. Collectie RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis.

Boogiewoogie

In 1939 verhuist Mondriaan naar New York om de oorlog in Europa te ontlopen en schrijft aan een vriend dat er meer ‘boogie woogie’ in zijn schilderijen moet komen, verwijzend naar de nieuwste muziekstijl waar hij gek op is. Het resultaat: de Victory Boogie Woogie (1942-1944). Dit enorme, ruitvormige schilderij met verticalen en horizontalen van blokjes rood, geel en blauw hangt als apotheose van Mondriaans levenswerk in de laatste tentoonstellingszaal. Tientallen stukjes tape die Mondriaan uiteindelijk heeft willen vervangen door verfstreken getuigen ervan dat hij dit meesterwerk niet heeft afgekregen voor zijn dood.

Mondriaan heeft van het dynamische ritme uit de boogie woogie een visuele ervaring weten te maken. De muziek die uit de luidsprekers klinkt en de tentoongestelde feestjurken uit die tijd helpen de associatie tussen schilderij en ritme op gang brengen, wat laat zien dat er vaak meer nodig is dan alleen het schilderij zelf om de essentie duidelijk te maken. Dit is een tentoonstelling waarin je in alle rust Mondriaan kunt ontdekken en waarvoor geldt: ‘less is more’. Maar een beetje meer boogiewoogie had ook geen kwaad gekund.

 

Afbeelding bovenaan: Piet Mondriaan [1872-1944], Compositie met groot rood vlak, geel, zwart, grijs en blauw, 1921, Olieverf op doek 59,5 x 59,5 cm., Gemeentemuseum Den Haag.

Muziek / Album

Bijzondere en mooie muziek

recensie: Nederpop Update – Volume 6: Anne Vanschothorst, Marcela Bovio en The Piano Sessions Oskamp

Terwijl er een mooie serie cd’s verschijnt over de Nederpophistorie onder de verzamelnaam The Golden Years of Dutch Pop Music, wordt er in Nederland nog steeds heel mooie muziek gemaakt, die internationale klasse herbergt. In deze Nederpop-update reizen we muzikaal langs wat pareltjes.

In deze update vestigen we de aandacht op niet voor de hand liggende releases, van de afgelopen maanden. We duiken hiermee in allerlei hoeken en gaten van de vaderlandse muziek. Ze hebben allen een hoge mate van kwaliteit in zich: noem het maar gerust “vakmanschap”.

De harp centraal

Het nieuwste album van Anne Vanschothorst wordt in een heel kleine oplage uitgebracht. Wie zo’n drie jaar geleden viel voor Ek is Eik moet er vlug bij zijn om Beautiful World te bemachtigen via de site van Vanschothorst. Eigenlijk verdient deze dame een even groot podium als Lavina Meyer. Toch zullen we Vanschothorst niet op een podium tegen gaan komen om haar muziek voor een publiek uit te voeren. Ze kiest er nadrukkelijk voor om haar muziek op een andere wijze te gelde te maken. Zo schrijft ze veel filmmuziek, die we in een veelheid van producties terug horen. Net als op haar vorige album staat ook hier de harp centraal.

Op dit nieuwe album valt evenwel heel veel te genieten. In de elf harpgedichten, zoals Vanschothorst haar composities noemt, laat ze vooral haar hart spreken. De gedichten vertellen over schoonheid, liefde, troost en muziek, laat de kunstenares weten in het bijgeleverde boekje. Ze speelt de muziek samen met haar band: Rebecca Sier componeerde mee en horen we zingen op een enkele track (‘Oh Let It Have Voice’), Michael Moore componeerde ook mee en laat zich horen op de klarinet. Jan Willem Troost speelt op cello, Thijs de Melker op bas en tekent tevens voor de productie. Tenslotte horen we Arthur Bont op percussie en drum. De hoofdrol voor het grootste deel van de composities en het bespelen van de harp is natuurlijk voor Vanschothorst zelf. Het album Beautiful World ademt vooral een grote rust, maar ook vakmanschap uit. De muziek balanceert tussen klassieke-, film- en popmuziek. Een wonderlijke combinatie, maar horen is in dit geval geloven. Het is daarnaast muziek om te ontleden en om op je te laten inwerken. ‘Inmasseren’ is misschien een beter woord. Muziek van een kunstenares met een grote K.

Bovio van een andere kant

Marcela Bovio speelde vorig jaar november in het Tilburgse Paradox bij wijze van experiment voor het eerst een pianoversie van haar album. Deze uitvoeringen smeekten haast vanzelf om een opname op cd. Samen met Erik van Ittersum op de grand piano zong Bovio de sterren van de hemel en wist ze in deze intiem kleine setting het publiek van haar grote klasse te overtuigen. Ook zonder band bleef deze getalenteerde zangeres meer dan overeind. Het volledige album werd voorzien van fraaie piano-arrangementen. Op de cd worden de composities aangevuld met een viertal bonustracks. We horen een nieuwe compositie van Bovio zelf: ‘Hope is Never Lost’, twee composities van anderen en een Spaanstalige uitvoering van ‘The One’. Het zijn niet alleen de extra’s die het waard maken om Unprecedented – The Piano Sessions aan de verzameling toe te voegen. Het is vooral de totaal andere beleving van de liedjes die Bovio laat horen.

Eigenlijk staat dit album wederom als een huis en is het niet te bestempelen als een tussendoortje. Het album is eerder het tweede deel van haar solodebuut. Inmiddels is Bovio al weer aan het schrijven voor haar tweede album. Ze staat haar eigen mannetje in de brandende belangstelling van haar eigen compositorische en uitvoerende kracht.

Akoestische pop

Het album De nieuwe gezelligheid verscheen in 2015 als eerste Nederlandstalige album van Joost Oskamp. Met Mooierd kleedt Oskamp zijn composities nog kariger aan en houdt daarmee puur de essentie van zijn fraaie liedjes over. Een tokkelalbum noemt hij het. Samen met Ferry van der Groep weet Oskamp met een dozijn fraaie liedjes het mooiste in zichzelf naar boven te halen.

Oskamp zegt zelf zijn liedjes in de geest van artiesten als Kings of Convenience, Simon & Garfunkel en Jim Groce te hebben gemaakt. Niet de minste namen om jezelf mee te vergelijken.

Het album werd in de nazomer van vorig jaar op Texel opgenomen. Analoog met digitale perfectie, zo schrijven ze zelf. De warmte in de liedjes is duidelijk hoorbaar en gaan allen een stuk dieper dan het gemiddelde popliedje. Ze verhalen duidelijk over een bewogen periode in het leven van de liedjesschrijvers.

Als je de sound van Oskamp moet beschrijven, schieten namen als Spinvis en Lucky Fonz III door het hoofd. Niets mis mee natuurlijk. Beide vergelijkingen lopen uiteindelijk mank, maar ze geven wel de richting aan van deze fijne akoestische luisterliedjes met niet alledaagse teksten, die uitnodigen tot goed luisteren.

Op ‘Wordt wel beter’ horen we Oskamp in duet met de vrouwenstem van Nana Adjoa, die eerder zong met Oskamp in de band Joast. Het nummer klinkt als het gevoel van een dauwdruppel in het ochtendgloren. Dit levert een heel fraai moment op het album.

 

Boeken / Fictie

Een bulderende roman

recensie: Maria Stahlie - De middelste dag van het jaar

Wie de titel van Maria Stahlies nieuwe roman, De middelste dag van het jaar, googelt, vindt ook twee andere stukken van haar over deze dag. Blijkbaar is de middelste dag al lange tijd een obsessie voor de schrijfster. De roman valt echter tegen.

Wat wil Maria Stahlie (1955) precies bereiken in haar nieuwe roman De middelste dag van het jaar? Het is een ééndagsroman, een ingewikkeld genre dat groot gemaakt werd door modernistische boeken als James Joyce’s Ulysses (1922) en Virginia Woolfs Mrs Dalloway (1925). Een ééndagsroman is een balanceeract: één dag uit een leven staat centraal, en op die dag vindt zowel het alledaagse als het levensveranderende plaats. In De middelste dag van het jaar probeert vertaalster Sylvia Ciecierzky een snikhete, Amsterdamse dag te overleven, terwijl ze ook de waarheid leert over een aantal gebeurtenissen uit haar verleden die hun stempel op haar leven hebben gedrukt.

Klein en groot

Het kleine: pogingen aan de vertaling van een Poolse novelle te beginnen, Skype-gesprekken met dochters en kleinkinderen in de Verenigde Staten, het zweet dat bij elke handeling uit de poriën gutst. Het grote: een dode ex-man herdenken, bij diens graf een jongen tegenkomen die is ingevlogen van het Griekse eiland waar ze vroeger gewoond hebben, een andere ex die weer in het land is. Het grote en het kleine worden tegen elkaar afgezet. En dat alles op 2 juli, de titulaire middelste dag van het jaar: een kantelpunt waarop de eerste helft van het jaar overloopt in de tweede.

Een ééndagsroman kan niet zonder een heldere stijl. Geen enkel literair werk kan dat, maar dit genre vraagt in het bijzonder om proza dat het gewone en het buitengewone weegt, het eerste laat fonkelen, het laatste grondt. Stahlie slaagt er niet in om dat in De middelste dag van het jaar te doen. Haar proza is te zoekend, wat leidt tot richtingloosheid. Zo laat haar veelvuldig gebruik van het beletselteken (…) zinnen in de lucht hangen. Maar storender zijn de herhalingen van bepaalde frasen. In de eerste pagina’s van het boek is een aantal keer sprake van ‘dispensatie’, die de weerman het land zou hebben verleend in verband met de hitte. De herhaling van dat woord stoort al snel. Een dieptepunt komt later, in de volgende passage:

Tommy’s langzame diepe lach borrelde op… er borrelde een langzame diepe lach op uit de man die Lucien nog geen tien seconden daarvoor vol van vervoering en vol van wanhoop de wind van voren had gegeven. ‘Goed,’ zei hij toen de lach was uitgeborreld.

Wat een dissonant is

Op andere momenten worden er dingen ten overvloede uitgelegd: de definitie van een dissonant, of de geografie van Amsterdam. Wanneer Sylvia op weg is naar Amsterdam Centraal, schrijft Stahlie dat dit de plek is ‘waar aan de achterkant de boten af en aan voeren om de twee kanten van het IJ vierentwintig uur per dag bereikbaar te maken voor voetgangers en fietsen.’ Ja, er is in het heen-en-weer varen van de boten de suggestie van beweging en eeuwigheid, van het alledaagse leven, maar is zo’n zin nodig? Zou de lezer van deze roman niet bekend zijn met de geografie van de hoofdstad?

De stijl is in De middelste dag van het jaar dermate storend, dat het de inhoud in de weg zit. Als de roman eindigt, is het ochtend. Sylvia Ciecierzky is nog wakker. De tweede helft van het jaar is begonnen. Er overvalt haar ‘een hoop die zich net als de verschijning van het eerste daglicht niet liet tegenhouden.’ Sylvia leeft verder, de roman is gelukkig klaar.