Boeken / Fictie

De hond van Koos is grappig

recensie: De clown die uit de lucht kwam vallen

Humor is een heikel punt. Wanneer de een zich de tranen in de ogen lacht, kan er bij de ander misschien een glimlachje vanaf, of zelfs alleen een opgetrokken wenkbrauw. Koos van Zomeren heeft het twee jaar lang volgehouden om voor het NRC Handelsblad stukjes over, en mét!, zoals de omslag geestig meldt, humor te schrijven. In De clown die uit de lucht kwam vallen is een selectie gebundeld.

~

Wanneer columns of cartoons gebundeld verschijnen, zijn ze meestal allang niet leuk meer. De actualiteit is voorbij, alle achtergrondkennis die je toen had om de pointe van zo’n grapje te begrijpen, al die kennis is vervaagd. Zo’n column roept een ‘oja’ op, maar meer ook niet.
Gelukkig zijn de columns van Koos van Zomeren niet actueel en ook nooit geweest. Je zou er echter wel om kunnen lachen, want ze gaan namelijk over leuk. Over wat mensen aan het lachen maakt, over een goede grap die Koos zelf ooit heeft uitgehaald of over grapjes die altijd hebt willen maken, maar waar nooit het geschikte moment voor aanbreekt.

Prima te verteren

De columns in de bundel moeten losstaand prima te verteren zijn geweest. Stukjes van deze soort, miniaturen, zijn namelijk meestal kunststukjes op zich, humor of geen humor. Maar zo samengebracht dringt zich bij lezing een ongemakkelijk gevoel op. De meeste stukjes zijn helemaal niet leuk of grappig. De wenkbrauw gaat niet eens omhoog. En de stukjes die eventueel grappig zouden kunnen zijn, hebben al vanaf de eerste zin dat geforceerde toontje van iemand die zo onverschillig mogelijk een grapje probeert te maken. Alsof Van Zomeren heel zijn leven gewacht heeft om precies in dít stukje deze grappige uitspraak te doen.

Aftakelend huisdier

~

Het hele probleem van de stukjes is, dat ze gepresenteerd worden als stukjes over (en met!) humor. Was het een verzameling columns zonder die bijbedoeling, dan was De clown die uit de lucht kwam vallen prima geslaagd. Stukjes over zijn antieke hond Rekel zijn dicht op de huid geschreven en onthullen een innige relatie met een aftakelend huisdier. Maar vanwege die humor moet ik in elk stukje op zoek naar dat zogenaamd grappige, en als het niet grappig is; naar wat Van Zomeren dan over Het Grappige te melden heeft. En daar is geen lol aan te beleven, want beide kan ik niet vinden.

Te droog

De zeventig stukjes zijn allemaal anderhalve pagina lang en zijn in een knisperend droge stijl geschreven. Soms werkt dat, maar meestal ook niet. En de vraag is dan of stukjes die over humor gaan ook humoristisch moeten zijn. Ik denk van wel. Koos van Zomeren wil het echter bewust droog houden. Misschien omdat dan de humor beter tot zijn recht komt. Nou ken ik inderdaad de soort die droge humor heet, maar die Van Zomeren is me een beetje te droog. Maar ja, ieder zijn verzetje. Er zullen vast mensen zijn die kunnen lachen om een oude man met een hond.

Film / Films

Monster’s Ball

recensie: Monster's Ball

De pathetische jankbui van Halle Berry tijdens de Oscaruitreiking liet weinig aan de verbeelding over. Overmand door emoties wilde ze blijk geven van het politieke belang van deze onderscheiding. Het sluit naadloos aan op Monster’s Ball; veel vertoon, maar op cruciale momenten toch een gebrek aan scherpte en stellingname.

~

Hank Grotowski (Billy Bob Thornton) is een gevangenbewaarder die met zijn zoon en vader in Georgia woont. Het racisme is er niet uitgestorven, en lijkt overgedragen te worden van generatie op generatie. Zowel zijn vader als Hank zijn teleurgesteld geraakt door het leven. Ze zijn allebei hun vrouw kwijt, maar schilderen deze af als zwakke wezens. Als stugge, bevooroordeelde mannen gaan ze door het leven. Alles wat niet in hun straatje past, wordt zonder omhaal van woorden verworpen. Zij zien Hanks zoon als een lulletje. Hij is bevriend met een stel zwarte jongens, en dat zint de heren niet. Met het jachtgeweer in de hand jaagt hij de jongens zijn erf af.

Misère

Hanks leven krijgt een andere wending wanneer hij in contact komt met de vrouw van een zojuist geëxecuteerde Lawrence Musgrove (P Diddy). Leticia (Halle Berry) staat er in alles alleen voor: haar man dood, zoonlief een moddervette chocoladevreter, problemen met de afbetalingen van haar huis en ga zo maar door. Als zwarte vrouw is het al moeilijk genoeg om een rustig leventje te leiden, laat staan met dit soort misère. Regelmatig zoekt ze haar toevlucht in de drank, die haar toch een beetje steunt.

Neukpartij

~

Wanneer de ellende een dermate grote vlucht neemt, zoekt Leticia geborgenheid bij Hank. Geborgenheid? Eigenlijk gewoon een flinke neukpartij. Leticia verzucht dat ze daar wel even aan toe was. Langzamerhand ontstaat een relatie die een half jaar terug niet denkbaar geweest zou zijn. Maar hun levens hebben zoveel overeenkomsten dat er geen plaats meer is voor huidskleuren en aanverwante problematiek.

Verborgen tragiek

Hank wordt zich bewust van de onzinnigheid van racistische praktijken, en hij begint van Leticia te houden. Zijn vader walgt van de gedachte dat zijn zoon met een dergelijk schepsel het leven door wil brengen. Hank is vastberaden en plaatst zijn vader in een bejaardentehuis. Met verborgen tragiek en voorbehouden kennis proberen ze samen een bestaan op te bouwen. Makkelijk zal het wel nooit gaan.

Knullig

Zowel Halle Berry als Billy Bob Thornton acteren uitstekend in Monster’s Ball. Ondanks alle Oscar-aanstellerij is zij een waardige winnares. Het is simpelweg de beste rol uit haar carrière. Thornton is weer de ingetogen en getourmenteerde man die meer ervaring heeft met verdriet dan met wat dan ook. Monster’s Ball is een echte acteursfilm. Regisseur Marc Forster kleurt alles op met zwijgende beelden, onverwachte camerastanden en merkwaardige kleuren. Het geeft de film hier en daar een unheimisch gevoel. Gezien de thematiek en het acteergedrag komen dit soort extraatjes knullig en overbodig over.

Niets om het lijf

De politieke stellingname in Monster’s Ball is laffer dan je van een independent zou mogen verwachten. Heel voorzichtig wordt tegen de problematiek aangeleund, zonder ooit te kiezen voor emancipatie en definitieve bewustwording. Het lijkt eerder een film over de verwerking van persoonlijke trauma’s en de hierbij gepaardgaande schuldgevoelens. Hank en Leticia kiezen uiteindelijk voor een merkwaardige vorm van gelatenheid. Een gelatenheid die persoonlijk gezien erg zuiver is, maar politiek niets om het lijf heeft.

8WEEKLY

Heroes of Might and Magic IV

Artikel: Heroes of Might and Magic IV

Al maanden zat mijn vriendin te trappelen van ongeduld. 3d0 had namelijk een nieuw deel aangekondigd in de nagenoeg onovertroffen Heroes-serie. Zelf had ik ook warme herinneringen aan de vorige delen van het fantasy strategiespel. Nachtenlang speelde ik met een groepje vrienden spannende multiplayer veldslagen. Helaas had ik echter niet de illusie het nieuwe deel snel te mogen spelen, mijn vriendin heeft gek genoeg vaak de broek aan als het op spelletjes aan komt.

~

It’s the end of the world as we know it

Eindelijk was het dan zover: met een puberale grijns over haar fraaie gezichtje was mijn vriendin Heroes aan het installeren. Na een flinke installatie (meer dan 1GB) startte ze het spel op. De demo legde ons het verhaal in een notendop uit. De oude Heroeswereld as we know it is verwoest door de vele oorlogen. Door een soort scheur tussen twee werelden weten enkelen het vege lijf te redden en over te springen naar een nieuwe wereld. Eind goed, al goed? Niet echt, want een nieuwe wereld vraagt natuurlijk weer om nieuwe veroveringen…

Magie met karakter

~

Het eerste wat al snel opvalt aan Heroes IV is de nieuwe look. Het spel ziet er meer 3d uit, en de interface is behoorlijk veranderd. De opzet bleef echter hetzelfde: kastelen en legers opzetten en gebieden verkennen. Aan het begin van het spel kun je uit vijf soorten van magie kiezen: Orde, leven, natuur, chaos en dood. Elk heeft uiteraard zijn eigen karakteristieken. Afhankelijk van de magie die je kiest kun je verschillende units aan je leger toevoegen, en magische spells ontdekken die je zullen helpen tijdens je strijd.

Mis klikken

De nieuwe look blijkt al snel niet direct een vooruitgang. Eigenlijk vond ik het oude kleurige Heroes III prettiger. Deel vier is wat soberder. Nauwkeurig klikken tijdens de veldslagen is vereist, en dat blijkt vaak behoorlijk lastig. Maar al te vaak liep mijn mannetje net verkeerd. Dat je held nu ook aan de veldslagen deelneemt is aardig gevonden, maar voegt aan het spel niet veel toe. Ook het map gedeelte zorgde af en toe door misgeklik voor wat frustratie. Met name hardcore Heroes-fans zullen daarom met enige weemoed terugdenken aan de vorige delen.

Conclusie

~

Al met al is Heroes IV een beetje een teleurstelling geworden. Mijn verwachtingen (en die van mijn vriendin) waren waarschijnlijk een beetje te hoog gespannen. Toch had 3d0 wat beter mogen luisteren naar het al oude spreekwoord: if it ain’t broke, don’t fix it! De nieuwe graphics en interface halen gewoon veel van het oude spelplezier weg. Toch zullen veel nieuwelingen dit spel toch wel gaan waarderen, en de die hard fans zullen zich uit eindelijk wel moeten leren aanpassen. Tenslotte blijft Heroes of Might and Magic qua opzet een steengoed spel.

Film / Achtergrond
special: Een gesprek met de maker van Anglobilly Feverson

De reizen van Rosto

~

Een tijdje geleden kwam 8WEEKLY bij toeval achter het bestaan van het mannetje Anglobilly Feverson, wiens hoofd horizontaal staat. Was deze Anglobilly al een fascinerend figuurtje, de wereld achter hem was zo mogelijk nog interessanter. De vader van dit mannetje heet Rosto, en hij vertelde ons over zijn ‘kinderen’ Anglobilly, Diddybob en Buddybob en Mind My Gap. Een gesprek met een homo universalis.

Mind My Gap is zo’n beetje het beginpunt van waaruit je naar de reizen en redenen van Rosto kunt speuren. Deze graphic novel verschijnt in Reload en Freeload magazine en is ook op internet te bewonderen.

“Mind My Gap bestaat uit twee tijdslijnen: één (The Open Horizon) behandelt het verleden: Diddybob en Buddybob waren een ogenschijnlijk onafscheidelijk tweetal dat functioneerde als presentatie-duo in een TV-programma over interieur-vormgeving. Beide hadden nog nooit stilgestaan bij het bestaan van een wereld buiten de wanden van het decor.
De ander (Diddybob’s Travels) gaat over de toekomst: Op vooralsnog onduidelijke wijze is Diddybob in een landschap terechtgekomen, vergezeld van koffer en terugkerende dromen en herinneringen van vroeger. Hij is op zoek naar zijn thuis, en voormalige partner Buddybob,
zich niet bewust van het feit dat hij in elk landschap steeds de verkeerde keuze maakt en alleen maar verder van huis raakt.
Terwijl de verhaallijnen vorderen sluit zich langzaam het gat (the Gap) tussen de twee verhaallijnen, waardoor pas bij de voltooiing van de graphic novel één lineair tweedelig verhaal ontstaat en de Travels beginnen waar Horizon ophoudt.

Uit deze afleveringen van Mind My Gap werd Anglobilly geboren. Het begon als een low-budget-experiment, maar gaandeweg kwam er iets heel anders uit.

“Alle Mind My Gap-afleveringen zijn gebaseerd op (oudere) songs (van eigen hand). De internetversie van MMG werd voor ons steeds belangrijker: hiervoor worden ook steeds geluidstracks en songtracks opgenomen. De episode Map4: Sky zat er aan te komen. Het leek me een goed idee om hiervoor de song Anglobilly Feverson op te nemen en daar dan, speciaal voor internet, een clipje bij te maken.”

“We (ik en W.Walley, met wie ik de soundtracks van MMG verzorg) gingen aan de slag met de muziek-opnames en ondertussen ging ik aan de slag met een eerste script/scenario voor het clipje. Al vrij snel bleek dat de muziek en de visioenen uit elkaar groeiden. De beelden, gebaseerd op de lyrics van de song, wilden niet bij de muziek horen en in clip-formaat passen. Ik koppelde de projecten los en Anglobilly moest een korte film worden. En wel Rosto A.D’s eerste 35 mm-film.”

“Mijn opvatting is de laatste jaren geweest dat een korte film in korte tijd gemaakt moet worden. De planning was dat Anglobilly ongeveer 5 minuten moest gaan worden en binnen 3 maanden gemaakt zouden kunnen worden. Hier werd een begrotinkje voor gemaakt, gebaseerd op de mij o zo dierbare low-budget principes. De film was experimenteel van opzet, dus alles was op schattingen en ervaring gebaseerd. Maar Anglobilly had een eigen willetje, want de film werd twee keer zo lang en de produktieperiode drie keer. Om over de begrotingstekorten nog maar te zwijgen.”

~

Ik heb heel veel van dit project geleerd. Heeeel veel geleerd. Dat heb je een beetje met experimenten: De film is een beetje zo ontstaan zoals het verhaal van Anglobilly gaat: Het is een wilde, ongrijpbare reis, waarvan het einddoel wel vastgeprikt is, maar waarvan de exacte definitie onduidelijk is. Onderweg daar naartoe komen we veel bijzondere karakters en situaties tegen. Wat ik voortaan anders zou willen doen is de planning en de begroting: Het moet ons persoonlijk minder geld kosten en de planning moet niet zo hectisch zijn, door zelfopgelegde deadlines, dat we ons niet weer zo de blubber hoeven te werken.

Rosto wil niet graag in een hokje gestopt worden. Hij houdt er niet van om met mensen vergeleken te worden en hij werkt ook niet volgens een vastomlijnd, herkenbaar stramien. Het kan zo maar gebeuren dat muziek hem inspiratie geeft voor filmbeelden en dat regisseurs illustraties bij hem oproepen. Anglobilly is dan ook van alles wat en vooral experimenteel, al lijkt dat geen goede categorie.

“Categoriseren heb ik altijd al een jammerlijke aangelegeheid heb gevonden, en ik kamp daar uiteraard mijn hele leven al mee. Helaas is het wel een van de dingen die mensen absoluut nodig hebben om een maatschappij te kunnen vormen. Goed, met ‘animatie’ als catagorie heb ik bijna vrede gesloten.
Ik zelf denk bij Anglobilly veel meer aan ‘experimenteel’ omdat ik daar voornamelijk mee bezig ben geweest tijdens het maak-proces. Ik heb technisch, inhoudelijk, cinematografisch, auditief, en visueel enorm geëxperimenteerd. Er zitten naar mijn mening ook filmische elementen in die ik (terecht?) nog niet eerder heb gezien. Helaas lijkt het of de catagorie ‘experimenteel’ al bezet is door mislukte films, onverteerbare films of films die voortborduren op gegevens die een eeuw geleden experimenteel waren, maar naar mijn idee inmiddels ouderwetse dode sporen zijn geworden.
Al met al, denk ik, zoals bij zoveel van mijn werk, Anglobilly nergens op lijkt. Anglobilly wil gewoon graag Anglobilly zijn.”

“Een aantal elementen zijn belangrijk, denk ik. Polariteit is natuurlijk een hoofdthema: Diddybob en Buddybob, binnenkant en buitenkant, toekomst en verleden, tijd en ruimte… Daarbij moet je weten dat elk landschap tijdens de travels ‘overdrachtelijke’ landschappen zijn. Het zijn geen geografische lokaties, daarom hebben deze hoofdstukken ook geen land-namen, maar brede landschaps-definities, zoals ‘mountains’ en ‘sky’.. elk landschap staat eigenlijk meer voor een state-of-mind en vertelt meer over de inhoudelijke ontwikkeling dan per sé Homeriaanse lokatie-beschrijvingen.
Elk landschap bevat bovendien een crossroad: een kruisen-van-paden, waarbij een essentiële beslissing genomen moet worden. Een klassiek dwalers/queeste/reizigers-gegeven, maar ook daar zit MMG weer vol mee.”

Rosto A.D. is gehuisvest in Amsterdam en doet naast Mind My Gap verschillend opdrachtwerk. Maar wat is het? Lelijke namen als cross-platform en multimedia, of generalisaties als ‘ontwerpteam’ komen voorbij, maar dat zint Rosto maar niks.

~

“Rosto A.D. verzorgt vrije produkties, zoals Mind My Gap in print en op internet; korte films (zoals Anglobilly), boekwerkjes, muziek etc etc. We doen opdrachtwerk, zoals voor TV (leaders en animaties voor Pinkpop, Villa Achterwerk-programma’s), videoclips als het moet (Anouk’s The Dark), illustratiewerk (Playboy, VPRO gids), grafische vormgeving (tijdschriften en huisstijlen) etc etc. Wie wil zien wat we zoal gedaan hebben de laatste vier jaar, kan ons portfolio bekijken.”

“We zijn geen ontwerpteam. En dat is meteen de kern van de zaak: er bestaat geloof ik nog geen naamgeving voor ons werk, tenzij je monsterlijke namen als cross-platform, multimedia of zo wilt gebruiken. Het punt is een beetje dat ik voornamelijk mijzelf aanbied, als maker. Dat
kan regie, vormgeving, muziek, illustratie, internet, whatever zijn, zolang het me maar boeit. Rosto A.D bestaat vooralsnog uit 3 mensen: mijn (levens-)partner Hanne Dit, mijn assistent Martijn Paasschens en ik, zei de gek.
Ik denk dat ik voornamelijk een visie, of geestelijk goed in de aanbieding heb. Wat media betreft probeer ik toch een homo universalis te zijn…”

Het werk van Rosto A.D. bestaat uit veel verschillende elementen, stijlen en soorten. Op het eerste gezicht lijkt het een mengelmoes van invloeden te zijn, maar wie beter kijkt, ziet toch zoiets als een stijl. Rosto haalt zijn inspiratie in ieder geval overal vandaan.

“Ikzelf vind het namelijk allemaal nogal gevarieerd, maar ik heb geleerd dat er wel degelijk iets van een handschrift aanwezig is. Waar dat vandaan komt is zo mogelijk nog moeilijker te beantwoorden. Ik denk dat ik, net als een ieder ander, opgebouwd ben uit alles wat ik gezien, gehoord en meegemaakt heb. Geef dat dan een paar jaar incubatie-tijd, flink veel liefde en water en dan komt zoiets er uit, denk ik. Toch probeer ik steeds mezelf opnieuw uit te vinden door nieuwe uitdagingen aan te gaan. Maar ja, zoals ook Diddybob zal moeten ontdekken: je kunt niet van jezelf weglopen.”

~

“Ik denk dat duizenden mensen en dingen mij beinvloed hebben, maar helden heb ik niet. Dat werkt ook verstikkend, naar mijn idee: er ontstaan definities van ‘goed’, ‘slecht’, ‘mooi’ en ‘lelijk’, terwijl dit dynamische en persoonlijke begrippen zouden moeten zijn. Daarbij zit ik zo verknipt in elkaar, dat muzikanten grote invloed kunnen hebben op mijn filmwerk, en regisseurs mij inspireren voor bijvoorbeld illustratie-werk.”

“Momenteel wordt ik wel een beetje moe van de vergelijkingen met Dave McKean (britse illustrator/vormgever). Niet dat dat een foute man is, integendeel. De pest is, dat hij momenteel verschrikkelijk populair is en dat de wereld al vol zit met epigonen en dat vergelijking al snel op de loer ligt. Zo ook bij mijn werk.
Een troostende anekdote daarbij is, dat toen ik begonnen was aan de eerste Langemanne-comic opeens McKean’s werk ontdekte omdat hij met dezelfde gegevens werkte als waar ik net mee begonnen was (mixed media, yuk). Ik dacht dat ik nog zo’n onbekend dwaallicht ontdekt had. Wist ik veel. En inderdaad waren toen al de vergelijkingen niet van de lucht.
Een Britse publisher vertelde me toen het verhaal dat hij McKean in het begin van zijn carrière ook gebukt zag gaan onder de vergelijking met Bill Sienkiewicz (een iets oudere illustrator/vormgever).”

Rosto haalt zijn inspiratie overal en nergens vandaan. Films, muziek, boeken, alles.

Fight Club van David Fincher:”Zwaar onderschat meesterwerk, waarin alle filmische middelen op virtuoze wijze uit de kast worden getrokken en de inhoud alleen maar versterken i.p.v. vertroebelen. Complex en compleet. Zeer inspirerend voor een
filmmaker.”
2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick: “Heel flauw en cliché van mij, maar onontkoombaar: You can’t beat the King. Groots en alomvattend. Wat kan ik zeggen. Zeer demotiverend voor een filmmaker, want wat kun je hier nou nog aan toe voegen?”

Sing to God van Cardiacs: “Onbekende kleine britse band, met apocalyptische, eclectische herrie die niet alleen ontzettend rock ’n roll is, maar ook muzikaal virtuoos en een onherroeplijk visueel effect op mij heeft: ik krijg hevige visioenen
van deze muziek.”
Strawberry Fields Forever van The Beatles: “Heel flauw en cliché van mij, maar onontkoombaar: You can’t beat the Kings. Groots en alomvattend. En het is niet eens een album, maar één liedje. Wat kan ik zeggen. Dit nummer vat voor mij samen waar het
allemaal om gaat.”

~

Cages van Dave McKean: “Ja, daar gaan we dan. McKean’s beste werk is een boek dat hij ook zelf schreef en gewoon met pen en inkt tekende. Episch en persoonlijk. Groots en klein. Ondanks het feit, dat dit een stripboek is, een van de beste boeken die ik ooit gelezen heb.”
Also Sprach Zarathustra van Friedrich Nietzsche: “Heel flauw en cliché van mij, maar onontkoombaar: You can’t beat the Man with the Hammer. Psychedelisch, verhalend en verlichtend. Weer zo’n werk dat op zijn eigen wijze voor mij samenvat waar het allemaal om gaat.”

Het verhaal van Anglobilly is nog niet voorbij. De film doet het momenteel goed in het festival-circuit en moet dit jaar nog in de bioscoop gaan rouleren. Er komt een DVD en er is interesse vanuit het TV-circuit. Anglobilly hoopt nog veel te bereiken.

“Voornamelijk toch zoveel mogelijk gezien te worden. Maar voor ons (zeker voor mij) is het belangrijkste al bereikt: De tocht afleggen en niet per sé het gat in de lucht bereiken, omdat daar achter mogelijk iets beters op me wacht. Zoals Anglobily zelf dus wel hoopte. Maar toch zou ik het zelf erg leuk vinden als mensen de kans zouden krijgen Anglobilly te zien, omdat te vaak al voor hen besloten wordt dat ze dit soort films niet zullen kunnen waarderen.”

Meer interessants:

The Rise and Fall of the Legendary Anglobilly Feverson
Mind My Gap, de avonturen van Diddybob en Buddybob
Nog meer van Rosto
Meer over Dave McKean

Theater / Voorstelling

Mozes, the Musical

recensie: Mozes, the Musical

Een recensie van Mozes the musical ontaardt al gauw in een opsomming van de prachtige vondsten van Growing up in public. Zo is God een knorrige oude man die genoeg heeft van het gedonder met de mensheid, hij heeft tien geboden op een boodschappenbriefje gezet om wat orde op zaken te stellen.

~

Hij haalt Mozes in de vorm van een drenzerig huilend braambosje over om zijn volk door de woestijn te leiden naar een betere wereld. De duivel is daarentegen een wulpse dame met een scherpe tong die de farao naar haar hand zet met haar verleidingskunsten. Wat haar betreft mag het allemaal blijven zoals het is. Een wereld waarin ieder verlangen wordt bepaald door de reclamespotjes van Heineken bier of het assortiment van de Hema. Het gouden kalf is de farao in een gouden jack, die de ontsnapte joden weer terug probeert te lokken naar zijn consumptie-maatschappij. Een vette knipoog naar Pim Fortuyn als het kalf koert: “Ik bedoel het allemaal niet kwaad hoor, ik probeer alleen de wereld een beetje leefbaarder te maken”. In een spel met de oeroude bijbeltekst en onze wereld van alledag weten de acteurs een toon te vinden die zich ophoudt tussen maatschappijkritiek en dikke pret. Growing up in public speelt geen moraalriddertje: elke stelling die wordt ingenomen wordt ook weer ondergraven. Zo is Mozes echt niet vies van faraootje spelen. Inhoud met humor lijkt het handelsmerk van Growing up in public.

Anti-globalisten spuwen hun gal op de moderne wereld waarin koeien zich lenen voor vieze McDonalds hamburgers en iedereen dezelfde saaie kleren draagt. In hun uniforme kleding van kisten tot zwarte mutsen zoeken ze naar wat anders. Als er een dikkig mannetje met sliertig blond haar en een roze trui, een tasje van Albert Heijn in de hand, het toneel opkomt en vraagt of dit de repetitie is van Mozes the musical, liggen ze even later gekleed in Oosterse gewaden aan zijn voeten. Moeiteloos veranderen de wereldverbeteraars in joden in ballingschap in Egypte, het is een kwestie van sandalen in plaats van kisten. Een Mozes is daarbij snel gevonden zo blijkt, en hun tocht naar het beloofde land kan beginnen. Maar niet voordat ze langs de farao zijn gekomen. En o ja, Mozes heeft natuurlijk ook wat goddelijke inspiratie nodig…

Mozes wordt neergezet als een onzekere, ietwat sullige goedzak. Door zijn omgeving als leider opgeworpen en door god uitgekozen moet hij een manier vinden om de twijfels in zichzelf te overwinnen. Soms lukt hem dat: hij schittert even als de leider van het stel en wordt dwepend toegezongen. Maar als hij zijn volgelingen alleen laat voor een intermezzo met god of als de hitte van de woestijn begint te vervelen glipt zijn leiderschap hem door de vingers. God scheept hem dan ook nog op met de onmogelijke opdracht de tien geboden aan zijn volk op te leggen… Als Mozes zich afvraagt waar hij het eigenlijk voor doet laat hij zich troosten door de woorden van zijn broer: “Het leven is een show. En jij bent de ster… Natuurlijk zul je een trieste dood sterven, net als elke ster. Maar dat is juist wat een ster een ster maakt: z’n einde” En Mozes krijgt wat hem als ster toekomt: een knallend eind.

Wie dacht dat musicals alleen opgevoerd werden onder de bezielende leiding van de brugklasmentor of met het grote geld van Joop van den Ende loopt achter. Er is meer, en het is hartstikke leuk! Growing up in public maakte met Mozes the musical een humoristisch stuk dat zich buiten alle begaande paden waagt. Ook wat betreft de uitvoering is dit geen doorsnee musical. Muzikanten spelen live op de toneelvloer, van stevige rock tot Oosterse swingmuziek: “Mozes, mo- mo- mozes, mo- mo- mozes, mozes yeah!” Cd’s uiteraard te koop bij de uitgang: niets menselijks is Growing up in public vreemd.

Film / Films

Panic Room

recensie: Panic Room

Drie jaar geleden was Fight Club een grote verrassing bij zowel publiek als critici. De film wekte dan ook bij beide enorme verwachtingen, die zelf voor David Fincher waarschijnlijk onmogelijk in te lossen waren. Wie van Panic Room dan ook niets wereldschokkends verwacht, zal goed kunnen genieten van een uitstekende thriller.

~

David Koepp (regisseur van de geweldige thriller Stir of Echoes) schreef het scenario van deze film. Het uitgangspunt van een moeder met kind die geteisterd wordt door drie inbrekers is eenvoudig – een film als Home Alone is gebaseerd op hetzelfde principe. Het verloop van het verhaal bevat weinig verrassingen (en voor de verandering eens geen rigoureuze plotwending!), maar wanneer de film eenmaal op gang is gekomen, blijft hij bijzonder spannend. Dat komt in de eerste plaats door de overtuigende acteurs, waarvan sommigen weten te verhullen dat hun karakters niet bepaald geloofwaardig zijn.

Lelijkerds

De moeder in nood zou oorspronkelijk gespeeld worden door Nicole Kidman. Dat Jodie Foster haar mocht vervangen blijkt een juiste keuze – niemand anders kan met simpele gelaatsuitdrukkingen zoveel angst en spanning uitdrukken. Haar ex-man wordt gespeeld door de Belgische veteraan Patrick Bauchau. Kristen Stewart speelt Fosters koter en komt behoorlijk geloofwaardig over. Dit is niet altijd het geval bij het inbrekerstrio. De opgefokte crimineel van Jared Leto (met dreadlocks!) blijft een irritante karikatuur, terwijl lelijkerd Dwight Yoakam (uit Sling Blade) ook onder een bivakmuts wel akelig gevaarlijk overkomt. De oorspronkelijk voor die rol gecaste zanger van Tool zou het niet beter hebben kunnen doen. Forest Whitaker is met zijn immer meelijkwekkende kop weliswaar getypecast als de goedmoedige boef met gewetensbezwaren, maar speelt intens genoeg om meer dan snelle sympathie aan het publiek te ontlokken. De scenarist van Se7en, Andrew Kevin Walker, heeft een cameo als de overbuurman.

Flauwe filmgrapjes

~

De film blijft zoals gezegd razend spannend. Finchers heeft een snelle, heftige regie (de film wordt tegen het eind ook akelig gewelddadig) en ook de kille beelden van Darius Khondji maken indruk. Khondji was als cinematograaf ook verantwoordelijk voor o.a. Se7en en The Beach en werd op de helft van de opnamen ontslagen en vervangen door een andere grote naam, Conrad W. Hall. Maar Fincher en consorten doen je bijna vergeten dat enkele gebeurtenissen weinig realistisch zijn, en dat er verder eigenlijk helemaal niet zoveel bijzonders aan de film is. De camera die net als in Fight Club overal langs en doorheen gaat, is trouwens een leuk trucje, maar voegt meestal niets aan de film toe. Ook de flauwe filmgrapjes over Joe Pesci komen geforceerd over.

Eenvoudige thriller

Panic Room kent nogal wat minpunten (en bovendien nogal wat continuïteitsfoutjes), maar is als eenvoudige thriller uitstekend geacteerd, in principe knap gemaakt, bijzonder onderhoudend en daarmee nog altijd tien keer beter dan de doorsnee Hollywood-thriller.

Links

Davidfincher.net David Fincher.net
Officiële site

Film / Films

AFFF 2002

recensie: Zilveren Méliès voor The Devil's Backbone

Alle 8 festivals van de EFFFF (Europese Federatie van Festivals van Fantastische Films) kennen per jaar een zilveren Méliès toe aan een Europese film uit het programma, die daarmee genomineerd is voor de gouden Méliès die in maart 2003 wordt uitgedeeld in Luxemburg (in 2004 is Amsterdam aan de beurt). Deze prijs is bedoeld om de Europese fantastische cinema artistiek en economisch te ondersteunen.
De winnaar van de zilveren Méliès van het FFF van Amsterdam werd dit jaar geen horrorfilm, geen fantasy, zelfs geen science fiction, maar een menselijk drama met bovennatuurlijke elementen. Een even voorspelbare als volkomen terechte beslissing, hoewel de jury (in een slecht voorbereide toespraak) even aan zichzelf deed twijfelen door een “eervolle vermelding” aan te geven voor het Duitse gedrocht Das Experiment, één van de slechtste films van het festival.

~

De 37-jarige Mexicaanse regisseur Guillermo Del Toro lijkt zijn bescheiden en intelligente Spaanstalige films af te wisselen met aanzienlijk minder verheffende en betrekkelijk duurdere Amerikaanse genrefilms. Hij debuteerde in 1993 met het veelgeprezen ingetogen horrordrama Cronos. In 1997 mocht hij zijn Hollywooddebuut presenteren: de stupide maar redelijk vermakelijke pulphorror Mimic.

Gruwelijk geheim

~

Vorig jaar kwam hij weer met een tegenhanger: The Devil’s Backbone. De film speelt ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog in een afgelegen weeshuis voor kinderen van vermoorde Republikeinse militairen en politici. De nieuweling Carlos wint na verloop van tijd het vertrouwen van de andere kinderen, maar ontdekt ook een gruwelijk geheim dat te maken heeft met de brute conciërge Jacinto (Eduardo Noriega, sinds Tesis een superster in Spanje), een geest en een verdwenen jongetje. Het verhaal is op zich niet zo bijzonder of interessant, maar de manier waarop Del Toro het in beeld brengt wel. Deze film ziet er schitterend uit, de regie is bijzonder subtiel, en de acteerprestaties (vooral van de kinderen en van Federico Luppi, de hoofdrolspeler uit Cronos) zijn geweldig. Onder de continue dreiging van oorlogsgeweld speelt een drama dat aangrijpend en menselijk wordt gemaakt door de integere regie en acteurs, en waarin de verschijning van een geest geen moment onwerkelijk overkomt. Een bijzondere prestatie van een begaafd filmmaker.

Bizarre strip

~

Del Toro’s volgende film werd inderdaad weer een peperdure Hollywood-geweldfilm: het vervolg op het in 1998 zo succesvolle Blade, destijds geregisseerd door Stephen Norrington. Het is te hopen dat Del Toro inmiddels niet overstag is gegaan voor het grote publieksvermaak: zijn volgende project is namelijk een strip van de bizarre Tweede Wereldoorlog-strip Hellboy van Mike Mignola.

Niet in de bioscoop

The Devil’s Backbone draaide vorig jaar al in Engeland is daar ook verkrijgbaar op video en DVD. Een Nederlandse bioscooprelease gaat vreemd genoeg vooralsnog niet gebeuren, maar zeker is dat de film in oktober op video verschijnt bij Warner Home Video.

8WEEKLY

Laag Spel

Artikel: Een interview met Harry d'Emme

In 2000 kregen vele trouwe abonnees het droeve bericht dat hun favoriete games-magazine ophield te bestaan. Hoog Spel was een pionier op spellenbladengebied. Zonder twijfel konden we dus spreken over het einde van een tijdperk. We spraken met uitgever en redacteur Harry d’Emme over zijn ervaringen en over de evolutie van de gamesindustrie. Van hobbyniveau tot dog-eat-dog-wereld.

~

In het begin van de jaren negentig werd Hoog Spel opgericht. Jullie doel was grof gezegd het beste spellenblad van de Benelux te worden. Was destijds het klimaat in de gamesindustrie anders dan nu? Welke grote veranderingen hebben er tijdens meer dan 80 afleveringen Hoog Spel plaatsgevonden?
Om eerlijk te zijn was mijn doel een algemeen Nederlandstalig blad over games te maken. Indertijd was er niks, alleen de MSX gids, die later de Software Gids werd. Ik had al in 1986 het idee gekregen een blad over spellen (alle vormen, dus ook bordspellen) te maken, maar er nooit iets mee gedaan. In 1990 waren mijn vriend Max Barber en ik het zat dat we steeds Engelse bladen moesten lezen, en besloten we een dergelijk spellenblad in Nederland uit te gaan geven. We legden onze spaarcentjes bij elkaar en zijn aan Hoog Spel begonnen. Over het eerste nummer hebben we ruim 1 jaar gedaan .

Er was in die tijd niet echt een klimaat. Spellen werden wel verkocht maar niemand nam het serieus in Nederland. Een anekdote die ik wel vertel uit die tijd is dat ik op feestjes regelmatig te horen kreeg dat iedereen wel een pc had maar dat was voor de boekhouding van de vereniging. Of zoiets doms. En spellen? Nee, dat speelden ze niet, maar er stonden wel wat spellen voor de kinderen op de pc. Alleen als de alcohol vrijelijk genoeg gevloeid had kwam men bij me en zei, “Joh, jij hebt toch dat spellenblaadje? Weet jij hoe je door level 3 van Prince of Persia heen komt?” Alleen voor de kids he?

~

Wat er in de 80 afleveringen HS veranderd is – en wat ook de ondergang voor HS geweest is – is dat, waar in het begin games nog door gamers voor gamers gemaakt werden, het allengs big business werd en de financial controllers de overhand kregen.
Het is jammer om te zeggen, maar een blad kan niet leven van zijn abonnees. Je leeft van je adverteerders en HET grote verschil is dat aan het eind van de 90er jaren de adverteerders grotere druk begonnen uit te oefenen om resultaten in bladen te krijgen, zie ook mijn stuk op de site.

In de laatste Hoogzit van Hoog Spel 82 schrijft u: “Steeds vaker worden er zogenaamde exclusieve afspraken met bepaalde bladen gemaakt. Voor zo’n exclusiviteit moet je als blad wel wat terug doen. Wij hebben daar nooit aan mee willen werken, met als gevolg dat het regelmatig voorkwam dat we een titel niet konden bespreken.” Kunt u ons iets meer over uw ervaringen vertellen?
Er zijn legio ervaringen, maar in mijn schrijven op www.hoogspel.nl kun je een en ander lezen. Waar het op neerkomt is dat advertenties weigeren je geld kost, maar als publishers je geen recensiemateriaal meer willen geven moet je het gaan kopen in de winkel. Met als gevolg dat je twee maanden te laat bent met je review. Want je hebt een productietijd van 6-8 weken voor een blad.

Te laat recenseren kost je lezers, want die beseffen niet hoe de wereld in elkaar zit in dat opzicht. Je hebt dus in feite altijd een haat-liefde verhouding met de publishers, want je hebt ze absoluut nodig voor de spullen. Dus je kunt ze ook weer niet echt voor het hoofd stoten. En dan hangt het er maar van af hoe belangrijk een titel voor een publisher is. Is er veel geld mee gemoeid dan zal hij druk op je uitoefenen.

Heeft u ooit overwogen Hoog Spel in een andere vorm voort te zetten? Een on-line versie van het blad, of een nieuwe herstart?
Er is begin 2000 een begin gemaakt met een soort Hoog Spel Online, maar dan onder de naam Games.nl. Een zeer ambitieus plan waarbij een site (www.games.nl) ondersteund zou worden met een blad met cd-rom. Dat blad zou in een oplage van 500.000 stuks gratis deur aan deur verspreid worden.
We waren echter te laat met het idee, de internet crash was net begonnen en we hebben geen investeerders kunnen vinden die ons wilden steunen. In December 2000 heb ik, na bijna 200.000 gulden aan het online project uitgegeven te hebben, het kantoor gesloten. Het plan ligt er nog steeds, en wie weet gaan we het ooit nog eens doen.

Momenteel is er in de industrie een enorme heisa gaande vanwege de nieuwe generatie spelcomputers. Prijzen worden stevig opgekrikt, en zijn voor de gemiddelde speler amper nog betaalbaar. Is de industrie eigenlijk niet het contact met zijn consument kwijtgeraakt?
De industrie is al lang geleden het contact met de consument kwijtgeraakt. Toen de publishers namelijk beursgenoteerd werden, werd omzet belangrijker dan kwaliteit. Kijk maar wanneer de meeste spellen uitkomen, dat is in maart, juni, september en december. Dat zijn de einde van de boekkwartalen en dan moet er dus nog even omzet gegenereerd worden, anders zakken de aandelen. Dat zijn ook de momenten dat spellen gestopt worden en vaak onaf (of met minder levels, of met veel bugs) de markt ingaan. Infogames is ook een goed voorbeeld, die doen hun meeste releases in juni: het eind van hun financiële boekjaar.

Erg belangrijk voor de Publisher is de inkoper, want die bepaalt wat er op de markt komt. En als laatste is er dan de consument, die mag ook een spelletje kopen. Ik zeg het wat gechargeerd, begrijp me goed.

~

Ook op PC gebied is er in razend tempo veel veranderd. Steeds sneller is technologie verouderd, en heb je het nieuwste van het nieuwste nodig om een nieuw spel op je PC te kunnen draaien. Is dat eigenlijk wel nodig, en zou de industrie bijvoorbeeld door creatiever programmeren niet veel meer uit een minder systeem kunnen halen?
Vroeger kon men een complete applicatie in 8 kb geheugen schrijven. Maar het is des programmeurs om lui te zijn, waarom in 8 kb als hij 650 mb op de cd heeft. Ook de roep naar steeds betere graphics speelt daar een rol in uiteraard.

Tenslotte is er nog het feit dat wanneer een spel aan de nieuwste technologie voldoet dit voor de hardcore gamer, de pers en de inkopers extra reden is er aandacht aan te besteden. Waarbij vergeten wordt dat de gemiddelde speler zoiets niet heeft. En dus zo’n spel niet zal kopen. Aan de andere kant, als je nu een spel uitbrengt wat op de gemiddelde huiskamer pc goed draait je in de bladen de wind van voren krijgt. Oude zooi blablabla. En zo zit de industrie in een vicieuze cirkel.

Alleen sommige bedrijven zoals Davilex proberen daar doorheen te breken. En zie, ze verkopen ook nog goed. Dat het bij Davilex nu fout gaat heeft heel andere redenen, met name dan dat ze besloten die filosofie los te laten en een “echte” games developer te willen worden. En dat kunnen ze – nog? – niet.

Aan het eind van uw laatste redactioneel stelt u dat: “principes hebben als je in deze industrie een blad wilt maken iets is wat je je niet veroorloven kunt. Wij willen onze principes echter niet verloochenen. En dan rest er slechts één keus. Die hebben we dan ook gemaakt.” Kan de consument momenteel dan nog wel één van de bestaande bladen vertrouwen?
Er zijn mensen die het nog proberen, bijvoorbeeld PC Gameplay. Maar ook die wordt tegengewerkt.

Hoe ziet u de toekomst van de spellen en bladenindustrie?
Die zal altijd blijven bestaan, maar ik denk dat er wel wat gaat veranderen. Er wordt teveel geproduceerd (en niet allemaal goed), er wordt teveel gekeken naar de beursnotering en niet naar wat de consument wil (waarom zijn er geen adventures meer? Omdat een of andere CFO in 1997 gezien heeft dat adventures minder verkopen dan 3d shooters; dus maakt iedereen 3d shooters). De tekenen zijn er al, kijk maar naar de lange reeks faillissementen in de industrie, de financiële problemen waar iedereen in zit.

Voor Hoog Spel heeft u zelf ook diverse spellen getest. Wat zijn uw eigen persoonlijke favorieten, en wat was het grootste misbaksel?
Je smaak in spellen verandert, maar bij mij zal altijd speelbaarheid boven grafisch vertoon gaan. Ik heb geen persoonlijke favorieten momenteel, maar dat heeft meer te maken met het feit dat ik weinig meer speel. Dat is wel het gevolg van teveel games zien/spelen, op gegeven moment slaat de vermoeidheid toe, zo van, nee hé, niet weer een kloon van (vul maar in). Het ergste misbaksel? Wow, het waren er zoveel, niets dat erboven uitsteekt.

Wat zijn uw plannen voor de toekomst?
De toekomst? Ik zou nog steeds Games.nl willen doen. Maar of dat ooit lukken zal? Tot die tijd houd ik me bezig met het op de markt proberen te brengen van spellen van kleine developers. Mijn meest recente project in deze is het opzetten van de wereldwijde distributie van Hooligans – Storm over Europe.

Boeken / Fictie

Flirten met de negentiende eeuw

recensie: De ongeneeslijke lezer. Een werkboek

.

Arjan Peters geeft de lezer niet de kans daar zelf achter te komen. In plaats daarvan presenteert hij zijn boek als ‘een werkboek’. De ongeneeslijke lezer zou nuttig zijn, je zou eruit kunnen leren hoe te recenseren. ‘Leest dus deze lessen’ gebiedt Peters als een ware leermeester in het voorwoord. Hij en zijn kritieken zijn nodig in de ‘platgeslagen tijden’ die er heersen, waarin de literaire kritiek maar al te vaak verkeerd wordt bedreven en er bovendien geen waardering meer is voor het vak, aldus Peters. Naast de al eerder gepubliceerde recensies en langere kritieken heeft Peters een aantal stukken geschreven die als het cement van de bundel dienen. In deze stukken (die ‘Stap 1’ tot en met ‘Stap 5’ zijn genoemd) verdedigt hij zijn beroep vol vuur, steeds opnieuw.

Nietzsche

Door een citaat van Nietzsche (1844-1900) aan te halen vergelijkt hij onze tijd met het fin de siècle van de negentiende eeuw, een tijd waarin men een ondergangsgevoel had, waarin men het idee had dat alles ‘uitgedoofd’ was: ‘[…] de zon is al ondergegaan, maar de hemel van ons leven gloeit nog van haar licht, hoewel we haar niet meer zien’. Peters lijkt terug te verlangen naar de negentiende eeuw van vóór het fin de siècle, toen er nog geloof in vooruitgang bestond en aandacht voor traditie. In plaats daarvan heerst er nu, volgens de pessimistische Peters, een ‘postmodernistische vrijblijvendheid’ waarbij niets op waarde wordt geschat.

Pennenlikker

Peters werpt zich op als een soort redder, een van de weinigen die nog gelooft in de schoonheid van boeken, het belang van stijl en traditie, die zich niet laat meeslepen door onverschilligheid (de voorbode van barbarij!). Maar niet zonder zelfspot. Het boek biedt een merkwaardige vermenging van een serieuze, zware, bijna Messiasachtige boodschap en luchtige zelfspot die als de nodige beschermende laag is aangebracht. Peters brengt de ‘humor’ erin door te schrijven in een stijl die aanschurkt tegen die van negentiende-eeuwse leermeesters, in het voorwoord en in ‘Stap 1’ te herkennen aan het ‘Leest dus deze lessen’ en de buitenissige woorden als: ‘droefsnoet’ (over zichzelf), ‘pennenlikker’, ‘riposteer’, ‘bezoldigd’, enzovoorts.
Ook de vele citaten van negentiende-eeuwse literatoren als Conrad Busken Huet, Willem Bilderdijk, E.J. Potgieter en Albert Rehm geven aan hoeveel zelfspot Arjan Peters heeft. Zo citeert hij de dichter Willem Bilderdijk (1756-1831), die blijkbaar niet zo’n hoog aanzien had van recensenten: ‘Gy, kwakend kikkrengrom uit Neêrlands moddersloot’, noemt hij ze. De ondertitel en de verdeling in stappen moeten ook ironisch worden opgevat. Iedereen kan zien dat dit boek geen werkboek is; het bevat geen praktische tips en geen werkoefeningen.

Scheldende puber

Deze ironische stijl stoort me, omdat Peters zich er ongrijpbaar mee maakt. Nog vervelender vind ik echter zijn bijtende, bijna gemene houding tegenover collega’s, schrijvers en academici, kortom; iedereen in het literaire wereldje – dat Peters dan ook strijdlustig ziet als een ‘arena’. Onder schrijvers bevinden zich ‘desperate kliederaars’, veel recensenten zijn ’trompetters en schijtlaarzen’ en academici zijn ‘nitwits aan het een of andere Instituut voor Neerlandistiek’.
Hij roept het beeld op van een scheldende puber die stiekem dolgraag wil meedoen met de anderen.

Snibbig

Ook in de recensies komt deze vechtlustige houding naar voren. In snibbige tussendoortjes laat hij weten hoe belangrijk hij is: (over I.M. van Connie Palmen): ‘Nu, dat heeft de Libris-jury van 1999 (die het aanbod van 1998 beoordeelde) gepoogd, en ik kan het weten want ik zat er zelf in, met als gevolg dat I.M. niet eens op de longlist prijkte.’ Hij blaast zich van puber op tot schoolmeester en spreekt schrijvers toe. Tegen Ronald Giphart zegt hij pesterig: ‘Zo gaat dat, jongeman. Als je de ontluiking voorbij bent, kun je een haal over de neus verwachten.’ Connie Palmen noemt hij zelfs bij de voornaam: ‘De ideale roman is een fictie, Connie.’

Een ander schoolmeestertrekje is het aanwijzen van ‘foute’ zinnen (altijd in boeken die hij slecht vindt). Uit Phileine zegt sorry van Ronald Giphart citeert Peters de volgende zin: ‘De waarheid is dat je altijd verliefd wordt, en blijft, op een verkeerd iemand die dat niet verdient.’, waarna hij tussen haakjes commentaar geeft: ‘(zijn er ook verkeerde iemands die het wel verdienen?)’
Over De hemel van Hollywood van Leon de Winter: ‘Iemand heeft bijvoorbeeld “de gestalte van een wandelende peer”. Is dat een andere gestalte dan die peer van een peer die in een fruitmand rust?’ En uit Echt contact is niet de bedoeling van Connie Palmen haalt hij de volgende zin: ‘ “Zwaartekracht zie je ook niet, maar daarom heeft ze nog wel invloed.”‘ Vervolgens maakt hij de kanttekening: ‘Hoe nu? Dingen die je niet ziet, hebben helemaal niet om die reden invloed.’
Peters vindt zo vaak van dit soort zinnen dat het gaat overkomen als een truc. Deze zinnen laten niets meer zien over de vermeende slechte stijl van de boeken. In plaats daarvan zeggen ze iets over de recensent. Het zijn geen betekenisvolle citaten, maar een handelskenmerk van Peters.

Onvermoede verbanden

Af en toe lukt het hem wel. Dan brengt hij enthousiasme over, liefde voor literatuur, een gevoel voor kwaliteit. Vooral in de wat langere essays tegen het einde van de bundel sleept hij de lezer mee. Bijvoorbeeld wanneer hij een kinderboek van Remco Campert bespreekt (Basta het toverkonijn). Peters laat door tekenende citaten zien dat dit boek over een dierenbos niet zomaar een kinderboek is, maar eigenlijk een typisch ‘campertiaans’ werk is. In plaats van een rustig voortkabbelend kinderboek is het juist een verontrustend boekje, waarin telkens onheilsspellende zinnen staan, zoals de eindzin: ‘ “Tsja, zei de beer en hij werd heel verdrietig” […]’ Peters weet dit kinderboek te koppelen aan het bekendere werk van Campert: ‘[…] zo ontroerend onhandig als veel personages zich in Camperts werk voor grote mensen gedragen, zo gaat het ook in de dierenwereld toe, blijkt uit de verhaaltjes waarop hij het nietsvermoedende kind onthaalt.’ Hier is Peters op zijn best. Hij trakteert de lezer op onvermoede verbanden en maakt hem nieuwsgierig.
Zo ook in het essay over de relatief onbekende Utrechtse schrijver C.C.S. Crone. Peters probeert grip te krijgen op de stijl van deze auteur door de metafoor te gebruiken van ‘eerst gas geven en vervolgens terugschakelen.’ Hij kiest een zin uit en verwoordt vervolgens hoe hij die zin ziet:

“In de schemering, onder de schermen, stelde hij vast, dat zijn leven een schaduwleven was, maar hij zag, dat hij zijn etalagesloffen had aangehouden en ging beschaamd naar binnen.” Trouwens ook weer zo’n zin die aanvankelijk loodrecht afstevent op radeloosheid, om na de eerste helft te worden omgedoopt tot het type alledaagse treurigheid dat het leven weliswaar niet feestelijk, maar op zijn minst weer even draaglijk maakt.

Waardevolle handgrepen

Dit korte stukje laat de waarde van literaire kritiek zien. Met één juist gekozen, veelzeggende zin geeft Peters een beeld van het totale werk van deze auteur. Bovendien volgt hierna een uitleg waarin Peters in feite aan de haal gaat met de woorden van Crone. Hij eigent het zich op een bepaalde manier toe en geeft er weer zijn eigen woorden voor terug (gas geven en terugschakelen, alledaagse treurigheid). Door één zin zo te beschrijven krijgt het gehele proza van Crone meer diepte voor de lezer. Ook de vergelijkingen van Crone met Nescio, Simon Carmiggelt, Martin Bril en F.B. Hotz geven het proza van de eerste een meerwaarde. Het zijn waardevolle handgrepen voor de lezer.

Peters biedt meerdere van deze aangrijpingspunten aan. Hij schept werelden om de boeken. In de recensie van Landschapsseks (1997) van Nachoem Wijnberg verbindt hij het boek onder andere met literatuur van Louis Couperus, met films van Bert Haanstra en met de schilderijen van Picasso.

Het nut van een bundeling blijkt uit de kritieken zelf. Het is jammer dat er tussen de kritieken stukken staan met een krampachtige verdediging van zijn vak. Deze doen meer kwaad dan goed. De kritieken kunnen heel goed voor zichzelf spreken. Op het einde van het essay over Tyl Ulenspiegel van Charles de Coster geeft Peters een bevlogen en enigszins mysterieuze verdediging van de literatuur, die veel meer zegt dan al de tussenstukken uit de bundel:

Ulenspiegel noemde zich heer van Geenland en de bezitter van vijfentwintig bunder maneschijn. De tijd heeft die clownerie een recht weemoedig aanschijn gegeven. Geenland is op geen landkaart of globe aan te treffen. Het is een gebied dat door geen snode veroveraar valt in te nemen. Zotte verwachtingen en loze beloften mogen er onbedreigd ontbotten. Geenland is het rijk van de literatuur geworden.

Theater / Voorstelling

Oeboe

recensie: Oeboe

Het Noord Nederlands Toneel (NNT) timmert zowel binnen als buiten Groningen flink aan de weg. Ze laten middelbare scholieren samen met “echte” acteurs een stuk spelen, Raoel Heertje en Hans Sibbel touren momenteel als Lenny Bruce langs de Nederlandse theaters, onlangs voerden ze nog een Shakespeare-interpretatie in een disco op en nu hangen overal in Groningen posters met kreten als “Smoking in je hol” en @. Deze zijn bedoeld om reclame te maken voor het stuk Oeboe, dat een ode aan frituur schijnt te zijn.

Patatdans

Bij het binnentreden van het zaaltje waar het stuk wordt opgevoerd komt de frituurlucht je dan ook al tegemoed. Een jonge vrouw deelt bakjes met patat uit, terwijl een ander er mayonaise bij spuit. Aan de zijkant van de zaal is weer een ander de patat aan het bakken. Oeboe lijkt anders dan andere toneelstukken te zijn. Als de acteurs er zeker van zijn dat iedereen voldoende patat en mayonaise heeft (voor de liefhebbers is er ook nog een pot ketchup), begint het stuk. Daar sommige acteurs meerdere rollen spelen doen ze eerst een soort van voorstelrondje. Als het patatmeisje een pan op haar hoofd heeft gebonden is ze de koning. Heeft ze de pan niet op, dan is ze de koning niet. Aan haar linkerhand staat haar rechterhand, aan haar rechterhand haar zoon en daarnaast baas Oeboe en vrouw Oeboe. Het echte begin van het stuk lijkt echter moeilijk. De koning roept tegen het publiek: “We beginnen met de patatdans”, waarop inderdaad een soort van patatdans wordt opgevoerd. Het loopt echter niet soepel en komt wat geforceerd over.

Oeboe for president!

Na dit moeizame begin is er geen vuiltje meer aan de lucht. Er wordt met ontzettend veel plezier gespeeld en het lijkt er sterk op dat de helft van de tekst ter plekke wordt bedacht. De acteurs zelf hebben vreselijke lol op het podium en het publiek niet minder. Er staan echter wel serieuze zaken te gebeuren: baas Oeboe wil de koning vermoorden om vervolgens zelf op de troon plaats te nemen. Daarbij krijgt hij hulp van zijn vrouw en Speerlap, de rechterhand van de koning, die hij een eigen graafschap belooft. De opzet slaagt; de koning sterft en baas Oeboe wordt koning.

Gierige koning

Daar vaart het land (lees: het publiek) echter niet wel bij. Baas Oeboe blijkt een uiterst gierig persoon en hij weigert in eerste instantie dan ook patat uit te delen. Vrouw Oeboe dringt aan en zegt: “Geef het volk patat en friet”. Baas Oeboe weet echter te pareren met de geniale woordgrap: “Patat alla, friet Boeddha”. Uiteindelijk wordt hij toch gedwongen het volk friet te geven, maar het kost te veel tijd om het netjes op bakjes te leggen. Daarom wordt alles lukraak het publiek ingegooid. Er wordt nog net geen mayonaise achteraan gespoten.

Dood in publiek

Baas Oeboe verwacht voor die vrijgevigheid echter wel wat van zijn onderdanen terug. Hij gaat bij het publiek langs en pakt een meisje waarvan hij vindt dat ze er wel lekker uitziet. Hij praat er wat tegenaan, tot hij de man die naast haar zit in de gaten krijgt. Hij roept de rest van de acteurs erbij en en masse beginnen ze de man af te zeiken omdat hij zo stinkt. De koning wil de man afgevoerd, die vervolgens wordt meegenomen naar achter de coulissen, van waar een schot klinkt. Zo worden nog enige bezoekers afgevoerd. Alle bezittingen van de overledenen vervallen aan baas Oeboe.

Vet

Oeboe is een geweldig leuk stuk, waarbij woordgrappen, chaos, op de actualiteit toegespitste grappen en lol de belangrijkste plaatsen innnemen. Ook erg leuk is dat het publiek, er passen een kleine honderd mensen in de zaal van de Machinefabriek, maximaal bij de voorstelling betrokken wordt. De acteurs, die gedeeltelijk improviserend te werk gaan, kunnen bij vlagen zelf hun lachen ook niet meer inhouden, wat het allemaal alleen maar leuker maakt. Jammer is alleen dat ze na het moeizame begin ook moeite hadden een passend einde aan het stuk te maken. Een kniesoor echter die daar op let. Oeboe is in een woord gewoon vet.