Kunst / Achtergrond
special:

In Memoriam: Constant Nieuwenhuys

Maandag 1 augustus j.l. bereikte ons het trieste bericht dat CoBrA-schilder Constant Anton Nieuwenhuys (Amsterdam, 1920) die dag op 85 jarige leeftijd is overleden. Hij was al geruime tijd ziek. Constant Nieuwenhuys schilderde onder het pseudoniem Constant. In 1948 was hij samen met o.a. Anton Rooskens, Theo Wolvenkamp, Jan Nieuwenhuys, Eugène Brands en de dichters Lucebert en Gerrit Kouwenaar betrokken bij de oprichting van `De Nederlandse Experimentele Groep’, die kort daarop over zou gaan in de internationale CoBrA beweging.

In de periode 1939-1942 bezocht Constant achtereenvolgens De Kunstnijverheidschool en de Rijksacademie in Amsterdam. In 1946 ontmoette hij in Parijs de Deense schilder/dichter Asger Jorn. Kort daarop verschenen er voor het eerst agressieve en angstaanjagende dier- en mensfiguren in zijn schilderijen. In deze tijd raakte Constant ook geboeid door kindertekeningen. Een jaar later (1947) vond in Amsterdam zijn eerste solotentoonstelling plaats.

CoBrA

De naam CoBrA staat voor de Franse afkorting van Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. Op 8 november 1948 vond tijdens een internationaal kunstenaarscongres in Parijs de ondertekening plaats van het manifest ‘La Cause était entendue’ (De zaak was beklonken). Daarmee was de oprichting van CoBrA een feit. Met dit manifest zette CoBrA zich af tegen het bekende manifest van het surrealisme, getiteld: ‘La Cause est entendue’ (De zaak is beklonken). Een opgerolde slang werd hun symbool.

CoBrA-kunstenaars trachtten alle bestaande opvattingen over kunst overboord te zetten en protesteerden tegen het, in hun ogen, `mooie schilderen’. In die tijd heerste er in Nederland een conservatief kunstklimaat: men liep achter op de ontwikkelingen in andere Europese landen. Hun inspiratie vonden CoBrA-kunstenaars in kindertekeningen, kunstuitingen van geestelijk gehandicapten en primitieve kunst, omdat volgens hen daarin nog spontaniteit te herkennen is. Terugkerende beeldelementen zijn vogels, katten, honden en slangen. Vaak werd gebruik gemaakt van felle en primaire kleuren.

Met Karel Appel en Corneille wordt Constant gerekend tot de belangrijkste Nederlandse CoBrA-vertegenwoordigers. Voor de Nederlandse CoBrA-afdeling was Constant de voornaamste contactpersoon met het buitenland. Samen met Christian Dotremont en Asger Jorn wordt hij beschouwd als groepstheoreticus. Hun uitgangspunt was de communistische leer van Marx, terwijl ze diens ideeën aanvulden met hun eigen gedachten over kunst. Gestreefd werd naar een kunst voor en door iedereen. Onderlinge samenwerkingen – op een doek, een stuk papier of een muur – waren bij CoBrA aan de orde van de dag.

Manifesten

Constant schreef een aantal manifesten waarin hij uitgebreid inging op de maatschappelijke rol van de kunstenaar en waarin hij opriep tot bevrijding van creativiteit en fantasie. Onderstaand citaat is afkomstig uit een manifest dat hij schreef voor `De Nederlandse Experimentele groep’:

Het kind kent geen andere wet dan zijn spontaan levensgevoel en heeft geen andere behoefte dan dit te uiten. Hetzelfde geldt voor de primitieve culturen, en het is deze eigenschap ook, die deze culturen een zo grote bekoring verleent voor de mens van heden die in een morbide sfeer van onechtheid, leugen en onvruchtbaarheid moet leven.

Ook uit dit manifest komt zijn inmiddels bekendste uitspraak: ‘Een schilderij is niet een bouwsel van kleuren en lijnen, maar een dier, een nacht, een schreeuw, een mens, of dat alles samen’.

In 1950 vestigde Constant zich in Parijs. Daar maakte hij onder andere kennis met Stephen Gilbert. Uit deze periode dateren Constants ‘oorlogsschilderijen’ waarin hulpeloze mensen hun handen ten hemel heffen tegen de achtergrond van een vernielde wereld. In september 1951 werd de CoBrA beweging officieel opgeheven.

Babylon

Eind jaren vijftig bedacht Constant zijn ideale stad ‘Nieuw Babylon’, een plek waar de mens bevrijd van lichamelijke arbeid zich uitsluitend zou kunnen wijden aan het ontwikkelen van creatieve ideeën. Het concept bevat schilderijen, tekeningen, collages, lithografieën, schaalmodellen en teksten en zou een eigentijds antwoord zijn op Plato’s geschrift over de ideale samenleving. Architect Rem Koolhaas werd door dit project beïnvloed.

Vanaf de jaren zeventig richtte Constant zich in zijn schilderijen, aquarellen en tekeningen met name op het werk van oude meesters als Titiaan en Delacroix. Het engagement leek geleidelijk te verdwijnen. Door de jaren heen zijn er in Nederland diverse solotentoonstellingen aan Constant gewijd, onder andere in het Stedelijk Museum (1978), het Haags Gemeentemuseum (1980) en het Centraal Museum (1985). In 2002 besteedde de Documenta (Kassel) nog aandacht aan zijn project New Babylon.

Reactie

Gevraagd naar een reactie op het overlijden van Constant komt John Vrieze, directeur van het Cobra Museum voor Moderne Kunst (Amstelveen) tot de volgende slotsom:

Constant was een van de grootste Nederlandse kunstenaars van de tweede helft van de 20ste eeuw. Als begenadigd en visionair talent heeft hij veel opschudding veroorzaakt in het behoudende culturele klimaat in ons land na de Tweede Wereldoorlog.

Boeken / Strip

Gevleugelde heroïek

recensie: LAX - De teenloze adelaar

De Fransman Christian Lacroix, alias LAX, lijkt een echt zondagskind. Al heel jong werd hij door zijn vader gestimuleerd van zijn passie zijn beroep te maken. Het was dan ook niet meer dan logisch dat hij de kunstacademie zou doorlopen. Na eerst naam te hebben gemaakt in de reclamewereld wist hij al snel een prominente plaats te verwerven in het mondiale stripcircuit. In 1982 begon zijn carrière als stripauteur echt met het verschijnen van

Ennui mortel

, zijn eerste echte album.

~

Inmiddels zijn we ruim twintig jaar verder en ligt zijn nieuwste album in de winkels, De teenloze adelaar. Achter deze prozaïsche titel gaat een verhaal schuil vol verlangen, wanhoop en heldenmoed. De auteur neemt ons mee naar Frankrijk, begin vorige eeuw. Hier maken we kennis met Amédée, een eenvoudig en bescheiden man. Na zijn diensttijd verdient hij letterlijk de kost als pakezel. Dagelijks beklimt hij het hooggebergte, ijs en weder dienende. En dit alles met maar één doel voor ogen: deelnemen aan de Tour de France, de prestigieuze wielerwedstrijd waarin alleen de echte helden de eindstreep halen. Amédée belooft zichzelf ooit deel uit te maken van het peloton en een etappezege binnen te halen.

Teenloos

Vakkundig wordt de lezer deelgenoot gemaakt van het lief en leed in het bestaan van deze sympathieke dromer. Alles wijst erop dat hij binnenkort zijn droom zal kunnen verwezenlijken. Maar dan slaat het noodlot toe. Tijdens een van zijn tochten door de besneeuwde bergen, komt hij ongelukkig ten val. Op het moment dat hij gevonden wordt, is het leed al geschied. Al zijn tenen zijn bevroren en moeten worden geamputeerd. Een heldenstatus in de Tour de France lijkt verder weg dan ooit.

Wat volgt is een epos over de wilskracht van de geest. Dankzij protheses en een flinke dosis doorzettingsvermogen ziet Amédée toch kans op de fiets te klimmen en het avontuur aan te gaan. Het is niet moeilijk hier parallellen te trekken met levende Tourlegende Lance Armstrong. Het pleit echter voor de auteur dat hij niet gekozen heeft voor een Hollywoodscript. Moeiteloos kan de lezer zich indentificeren met de momenten van ingetogen verdriet en uitbundig geluk, die de hoofdpersonen ten deel vallen. Hierdoor blijft het verhaal geloofwaardig en behoudt het zijn authenticiteit.

~

Duel

De ware kracht van het album zit hem echter niet zozeer in het verhaal maar in de tekeningen. Op indrukwekkende wijze weet Christian Lacroix het duel tussen mens en natuur in beeld te brengen, in de figuur van de onverschrokken renner die zijn eenzame strijd levert tegen zijn rivalen en de weerbarstige elementen. In tegenstelling tot de barokke tekenstijl die veel Franse auteurs zich hebben aangemeten, houdt Lacroix het eenvoudig. Niet alleen de imponerende landschappen, maar ook de karaktervolle personages zijn met een paar welgemikte pennentrekken vormgegeven. Deze ingetogen stijl zorgt ervoor dat het album in zijn geheel mooi in evenwicht blijft.

Met De teenloze adelaar heeft Lacroix een boeiend en sfeervol album afgeleverd. Aan het eind wordt duidelijk dat de lauwerkrans niet alleen de winnaars past. Ons respect en ontzag gaan uit naar alle dapperen die onverschrokken het lot tartten en heilig geloofden in hun missie. Voor hen die dit met succes deden, is er een plaatsje ingeruimd in de wielerannalen. En al die anderen die niet het zoet van de overwinning mochten smaken? Een groot deel van deze mannen is opgelost in de mist der vergetelheid. Maar enkelen van hen leven voor eeuwig voort in verhalen en overleveringen.

Boeken / Fictie

Drieluik over New York en Whitman

recensie: Michael Cunningham - Stralende dagen

Het is onderhand alweer zeven jaar geleden dat we verrast werden door Michael Cunninghams meesterlijke roman The Hours (verfilmd in 2002), die vooral draaide om de Engelse schrijfster Virgina Woolf. Ook in zijn nieuwe roman, Stralende dagen (Specimen Days), staat een literair kopstuk centraal. Dit keer is dat de visionaire Amerikaanse bard Walt Whitman, die als enige erfenis de curieuze dichtbundel Leaves of Grass heeft nagelaten. Terwijl zowel de persoon van Virgina Woolf als haar roman Mrs. Dalloway een integraal onderdeel vormden van The Hours, kun je je niet aan de indruk ontrekken dat Walt Whitman en zijn verzen er vooral bijgesleept zijn om het verhaal van een intellectueel verantwoord randje te voorzien.

Walt Whitman
Walt Whitman

Stralende dagen bestaat uit drie delen die feitelijk elk een afzonderlijke novelle vormen. Het eerste en meest geslaagde deel, In de Machine, is een historisch drama, geschreven volgens het genre van de fantastische literatuur à la Hoffmann en Poe. Het speelt zich af aan het eind van de negentiende eeuw, de tijd van Walt Whitman, en handelt over de twaalfjarige Lucas, wiens gesprekken doorspekt zijn met citaten van Whitman. Nadat zijn broer door een fabrieksongeval om het leven is gekomen, moet Lucas zijn plaats in de fabriek innemen. Alwaar hij onder invloed van het lonkende lied van de machine tot vreemde daden komt.

Simulo

Kinderkruistocht, het tweede deel van Stralende dagen, is geschreven volgens de wetten van de literaire thriller en speelt in het heden. Het gaat over de forensisch psychologe Cat die de gekken van New York aan de lijn krijgt en een verontrustende zelfmoordaanslag niet aan zag komen. Haar onderzoek brengt haar op het spoor van drie verschoppelingen die zijn opgevoed door een vrouw die door hen Walt Whitman genoemd wordt. De roman wordt ten slotte afgesloten met Zoals schoonheid, een sciencefictionverhaal dat zich afspeelt in de toekomst, wanneer de wereld door een nucleaire ramp is getroffen. Het gaat over de reis die de simulo Simon, een biomechanische levensvorm, onderneemt met de Nadiaan Catareen, een buitenaardse.

Walt Whitman

In alle delen duiken drie personen op: een man, een vrouw en een kind, die telkens Simon, Catherine en Lucas (of variaties daarop) heten. Bovendien scandeert er in elk deel één persoon voortdurend op dwangmatige wijze de verzen van Whitman, zonder eigenlijk goed te weten wat er precies mee gezegd wordt. Leaves of Grass is voor deze persoon steeds een soort Torah waaruit voortdurend gereciteerd moet worden. Zo vaak, dat de betekenis van de woorden samenvalt met de klank ervan. Whitmans regels krijgen een haast goddelijke lading, en veranderen in een soort tongentaal:

Hij las het nog eens, en nog eens. En toen sloeg hij het boek dicht om de beeltenis van Walt te kunnen bekijken. Het was een zondige gedachte maar Lucas geloofde dat Walt op God leek, met die goedaardig priemende ogen en de eetbaar lijkende overvloed van zijn baard.

~

Wat deze Walt-God in Stralende dagen dicteert, komt heel dicht bij fundamentalistische terreur. Niet voor niets spelen alledrie de delen zich af in het stadshart van New York, dat niet alleen de inspiratiebron vormde voor de verzen van Whitman, maar dat na 9/11ook veranderde in een gapende terreurwond. Terwijl Whitmans verzen een extatische lofzang vormen waarin de natuurlijke en de machinale krachten samensmelten tot een grote bron van energie, is het lied van Cunningham aanmerkelijk somberder. De stampende machines worden bij hem de sirenen van de dood, het kolkende stadshart verandert in een plaats waar je elk moment kunt worden opgeblazen en de natuur verbleekt tot een chemisch verontreinigd meertje en kunstmatig gekweekt gras. Het New York van Cunningham is vertwijfeld en lijkt zich geen raad meer te weten met de energie die in haar midden opborrelt.

Terreur

Bij Cunningham is er geen sprake van “sterven zal niet zijn zoals u denkt, en gelukkiger bovendien”, zoals Whitman het dichtte. Sterker nog in Stralende dagen wordt er in feite een suggestief verband gelegd tussen Whitmans poëzie en het geweld van de terreur. Het verlangen naar een betere wereld dat uit de verzen van Whitman gedestilleerd zou kunnen worden, lijkt inwisselbaar te worden met het fundamentalisme van de terrorist. Het is aan de lezer om dit verband te interpreteren en vruchtbaar te maken, voor Cunningham lijkt het vooral een kapstok te zijn om zijn verhaal aan op te hangen.

Oude koek

Cunningham stipt de hedendaagse problematiek van de voortdurende dreiging van rampen en terreur aan, maar verzuimt vervolgens om dit thema tot op het bot te doordenken. In plaats daarvan komt hij met een gemakkelijk en betekenisloos sciencefictionverhaal waarin aloude onderwerpen als de identiteit van de kunstmens, het buitenaardse wezen en de mogelijke aanwezigheid van leefbare planeten worden aangesneden. Het is erg oude koek die we hier krijgen voorgeschoteld en hoewel het best te verteren is, had Cunningham hier heel wat meer van kunnen maken. Als hij zijn ‘fantastisch realisme’ niet had laten varen en op de weg van zijn eerste twee novelles was doorgegaan, had hij wellicht een nieuw visioen kunnen scheppen. Een visioen dat duisterder was dan dat van Whitman, maar evenveel spankracht bezat. Helaas moeten we het nu doen met een roman die enkele meesterlijke passages kent, maar als geheel niet helemaal weet te overtuigen.

Boeken

Film als ‘onzuiver’ medium

recensie: Peter Verstraten - Celluloid echo's: Cinema kruist postmodernisme

Bas Blokkers klaagzang in de NRC over de vermeend lege beeldtaal van Quentin Tarantino en Robert Rodriguez zorgde voor een verhitte discussie tussen twee van onze redacteurs. Blokker staat niet alleen in zijn pessimisme: ook een invloedrijke filmhistoricus als Fredric Jameson gelooft dat intertekstualiteit in de postmoderne cinema geen functie meer heeft. Historisch besef heeft volgens hem plaatsgemaakt voor ‘loos eclecticisme’, stijl zonder inhoud.

~

Postmoderne cinema zou ‘blanco’ en goedkoop zijn, terwijl de echt postmoderne film tegenwoordig in een alternatieve traditie in het buitenland (dat wil zeggen: buiten Amerika) gemaakt wordt. Peter Verstraten verzet zich tegen dit idee, niet zozeer door het tegenovergestelde te beweren, maar door kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop de theorieën van de pessimistische critici tot stand zijn gekomen.Verstraten gelooft niet in de gangbare driedeling binnen de cinema van modernisme, avant-garde en postmodernisme, en evenmin in de vermeende ontwikkeling van realisme – modernisme – postmodernisme, zoals die in de literatuur wel plaatsgevonden heeft.

Onzuiver

Verstratens uitgangspunt daarbij is dat film van nature een ‘onzuiver’ medium is, omdat cinema al in de zwijgende periode beïnvloed werd door zowel ‘hoge’ kunst (opera) als ‘lage’ (sketches, cartoons). De scheidslijn tussen amusement en kunst is in de cinema volgens hem dus per definitie afwezig. Tegen die achtergrond, stelt hij, heeft het postmodernisme de film “gekruist”. Verstraten ziet een gelaagdheid in de postmoderne film die tot een veel genuanceerder beeld leidt dan de historici en critici aangeven. De auteur staaft zijn beweringen met de bespreking van een enorm corpus aan films uit de afgelopen twee decennia, die alle uitzonderingen zijn op de theorieën van Jameson en zijn aanhangers.

~

Venijn

Verstraten plukt schijnbaar moeiteloos voorbeelden uit de moderne filmgeschiedenis en trekt onverwachte parallellen. Hij bespreekt op fascinerende wijze de functie van fotografie in de cinema door auteursklassiekers als Blow-up en Alphaville naast Hollywoodsuccessen als Blade Runner en Minority Report te leggen (zonder daarbij overigens een kwalitatief onderscheid te maken). Om nog maar een willekeurige greep te doen uit het behandelde corpus: de homoseksuele implicaties van Tarantino’s Pulp Fiction, Jordans Interview with the Vampire en Haynes’ Poison komen uitgebreid aan bod.

Het vermogen van Verstraten om analytische overeenkomsten in de schijnbaar meest uiteenlopende films te vinden is een groot pluspunt van Celluloid echo’s. Van E.T. via Twelve Monkeys naar Eyes Wide Shut, van Angel Heart naar Total Recall: de auteur maakt de meest plausibele thematische en stilistische vergelijkingen. Zo beargumenteert hij in een uitgebreid hoofdstuk dat er meer schuilt in de neo-noir films die Jameson over het algemeen zo verguist. Verstraten ontwaart (in navolging van een aantal andere auteurs) een “ideologisch venijn” in de schommeling tussen ernst en ironie die films als Blue Velvet en Von Triers Europa kenmerkt. Dit ideologische venijn geeft zulke films een effect van onbehagen mee, dat ontbreekt in vergelijkbare titels als After Hours en Miller’s Crossing, zo laat Verstraten aan de hand van een overtuigende vergelijking tussen de films zien.

~

Gedetailleerd

De grootste verdienste van Celluloid echo’s is gelegen in een schat aan interessante interpretaties en analyses van uiteenlopende films. Verstraten beperkt zich gelukkig niet tot blockbusters, maar haalt net zo lief minder bekende films aan. Hij beschikt over een superieure filmkennis en een imposant inzicht, die van het boek een zeer interessante en relevante studie maken. Lang niet iedere behandelde film staaft Verstratens stellingen; een aantal ervan bevestigt zelfs eerder Jamesons theorie. Dat is een van de redenen waarom het zo moeilijk is om in deze zee van analyses en ideeën het uitgangspunt van het boek niet uit het oog te verliezen. Andere mankementen zijn de bijzonder brede opzet, de soms overweldigend gedetailleerde analyses, en een gebrek aan terugkoppeling naar de hoofdlijnen van Verstratens standpunten.

Verder blijft het onduidelijk waarom Verstraten wel zeer uitgebreid ingaat op een film als Lynchs Blue Velvet, terwijl elke vermelding van diens Lost Highway (toch bij uitstek een film voor een postmoderne analyse) ontbreekt. Er missen meer interessante en voor de hand liggende films: Romaneks One Hour Photo, De Palma’s Raising Cain (zijn Blow Out krijgt wel veel aandacht), het gehele oeuvre van Alejandro Amenabar, en dan met name het internationaal succesvolle Abre los Ojos. Die laatste ontbreekt misschien omdat in Verstratens boek de nadruk ligt op Amerikaanse cinema (moderne Europese films krijgen vooral in het uitgebreide notenapparaat aandacht en Aziatische films ontbreken geheel). Om als betoog te kunnen overtuigen is Celluloid echo’s veel te gedetailleerd en te breed van opzet, maar dat er wel degelijk meer achter de door sommigen verguisde postmoderne films schuilgaat dan mooie plaatjes en inhoudsloze verwijzingen, staat dankzij Verstratens studie buiten kijf.

Kunst / Expo binnenland

Amateurs in het museum

recensie: IJzersterk + steengoed

Dat ‘amateur’ gelijk staat aan ‘liefhebber’, wordt duidelijk als je kijkt naar de tijd en energie die sommige van hen in hun passie steken. Dat geldt niet alleen voor de zaterdagamateurs van het plaatselijke voetbalelftal, maar ook voor de vele amateurfotografen die ons land rijk is. Momenteel schenkt het Nederlands fotomuseum (Rotterdam) middels de tentoonstelling IJzersterk + steengoed voor het eerst aandacht aan het werk van amateur-fotografen in een thematische samenhang. Het onderwerp: ‘industriele architectuur’.

Toon Jacobs, Fabriekshal op scheepswerf De Groot & Van Vliet 1993
Toon Jacobs, Fabriekshal op scheepswerf De Groot & Van Vliet 1993

De Stichting Beeldende Amateurkunst (SBA) en het Nederlands fotomuseum namen in 2002 het initiatief tot de tentoonstelling IJzersterk + steengoed. Dit naar aanleiding van de uitreiking van de Erasmusprijs, die dat jaar aan het Duitse fotografenechtpaar Bernd en Hilla Becher werd toegekend voor hun belangwekkende fotografische oeuvre over industriële architectuur. Amateur-fotografen uit het hele land werden verzocht hun foto’s van industriële bouwwerken op te sturen. Uit deze inzendingen werd een selectie gemaakt door Herman Hoeneveld, Linda Roodenburg en Frido Troost. Die keuze is nu te bezichtigen in het Fotomuseum.

Start

De expositie IJzersterk + steengoed betekent voor het Fotomuseum het startpunt van een nieuwe benadering ten aanzien van de amateur-fotografie. Het museum wil meer inzicht krijgen en verschaffen in de wereld van de amateur-fotografen. Hiervoor heeft men onderzoeker dr. Ellen Tops gevraagd die wereld in kaart te brengen en aanbevelingen te doen voor activiteiten. De huidige expositie is de aftrap van het nieuwe programma. Hierbij kunnen we denken aan lezingen, debatten excursies en internetpagina’s voor amateur-fotografen.

Ad Karman, Sluishuisje bij Zuidwillemsvaart, tussen Den Bosch en Nederweert 1996.
Ad Karman, Sluishuisje bij Zuidwillemsvaart, tussen Den Bosch en Nederweert 1996.

Tweeledig

De tentoonstelling IJzersterk + steengoed bevindt zich in de kleine zaal van het museum. Op vier wanden van ongeveer vijf meter breed en op drie displaytafels moet het allemaal gebeuren. Veel te weinig ruimte om de 240 foto’s tentoon te stellen die in het bijbehorende boek zijn opgenomen. In de zaal hangt dan ook hooguit de helft, terwijl de overige foto’s in het boek niet onderdoen voor de foto’s die nu worden getoond. Bovendien bevat het boek een aantal interviews met de fotografen waarin gevraagd wordt naar de beweegredenen om bepaalde industriële architectuur objecten te fotograferen. Deze achtergrondinformatie geeft een extra dimensie aan de foto’s; informatie die in de zaal ontbreekt. Aan de ene kant hebben we dus een prachtig document in de vorm van een mooi thematisch boek met achtergrondinformatie, aan de andere kant is er de kleine zaal met een selectie van de selectie. De meerwaarde zit hem duidelijk in het boek. Wil het museum zijn plannen met de amateur-fotografie kracht bij zetten, dan moet het niveau van de tentoonstellingen wel drastisch omhoog.

Maar afgezien van de gebrekkige ruimte die de tentoonstelling krijgt, wordt duidelijk dat hier mensen met liefde en aandacht voor ons industriële erfgoed aan het fotograferen zijn geslagen. Van de drukke, overvolle foto’s van Hans Sinnecker tot de haast steriele details van Martin Brugmans, het zijn allemaal afbeeldingen die door professionele liefhebbers zijn vastgelegd op de gevoelige plaat. Van de stylistische foto’s van Henk Filippo tot de ‘vinger-voor-de-lens’ kiekjes van Sebastiaan Smetsers. Ze stralen één voor één een bevlogenheid uit die aanstekelijk werkt. Van de interieurs van Toon Jacobs tot de huisjes van Ad Karman, ieder heeft zijn eigen visie op de industriële architectuur. En deze verscheidenheid maakt IJzersterk + steengoed tot een geslaagd project.

IJzersterk + steengoed. Amateurs fotograferen industriële bouwwerken
Nai Uitgevers i.s.m. SBA en het Nederlands fotomuseum
€ 25,00
240 pagina’s
ISBN 90 5662 434 2

Boeken / Fictie

Worst onder het naziregime

recensie: Uwe Timm - De ontdekking van de curryworst

In Duitsland verschijnen steeds meer boeken waarin de Tweede Wereldoorlog in een nieuw, kritisch daglicht wordt gezet. De romans van Uwe Timm zijn hier een goed voorbeeld van. Na het succesvolle Mijn broer bijvoorbeeld laat Timm met zijn nieuwste boek De ontdekking van de curryworst wederom zijn licht schijnen over het Nazi-regime van Duitsland. Hij vertelt het verhaal van een levenslustige vrouw die aan het einde van de oorlog vecht tegen honger en eenzaamheid. Een zwaar onderwerp, desondanks is De ontdekking van de curryworst een luchtig boek, waarin de toevallige uitvinding van de curryworst centraal staat.

~

De verteller bezoekt in een bejaardentehuis een vrouw, Lena Brücker, die jarenlang een kraam in Hamburg had waar de ik-persoon en zijn vader altijd curryworst aten. De verteller is er van overtuigd dat deze mevrouw Brücker de ontdekster is van de curryworst. In antwoord op de vraag of dit klopt begint de vrouw te vertellen over de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog. Haar verhaal gaat vooral over een marinier genaamd Bremer, die na een nacht met Lena besluit niet terug te keren naar het front en zichzelf daarmee tot deserteur maakt. Hij duikt onder in het huis van Lena Brücker en deze relatie leidt tot de ontdekking van de curryworst.

Folklore

Niet veel Nederlanders zullen het weten (ik had voorheen in ieder geval geen idee), maar in Duitsland is curryworst nagenoeg een traditioneel gerecht. Het ware verhaal van de curryworst begint in 1949, bij de Berlijnse snackbar-exploitante Herta Heuwer. De populariteit die de worst sindsdien heeft genoten leidde zelfs tot een curryworst-museum. Uwe Timm herschreef het levensverhaal van de worst en zette het relatief onbelangrijke geschiedenisfeit tegenover de wereldveranderende val van het nazi-regime. Dit contrast levert een boek op dat de lezer weet te vermaken, en tegelijkertijd een scherp beeld schetst van het verraad en verzet in het tegen armoede vechtende Hamburg van 1945. Timm laat op een simpele manier zien hoe de Duitsers langzaamaan beginnen met de opbouw van hun land; eerst onder de nazi’s, later onder leiding van de Britten.

Op bezoek bij oma

Bij het lezen van De ontdekking van de curryworst bekruipt je het gevoel dat je echt bij een oude vrouw op bezoek bent. Het personage Lena Brücker spreekt in korte zinnen en dit past perfect bij haar persoonlijkheid: bondig, rechtdoorzee en zonder poespas. Andere voordelen van deze schrijfstijl zijn het gemak waarmee je het verhaal leest en de geloofwaardigheid die het geheel krijgt. De normale mensen in De ontdekking van de curryworst spreken ook een normale taal. Een mooi voorbeeld waarin de personages goed uit de verf komen als Duitse individuen is een korte passage waarin ze kennis nemen van de concentratiekampen.

Makkelijk en luchtig

Ondanks het onderwerp is De ontdekking van de curryworst geen deprimerend boek. Het is juist luchtig, omdat de personages niet emotioneel reageren bij elke gebeurtenis, maar gewoon hun werk doen om zo te overleven. Het is een kort boek dat makkelijk geschreven is en dat het verdient om in één ruk uitgelezen te worden.

Boeken / Fictie

Eigenzinnig, maar triest

recensie: Willem Jansen - Triest!

Zwarte zwaarmoedigheid, vermengd met rasecht pessimisme. De titel van het debuut van Willem Jansen, Triest!, is zeker toepasselijk. Jansen heeft, naar eigen zeggen, bijna dertig jaar aan zijn verhalenbundel geschreven voor hij deze in eigen beheer liet uitgeven.

Triest!

, waarin vijf korte verhalen zijn gebundeld, is een selectie uit zijn werk.

~

De hoofdpersonen uit Triest! lijden aan een slecht zelfbeeld, wat de verhalen hun donkere karakter geeft. Ze zijn, op een enkele uitzondering na, ontevreden met hun leven, ze beseffen dat ze nodeloos klagen, maar weten (of menen) tegelijkertijd dat ze niet in staat zijn om daar iets aan te doen.

Doelloos

Vijf verhalen, waarbij steeds één welgekozen woord de titel vormt. Diep is een verhaal zonder doel. De hoofdpersoon gaat overdag naar zijn werk en komt ’s avonds weer naar huis, terwijl hij af en toe voorzichtig uit zijn schulp probeert te komen, maar uiteindelijk weinig uitvoert. In Hut staat een scheepskapper op zijn eerste bootreis centraal. De hoofdpersoon in Lucht slaagt er ondanks de meest vreemde beschouwingen toch nog in contacten te leggen, waarbij die beschouwingen en verzinsels het grootste deel van het verhaal vormen. Slag gaat over een man die zich langzaam meer thuis gaat voelen in zijn leven. Seinstoring is een lang betoog tegen bus- en treinreizen, waarbij de lezer rechtstreeks aangesproken wordt, met een nog warriger zinsbouw en een nog onsamenhangender verhaal dan de rest van de vertellingen.

Eigen stijl

Op de site van Gigaboek zegt Willem Jansen zelf over zijn werk:

Alsof ik geen eigen stijl heb, geen eigen geluid, dacht het toch wel na meer dan twintig jaar, bijna dertig zelfs, oefenen en krabbelen. Dan is er toch wel iets van patronen en routine ontstaan in dat geschrijf van mij. Als ik zo onbescheiden mag zijn, door die enorm lange oefenperiode klinkt in Triest! een echt nieuw geluid in de Nederlandse literatuur. Niks geen na-aperij, geheel oorspronkelijk en verfrissend.

In een ding heeft Willem Jansen gelijk: hij heeft een eigenzinnige stijl. Over de vraag of deze stijl verfrissend is, kunnen de meningen echter nogal verschillen. Jansens stijl is vrij chaotisch, met komma’s op vreemde plaatsen en vaak een opvallende afwezigheid van vraagtekens. Er zijn weinig fouten in zijn bundel aan te wijzen (hoewel een zin als “Ik hoop dat het beter met ze zal vergaan” niet thuishoort in een literaire bundel), maar toch voelt het alsof er iets niet klopt. Vooral de zinnen waarin de personages zelf aan het woord zijn, doen vaak vreemd aan. (“Ik heb er over nagedacht, tot tumor aan toe, methoden die het dragelijk zouden maken voor een tijdje dan.”) Vooral in Diep, Lucht en Seinstoring zijn hele stukken tekst verschrikkelijk onsamenhangend, zodat de lezer de draad van het verhaal gemakkelijk kwijt raakt.

~

De sfeer

Willem Jansen zet consequent een pessimistische sfeer neer. Hij is goed in staat de gevoelens van zijn hoofdpersonen neer te zetten. Op het gebied van beschrijvingen van situaties en omgevingen doet hij het evenmin slecht, hoewel ze soms ietwat te langdradig zijn. Het probleem is dat Willem Jansen dat pessimisme te ver doorvoert. Zijn personages zijn te passief, meer daadkracht zou geen van hen kwaad doen. Álles en íedereen ademt dezelfde pessimistische sfeer uit, zodat deze te nadrukkelijk in het boek aanwezig is.

Stank

Buiten zijn voorliefde voor pessimisme, heeft Willem Jansen ook iets met stank. In ieder verhaal wijdt hij daar op zijn minst een passage aan, variërend van enkele zinnen tot een halve pagina. In Hut zijn het de hoofden van de officieren die een onaangename geur verspreiden, in Slag is het de vriendin van een collega. Ook schrijven hoofdpersonen de voorwerpen in hun directe omgeving meermalen in termen van verrotting. Deze motieven versterken de zwartgallige atmosfeer in het boek.

Lichtpuntjes

Zelfs in Triest! zijn er gradaties in pessimisme. Zo nemen de hoofdpersonen in Hut en Slaghun eigen leven meer in handen dan de hoofdpersonen in de overige verhalen, die feitelijk geleefd worden door hun omgeving. In deze verhalen zit ook meer verhaallijn. Het begin- en eindpunt zijn beter afgebakend, en in tegenstelling tot met name Diep gebeurt er ook inderdaad iets. Deze beide verhalen zijn aan te wijzen als de lichtpuntjes in de bundel.

Al met al stemt deze verhalenbundel niet erg vrolijk. Er zijn echter boeken met positievere titels op komst, dus er is hoop: Vita Nova en Helder Leven, respectievelijk te verschijnen in januari 2006 en midden 2006.

Te bestellen via Gigaboek

Kunst / Expo binnenland

Weg met de vertrutting!

recensie: Dutch Pop Art & The Sixties

Dutch Pop Art & The Sixties in het Cobra Museum geeft een uniek tijdsbeeld van de jaren zestig, met Pop Art als belangrijkste internationale kunststroming. Naast werk van Nederlandse kunstenaars is er ook kunst te zien van Pop Art-iconen zoals Andy Warhol, Christo en Roy Lichtenstein.

Mimmo Rotella, Marilyn, 1962, decollage, 133 x 94 cm, coll. Becht, Naarden.
Mimmo Rotella, Marilyn, 1962, decollage, 133 x 94 cm, coll. Becht, Naarden.

Begin jaren zestig ontstond in de VS en Europa tegelijkertijd de internationale Pop Art beweging. Deze wordt gekenmerkt door het afbreken van de grenzen tussen hoge en lage cultuur en een positieve benadering van de wereld. Kunstenaars experimenteerden met verschillende materialen en nieuwe kunstvormen, waaronder video en happenings. Massamedia en aspecten van de industriële maatschappij gelden als inspiratiebronnen voor de nieuwe kunst. De omwenteling beperkte zich niet alleen tot de kunst, maar strekte zich ook uit tot andere gebieden. In ‘Dutch Pop Art & The Sixties’ worden de kunstwerken daarom afwisselend getoond met Nederlandse mode, design, muziek, film, fotografie, reclame en verpakkingen uit de jaren zestig. Hierdoor ontstaat een tijdsbeeld van één van de meest roerige, sprankelende en bevrijdende periodes in het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog.

Dutch Pop Art?

Is er in Nederland dan een heuse Pop Art beweging geweest? Nee. Maar hoewel in Nederland geen sprake was van een officiële Pop Art stroming, is er toch een groep eigenzinnige eenlingen die geïnspireerd raakte door de mentaliteit van de internationale Pop Art. Inhoudelijk verschilden ze echter van de Amerikaanse Pop Art door hun gebruik van humor, hun sociale bewogenheid en hun hang naar kitsch. Uit interviews met een aantal van de exposerende kunstenaars blijkt ook dat ze de Pop Art niet hebben ervaren als een allesoverheersende kunststroming. Ieder lijkt voor zich gefascineerd te zijn geweest door de nieuwste ontwikkelingen binnen de kunstwereld. Er bestonden echter wel contacten met kunstenaars uit het buitenland.

Jacques Frenken, Crucifix / Target, 1966, assemblage, 133 cm, coll. Museum voor Religieuze Kunst, Uden.
Jacques Frenken, Crucifix / Target, 1966, assemblage, 133 cm, coll. Museum voor Religieuze Kunst, Uden.

Gustave Asselbergs, Woody van Aamen, Daan van Golden, Rik van Bentum, Jan Cremer, Wim T. Schippers en nog wat anderen verzetten zich tegen de Nederlandse vertrutting en burgerlijkheid door humoristisch werk te maken met een ernstige ondertoon. Voorbeelden hiervan zijn Sex O’Clock van Woody van Amen en Crucifix/Target van Jacques Frenken. Beiden stellen zich in hun werk kritisch op tegenover de maatschappij.

Uitblinker

De grote uitblinker op deze tentoonstelling is Wim T. Schippers. Zijn werk getuigt van originaliteit, engagement en veel humor. Legendarisch is zijn happening in 1961 waarbij hij een flesje limonade-gazeuse leeggiet in de zee bij Petten. De krantenberichten uit die tijd maken duidelijk dat deze happening uiterst geslaagd was in het trappen tegen de Hollandse hokjesgeest. Ook Schippers’ kunstwerken maken indruk. Geen hapsnapwerk of zeer Amerikaans georiënteerde kunst, maar goed doordachte kunst met een duidelijke onderliggende betekenis. Alles wat hij maakt is een aanklacht tegen de hokjesgeest, en doet een oproep aan de verbeeldingskracht van de toeschouwer.

Tom Wesselmann, Great American Nude 25, 1962, olieverf op doek, acryl, papier,folie, linoleum, stof op board, 122 x 122 cm, particuliere collectie België.
Tom Wesselmann, Great American Nude 25, 1962, olieverf op doek, acryl, papier,folie, linoleum, stof op board, 122 x 122 cm, particuliere collectie België.

Consumptiemaatschappij

De mix van kunst met mode, design, film et cetera maakt deze tentoonstelling de moeite waard. Zo wordt op een leuke manier inzichtelijk gemaakt hoe de maatschappij in de jaren zestig een enorme ontwikkeling doormaakte. De eerste mens op de maan, het gebruik van plastic, de opkomst van televisie, kortom het ontstaan van de consumptiemaatschappij, bracht een grote omwenteling teweeg. Geen wonder dat de kunstenaars hierop reageerden. Toch lijkt een deel van het tentoongestelde werk te veel op de welbekende Amerikaanse voorbeelden waardoor een eigen identiteit ontbreekt. Het gaat misschien wat ver om het werk van deze kunstenaars over één kam te scheren en er het Dutch Pop Art-label op te plakken.

Muziek / Album

Baby Black

recensie: Frank Black - Honeycomb

Pixies-adepten opgelet. Frank Black-fans beware! Want het piepjonge muzikale kind van ‘the hardest working man in alternative showbizz’ is geboren. De naam: Honeycomb. Echter, baby Honeycomb is eigengereid. Het meest recente kindje-Black ziet er in eerste instantie niet zo uit als je van Black zou verwachten.

~

Staat materiaal van deze kale corpulente componist al jarenlang garant voor hoekig en vreemd, voor schreeuwerij en voor ruwe ongepolijste diamanten-rock, hier ging Frank Black (van de Pixies inderdaad) overduidelijk vreemd om een liefdesbaby op de wereld te zetten. Honeycomb is in niets (hooguit een enkele softe solosong daargelaten) vergelijkbaar met de geijkte muzikale Frank Black-karakteristieken. Want deze nieuwe plaat brengt countryrock. Overduidelijk een grote wens van hem, de bevlogenheid spat er af. Veelal zijn het mid-tempo’s en ballades, mét een kop en een staart. Maar zónder rafelige riffs en zonder speenvarkengekrijs. Feitelijk zonder ‘Herrie’. ‘But does he fuckin’ pass the music test?’, zult u zich hardop afvragen. Ik kan niet anders dan tweeledig antwoorden.

Enerzijds moet ik antwoorden: nee. Dus als u de Pixies al jaren gewend bent en eigenlijk enkel maar Pixies wil? Als u Black solo af en toe best wel kan pruimen maar veel vaker toch liever teruggrijpt naar de Pixies-tijd? Dan vindt u dit niets. Helemaal niets. Dan denkt u bij negen van de tien nummers: doooor-spoeeee-lèee! Saaaai!!! Heeft u de Pixiaanse oogkleppen op, dan staat Honeycomb u absoluut niet aan. Dan draait u Bossanova nog een keer en wacht rustig op dat nieuwe Pixies-album. Dat kan. Dat is een keuze.

Wegen naar het muzikale Rome

Maar na een aantal Honeycomb-luisterbeurten komt de andere helft van mijn tweeledige antwoord om de hoek zetten. Dan antwoord ik u volmondig ‘ja’ op bovengestelde vraag. Dus als u er voor open staat dat de artiest Frank Black (gelukkig!) vernieuwend bezig is, dan kunt u Honeycomb vast waarderen. Als u weet dat er meerdere goed geplaveide wegen naar het muzikale Rome leiden, dan gaat u deze plaat absoluut niet uit de weg. En vervolgens móet u toegeven, Black houdt compositorisch gezien zeker de aandacht vast. Toegegeven, het stemgeluid is her en der minder grillig dan anders. Dat maakt het soms wat saai en eentonig. Maar als u zich daar allang (lees: sinds 1987) bij neer hebt neergelegd en als u ook van de schoonheid van een ietwat onvaste stem kan genieten, dan is er werkelijk niets aan de hand. Als u het ook niet erg vindt dat er wat, overigens buitengewoon goed uitgevoerde, covers (Dark End of the Street, Sunday Sunny Mill Valley Groove Day) op een album staan, dan gaat u deze verstilde schoonheid erg snel waarderen. En fuck it, hij durft tenminste. Daar verdient Frank Black sowieso credits voor. Toch?

Groeit als kool

Dus waardeert u deze samenwerking met het (grootse!) bandcollectief (onder andere Spooner Oldham, Buddy Miller, Steve Cropper, Anton Fig en Dan Penn), dan zou ik adviseren: luister vooral eens vaker naar deze plaat om dan uiteindelijk uw definitieve oordeel te vellen. Dan geniet u al snel van de tekstuele en muzikale liefdesverklaring aan vrouw Violet. Dan houdt u van het lekker loslopende Lone Child, dan luistert u graag naar het relaxte Honeycomb, of naar het Eagles-achtige Atom in my heart. Ambivalent baby’tje kortom, die Honeycomb-spruit. Besef wel, baby’s zijn vlak na de geboorte vrijwel altijd lelijk. Gunt u uw Honeycomb de kans om volwassen te worden? Die van mij groeit in ieder geval als kool.

Film / Films

Schatten en verderf in de woestijn

recensie: Sahara

.

~

Je zou Sahara kunnen zien als een Kameleon voor volwassenen. De kids gaan naar het tweede deel van de Friese tweeling, en pa en ma naar Sahara. In beide films kan er gelachen worden, komen er kwajongens in voor en moet er een probleem worden opgelost. Vooruit, dit is een extreme vergelijking, maar hij is wel nodig om je een idee te geven dat het niveau van deze film niet superhoog is: hij is gewoon vermakelijk.

Tempo

Het verhaal van deze film, dat gebaseerd is op boeken van Clive Cussler over beroepsavonturier Dirk Pitt, bestaat uit twee delen. Pitt (Matthew McConaughey), zoekt naar een schat terwijl arts Eva (Penélope Cruz) probeert te achterhalen wat de bron is van een dodelijke ziekte in Afrika. Uiteraard kruisen deze personen elkaars pad. Beide verhalen worden in het begin goed neergezet en mede door het hoge tempo van de film zit je er al snel in. Tot op een gegeven moment de spanning en het avontuur wat wegzakken, en naar het eind toe de verhaallijnen wat snel worden afgewerkt, wat een ontevreden gevoel geeft.

~

De meest wilde fantasieën zijn in het script uitgewerkt, dus de film gaat regelmatig over the top. Op een gegeven moment merk je ook dat er meer nadruk ligt op de grappen dan op het avonturenverhaal zelf. Dat zorgt voor een vreemde combinatie, want hoe serieus moet je de film nog nemen? Dat Sahara niet verzandt in een flauwe komedie is vooral te danken aan de acteurs, die eruit zien alsof ze echt in de woestijn thuis horen. Al zou je kunnen twijfelen over de beeldschone Penélope Cruz, die je niet meteen in zo’n zandbak zou verwachten. Zij is dan ook nodig om de liefde te laten kriebelen. Andere hoofdrollen zijn weggelegd voor Matthew McConaughey en Steve Zahn, die soms stoer, dan weer schattig als echte avonturiers door het beeld zoeven. Zij leggen allen hun ziel en zaligheid in deze film.

Avonturenfilm of komedie

Uiteraard roept een titel als Sahara natuurlijk meteen beelden bij je op. Landschappen die je gelukkig ook genoeg in de film terug ziet en die mooi in beeld zijn gebracht. Mede daardoor en dankzij de goede acteerprestaties geen onvoldoende voor deze wat vreemde avonturenfilm, waarvan je op een gegeven moment niet meer zo goed weet wat je er nou mee aan moet. Het was al stukken beter geweest als de makers duidelijker voor een genre hadden gekozen: een avonturenfilm of een komedie. Een kleine mix is zeker niet verkeerd, maar heeft in deze film niet de uitwerking gehad die hij had moeten hebben. Verder hadden de scriptschrijvers eigenlijk meer moeten durven kiezen voor één verhaallijn, want nu mis je een echt krachtig uitgewerkt verhaal en blijft het bij een vermakelijke, luchtige film.