Boeken

Film als ‘onzuiver’ medium

recensie: Peter Verstraten - Celluloid echo's: Cinema kruist postmodernisme

Bas Blokkers klaagzang in de NRC over de vermeend lege beeldtaal van Quentin Tarantino en Robert Rodriguez zorgde voor een verhitte discussie tussen twee van onze redacteurs. Blokker staat niet alleen in zijn pessimisme: ook een invloedrijke filmhistoricus als Fredric Jameson gelooft dat intertekstualiteit in de postmoderne cinema geen functie meer heeft. Historisch besef heeft volgens hem plaatsgemaakt voor ‘loos eclecticisme’, stijl zonder inhoud.

~

Postmoderne cinema zou ‘blanco’ en goedkoop zijn, terwijl de echt postmoderne film tegenwoordig in een alternatieve traditie in het buitenland (dat wil zeggen: buiten Amerika) gemaakt wordt. Peter Verstraten verzet zich tegen dit idee, niet zozeer door het tegenovergestelde te beweren, maar door kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop de theorieën van de pessimistische critici tot stand zijn gekomen.Verstraten gelooft niet in de gangbare driedeling binnen de cinema van modernisme, avant-garde en postmodernisme, en evenmin in de vermeende ontwikkeling van realisme – modernisme – postmodernisme, zoals die in de literatuur wel plaatsgevonden heeft.

Onzuiver

Verstratens uitgangspunt daarbij is dat film van nature een ‘onzuiver’ medium is, omdat cinema al in de zwijgende periode beïnvloed werd door zowel ‘hoge’ kunst (opera) als ‘lage’ (sketches, cartoons). De scheidslijn tussen amusement en kunst is in de cinema volgens hem dus per definitie afwezig. Tegen die achtergrond, stelt hij, heeft het postmodernisme de film “gekruist”. Verstraten ziet een gelaagdheid in de postmoderne film die tot een veel genuanceerder beeld leidt dan de historici en critici aangeven. De auteur staaft zijn beweringen met de bespreking van een enorm corpus aan films uit de afgelopen twee decennia, die alle uitzonderingen zijn op de theorieën van Jameson en zijn aanhangers.

~

Venijn

Verstraten plukt schijnbaar moeiteloos voorbeelden uit de moderne filmgeschiedenis en trekt onverwachte parallellen. Hij bespreekt op fascinerende wijze de functie van fotografie in de cinema door auteursklassiekers als Blow-up en Alphaville naast Hollywoodsuccessen als Blade Runner en Minority Report te leggen (zonder daarbij overigens een kwalitatief onderscheid te maken). Om nog maar een willekeurige greep te doen uit het behandelde corpus: de homoseksuele implicaties van Tarantino’s Pulp Fiction, Jordans Interview with the Vampire en Haynes’ Poison komen uitgebreid aan bod.

Het vermogen van Verstraten om analytische overeenkomsten in de schijnbaar meest uiteenlopende films te vinden is een groot pluspunt van Celluloid echo’s. Van E.T. via Twelve Monkeys naar Eyes Wide Shut, van Angel Heart naar Total Recall: de auteur maakt de meest plausibele thematische en stilistische vergelijkingen. Zo beargumenteert hij in een uitgebreid hoofdstuk dat er meer schuilt in de neo-noir films die Jameson over het algemeen zo verguist. Verstraten ontwaart (in navolging van een aantal andere auteurs) een “ideologisch venijn” in de schommeling tussen ernst en ironie die films als Blue Velvet en Von Triers Europa kenmerkt. Dit ideologische venijn geeft zulke films een effect van onbehagen mee, dat ontbreekt in vergelijkbare titels als After Hours en Miller’s Crossing, zo laat Verstraten aan de hand van een overtuigende vergelijking tussen de films zien.

~

Gedetailleerd

De grootste verdienste van Celluloid echo’s is gelegen in een schat aan interessante interpretaties en analyses van uiteenlopende films. Verstraten beperkt zich gelukkig niet tot blockbusters, maar haalt net zo lief minder bekende films aan. Hij beschikt over een superieure filmkennis en een imposant inzicht, die van het boek een zeer interessante en relevante studie maken. Lang niet iedere behandelde film staaft Verstratens stellingen; een aantal ervan bevestigt zelfs eerder Jamesons theorie. Dat is een van de redenen waarom het zo moeilijk is om in deze zee van analyses en ideeën het uitgangspunt van het boek niet uit het oog te verliezen. Andere mankementen zijn de bijzonder brede opzet, de soms overweldigend gedetailleerde analyses, en een gebrek aan terugkoppeling naar de hoofdlijnen van Verstratens standpunten.

Verder blijft het onduidelijk waarom Verstraten wel zeer uitgebreid ingaat op een film als Lynchs Blue Velvet, terwijl elke vermelding van diens Lost Highway (toch bij uitstek een film voor een postmoderne analyse) ontbreekt. Er missen meer interessante en voor de hand liggende films: Romaneks One Hour Photo, De Palma’s Raising Cain (zijn Blow Out krijgt wel veel aandacht), het gehele oeuvre van Alejandro Amenabar, en dan met name het internationaal succesvolle Abre los Ojos. Die laatste ontbreekt misschien omdat in Verstratens boek de nadruk ligt op Amerikaanse cinema (moderne Europese films krijgen vooral in het uitgebreide notenapparaat aandacht en Aziatische films ontbreken geheel). Om als betoog te kunnen overtuigen is Celluloid echo’s veel te gedetailleerd en te breed van opzet, maar dat er wel degelijk meer achter de door sommigen verguisde postmoderne films schuilgaat dan mooie plaatjes en inhoudsloze verwijzingen, staat dankzij Verstratens studie buiten kijf.