Kunst / Expo binnenland

De hand van God in 89 schetsen

recensie: Michelangelo

Ooit lagen ze samen op zijn werktafel: Michelangelo’s studie voor Adam en zijn schets voor de hand van God, gemaakt voor het beroemde fresco in de Sixtijnse kapel in Rome. Ze kwamen terecht in twee verschillende collecties. Nu – ruim vierhonderd jaar later – zijn ze eindelijk weer samen en zijn ze samen met tientallen andere tekeningen van de veelzijdige kunstenaar te bezichtigen in Teylers Museum in Haarlem.

Studie voor Adam (Schepping van Adam), ca. 1511. Rood krijt. The British Museum, Londen
Studie voor Adam (Schepping van Adam), ca. 1511. Rood krijt. The British Museum, Londen

Michelangelo werd geroemd om zijn gedrevenheid en creativiteit, maar was berucht om zijn eigenzinnige karakter en zijn ruzies met de toenmalige paus. Hij was ook een zeer achterdochtig man en vertrouwde niemand, omdat hij doodsbang was dat men zijn werk zou imiteren. Daarnaast hield hij graag de mythe in stand dat het werk hem geen enkele moeite kostte en het als vanzelf uit zijn pen stroomde. Daarom vernietigde hij bijna al zijn schetsen en zijn er van de tienduizenden studies die hij gemaakt moet hebben nog maar zeshonderd schetsbladen bewaard gebleven. Deze expositie met 89 tekeningen is samengesteld uit de de tekeningencollecties van drie beroemde musea: het British Museum in Londen, het Ashmolean Museum in Oxford en Teylers Museum in Haarlem. Een unieke tentoonstelling waarin we inzicht krijgen in het ontwerpproces van de meester uit de Italiaanse Rennaisance.

Il Divino


Michelangelo Buonarroti (1475-1564) was een homo universalis. De beeldhouwer, schilder, architect en dichter heeft duizenden tekeningen, schetsen en ontwerpen gemaakt. Hij wordt beschouwd als het grootste genie van de Renaissance en werd zelfs al tijdens zijn leven betiteld als ‘Il Divino’: de goddelijke.

Studies voor hoofd en armen van Arman, 1511-1512. Rood krijt met sporen van zwart krijt. Teylers Museum, Haarlem
Studies voor hoofd en armen van Arman, 1511-1512. Rood krijt met sporen van zwart krijt. Teylers Museum, Haarlem

Michelangelo verlegde met zijn vernieuwende ideeën de grenzen van de kunst en dit werd zeer gewaardeerd in de Renaissance. Het bijzondere was dat hij de natuur niet exact weergaf, maar dat hij de werkelijkheid naar zijn hand zette. Zijn schetsen laten zien dat hij zijn figuren soms in bijna onmogelijke lichaamshoudingen tekende om ze zo veel meer zeggingskracht te geven. Toch wist hij dit zo overtuigend te brengen dat deze houdingen op de toeschouwer heel natuurlijk overkomen. Hieruit blijkt dan ook zijn uitzonderlijke technische vaardigheid met inkt, krijt en loodstift.

Het ideale lichaam


Michelangelo stelde alles in dienst van de schoonheid en de ideale schoonheid was in zijn ogen het menselijke lichaam – vooral het mannelijke, gespierde, atletische, naakte lichaam. De schoonheid van dit lichaam symboliseerde voor hem een hogere, spirituele schoonheid. In al zijn schetsen komt dan ook dit type lichaam voor, zelfs bij zijn vrouwelijke figuren. Zij hebben opvallend brede schouders en mannelijke vormen. Ook opvallend is dat hij veel belang stelde in de uitdrukkingsmogelijkheden van het lichaam en dat hij de anatomie van het lichaam prachtig weergaf, terwijl hij de gezichtexpressies van zijn figuren verwaarloosde.

Het hoofd in de nek

Studie van een man die uit zijn graf klimt, ca. 1539-1541. Zwart krijt. The British Museum, Londen
Studie van een man die uit zijn graf klimt, ca. 1539-1541. Zwart krijt. The British Museum, Londen

Het meest bekende werk van Michelangelo is waarschijnlijk zijn plafondschildering voor de Sixtijnse kapel. Het leuke aan de tentoonstelling is dat je deze schildering van de Sixtijnse kapel virtueel kunt bekijken op het plafond van het museum. Liggend op een bank of met je hoofd in je nek, zie je de voorstudies – die in een andere zaal hangen – over de plafondschildering schuiven. Zo wordt het proces van voorstudie tot het uiteindelijke resultaat visueel zeer aannemelijk gemaakt.

Door de hoge kwaliteit en de zeggingskracht van Michelangelo’s werk èn de mogelijkheid om het proces van voorstudie tot eindproduct te zien, is deze tentoonstelling de moeite van het bekijken zeker waard.

Film / Films

Bombastisch melodrama

recensie: The Brotherhood of War (Taegukgi)

Na een uitgesteld en uiteindelijk afgelast bioscooproulement is deze oorlogsfilm nu eindelijk in Nederland zien, helaas gedumpt op dvd. Een bioscoop met groot doek en een goed geluidssysteem had meer recht gedaan aan dit bombastische epos.

The Brotherhood of War (beter bekend onder zijn originele naam Taegukgi) was vorig jaar niet alleen de duurste Koreaanse film ooit gemaakt, maar ook de grootste inheemse kaskraker aller tijden. Regisseur Je-Gyu Kang had al eerder het record gebroken met Shiri (ook op dvd uit bij A-Film). Beide gaan, zoals elk Zuid-Koreaans kassucces (JSA, Silmido), over conflicten met de noorderburen. Het onderwerp is deze keer de Koreaanse oorlog van 1950-1953, waarin het zuiden door het communistische noorden aangevallen werd en meer dan een miljoen zuidelingen de dood vonden. Dit is tegen verwachting in niet de setting van een eenvoudig heldendrama, maar van een ambitieus epos over broederliefde, waarin Jin-tae (Dong-Gun Jang uit Friend) zijn jongere broer (Bin Won) probeert te beschermen en hun relatie danig op de proef wordt gesteld. Taegukgi is net zo patriottistisch als de andere succesfilms, maar doet nog wel een poging het beeld te nuanceren: de gruwelen van de communistenjacht in het zuiden en de waanzin van de oorlog worden redelijk kritisch onder de loep genomen. Die kritiek is echter bijzaak: de kern van de film is de broederband die vernietigd drijgt te worden door de voortdurend demoraliserende oorlog.

Melodrama

~


Het geheel is technisch magnifiek geregistreerd. Spielberg had met Saving Private Ryan de techniek van het zo helder mogelijk uitbeelden van oorlogsgeweld al geperfectioneerd, en Kang gebruikt exact dezelfde middelen om het publiek om de oren te slaan met rondvliegende aarde en lichaamsdelen. Maar in Taegukgi is het een overdaad: de camera staat geen moment stil terwijl allerlei gruwelijkheden de revue passeren, en na twee uur lang oorlogsgeweld wordt het bijna banaal. Bijna even banaal is het platte sentiment: als de strijkers aanzwellen bij een idyllisch familietafereel, weet je wel hoe laat het is. Taegukgi is in zijn melodrama te simplistisch, en bovendien met zijn lange tijdsbestek te breed in opzet om dramatisch te kunnen overtuigen. Toch is het moeilijk om onbewogen te blijven bij alle bombast, maar het is even lastig om je wenkbrauwen niet te fronzen bij zoveel aperte manipulatie. Wat overblijft is een (audio)visueel overweldigend schouwspel, dat zich dan ook het beste als zodanig laat beoordelen.

Schamel

Een special edition is een erg groot woord voor deze schamele Nederlandse uitgave: hij bevat enkel een extra disc met een kijkje achter de schermen en een handvol interviews. De making of is echter wel verrassend uitvoerig en erg interessant: je krijgt een helder beeld van de logistieke problemen van zo’n grootschalige productie, en bovendien een aardig kijkje in de acteursregie.

Kunst / Expo binnenland

De argeloosheid voorbij

recensie: Vanessa Jane Phaff: Double Cube

Hoe kan een tentoonstelling waarin meisjes met vlechtjes, sprookjes en een draaimolen de boventoon voeren, de bezoeker toch zo’n onheilspellend gevoel geven? Het antwoord ligt in het ambivalente karakter van de werken van Vanessa Jane Phaff (1965). Met de tentoonstelling Double Cube heeft het Museum voor Moderne Kunst Arnhem voor de vierde keer in twee jaar toegegeven aan de verleiding haar werk te presenteren.

Vier zalen zijn gevuld met werk dat Phaff sinds haar afstuderen van de Rotterdamse Willem de Kooning Academie in 1995 maakte. Te zien zijn zowel de kleurrijke en gevulde composities uit het einde van de jaren negentig als de versoberde linoleumsneden van nu. Die laatste worden gekenmerkt door de krachtige, vereenvoudigde zwarte lijntekening op grote witgrijze canvas doeken. Dit, aangevuld met tekeningen en schetsen op kleiner formaat, vormen samen een aantrekkelijke overzichtstentoonstelling.

Ensceneren

Vanessa Jane Phaff, Nature or Nurture (1998)
Vanessa Jane Phaff, Nature or Nurture (1998)

Het contrast tussen het veelal nadrukkelijk meisjesachtige uiterlijk en de aan woede grenzende vastberadenheid die de gezichten in Phaffs werken karakteriseren, vertellen je dat er iets niet klopt en dwingen je beter te kijken. Zo hangt in Stilleven (1998) een meisje met vlechten, gehuld in een blauw jurkje met wit schortje, verveeld op een rode sprei op de grond. Haar blik is op de toeschouwer gericht. Ze is diagonaal in het beeld geplaatst en wordt door de plint en de ladekast krap omkaderd. Als je ontdekt dat ze in haar linkerhand een draadontspanner heeft en dat rechts onder in beeld twee poten van een statief staan, wordt duidelijk dat deze dame de situatie geënsceneerd heeft. Ze is zich bewust van de toeschouwer en kiest ervoor zichzelf zo te laten zien. De spullen die ze om zich heen verzameld heeft, verliezen daarmee hun toevallige karakter; het kruis dat zowel op de sprei als op de boeken is afgebeeld, de vlechtjes die uit de ladekast steken en de appel in haar hand, ze vragen plotseling aandacht en krijgen betekenis.

Machtsverhoudingen


De doelbewuste appel in Stilleven is niet de enige clou dat Phaff bezig is met thema’s als goed en kwaad, schuld en onschuld. De doorgaans aan kinderen toegedichte argeloosheid wordt in de laatste decennia van de twintigste eeuw regelmatig door kunstenaars ter discussie gesteld. Deze thematiek komt ook in het werk van Phaff terug. Ze zet archetypische meisjes neer die als zelfbewuste wezens situaties naar hun hand weten te zetten, meisjes die de onbedorven onschuld allang voorbij zijn.

In het 36-delige Rotkäppchen (2002) laat Phaff het goed en het kwaad, gepersonifieerd door Roodkapje en de wolf, als gelijkwaardig naast elkaar figureren. Daarbij worden onderlinge eigenschappen uitgewisseld. Roodkapje is niet langer het lieve, kwetsbare meisje dat zich niet tegen de boze buitenwereld weet te weren. De wolf blijkt bij Phaff een gewoon jongetje. De gelijkwaardigheid tussen de twee hoofdpersonen uit het oude Grimmsprookje zou kunnen duiden op een happy end, maar erg aannemelijk lijkt dat niet. Er spreekt een dreigende sfeer uit de niet-chronologische opeenvolging van bekende en onbekende scènes. De toeschouwer krijgt telkens aanwijzingen dat er reden is voor bezorgdheid, zoals bijvoorbeeld de schreeuwende kinderen en Roodkapje die op haar rug in het bos ligt. Ook het rode kruis door het houten huisje van grootmoeder voorspelt niet veel goeds. Het is alsof Roodkapje in een volwassen psychologisch machtsspel terecht is gekomen.

Gevangen

Vanessa Jane Phaff, Not the End (stairs) (2002)
Vanessa Jane Phaff, Not the End (stairs) (2002)

Veel van Phaffs werken zijn onheilspellend. Deze emotie wordt versterkt door de claustrofobische settings waarin de personages zijn geplaatst. Door hun positie, met hun rug tegen de muur of liggend, en de nabijheid van de toeschouwer, lijken ze geen kant op te kunnen. Soms zitten ze letterlijk gevangen in het raster van de tekening, waarbij het onderscheid tussen voorwerp of figuur nauwelijks is te maken. In Not the End (stairs) (2002) wordt het lichaam van een meisje op de trap alleen gevormd als uitsparing in de lijnen van de traptreden. Zo bestaat ze letterlijk bij de gratie van haar omgeving. Het beklemmende gevoel van de adolescentie, de periode waarin je gevangen lijkt te zitten in een ongewenst lichaam en een ongewenst leven, wordt in deze verstilde werken bijna voelbaar.

Phaffs schijnbaar onschuldige onderwerpkeuze en heldere lijnvoering maken dat haar werk in eerste instantie uitermate toegankelijk is. De kunstenaar lokt de bezoeker hiermee met vliegende vaart de voorstelling in, om hem of haar in een wirwar van tegenstrijdigheden gierend tot stilstand te laten komen. Op dat moment is elke poging om je aan het – bij nader inzien verontrustende – beeld te onttrekken tevergeefs. Net als de bewoners van het werk zit ook jij gevangen.

Boeken / Non-fictie

Iconenproductie

recensie: Mark Blake -Dylan: Visions, portraits & back pages

Er zit een zekere tragiek in de wijze waarop Bob Dylan zich de laatste jaren door zijn eindeloze reeks plichtmatige concerten sleept (hoopvol The Never Ending Tour genoemd). Met als afsluiters vrijwel altijd zijn karakteristieke All along the watchtower en Like a rolling stone, schijnbaar even de geest herwinnend die de hele avond afwezig was, lijkt hij een gevallen icoon te belichamen.

Toch is Dylan wel vaker op een schijnbaar doodlopend spoor terechtgekomen, en elke keer krabbelde hij weer op. De laatste echte opleving dateert alweer van 1997, toen hij zichzelf weer op de kaart zette met Time out of mind: een verzameling desolate bluesnummers over liefde en dood, waarbij zijn door de jaren verwoeste stem passend rauw klinkt. Sindsdien is er weer volop aandacht voor zijn werk, en een nimmer aflatende stroom van boeken en cd’s blijft rond de man verschijnen, met als hoogtepunt het eerste deel van zijn autobiografie Chronicles.

Icoon

Bob Dylan 1964. Foto uit: Dylan: Visions, portraits & back pages
Bob Dylan 1964. Foto uit: Dylan: Visions, portraits & back pages

Laatste aanwinst is Dylan: visions, portraits, and back pages, een schitterend uitgegeven boek met een collectie van korte essaytjes, geïllustreerd met bekende en voorheen ongepubliceerde foto’s van de verscheidene fotografen die Dylan gefotografeerd hebben. Manco is de eindeloze reeks van redacteuren die hebben meegewerkt; hierdoor krijgt het toch al anekdotische karakter van het boek een nog eclectischer inslag.

Dylan: visions, portraits, and back pages zet op een rijtje hoe zijn carrière een voortdurende afwisseling is van muzikale en persoonlijke maskers. Desondanks is Dylan inmiddels tot icoon verheven, want juist de vele pogingen die hij heeft gedaan om aan de stigmata te ontsnappen, hebben zijn ster alleen maar verder doen rijzen. Zelfs zijn misstappen lijken de bevestiging van zijn onvermijdelijke genie. Er wordt in Dylan: visions, portraits, and back pages vrij weinig ondernomen om de stelselmatige mythevorming rond Dylan tegen te gaan. Anekdote op anekdote moet Dylans eigenzinnigheid bevestigen, waardoor het boek soms een beetje hagiografische vormen aanneemt. Het is dan ook nogal makkelijk om mensen uit Dylans directe entourage nog maar eens te laten opdissen hoe vroeg zij zijn uitzonderlijke grootsheid al bespeurden – wat het boek maar al te graag doet.

Dylans hele leven lijkt op deze manier samengeperst te worden in het kader van non-conformisme en onverwachte wendingen. Alleen al over de duizelingwekkend snelle omslag van de folkmuziek makende akoestische Dylan naar de psychedelische rockster halverwege de jaren zestig is een boek vol te schrijven: “Indeed each time you saw a picture of the singer in this 1964-1966 period he looked a little different like some giant alien flower slowly unfolding.” Maar Dylan was ook de man die in 1967 al zag dat de psychedelische euforie zijn hoogtepunt had bereikt en die zich stortte op countrymuziek vol bijbelse referenties – om zich eind jaren zeventig daadwerkelijk te bekeren en gospels vol doem en verderf over zijn verbijsterde publiek uit te storten.

Verbaal sadisme

Dylan, Liverpool 1966. Foto uit: Dylan: Visions, portraits & back pages
Dylan, Liverpool 1966. Foto uit: Dylan: Visions, portraits & back pages

Berucht is ook Dylans verbale sadisme. In de beroemde documentaire Don’t look back houdt Dylan zijn toenmalige geliefde Joan Baez, die een liedje voor hem zingt, een glas voor met de mededeling: “break this“. In Visions is een interview met een Zweedse DJ opgenomen, dat zeer representatief is voor zijn agressieve 1966-modus. Dylan is geagiteerd en wil op geen enkele vraag direct antwoord geven, zeker niet als de interviewer hem vraagt of hij een protestzanger is:

Um…er…God. No I’m not going to sit here and do that. I’ve been up all night. I’ve taken some pills and I’ve eaten bad food and I’ve read the wrong things and I’ve been out for 100mph car rides and let’s not sit here and talk about myself as a protest singer or anything like that.

Daarnaast herhaalt het boek de verhalen over de absurde manier waarop Dylan vaak zijn muziek opnam. Zo werd Bringing it all back home (1965) opgenomen zonder enige afspraak met zijn muzikanten, weigerde hij vaak meer dan één opname van een nummer te maken (hij had bovendien überhaupt niet het vermogen om het twee keer op dezelfde manier te spelen) en verlieten vele sessiemuzikanten de studio zonder ooit een woord met hem te hebben gewisseld.

Jammer genoeg worden de jaren tachtig afgedaan met een paar anekdotes over de miserabele staat waarin Dylan zich bevond. Typerend is het ontluisterende concert tijdens Bob Geldof’s Live Aid in 1985. Samen met de ‘Stones’, Keith Richards en Ronnie Wood houdt hij een dronken kakofonie van drie oude protestnummers; symbolischer had hij zijn routewijziging niet kunnen brengen. Ach, de gemiddelde Dylan-fan kent de wegen van ‘His Bobness’ inmiddels als zijn broekzak. Veel nieuws valt er niet te zeggen, wat resteert is het herschikken van de verhalen uit de oude doos. Dit nieuwste boek herschikt dit wel in een mooie uitgave, maar voegt niets wezenlijks toe.

Theater / Voorstelling

‘Democratie durven’, zeggen de Parteigenossen

recensie: Nationale Toneel - Democraten

Nostalgie overvalt me bij het zien van Democraten van het Nationale Toneel, een stuk dat zich afspeelt in West-Duitsland, de jaren zeventig. Na het Derde Rijk draait hier, wonder boven wonder, de economie net zo goed als in de rest van West-Europa. De BRD gaat op volle kracht vooruit. Maar in het ‘vrije’ Duitsland heerst een harde politieke concurrentiestrijd. Democraten wil vooral laten zien hoe mensen, ook frisse, democratische politici, elkaar ten val brengen.

Regisseur Peter de Baan koos ervoor om een stuk van de Engelse toneelschrijver Michael Frayn te bewerken voor het Nederlandse publiek. Frayn slaagt er volgens hem in een ingewikkeld spionageverhaal toegankelijk te maken voor de toeschouwers. Leuk om zo eens theater te zien binnen een politieke setting. Voor De Baan is zo’n setting geen vreemd terrein: hij was in de jaren zeventig een van de oprichters van Sater, hét politieke gezelschap van die tijd, en voor de VPRO-televisie regisseerde hij onder andere Retour Den Haag (2002), Klem in de draaideur (2003) en De Kroon (2005).

Voorgeschiedenis

~

Democraten is gesitueerd rondom der Aufstieg und Fall der Regierung Willy Brandts. Na vele coalities tussen CDU/CSU met de FDP, was er in Duitsland een coalitie ontstaan tussen CDU/CSU en de sociaal-democratische SPD, van oudsher tegenstanders. Als minister van Buitenlandse Zaken greep SPD-er Brandt zijn kans, en pleitte hij openlijk voor een coalitie SPD-FDP. Vervolgens werd Brandt verkozen tot bondskanselier. Hier begint Democraten. We zien hoe Brandt regeert temidden van allerlei intriges, en hoe hij uiteindelijk door een spion zijn rol kwijtraakt.

Lonely at the top

Democraten is een toneelstuk in een politieke setting, maar het is daarmee geen uitgesproken politiek stuk. Het is vooral een tragikomedie die wil laten zien hoe spionage werkt. Tussen groene bureau’s en grote archiefkasten zien we hoe Willy Brandt regeert: lonely at the top en zonder serieus tegengas van zijn Parteigenossen. Liever laten die hem alleen aanmodderen, zich ondertussen richtend op hun eigen frustraties en machtsposities. Brandt vereenzaamt. Ondertussen dringt er een Oost-Duitse spion binnen: Gunter Guillaume. En al is het een sukkel-tot-en-met die door de meeste politici geminacht wordt, Brandt benoemt Gunter tot zijn persoonlijk assistent, zijn maatje. Zo zit Guillaume bovenop het vuur en kan hij alles doorbrieven aan Arno Kretschmann, chef geheime dienst van de Oost-Duitsers.

Stapel geeft cachet

~

Het is lachwekkend om al die mannetjes stijf in pak op het toneel te zien rondlopen, met uitgestreken gezichten. Spreekt de een, dan zijn de anderen ergens elders iets aan het ‘epibreren’. Om vervolgens weer bij een bureau samen te scholen, hun handen diplomatiek gespreid, rustend op duim en vingers. Huub Stapel is geweldig: hij heeft zich duidelijk goed ingeleefd in de treurige Willy Brandt. Zijn spel geeft het stuk echt cachet. Stefan de Walle zet Gunter Guillaume daarentegen neer als kolderiek figuur a la Mr. Bean. De tekst van Frayn is zeer gevat. Een prachtvoorbeeld: “Het kapitalisme staat op de rand van de afgrond. Wat het daar doet? Het kijkt naar het communisme.” En Brandt over zijn wisselende opvattingen: “Ik heb veel gedacht, en ook veel besloten. Je weet pas welke stem spreekt als je je mond opendoet.”

Uit zijn rol

De manier waarop Arno Kretchman aan het woord komt als chef geheime dienst en ‘verteller’ is nogal vervelend. Kretchman geeft tussen de bedrijven aan wat er is gebeurd met Guillaume, of met de partij. Soms versta je hem slecht en zijn verhaal is soms lastig te volgen, omdat alles in retrospectief wordt verteld. Wel weer goed gevonden is dat Guillaume soms als het ware uit zijn rol valt, en Kretchman aanspreekt om hem om raad te vragen.

De vermenging van de persoonlijke relatie tussen Brandt en Guillaume enerzijds en het spionageverhaal anderzijds is interessant en bij vlagen zelfs ontroerend. Als de hardheid van een politieke setting sterker was aangezet, had die vermenging echter meer aandacht gekregen. Nu verlang je in Democraten meer naar de werkelijkheid zelf. Maar met zijn vele leuke momenten is de voorstelling zeker de moeite waard.

Democraten is nog tot en met 23 december 2005 te zien. Klik hier voor meer info.

Boeken / Achtergrond
special: 6. Bunker Hill

Tijdschriften over literatuur

De komende maanden kun je bij 8WEEKLY een serie artikelen verwachten waarin een dwarsdoorsnede wordt gegeven van het aanbod aan Nederlandstalige tijdschriften over literatuur. Vandaag nummer zes: Bunker Hill.

Bunker Hill ontstond in 1997 toen Jasper Henderson, Daphne de Heer, Lolies van Grunsven, Menno Hartman en Machiel Bosman hun krachten bundelden, zij een literair tijdschrift het leven schonken en het met eigen middelen financierden. Kort na het ontstaan werd een uitgeverij gevonden die zich wilde verbinden aan het project en die de financiën voor zijn rekening wilde nemen. Vandaag de dag wordt het tijdschrift uitgegeven door uitgeverij Thomas Rap (onderdeel van De Bezige Bij).

Redactie

~

Zoals de site ons laat weten, werd de bestaande redactie na “vijf succesvolle jaren” vervangen door een nieuwe lichting verse redacteuren. Sinds 2003 wordt het blad gemaakt door Victor Schiferli, Caroline Mulder, Maartje Somers, Dirk Jan Arensman, Vincent Overeem en Martijn Mertens. Deze redactie hield vast aan het oorspronkelijke concept, en voegde nieuwe dingen aan het blad toe waaronder de serie Schrijversvertrekken waarin, aldus de site, “bekende auteurs uit binnen- en buitenland uitgebreid aan de tand worden gevoeld over hun schrijverschap”. Enkele van de oud-redacteuren hebben zich vervolgens gestort op een nieuw literair avontuur: ze maken nu deel uit van de redactie van het internetplatform Literair Nederland.

Dreams from Bunker Hill

Bunker Hill verschijnt viermaal per jaar en bevatte door de jaren heen werk van onder anderen Ilja Leonard Pfeijffer, Bernlef, Jaap Scholten, Menno Wigman, Mustafa Stitou en Michael Chabon. In de serie Schrijversvertrekken kwamen onder meer de auteurs Hafid Bouazza, Thomas Rosenboom en de dichter H.H. Ter Balkt aan bod. Het blad bevat korte verhalen, poëzie en essays, en wordt tegenwoordig geregeld opgesierd met illustraties van Erik Bindervoet en met Net niet verschenen boeken van cartoonist Gummbah. Bunker Hill probeert vooral “een platform te zijn voor jong Nederlands talent en bijzonder buitenlands werk”. De naam van het tijdschrift is afgeleid van de roman Dreams from Bunker Hill van de Amerikaanse auteur John Fante, een favoriet van de toenmalige redactie. Een roman met een toepasselijk onderwerp, namelijk de strijd van een beginnend schrijver gesitueerd in het Los Angeles van begin twintigste eeuw.

Ontmoetingen met Frankrijk

In 2004 stelde Bunker Hill op verzoek van de CPNB een themanummer samen voor de Boekenweek, met als onderwerp Gare du Nord, ontmoetingen met Frankrijk. In deze speciale uitgave waren onder meer vertalingen te lezen van niet eerder in het Nederlands verschenen teksten van Proust en Colette. Ook was er werk in opgenomen van Boris Vian, Régis Jauffret en favoriet John Fante. Een interview met Michel Houellebecq, evenals een artikel over de cultauteur Frederic Beigbédér maakten het themanummer compleet. Voor deze uitgave werd de oplage bovendien eenmalig opgewaardeerd van 600 naar 3.600; een welkome bijkomstigheid.

Inhoud en vormgeving

~

Qua vormgeving is Bunker Hill strak en sober. Het gaat de redactie dan ook niet om een flitsend uiterlijk – ze is sterk inhoudelijk gericht. Bunker Hill ziet zichzelf als “een tijdschrift met gevoel voor traditie” en werd door Annemiek Neefjes in Vrij Nederland “vooral een prettig leesnummer” genoemd. Het formaat is handzaam, de lay-out oogt vrij saai en afgezien van de kaft is het geheel kleurloos. In het geval van een ‘dubbeldikzomernummer’ is dit alles wat teveel van het goede. De kleine lettertjes verergeren de zaak bovendien. Bij mij persoonlijk verandert de lust in ieder geval al snel in een last bij het zien van het veelvoud aan korte verhalen, poëzie en essays die hun kwaliteit nog moeten bewijzen. Bij een ‘normaal’ nummer blijft deze weerzin uit; het blad telt dan ongeveer zeventig pagina’s.

Proza en interviews

Desalniettemin bevat het dubbeldikke zomernummer enkele bijzondere bijdragen. Zo is daar het korte verhaal van Bob van der Burg, Zeepaardjes en kerstbomen, over het verval van een huwelijk gezien door de ogen van een klein meisje. De auteur weet hierin precies de goede, pijnlijke sfeer te treffen. Van Abdelkader Benali is het verhaal Dicht bij Jezus opgenomen over de worsteling van een kind met zijn godsbeeld. Een mooi fragmentarisch verhaal over de aard van herinneringen en de wens het goed van het kwaad te laten winnen. In de serie Schrijversvertrekken is het de beurt aan Hafid Bouazza. Het interview is – mede dankzij zijn opzet – zowaar informatief en inzichtelijk, hetzelfde geldt voor het interview met Thomas Rosenboom in nummer 29.

Proza en poëzie

~

In Bunker Hill 29 is een verhaal geplaatst naar aanleiding van een wedstrijd op het UvA Cultureel Festival. De hoofdprijs bestond uit plaatsing in het genoemde blad. Marcel Roes sleepte de prijs binnen met Poekie, een wrang verhaal over de ontvoering van een kat in de naam van liefde. Mark Boog luistert een en ander op met zijn gedichten, zoals het mooie Ooit oud en het eveneens over vergankelijkheid verhalende Lichaam. In nummer 30 draait het allemaal om de poëzie. In dit nummer waagt de redactie zich aan de plaatsing van de uitkomst van een enquête onder moderne Nederlandse en Vlaamse dichters over de stand van zaken in de Nederlandstalige poëzie. Een bijdrage voor de ware poëzieliefhebber/-kenner, voor een ander misschien een beetje teveel van het goede. Ook in dit nummer zijn weer gedichten te vinden van onder anderen Mark Boog, Philip Hoorne, Maria Barnas, Ingmar Heytze en Tjitske Mussche.

Essayistiek

Ook de liefhebber van essayistiek komt ruimschoots aan zijn trekken bij Bunker Hill. Of het nu gaat om de aandoening (die veel gangbaarder is dan men denkt) verliefd te worden op het eigen personage (zoals Lewis Carroll op zijn Alice), of om de herinneringen aan het ontstaan van een verhaal opgetekend door Tonnus Oosterhoff – er is meer dan genoeg reden tot beschouwing. In het poëzienummer wordt in dit kader Stephen Coopers grafrede opgenomen voor Joyce Fante, schrijver en naamgever van Bunker Hill, ter gelegenheid van Fantes overlijden. In nummer 29 is een kort stuk van Raymond Carver geplaatst, getiteld Over Schrijven, dat inzicht geeft in zijn ideeën daaromtrent.

Waar is de jonge onbekende schrijver?

Al met al kan ik Annemiek Neefjes van Vrij Nederland gelijk geven: Bunker Hill is een prettig leesnummer. Het trakteert de lezer op van alles en nog wat zonder dat het zijn opzet uit het oog verliest. Enige kritische noot ligt misschien in de wens een platform te willen bieden voor jong Nederlands talent. Het overgrote deel van de bijdragen bestaat namelijk uit min of meer gevestigde namen. Zo kunnen we Abdelkader Benali wel jong en talentvol noemen, maar hij is allang geen nieuwkomer meer. En dat geldt ook voor bijvoorbeeld Mark Boog; zijn talent is anderen ook reeds opgevallen, getuige zijn drie verschenen dichtbundels en twee romans. Ingmar Heytze, Thomas Verbogt, Philip Hoorne, Menno Wigman, Anjet Daantje, Peter Middendorp: allen hebben reeds werk uitgegeven en zijn al lang aanwezig in het literaire landschap. De enige twee namen die debuteren in de drie nummers die ik gelezen heb zijn Saskia Waterman met vier gedichten, en Marcel Roes met zijn Poekie.
Waar is dan het platform voor de beginnende, worstelende schrijver die armzalig op een kamertje zit te dromen over een doorbraak (zoals in Dreams from Bunker Hill)? Waar is de jonge ‘onbekende‘? Hoe komt het dat het merendeel van de bijdragen bovendien van het mannelijk geslacht is? Waar is dan toch de jonge vrouwelijke onbekende?

Bunker Hill
– Losse nummers: € 9,00
– Abonnement: € 18,00
– Steunabonnement: € 34,00
Bunker Hill verschijnt 4 maal per jaar, en is verkrijgbaar in de betere boekhandel of te bestellen via een e-mail naar debezigebij@wpguitgevers.nl.

Zie ook in deze reeks: 1. Het Trage Vuur, 2. Passionate Magazine, 3. Tzum, 4. De Revisor, 5. Armada, 7. Raster, 8. De Gids, 9. Hollands maandblad, 10. Hard gras, 11. Parmentier, 12. Deus ex Machina, 13. Het liegend konijn, 14. Lava en 15. Yang.

Boeken

Even niet lachen met Monty Python

recensie: Bob McCabe - The Pythons: Autobiography by The Pythons

Monty Python en zijn Flying Circus staan op één lijn met onderwerpen als de Tweede Wereldoorlog, auto’s en God: bijna alles is er wel eens over gezegd, maar niettemin blijft iedereen erover praten.

Praktisch iedere snipper Python-materiaal (video, audio, teksten, etc.) is door hongerige fans van het beroemde absurdistische zestal in een of andere vorm beschikbaar gemaakt voor het grote publiek, zodat we nu opgescheept zitten met een onoverzichtelijke en sterk in kwaliteit wisselende berg boeken, video’s en dvd’s, cd’s, scheurkalenders, T-shirts, plastic poppetjes en wat dies meer zij. Het is voor de leek en de bescheiden Pythonfan praktisch onmogelijk hierbinnen de weg te vinden. De ware verzamelaar sleept dan ook alles zijn hol binnen: van schier onvindbare Japanse adaptaties tot ‘originele’ blikjes Spam (‘lovely Spam, wonderful Spam’) uit de serie.

Bekend verhaal

Bob McCabe – filmcriticus en in Engeland bekend door zijn biografieën van onder andere Sean Connery en Ronnie Barker – dacht niettemin dat er nog wel iets met de Pythons te doen was. Geïnspireerd door bladerbiografieën als het beroemde The Beatles Anthology wilde hij het al vele malen gedocumenteerde ‘verhaal van Monty Python’ nu eens laten vertellen door de (nog levende) Pythons zelf, aangevuld met van onbekende, soms persoonlijke foto’s. Vandaar de titel The Pythons: Autobiography by the Pythons. Of dit ook werkt valt te bezien.

Terry Gilliam - <i>TV is Bad for Your Eyes</i>
Terry Gilliam – TV is Bad for Your Eyes

Het in The Pythons beschreven Verhaal van Python is in hoofdlijnen bekend: vijf jonge, academische Britten (John Cleese, Eric Idle, Terry Jones, Michael Palin en Graham Chapman) vinden elkaar in Oxford en Cambridge, en mogen na optredens in lichtmelige shows als The Frost Report en Do Not Adjust Your Set (waar de Amerikaan Terry Gilliam animaties bij maakt) hun eigen serie komische programma’s beginnen. De stijl en vorm van Monty Python’s Flying Circus (een naam die pas na veel overleg werd gekozen) zou in eerste instantie vrij orthodox worden, maar het nieuwste werk van grote concurrent Spike Milligan bleek te veel op de oorspronkelijke Monty-opzet te lijken. Er werd besloten de onnavolgbare ‘stream of consciousness’-stijl uit Gilliams stop-motion-filmpjes te introduceren in de sketches zelf: alles moest in elkaar overlopen, op zichzelf teruggrijpen en de indruk maken ergens over te gaan, maar feitelijk de meest pure, absurde komedie worden. De stijl van Monty Python was uitgevonden.

In die zin krijgen we dus weinig nieuws. Het feit dat McCabe strak vasthoudt aan de ‘autobiografische’ toon die het boek moest krijgen – en dus uitsluitend gebruik maakte van zijn uitgeschreven interviews met de Pythons en dagboekfragmenten uit de tijd zelf – maakt het boek zeker authentiek, maar het verhaal weinig logisch. Het boek opent met de uitvoerige indrukken van iedere Python over iedere andere Python, vol tegenstrijdige feiten en twijfelachtige data. Daarna volgt van ieder groepslid een uitgebreide biografie, geheel ‘in the words of’ de betreffende persoon, wat het geheel soms lichtelijk sentimenteel maakt en in ieder geval heel wat minder betrouwbaar. “There are undoubtedly inaccuracies in the book – and they often contradict each other,” gaf McCabe dan ook toe in een interview op dailyllama.com, “but that’s the way they remember things, and that is the nature of autobiography.” Op ongeveer een derde van het boek komt McCabe pas toe aan dat onderdeel waar de fans het voor zullen kopen: de oprichting van het Vliegende Circus.

Pre-Python

De graalridders uit <i>The Holy Grail</i>
De graalridders uit The Holy Grail

Hoewel er een hoop boeiends wordt verteld over de interne strubbelingen der Pythons, het beruchte alcoholisme van Chapman (het enige overleden lid van de groep) en de komische rampen bij het filmen van meesterwerken als The Holy Grail en Life Of Brian, zijn de meeste anekdotes overbekend. Wat The Pythons vooral interessant maakt zijn de onbekende verhalen uit de (zeer) jonge jaren van de komieken en – vooral – hun allereerste, pre-Python en zelfs pre-Frost activiteiten. Zo gaat Eric Idle voor het eerst uitgebreid in op zijn jeugd die (echt waar) in het weeshuis werd doorgebracht. Verder worden de optredens bij de Cambridge Footlights Club, de revueclub waar drie prominente Pythons lid van waren, weemoedig besproken.

De Pythons zelf doen even niet leuk en de toon van het boek is daarom serieus tot zeer ingehouden ironisch. McCabe zelf heeft, als gezegd, geen stem en dat is maar goed ook, want zijn bijschriften bij de foto’s zijn van een glazuurverbrijzelende flauwheid; het beste bewijs dat wie de Python-stijl na wil doen altijd door de mand valt. Een ander minpunt is dat wie de volledige lol van dit boek wil hebben, verplicht is de enorme, peperdure gebonden versie aan te schaffen, die prachtig is opgemaakt in een mengsel van foto’s en tekst. In de voor deze recensie gebruikte pocketuitgave is die mooie opmaak geheel vervangen door vier saaie fotokaterntjes. Voor wie dat geen bezwaar is, is The Pythons een mooie nieuwe brok op de berg van Pythonparafernalia, waarvan we nog even moeten afwachten of en hoe snel hij zal worden bedolven onder nieuw spul.

Theater / Voorstelling

Indrukwekkende foto’s in belabberde voorstelling

recensie: The shooting gallery (Huis aan de Werf / The Glasshouse)

Je zult maar oorlogsfotograaf zijn. Iedereen verklaart je voor gek, of meent op zijn minst dat jouw hersenen net iets anders functioneren dan die van de rest van de mensheid. En misschien hebben ze ook wel gelijk: maar weinig mensen zoeken voor hun lol, of werk, alle ellende van de wereld op. Dat het wel mooie en ook belangrijke beelden kan opleveren, zien we jaarlijks bij de World Press tentoonstellingen. Met veel foto’s maakte het productiehuis van Huis aan de Werf een voorstelling over de dilemma’s van de oorlogsfotograaf.

~

Het verhaal dat The shooting gallery wil vertellen is tragisch. Twee fotografen zijn elkaars beste vrienden; ze werken het liefste samen, verdringen elkaar boven half stervende mensen. Ze zijn jong en onsterfelijk, totdat eentje toch tegen een kogel oploopt. Nog wel op de dag dat de ander de Pulitzer Prize ontvangt. Het is een op waarheid gebaseerd verhaal, en dat is voor de betrokkenen al triest genoeg. Het is dan wel erg jammer als er ook nog een beroerde toneelvoorstelling over je wordt gemaakt…

Overdreven

De in de voorstelling getoonde foto’s zijn van de fotografen Greg Marinovich en Joao Silva. Zij schreven hun Afrikaanse belevenissen op in het boek The Bang Bang Club, dat verhaalt over vier mannen die Zuid Afrika fotografeerden – twee van hen kwamen daarbij om, Silva en Marinovich overleefden. Voor The shooting gallery is geput uit dit verhaal.

De voorstelling begint met een getormenteerde fotograaf – of beter: een acteur (Hein van der Heijden) die krampachtig een getormenteerde fotograaf probeert te spelen. Peinzend (dat wil zeggen: moeilijk kijkend en over de kin wrijvend) loopt hij rond, zit hij in zijn stoel, drinkt hij een glas whisky. Jaah mensen, deze man heeft het zwaar. Dat blijkt ook als er emoties in het spel komen. Die uit Van der Heijden het liefst door hard te schreeuwen. Een beetje overbodig in de kleine zaal waarin The shooting gallery speelt.

Bob Geldofs arrogantie

Deze fotograaf heeft het zwaar omdat zijn makker is overleden terwijl hij feest vierde. Maar ook omdat hij beschuldigd wordt van onmenselijkheid. Zijn prijswinnende foto van een meisje in de woestijn, met naast haar een geduldig wachtende gier, zorgt voor ophef. Hij heeft het meisje niet geholpen, zo schijnt het. Hij heeft de foto geschoten, en is gewoon doorgegaan, op zoek naar het volgende plaatje. Hij raakt alles kwijt, mensen veroordelen hem. En in The shooting gallery wordt Grote Held Bob Geldof opgevoerd als tegenpool. Maar als er íemand qua egocentrisme en leugenachtigheid vergelijkbaar is met de kwaadaardig geportretteerde oorlogsfotograaf, dan is dat toch juist wel Bob Geldof. De grote negervriend die voor zijn eigen ego concertjes organiseert, en daarbij de redding van Birhan Woldu (het meisje dat tijdens Live 8 door Madonna werd omarmd) volstrekt onterecht op zijn eigen conto bijschrijft. Nee, het is een matige keuze.

Zo ademt heel de voorstelling middelmatigheid en ondoordachtheid. In zestig minuten The shooting gallery worden verhaallijnen niet duidelijk uitgewerkt, wordt matig geacteerd en kloppen getrokken vergelijkingen domweg niet. Het zijn vooral de foto’s van Marinovich en Silva die indruk maken. De acteurs weten daar weinig aan toe te voegen.

The shooting gallery is nog tot en met 3 december te zien. Klik hier voor meer info.

Film / Films

Beklemmende verzetsfilms

recensie: Hou de trein in het oog // Die Bleierne Zeit

In de reeks Moderne Europese klassieken van het NRC Handelsblad verschenen onlangs de laatste twee delen: Ostre Sledované Vlaky (Hou de trein in het oog, 1966) van de Tsjechische regisseur Jirí Menzel en Die Bleierne Zeit (De loden tijd, 1981) van de Duitse regisseuse Margarethe von Trotta. Twee waardige afsluiters van een reeks die zijn sporen ondertussen meer dan verdiend heeft.

Zowel in Hou de trein in het oog als in Die Bleierne Zeit is er sprake van verzet tegen het heersende regime. Groot verschil is echter dat dit verzet zich in Hou de trein in het oog tegen de Duitse bezetter richt, terwijl het zich in Die Bleierne Zeit tegen de eigen overheid keert. In het eerste geval hebben we te doen met een verzetsheld, in het tweede met een terrorist. Hoewel beiden op elkaar lijken, zullen de meeste mensen de eerste waarderen, terwijl ze de tweede veroordelen. Qua teneur, stijl en onderwerp verschillen de twee films hemelsbreed van elkaar. Waar de subtiele ironie van Hou de trein in het oog artistiek gezien interessanter is, roept de rauwe en politieke toonzetting van Die Bleierne Zeit actuelere vragen op.

Naïeve antiheld

~

Hou de trein in het oog is een licht absurdistische film waarin een klein dorpsstation centraal staat. Hoofdpersoon is de naïeve leerjongen Milos Hrma, een variant op de bekende Tsjechische antiheld de brave soldaat Švejk. Milos is niet voorbereid op het leven. Na een mislukte vrijpartij snijdt hij in een bordeel zijn polsen door. Als dit mislukt wordt hij naar een psychiater gebracht die hem verteld dat hij een seksueel probleem heeft. Dit probleem laat zich, aldus de psychiater, vrij gemakkelijk oplossen als hij zich laat onderwijzen door een ervaren vrouw. Verrijkt met deze kennis keert Milos in verwarde toestand terug naar zijn werk. Aldaar doet hij onder anderen de vrouw van de stationschef een oneerbaar voorstel, zonder te begrijpen hoe ongepast dit is.

Het tragikomische verhaal van Hou de trein in het oog wordt uitgebeeld in mooie, gedetailleerde scènes met een enorme suggestieve en vaak ook erotische kracht: de Canapé die tot tweemaal toe duidelijk hoorbaar scheurt na een verondersteld orgasme; een potlood dat tussen twee glurende borsten glijdt; enkele officiële stationsstempels die het blozende achterste van een jong meisje steeds dichter naderen; een konijn dat met twee handen wordt afgestroopt. Uit de film spreekt een grote vitaliteit en onderkoelde humor, zonder dat dit leidt tot een flauwe banalisering van het oorlogsgeweld.

~

Op de achtergrond speelt de problematiek van de oorlog, de collaborateurs, de Duitse SS en het verzet. Milos heeft hier allemaal nauwelijks weet van, maar raakt toch betrokken bij een fatale aanslag op een munitietrein. Onderhuids wordt er kritiek uitgeoefend op de meelopers en de Nazi’s. Deze kritiek is echter evengoed gericht tegen de communisten en hun aanhangers die het Duitse schrikbewind op hun eigen wijze voortzetten.

Een loden tijd

Die Bleierne Zeit refereert aan de geschiedenis van de Duitse terroriste Gudrun Ensslin, de vrouwelijk leider van de Baader-Meinhofgroep die in 1972 gearresteerd werd en talloze malen in hongerstaking ging tegen het strakke gevangenisregime. In 1977 hangt ze zichzelf op in haar isoleercel. Het is nooit duidelijk geworden of deze zelfmoord echt was of in scène gezet. Wel is duidelijk dat de Duitse staat bij de bestrijding van het terrorisme van de Rote Armee Fraktion (waarvan de Baader-Meinhofgroep een onderdeel was) aanvechtbare methoden gebruikte.

~

Margarethe von Trotta gebruikt dit gegeven in Die Bleierne Zeit voor een fictief verhaal over twee zussen, de idealistische journaliste Juliane en de staatsgevaarlijke radicaal Marianne. De een voert actie met woorden en spandoeken, de ander met bommen. Ze staan voortdurend tegenover elkaar, deze lichtontvlambare vrouwen, maar tegelijkertijd offeren ze veel voor elkaar op. Zo komt Marianne samen met twee zwijgzame kompanen midden in de nacht binnenvallen. Ze schoppen een hoop trammelant, zetten koffie, snuffelen in de kasten en kijken brutaal in het rond. Als ze niet direct juichend worden begroet door Juliane en haar echtgenoot, vertrekken ze beledigd voordat ze hun koffie zelfs op hebben kunnen drinken. In dit schijnbaar overbodige en gevaarlijke bezoek komt zowel de absolute scheiding tussen beide zussen als hun toewijding aan elkaar tot uiting. Julianes appartement wordt uiteraard in de gaten gehouden en Marianne wordt dan ook gearresteerd. Als Juliane haar later in de gevangenis vraagt naar de reden van haar bezoek, antwoordt ze: “Dat was je laatste kans om mee te gaan.”

Ontmenselijking

Die Bleierne Zeit is een beklemmende en soms zelfs claustrofobische film. Het brengt niet alleen de relatie tussen de terroriste en haar gematigde zus in kaart, maar eveneens de verhouding die de overheid tot de terroriste inneemt. De manier waarop Marianne als gevangene en haar zus Juliane als bezoeker in de gevangenis behandeld worden is op het misdadige af. De portier blaft kortaf bevelen: Jas uit! Broek open! Schoenen uit! Tijdens de bezoeken zitten maar liefst vier mensen mee te luisteren en te schrijven. De menselijkheid van de gevangene en haar familie staat onder druk. Binnen de gevangenismuren worden ze niet langer als mensen, maar als staatsgevaarlijke monsters beschouwd. Dit benadrukt het onvermogen van de overheid om de wandaden van de terrorist te begrijpen en ermee om te gaan. De enige strategie die ze kent is die van de ontmenselijking. Marianne (en met haar alle terroristen) is en blijft echter een mens. Wie dat vergeet dreigt zelf net zo radicaal te worden als de terrorist.

~

Die Bleierne Zeit maakt duidelijk dat het terrorisme de maatschappij op twee manieren bedreigt. Aan de ene kant ontwricht het de maatschappij met geweld, aan de andere kant dwingt het de maatschappij tot een reactie die vaak even ontwrichtend is als het geweld van de terrorist zelf. Bij een terroristische aanslag roept de gewone burger om wraak en dat is begrijpelijk en terecht, het wordt echter gevaarlijk als de staat hem op zijn wenken bedient en inderdaad wraak uit gaat oefenen. De flinterdunne scheidswand tussen het ongelegitimeerde geweld van de terrorist en het gelegitimeerde geweld van de staat dreigt dan te verdwijnen. Hierdoor komt het fundamentele verschil tussen de terrorist en de staat onder druk te staan. In het huidige tijdsgewricht kan een film als Die Bleierne Zeit een aanzet vormen tot de broodnodige doordenking van de problematiek van het terrorisme.

Boeken / Fictie

De schrijver en zijn stad

recensie: Orhan Pamuk - Istanbul: Herinneringen en de stad

Van Kafka’s Praag tot Wolkers’ Oegstgeest: veel schrijvers zijn gevormd door hun geboortegrond, en hebben vice versa met hun oeuvre een stempel op die plaats gedrukt. Orhan Pamuk is onlosmakelijk verbonden met Istanbul en tekende in het boek Istanbul. Herinneringen en de stad zijn jeugdherinneringen op aan de stad die eerder Byzantium en Constantinopel heette.

Pamuk (1952) is een van de belangrijkste hedendaagse Turkse schrijvers. Hij is bekend geworden met Ik heet karmozijn (2001) en de actuele politieke roman Sneeuw (2003). Vorige maand werd de geëngageerde auteur aangeklaagd door de Turkse staat, omdat hij in een Zwitsers dagblad uitspraken had gedaan over de door Turkije ontkende genocide op Koerden en Armeniërs tussen 1915 en 1923.

De balans die Turkije zoekt tussen zijn oosterse wortels en de verwestersing die aanving onder het bewind van Atatürk (1923-1938), is een belangrijk thema voor Pamuk. Vanuit deze invalshoek neemt hij deel aan de discussie die is ontstaan rondom Turkije’s mogelijke aansluiting bij de EU. In Istanbul beschrijft hij hoe de gevolgen van de westerse oriëntatie zichtbaar zijn in de stad.

Hüzün

~

Pamuk signaleert dat Istanbul nog altijd lijdt onder de ondergang van de rijke Osmaanse cultuur. Hüzün ofwel weemoed is dan ook alomtegenwoordig in het Istanbul van Orhan Pamuk. Weemoed is tevens het sleutelwoord tot zijn jeugd, die zich afspeelde temidden van de vergane glorie van zijn welgestelde, maar door zakelijke fouten snel verarmende familie. De schrijver identificeert zich sterk met zijn stad, die zijn stemming beïnvloedt maar die zich ook, in zijn ogen, op wederkerende wijze aanpast aan diezelfde stemming:

Terwijl er een intense somberheid en weemoed van de stad op mij overgaan, van mij op de stad, merk ik dat er aan de stad, en ook aan mij, helemaal niets meer valt te beleven: net als de stad ben ik een levende dode, een lijk dat ademhaalt, een lamstraal veroordeeld tot nederlagen en smerigheid, precies wat de straten en stoepen me laten voelen.

Persoonlijk document

Istanbul is geen veredelde reisgids, maar een persoonlijk document waarin de jeugdherinneringen en vorming van Pamuk een centrale plaats innemen. De memoires worden afgewisseld met interessante, maar minder levendige stukken over de geschiedenis, inrichting, omgeving en (be)schrijvers van Istanbul. Vele foto’s en andere afbeeldingen van het oude Istanbul en uit Pamuks familiealbum illustreren de tekst. Kwantiteit was hierbij voor de uitgever blijkbaar belangrijker dan kwaliteit, want de foto’s zijn in vaal zwart-wit met de tekst meegedrukt op ruw papier.

Westers

~

Wat het boek voor de westerse lezer vervreemdend maakt, is paradoxaal genoeg dat het té herkenbaar is. Pamuks jeugdjaren hadden zich ook in, pak ‘m beet, Den Haag kunnen afspelen. De familie is volledig verwesterd: in het huis houden alleen de bedienden zich aan de regels van het gebed en de ramadan. Gekleed in de laatste mode en met kapsels vol brillantine haasten vader en moeder Pamuk zich van het ene naar het andere high society feestje.

Istanbul zelf blijkt evenmin het oosterse paradijs dat de leek zich voorstelt als hij een stedentrip naar de populaire stad boekt. De beschrijvingen en foto’s tonen behalve gesluierde dames, minaretten en ezelkarren ook volop herenhuizen, paraplu’s, trams en sneeuw.

Het verschil zit hem echter in de relatief plotselinge omslag en de teloorgang van de eigen vertrouwde cultuur. Zowel Pamuk en zijn familie als de stad voelen zich niet prettig in de westerse jas die zij zich zo vastbesloten hebben aangemeten. De nederlagen en verliezen die de deur naar de glorie van het verleden voorgoed hebben dichtgeslagen, verkillen de glimlach op hun gezichten en het zonlicht dat weerkaatst op de Bosporus.

Met Istanbul geeft Orhan Pamuk de lezer handvaten om hem als auteur en opiniemaker beter te begrijpen. Hij schreef het in een onderhoudende, hier en daar zelfs voortkabbelende stijl, die het boek tot geschikt leesvoer maakt voor het vliegtuig naar de beschreven stad.