Muziek / Album

De traditie leeft

recensie: Jenny Lewis with the Watson Twins - Rabbit Fur Coat

In de wereld van Amerikaanse indiebands als Bright Eyes en Death Cab For Cutie beweegt zich een opvallende verschijning. Jenny Lewis heet ze en ze heeft onlangs haar debuut Rabbit fur Coat te luister gelegd aan de wereld. Nadat ze eerst hulp bood aan beide inmiddels doorgebroken acts, wordt ze nu mede bijgestaan door de grote indietoppers Conor Oberst (Bright Eyes) en Ben Gibbard (Death Cab For Cutie). En terecht, want Lewis is mede door haar indierockband Rilo Kiley, waarmee ze spannende en enerverende indiepopliedjes maakte, in het bezit van een schitterende muzikale portfolio. Eén waar Gibbard en Oberst jaloers op mogen zijn.

~

Lewis besloot haar solodebuut op te nemen na de laatste Rilo Kiley plaat More Adventurous, die uitkwam bij Warner. In Kentucky vond ze de Watson Twins en samen werkten ze aan Rabbit fur Coat, op het onafhankelijke label Saddle Creek. Tijdens de opname kwamen M. Ward, Oberst, Gibbard en Jason Boesel (o.a. the Elected en Rilo Kiley) langs om de boel wat extra cachet te geven. Het resultaat is te horen in de cover van Handle Me With Care van Travelling Wilburys, ofwel het sterrencombo rondom George Harrison. Dit is meteen het nummer dat het meest uit de toon valt.

Want de muziek van Lewis op Rabbit Fur Coat klinkt anders dan de pop die ze voorheen maakte. Het openingsnummer Run Devil Run klinkt traditioneel. De driestemmige zang met een subtiele gitaarbegeleiding doet denken aan Amerika in de jaren dertig, aan de kikkerscene met de wassende vrouwen in de film O Brother, Where Art Thou?, waarin je Emmylou Harris, Gillian Welch en Alison Krauss Didn’t Leave Nobody but the Baby hoort zingen. Weg zijn Lewis’ vernuftige gitaarpop en bijbehorende bliepjes van weleer. Ook de rest van de plaat straalt van de traditie, van vervlogen tijden.

De stem van Lewis is mooi en warm en doet soms denken aan Aimee Mann. De ondersteunende stemmen van the Watson Twins zijn eveneens prachtig. Ook het gebruik van de slide guitar, bijvoorbeeld in Big Guns maakt het geluid compleet. Het geluid dat eigenlijk wars is van tijd. En vooral met songs als You Are What You Love, Melt Your Heart en the Charging Sky is het album Rabbit Fur Coat een schitterende uitstap naar iets tijdloos, iets eerlijks, iets puurs en iets moois. Jenny Lewis ligt weer een stapje voor in de wereld van Bright Eyes en Death Cab For Cutie. Eens kijken of de rest kan volgen.

Kunst / Expo binnenland

Wat een pixel vertelt…

recensie: Angela Bulloch - Angela Bulloch

.

Daniel: Group of Seven (One Absent Friend), 2005. Foto: Carsten Eisfeld, beeldrecht: galerie Esther Schipper Berlijn.
Daniel: Group of Seven (One Absent Friend), 2005. Foto: Carsten Eisfeld, beeldrecht: galerie Esther Schipper Berlijn.

Alvorens ook maar te denken over het formuleren van een antwoord op deze vraag, moeten we even terug naar het begin: de centrale rol van de Pixel Boxes. Bulloch ontwikkelde deze in samenwerking met de computerkunstenaar Holger Friese. Het zijn houten of aluminium kubussen in verschillende maten, waarvan één zijkant uit een beeldscherm bestaat, dat om de zoveel seconden oplicht. Iedere keer dat dit gebeurt, is een ander kleurvlak te zien. Elke Box bevat drie tl-buizen in de kleuren rood, groen en blauw. Het speciaal voor de Pixel Boxes ontwikkelde computerprogramma en bijbehorende interface, kunnen meer dan zestien miljoen kleuren genereren. De grote variatie aan kleurbeelden die door dit programma vrijkomen, zijn niets meer of minder dan de allerkleinste digitale beeldeenheden (pixels), afkomstig uit bestaand film – of videomateriaal.

Minimal Art

De Pixel Boxes van Bulloch roepen associaties op met de minimal art. Vooral de vormentaal van de houten kubussen, maar ook de kleurenvlakken refereren duidelijk aan deze stroming en dan met name aan het werk van Donald Judd en Dan Flavin. Voor degenen die de kunstgeschiedenis niet zo duidelijk op het netvlies gebrand hebben staan, wordt het lastiger. In de zaalteksten wordt de stroming minimal art wel kort genoemd, maar er wordt niet diep genoeg op ingegaan om er echt een goed beeld van te geven, terwijl enige (visuele) kennis over de minimal art essentieel is om het werk van Bulloch te kunnen plaatsen.

Minimal art draaide maar om een ding: de vorm, het liefst één die niet uiteen kan vallen in andere vormen. Via deze oorspronkelijke sculpturen zochten de minimalisten naar zuiverheid, waarheid en oorspronkelijkheid. Donald Judd omschreef zijn werken eens als “the simple expression of complex thought”. Deze uitspraak is ook zeker van toepassing op het werk van Angela Bulloch. Voor haar representeren de Pixel Boxes namelijk een denkbeeldige ruimte waarin verschillende noties over kunst, beeldanalyse en waarneming samenkomen. Ze refereren niet alleen aan minimal art, maar wekken door de centrale rol van de rechthoek, kubus, kleurcodes en seriële herhaling een heel spectrum aan links met 20e-eeuwse kunststromingen en theorieën tot leven: van het suprematisme, het constructivisme, het kubisme tot de pop art (denk aan de kleurgecodeerde portretten van Andy Warhol).

RGB Spheres 2005. Foto: Carsten Eisfeld, beeldrecht: galerie Esther Schipper Berlijn.
RGB Spheres 2005. Foto: Carsten Eisfeld, beeldrecht: galerie Esther Schipper Berlijn.

Daarnaast gaan de Pixel Boxes over de relatie abstractie en realisme. Hoewel dit voor velen twee tegengestelde begrippen zijn, laat Bulloch zien dat deze tegenstelling in de 21e eeuw niet meer zo gesteld kan worden – en eigenlijk nooit reëel is geweest. Haar kubussen tonen kleurvlakken die bestaan uit pixels uit bestaande films (bijvoorbeeld uit The Matrix). Vaak sta je er niet bij stil dat het realistische beeld dat je ziet op een schilderij of op televisie, opgebouwd is uit abstracte onderdelen, zoals picturale elementen (pixels) of verfstreken. De illusie van realiteit kan echter alleen opgewekt worden door het gebruik van abstracte elementen. Abstracte elementen kunnen wel op zichzelf bestaan, maar kunnen op hun beurt weer associaties opwekken met reële situaties.

Op(tical) Art

Bullochs werk RGB Spheres (2005) bestaat uit vier wanden met gekleurde lampen en is ontleend aan het schilderij White Disks van de Engelse kunstenares Bridget Riley. Bulloch deelde dit schilderij, dat bestaat uit talloze zwarte cirkels op een witte achtergrond, in vieren en bracht deze in kleur over op vier wanden. Zo geeft ze een tweedimensionaal werk in feite een derde dimensie. Optisch bedrog zorgt ervoor dat Rileys werk lijkt te flikkeren, te pulseren en te bewegen en brengt de beschouwer in een staat van voortdurende alertheid. Bulloch bereikt hetzelfde effect door de felgekleurde lampen afwisselend fel en minder fel te laten branden. Hiermee brengt ze de beschouwer in eenzelfde staat van alertheid als tijdens het tv-kijken, waarbij je ook continu naar flikkerend en veranderend kleurlicht kijkt. De borstvormige lampen zouden binnen deze context verwijzen naar de functie die een tv in een mensenleven kan hebben, namelijk die van zoethouder.

RGB additieve kleurmenging
RGB additieve kleurmenging

Ook de titel van het werk refereert aan de digitale informatie-uitwisseling en aan de pixel. De titel verwijst naar het R(ood)G(eel)B(lauw)-kleursysteem. Dit is een kleurcodering, een manier om een kleur uit te drukken als een combinatie van de drie primaire kleuren, uitgaande van additieve kleurmenging. Deze menging ontstaat door menging van verschillende kleuren licht. Wanneer de drie rode, groene en gele lichtbundels volledig samenvallen, ontstaat wit licht. Wanneer alleen rood en groen licht samenvallen ontstaat bijvoorbeeld geel. Deze techniek wordt onder andere gebruikt bij beeldschermen. Aan de binnenkant van het glas zitten aan de voorzijde de pixels, kleine puntjes die licht in de primaire kleuren rood, groen en blauw kunnen uitstralen. Voor het oog kunnen deze drie bronnen samenvallen, waardoor op het scherm alle kleuren van de regenboog waar te nemen zijn. In het werk RGB Spheres wordt dus in principe dezelfde techniek gebruikt als in de Pixel Boxes: de visuele uitkomst is echter totaal anders.

Interactiviteit

De interactiviteit in deze presentatie is nogal dubieus. Neem een installatie als Macro World (2002), waarin 35 Pixel Boxes opgestapeld zijn (vijf hoog en zeven breed). Deze muur van kleurvlakken wordt weerspiegeld in het plafond. Wanneer je jezelf hiervoor positioneert, lijkt het alsof het ritme van de kleurverandering beïnvloed wordt door jouw aanwezigheid.

Macro World, 2002. Foto: Carsten Eisfeld, beeldrecht: galerie Esther Schipper Berlijn.
Macro World, 2002. Foto: Carsten Eisfeld, beeldrecht: galerie Esther Schipper Berlijn.

Enkele ogenblikken later vermoed je dat dit slechts een illusie was om daarna opnieuw aan het twijfelen te worden gebracht. Als je voor de wand staat, verander je het werk natuurlijk wel iets: jij wordt op dat moment namelijk zelf ook weerspiegeld in het plafond.

Interactiviteit speelt echter op een ander niveau een echt belangrijke rol. Bullochs werken bieden de toeschouwer een scala aan interpretatiemogelijkheden op basis van kennis en eigen ervaringen. Degenen die kunsthistorisch en/of computertechnisch onderlegd zijn, zullen de tentoonstelling in De Pont dan ook ervaren als een avontuurlijke reis. Aan degenen die deze achtergrond missen, zal de kracht van Angela Bullochs kunst voorbij kunnen gaan. Natuurlijk is niet elke kunst aan een groot publiek besteed en dat hoeft ook niet. Ondanks dat, is het jammer dat in de tentoonstelling niet wat meer handvatten geboden worden om ook de welwillende bezoeker de schoonheid en intelligentie van Bullochs werken te laten ervaren.

Film / Achtergrond
special: Deel 3

IFFR 2006

.

Overzicht verslag IFFR 2006

5 februari

Omgekeerde wereld
Lunacy – Kings & Aces

Jan Svankmajer, 2006

We zien een Christusbeeld dat met furieuze ijver vol wordt geslagen met spijkers, terwijl zich aan zijn voeten een orgiastische viering afspeelt; een flamboyante markies die zichzelf levend laat begraven; ledematen en andere lappen vlees die zelfstandig rondkruipen. Het zijn de bizarre ingrediënten van Lunacy, de nieuwste film van de Tsjechische regisseur Jan Svankmajer die in Rotterdam zijn wereldpremière beleefde.

De Sade

Bij het maken van Lunacy heeft Svankmajer zich laten inspireren door twee korte verhalen van Edgar Allan Poe (The Premature Burial en The Mad Psychiatrist) en de romans van Markies de Sade (waaruit verschillende keren letterlijk geciteerd wordt). De film is surrealistisch van aard en doet nog het meeste denken aan de subversieve werken van Luis Buñuel. Bestaande categorieën worden volledig op hun kop gezet. Religie en blasfemie gaan hand in hand en de gekken blijken normaler dan degenen die hen moeten genezen.

Aan het begin van de film leren we een ietwat naïeve jongeman Jean Barlot kennen die geplaagd wordt door gruwelijke dromen. Deze jongeman komt in contact met een blasfemische markies die hem eerst meeneemt naar zijn huis en hem tenslotte naar een gekkenhuis begeleidt dat is overgenomen door de gekken, terwijl het personeel in de kelder zit opgesloten. Onder invloed van een manipulatieve nymfomane bevrijdt de jongeman het vroegere personeel, waarmee de orde weer hersteld lijkt te zijn. Wat volgt is een filosofische meditatie over wat gek zijn eigenlijk inhoudt. Svankmajer refereert hierbij naar de gruwelijk taferelen die zich in 18e en 19e eeuwse gestichten afspeelden en plaats zo kanttekeningen bij de strikte scheiding tussen waanzin en normaliteit.

Copulerende tongen

Lunacy is prachtig vormgegeven. Dit begint al met de credits waarin een kaartspel te zien is met daarop in detail de dertien lugubere straffen die in het gekkenhuis door de officiële leiding worden toegepast, waaronder een groot aantal amputaties. Wie goed oplet ontdekt hier ook straf nummer 13 (de laatste in de rij) die de markies offscreen krijgt toegediend en die bijna te gruwelijk voor woorden is, vooral voor een hedonist als de markies. Verder wordt de film afgewisseld met korte stukjes animatie waarin telkens een levenloos object, meestal een ledemaat of een stuk vlees, tot leven wordt gebracht. Zo zien we copulerende tongen, rollende oogballen en dansende lappen vlees. De animaties maken geen deel uit van het hoofdverhaal van de film, maar vormen er eerder een soort visueel commentaar op. De tot leven gewekte objecten laten zich interpreteren als een metafoor voor de geestestoestand van de personages. Ze vertellen op een parallelle wijze het verhaal van de waanzin en het verlangen naar vrijheid. In het slotbeeld van de film zien we een supermarktschap vol verpakte vleesproducten, terwijl de camera inzoomt op een riblap die onder het cellofaan voor zijn vrijheid vecht. (Martijn Boven)

Hectische zedenschets
Frozen Land – Time & Tide

Aku Louhimes, 2005

Frozen Land, de derde speelfilm van de Finse regisseur Aku Louhimies, heeft een episodische structuur die gebaseerd is op Lev Tolstojs korte verhaal Een valse coupon. In dit verhaal staat een valse coupon centraal die van hand tot hand gaat en telkens iets kwaadaardigs bewerkstelligt. In Frozen Land komt deze valse coupon terug in de vorm van een vals briefje van vijfhonderd euro.

In het eerste deel van de film ontmoeten we allereerst een bevlogen literatuurleraar die een groep leerlingen Tolstoj doceert. Ondanks zijn goede reputatie wordt hij ontslagen omdat het literatuuronderwijs wordt ingekrompen. Thuisgekomen zet de ontslagen leraar zijn lamlendige zoon Niko de deur uit, die op zijn beurt een vals briefje van vijfhonderd euro in omloop brengt. Dit briefje zet vervolgens een hele serie kwaadaardige handelingen in werking. Elk persoon geeft ‘het kwaad’ door aan een ander totdat dit uiteindelijk uitmondt in een huiveringwekkende moord, die op haar beurt weer een nieuwe reeks gebeurtenissen in gang zet. Met deze moord begint het tweede deel van de film, wat qua structuur iets minder episodisch is en waarin verschillende eerdere verhaallijnen bij elkaar komen.

Tolstojiaanse moraal

~

De moraal van dit verhaal – kwaad werkt nog groter kwaad in hand – is wellicht niet zo spannend. Toch zou het jammer zijn om Frozen Land tot deze moraal te reduceren, aangezien er veel te genieten valt in deze hectische zedenschets. Met name de eerste dertig minuten zijn bijzonder sterk. Met onderkoelde humor wordt klein en iets groter leed in beeld gebracht. De toon lijkt gezet voor een ware tragikomedie in de beste traditie van Louhimies’ eveneens Finse collega Aki Kaurismaki. Maar na dat eerste halfuur wordt de toon steeds grimmiger en wisselen de gebeurtenissen elkaar in een steeds groter tempo af. Deze sneltreinvaart zorgt ervoor dat je je als kijker geen moment hoeft te vervelen, maar doordat alles zo onder spanning komt te staan verdwijnt de aandacht voor dat kleine, stille leed waar de film mee begon en wat de hele boel in gang zette. De problematiek van de Finse maatschappij – alcoholisme, eenzaamheid, armoede, werkloosheid, gedachteloosheid – verdwijnt zodoende steeds meer naar de achtergrond. Aan het einde vraag je je af wat er van de film geworden zou zijn als de tragikomische toonzetting van het begin tot het eind toe was volgehouden en de Tolstojiaanse moraal er minder dik bovenop had gelegen. Ik durf te wedden dat de film dan meer tot zijn recht was gekomen en beter had weten te beklijven. (Martijn Boven)

Onderhoudend debuut
Black Brush – Sturm und Drang
Roland Vranik, 2005

Wie het heeft over een black brush, denkt niet in de eerste plaats aan een tandenborstel. Misschien wel aan een schoorsteenveger, die in Hongarije, waar het gelijknamige beroep nog in ere wordt gehouden, volop in gebruik is. Althans, als we Black Brush moeten geloven. En laat het nu net de vraag zijn of dat verstandig is.

~

Roland Vranik sluit zich in zijn regiedebuut aan bij de Oost-Europese absurdisten, die de werkelijkheid vaak zo sterk ontregelen dat je je afvraagt wat je nog van hen kunt aannemen. De vier jonge schoorsteenvegers uit zijn film maken de meest bizarre dingen mee, overigens het grootste deel van de tijd door henzelf veroorzaakt. De grootste klungel van het stel vergokt het geld waarvan ze werkmaterialen moesten kopen, en hoort vervolgens op de radio dat het winnende nummer op zijn lot staat; helaas is dat lot net door een geit opgegeten. Twee anderen brengen een man naar het legerziekenhuis nadat deze door zijn zoon in elkaar is getrapt. Tussendoor hangen ze rond en roken ze. Tot er aan het eind van de dag – en tevens van de film – niets wezenlijks veranderd is. Of het moet zijn dat het viertal overweegt maar helemáál te stoppen met werken.

Vranik heeft er goed aan gedaan zijn verhaal te situeren in de hete Boedapester zomer, en het te verfilmen in zwart-wit met veel fel licht: dat geeft de film een prettige loomheid. De geluidsband, met vervormde triphop en techno, is bijpassend vervreemdend. Dit is geen grootse cinema, maar onderhoudend en grappig genoeg voor een kleine anderhalf uur. (Niels Bakker)

4 februari

Waardige slotfilm
Good Night, and Good Luck
George Clooney, 2005

Dit jaar wordt het filmfestival afgesloten met Good Night, and Good Luck. en ik raad iedereen tot het einde te blijven. Bied weerstand aan vermoeide ogen, volle hoofden en barstende blazen, ga deze film kijken!

Clooney’s tweede film, die hij niet alleen regisseert maar ook mede geschreven heeft en waarin hij bovendien een belangrijke bijrol heeft, is kort en krachtig. Anderhalf uur wordt uitgetrokken voor de strijd tussen Edward R. Murrow, senator McCarthy en het televisienetwerk CBS. De zwart-witte film voert je mee de jaren vijftig in, toen journalistiek nog een rokerige mannenwereld was. Edward R. Murrow presenteert voor CBS

~

het nieuwsprogramma See it Now, waarin objectieve reportages over het nieuws van de dag worden getoond – een soort Netwerk of Nova. Hij mag hierin vrijelijk zijn gang gaan, mits hij maar brood op de netwerkplank brengt met het interviewen van beroemdheden in het populaire Person to Person.
Die vrijheid komt ter discussie te staan, wanneer Murrow besluit een reportage te maken over de uitwassen van senator McCarthy’s jacht op communisten. CBS is huiverig en de adverteerder (ook toen al een speler van belang) wil niet meedoen, maar Murrow zet door, zelfs wanneer McCarthy zijn pijlen op hem richt. Murrow wint, maar tegen CBS is ook hij niet opgewassen.

Mannen onder elkaar

George Clooney’s vader was televisiejournalist en Clooney’s liefde voor het medium spreekt duidelijk uit de film. Prachtige beelden van de nieuwskamer, de studio en de kantoren waar de heren werken worden afgewisseld met daadwerkelijk oud televisiemateriaal. Meer dan de helft van de film bestaat uit archiefbeelden, maar het verschil tussen oud en nieuw is niet te zien. Helemaal geniaal is het gebruik van oude beelden van senator McCarthy. De man praat onsamenhangend en lijkt een karikatuur van zichzelf, maar de historische waarheid staat buiten kijf.
De tegenstelling met de mannen die de nieuwskamer van CBS bevolken had niet groter kunnen zijn. Hier worden helden getoond. De dialogen tussen de nieuwslui zijn verrukkelijk. Mannelijke kameraadschap ten top, elke emotie zit in blikken en bewegingen, terwijl grappen onderkoeld maar met een groot gevoel voor timing gebracht worden. Halverwege de film zet McCarthy een directe, persoonlijke aanval op Murrow in en is het zijn woord tegen dat van de nieuwslezer. “He’s gonna bet a senator trumps a newsman”, zegt Murrow tegen een enthousiaste jonge collega. “Well, he’s wrong!” roept die vol vuur. Murrow kijkt hem aan. “Not if we’re playing bridge.” Met een lach, een traan en sterk acteerwerk is dit een waardige slotfilm voor het IFFR. (Katrijn de Ronde)

Onsamenhangende gesprekken
Seven Invisble Man
Sharunas Bartas, 2005

In Seven Invisble Man van de Litouwse regisseur Sharunas Bartas (sinds 1993 een vaste klant op het IFFR) volgen we vier autodieven, drie mannen en een vrouw. Ze vluchten om niet geheel duidelijke redenen naar de provincie, vermoedelijk omdat het amateurs zijn en ze hun gestolen auto zo snel mogelijk willen verpasten.

~

Wat volgt is een reis door de steppen van het uiterste zuiden van Rusland, waar niet veel meer te zien is dan wat koeien en schapen, met modder besmeurde jongetjes en een cafeetje met een biljart. Er wordt nauwelijks gepraat en enkele veelzeggende en krachtige blikken – die door de mooie close-ups goed tot hun recht komen – weten helaas niet te voorkomen dat het alles bij elkaar maar een saaie bedoeling is. Dit verandert niet als de leider er met de poen vandoor gaat en het viertal uiteindelijk herenigd wordt in het huis van diens vrouw/minnares, met wie hij een dochter heeft. Op dat moment is het alsof je als kijker in een willekeurige huiskamer terechtkomt, ergens achteraf in een schimmige provincie. De huiskamer zit vol met lieden van allerlei slag. Verwaarloosde kinderen, potige mannen met een criminele achtergrond, een handvol verleidelijke en verlepte vrouwen, een enkel oudje en nog wat ander spul. Het hele stel zuipt er op los en voert ondertussen onsamenhangende gesprekken die je maar half kunt volgen en die je in feite geen bal interesseren. Ondertussen wordt men massaal dronken en spelen er zich wat ruzies af. Het enige waar je nog aan denkt is: hoe kom ik hier zo snel mogelijk weer weg. Het catastrofale en bijna groteske einde komt dan ook als een opluchting. (Martijn Boven)

Muziek / Album

Bruckner doorzichtig

recensie: Kent Nagano dirigeert Bruckers Zesde Symfonie

Stel je voor, je hebt van een vriend iets gehoord over een boek. Laten we zeggen, Goethes Werther. Hij is er erg enthousiast over en, eenmaal aangestoken, besluit je het boek ook te kopen. Het voldoet aan je verwachtingen, maar als je er met die vriend over begint te praten blijken jullie het over twee heel verschillende boeken te hebben; in het jouwe pleegt Werther geen zelfmoord maar begint hij een boekwinkel. Of heet hij helemaal geen Werther maar Harry. Dat is het gevoel dat je krijgt als je met iemand over de symfonieën van Anton Bruckner begint.

~

Want vriend Bruckner was behept met een bijna fatale onzekerheid. Waar collega-componisten onder dreiging van wapentuig vasthielden aan het zo nauwgezet mogelijk uitvoeren van hun werk, herschreef, schrapte, herverbouwde en herarrangeerde Anton zijn stukken naar de wensen van willekeurig wie. Het gevolg is dat, hoewel er officieel elf symfonieën (inclusief twee ‘studiesymfonieeën’) van de man bestaan, enig rekenwerk verraadt dat het werkelijke totaal op ongeveer 36 komt. Dat klopt, zes-en-dertig.

Ingewikkeld

De lastigheid wordt nu wel duidelijk, hoop ik. Maar het wordt nog ingewikkelder. Want hoewel Bruckner meestal hele nieuwe delen in elkaar schroefde, deed hij dat niet altijd. Soms stopte hij bovendien nieuwe delen in oude symfonieën, zoals de finale van zijn Vierde. Het gevolg is dat we een Vierde Symfonie hebben met de oorspronkelijke finale, één met de herziene (eigenlijk gehercomponeerde) finale, en een oorspronkelijke versie, in feite een andere symfonie in dezelfde toonsoort.

Dat was natuurlijk een godsgeschenk voor arrangeurs en musicologen. Als mieren sloegen ze aan het analyseren, arrangeren en interpreteren. Het resultaat, na een dikke eeuw Bruckneruitvoeren, is een zootje. Voor insiders fascinerend, voor de doorsnee luisteraar volslagen onoverzichtelijk. Van de hier besproken Zesde Symfonie is er goddank maar één editie. Nou ja, anderhalf dan.

Ondergewaardeerd?

De tekst in het boekje heeft het over een ‘ondergewaardeerde symfonie’ en als je naar het aantal opnamen kijkt lijkt dat in eerste instantie wel te kloppen. Het muziekarchief Arkivmusic somt er 31 op, net iets meer dan de Eerste en Tweede, ongeveer evenveel als de Derde en de helft van de latere Bruckners Zeven, Acht en Negen. Maar 31 is niet echt weinig en met uitvoerders als Haitink, Kubelik en Solti met hun niet kinderachtige orkesten is het moeilijk vol te houden dat de symfonie in het verdomhoekje heeft gelegen. Ook de vermeende moeilijkheid van het werk, waar de mij verder onbekende Habakuk Traber het over heeft, vind ik niet echt terug. Er wordt weliswaar gemoduleerd dat het een lieve lust is (Traber wijst erop dat de basistoonsoort A in het begin hooguit ergens op de achtergrond meedoet) maar de melodieën zijn vrij helder en de lengte van het werk (niet onbelangrijk voor de ‘consument’) is met 56 minuten nog te behappen.

Bruckner noemde de Zesde Symfonie zijn ‘meest gedurfde’ en ze wordt algemeen gezien als zijn meest persoonlijke werk. Dat verklaart wellicht ook het geringe aantal revisies. Het langzame deel (adagio) is één van Bruckners meest memorabele, ook vanwege het contrast met het daarop volgende deel, een scherzo van bijna nucleaire kracht. De finale is altijd problematisch geweest vanwege de vele tempo- en dynamiekwisselingen en zelfs zeer ervaren krachten hebben zich daarbij vergaloppeerd. Zoniet, gelukkig, Nagano.

Geramd

Foto: Harmonia Mundi
Foto: Harmonia Mundi

Controle is bij Bruckner essentieel. De structuren zijn complex, de verschillen in dynamiek vaak enorm, de spanningsboog moet ‘geramd’ zitten. Dat zit bij dirigent Kent Nagano wel snor. Het voorbeeldige samenspel van het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin ondersteunt de ambities van de dirigent meer dan voldoende. Opvallend is bijvoorbeeld het bijna dansende ritme dat Nagano het begin van het adagio meegeeft; een adagio dat ook voor het overige prachtig gedoseerd wordt gespeeld. De finale, traditioneel het struikelstuk, zal dan misschien niet iedereen kunnen bekoren, maar Nagano weet de af en toe op de loer liggende banaliteit zeer effectief te omzeilen en maakt haar tot een belevenis. De nauwgezetheid van het orkest en de visie van de dirigent dragen bij tot een bijzonder indrukwekkende opname. Een kanttekening is wel, dat de zaal (de Berlijnse Philharmonie) hier en daar akelig nagalmt. Van Harmonia Mundi zijn we eerlijk gezegd beter gewend.

Maar het meest positieve dat me bijblijft na het beluisteren van deze uitvoering is de helderheid waarmee Nagano Bruckner hier neerzet. De wollige, overmatig breedsprakige Bruckner-uitvoeringen waarmee dirigenten als Haitink en Jochum de componist neerzetten als een zwaar op de hand componerende romanticus begint gelukkig doorbroken te worden, zoals ook Philippe Herreweghes uitvoering van de Zevende Symfonie (ook op Harmonia Mundi) laatst al aantoonde. De transparantie die Nagano hier weet te vinden komt de muziek zeer ten goede en maakt zijn uitvoering tot de maatstaf van dit moment.

Boeken / Non-fictie

De canon als wondermiddel

recensie: De Canons. Wat iedereen wil weten over geschiedenis, literatuur, filosofie en wetenschap

In de slipstream van de multi-culti problematiek heeft zich in ons land de afgelopen twee jaar een discussie ontvouwd over onze Nederlandse en westerse identiteit. In eerste instantie kwam de vraag op wat de gemiddelde Nederlander nu eigenlijk van onze vaderlandse geschiedenis weet, en uit verschillende onderzoeken bleek dat het maar somber gesteld is met die kennis. “1600: slag bij Nieuwpoort” kunnen de meesten van ons nog wel als een pavlovreactie opdreunen, maar waar deze slag om ging hoef je velen niet te vragen. Door de als zorgwekkend beoordeelde toestand van de Nederlandse algemene ontwikkeling kwamen vervolgens allerlei discussies en initiatieven op gang.

SP-leider Jan Marijnissen kwam met het idee een museum op te richten voor vaderlandse geschiedenis, historici kropen in de pen om een canon te schrijven en diverse polemieken ontbrandden over de kwaliteit van deze canons en de dogmatiek die zij representeren. Sommigen zagen de canon als een vorm van cultureel elitarisme, anderen onderkenden de broodnodige structuur die een canon aan onze algemene ontwikkeling kan geven.

Opfriscursus

De Slag bij Nieuwpoort door Pauwels van Hillegaert
De Slag bij Nieuwpoort door Pauwels van Hillegaert

Uitgeverij Bert Bakker heeft inmiddels het patent op boekjes waarin in kort bestek een totaal vakgebied wordt doorlopen. Zo verschenen er eerder boeken als De klassieke oudheid in een notendop en stopte de uigeverij ook economie, religie en de twintigste eeuw in een notendopje. De Canons. Wat iedereen wil weten, over geschiedenis, literatuur, filosofie en wetenschap heet het nieuwste boekje vastberaden. De auteurs zijn stuk voor stuk grote namen binnen hun vakgebied, en hun canon-artikelen zijn keurige doch onvermijdelijk summiere schetsen van in verhouding veel complexere materie.

Hoewel het ietwat kinderachtig is, wil ik toch enkele zouteloze flauwigheden lichten uit één van de stukken, de Canon van de vaderlandse geschiedenis van Herman Beliën en Paul Knevel. Zo moet het namelijk dus niet. Ze hebben hun stuk de ondertitel De Nederlandse geschiedenis in te weinig woorden meegegeven, en ze weten er ook nog een paar te verspillen met dooddoeners van de soort: “Grote veranderingen vallen zelden samen met ronde jaartallen. Het jaar 1000 is dan ook betrekkelijk onopgemerkt aan de Lage Landen voorbijgaan.” Of neem de hemeltergende slotzin zonder ironie of historisch relativisme: “Al met al zitten er inmiddels 16 miljoen Nederlanders samen op dat ‘hele kleine stukje aarde’ dat zijn onschuld heeft verloren.”

Vooral het stuk van Klaas van Berkel over de geschiedenis van de wetenschap slaagt erin om een beetje nederigheid in het licht van de eeuwigheid te ontlokken – iets waar de canon uitermate geschikt voor is. Ondanks alle zogenaamde vooruitgang die wij in de afgelopen eeuwen hebben doorgemaakt, is er nog steeds een onnoemelijk grote kennis-lacune en spelen subjectieve factoren een grote rol in de selectie van kennis. Met iets meer besef van de conjunctuur van de geschiedenis zouden we ook minder paniekerig reageren op de huidige problematiek in onze westerse samenlevingen.

Om een groter historisch en cultureel bewustzijn te kweken is een canon in mijn optiek echter te beperkt. Een boekje als De Canons geeft een aardig inzicht in wat er te weten valt, maar een canon is niet het eindpunt; het is een kader waarbinnen kennis verworven kan worden. Meer dan een leuke aanzet of een opfriscursus kan het niet zijn.

Muziek / Album

Alle negatieve speculaties van tafel

recensie: In Flames - Come Clarity

Ik moet toegeven dat ik even verrast opkeek toen de eerste riffs van Come Clarity uit mijn speakers rolden. Of liever gezegd bliezen. De Zweden van In Flames laten er geen misverstanden over verstaan; dit album moet en zal weer keiharde metal uitademen. Vanaf de eerste tonen waarmee Take This Life de spits afbijt tot en met het slotstuk weet de band weer als vanouds te boeien met de harde melodieuze death/trash waar hij met name sinds de twee prachtige platen Colony (1999) en Clayman (2000) om bekend stond.

Niet dat In Flames zoveel sterk afwijkende dingen heeft gedaan, maar het had er even schijn van dat er toch een wat andere muzikale koers zou worden gevaren. Er gingen geluiden op dat de band zich waarschijnlijk zou gaan verliezen in de toch wel aanwezige flirt met nu-metal.

Minimale elektronica

~


Op de twee voorgaande albums Reroute to Remain (2002) en Soundtrack to your Escape (2004) werd veelvuldig geëxperimenteerd met elektronica. Op Come Clarity wordt dit echter weer teruggebracht tot het minimum. Af en toe hoor je nog elektronische flarden boven de muziek uitdrijven, ditmaal voornamelijk als een licht ondersteunend element. Nee, de hoekige, strakke riffs knallen weer als vanouds uit de speakers. Het duurt even voor de sfeer weer wat vriendelijker wordt, maar uiteindelijk is er toch ook weer ruimte voor rustiger passages. Niks mis mee, In Flames veegt alle min of meer negatieve speculaties met gemak van de tafel.

Evanescence met ballen

Met name Take this Life, Vacuum en Terminus zijn gebaseerd op agressieve snelle riffs. Maar zoals gezegd is er ook ruimte voor een pas op de plaats, welke met de titeltrack gemaakt wordt: een ballad zoals wij die van In Flames gewend zijn die zowel in het akoestische gedeelte als in de stevigere uitloper lekker blijft slepen. Het nummer dat er op deze plaat wat mij betreft echter volledig uitspringt is Dead End. Hier horen we zanger Anders Fridén in duet met Lisa Miskovsky, een Zweedse zangeres die normaliter poppy singer/songwriter materiaal ten gehore brengt. Edoch, in dit geval klinkt deze combinatie, om de nu-metal dan maar gelijk even van de tafel te vegen, zoals Evanescence met ballen zou kunnen klinken. In Flames meldt zich hernieuwd aan het front.

Muziek / Album

Als kneedbaar explosief

recensie: Infadels - We Are Not The Infadels

Love like Semtex. Met dit nummer begint het debuut van de Britse aanstormende hype Infadels. Semtex is synthetisch explosief, dat in het verleden onder meer is gebruikt voor terroristische activiteiten zoals het opblazen van vliegtuigen. Of de mannen van Infadels beseffen dat ze met het woord semtex een uitstekende metafoor hebben gegeven voor hun eigen plaat We Are not the Infadels weet ik niet. Ik weet wel dat dit album een typisch geval is van ‘goed kneden en hard knallen’.

~

Nou is ‘knallen’ misschien een wat oubollige term, vaak gebezigd door dj’s van middelbare leeftijd in grote dorpsdiscotheken of in de toeristenclubs van Salou of Alanya – maar niet door zogenaamd serieuze besprekers van platen. Toch past de term juist daarom bijzonder goed bij de muziek van Infadels: toegankelijk, begrijpelijk, extreem hitgevoelig en tegelijkertijd bijzonder geschikt om echt naar te luisteren. We Are not the Infadels is zowel een plaat voor de dorpsdiscotheek als voor de bezoeker van undergroundgelegenheden, maar ook in de huiskamer of op de mp3-speler doet dit album het uitstekend.

Soundtrack van het komende jaar


Infadels hebben het allemaal: stampende elektro, pakkende melodieën, punkattitude, energie en veel potentiële hits. De adrenaline giert door je lichaam bij het luisteren naar deze ultieme dansplaat. Wanneer Can’t Get Enough, de eerste single van het album, voorbij komt op het steeds beter wordende MTV, gaat de televisie vanzelf harder. De prachtige hooks zijn bijna niet te tellen. Maar Infadels kunnen ook subtiel zijn, met name in het tweede gedeelte van de plaat. Afsluiters Sunday en Stories from the Bar zijn wat minder fel en geven de plaat wat meer diepgang. Maar van echt gas terugnemen is amper sprake.

Infadels gaan een belangrijk deel uitmaken van de soundtrack van het komende jaar, zoals Kaiser Chiefs en LCD Soundsystem dat vorig jaar deden. De kans is bovendien groot dat nog veel meer mensen zich aangesproken voelen, want We Are not the Infadels is een prachtplaat, geschikt voor werkelijk iedereen. Infadels laten nog maar weer eens zien hoe de termen mainstream en alternatief – of commercieel en artistiek – tegenwoordig in elkaar kunnen oplossen. Bijzonder goed gekneed, waanzinnig explosief en, in tegenstelling tot andere soorten dynamiet, in potentie erg goed voor de inhoud van de kluis van de platenmaatschappij.

Infadels toeren de komende maanden van 2006 door Nederland, zie hier de lijst met tourdata.

Muziek / Achtergrond
special: Interview met Stef Kamil Carlens

Een optimist met een zwaar hart

Velen waren blij verrast toen Zita Swoon in de herfst van 2004 uitpakte met het ingetogen A Song About A Girls. Na extravagante uitspattingen als Disco en Bananaqueen leek het er immers op dat de band rond Stef Kamil Carlens eindelijk een evenwichtige en warme sound gevonden had. Onlangs kregen de gevoelige liedjes over meisjes, naast enkele oude hits, een nieuwe kleur op de live cd en dvd Camera Concert: A Band In A Box. De bijhorende tour en lovende kritieken bewijzen het meer dan ooit: Zita Swoon is hot.

~

In een hoekje van café ’t Oerwoud zit Stef Kamil geduldig op me te wachten. De Antwerpse muzikant, die er ook al een interview met het Belgische badpakkenblad P-Magazine op heeft zitten, is duidelijk tevreden. “Er is een zekere berusting in de band zoals die nu is, met de zangeressen en de percussie erbij. Ik wil die klank dan ook graag even vasthouden. Het is leuk om de mensen te horen zeggen dat we nu echt maturiteit uitstralen. Toch waren de experimenten die we in het verleden zijn aangegaan zeker ook interessant.”

Dagboek van een turbulente periode


De speelse flirts met disco werden nochtans niet door iedereen gesmaakt. Anderen vroegen zich bij het verschijnen van A Song About A Girls dan weer af waar die opgewekte, ietwat absurde kant van Carlens gebleven was. “Tja, you can’t please everybody. A Song About A Girls is een erg persoonlijke plaat, het dagboek van een nogal turbulente periode in mijn leven. Qua kleur zal de volgende cd daarbij aansluiten, maar hij zal toch wel iets meer funky en swingend klinken. Dat vrolijke komt dus wel terug, zij het op een andere manier. Maar mijn plannen veranderen eigenlijk voortdurend” (lacht).

Zo houdt de muziek van Zita Swoon immer het midden tussen melancholie en lichtvoetigheid. “Ik noem mijzelf altijd een optimist met een zwaar hart. Dat dubbele komt ook naar voren in onze songs: ondanks de donkere ondertoon is er altijd wel een lichtpunt. Ik wil me, misschien sinds ik vader geworden ben, niet meer laten opslokken door zwaarmoedigheid. Ik amuseer me en probeer me steeds positiever op te stellen. Muziek maken is ook gewoon superleuk. Meer en meer groeit het besef dat mijn leven een heel goed leven is, en dat ik er dus dankbaar voor moet zijn.”

~

Daar waar veel zangers al snel zeemzoet klinken, omzeilt Carlens’ tere stem steevast de meligheid. “Ik probeer sentiment altijd een beetje te relativeren. In zijn onlangs uitgebrachte spoken-word-plaat zegt Nick Cave dat het liefdeslied altijd de mogelijke mislukking van die liefde in zich moet houden. Dát maakt liefde inderdaad geloofwaardig en mooi: dat je ondanks dat je weet dat het kan mislopen er toch voor gaat.” Wanneer ik hem daarop vraag of hij een groep als Coldplay kan appreciëren, gaat hij geanimeerd verder: “Totaal niet. Ik gelóóf die mens niet. Ik weet niet waarom, maar ik heb hun eerste plaat wel gekocht. Als ik iemand in de pers hoor zeggen dat hij groter wil worden dan U2, denk ik echt: get a life! Ik gun hen het succes, maar marketing interesseert me niet.”

Schizofrenie


Toch wordt ook Zita Swoon steeds groter. Na de release van A Song About A Girls speelden ze in concertzalen van Rome tot Wenen. Met A Band In A Box zetten ze die krachttoer onvermoeid voort. Zo zijn ze op 16 februari te zien in de Paradiso in Amsterdam, en een dag later in de Rotterdamse Nighttown. “Ik speel heel graag in Nederland. Toch zitten we er in een heel schizofrene situatie: hoewel het live al tien jaar heel goed gaat, volgt de platenverkoop niet altijd. Misschien komt dat doordat Nederland op het vlak van radio minder open is dan België. Op zich zijn er wel goede radiostations, maar ze bereiken niet zo’n breed publiek als Studio Brussel of Radio 1 hier.”

Hoe het er op zo’n tournee aan toe gaat zien we in de reportage A Film About A Band, te vinden op de dvd bij A Band In a Box. Stef Kamil Carlens regisseerde zelf de muziekfragmenten op die dvd. “Ik zou graag concertfilms maken die visueel verder gaan dan het louter registreren van muzikanten, door bijvoorbeeld een collage te maken van animatie en beelden.” Zou hij zich dan ooit aan fictie wagen, zoals Tom Barman deed met zijn film Anyway The Wind Blows? “Nee. Maar Tom gaat hier zo meteen wel verschijnen, we gaan samen naar een concert in Brussel.”
Rond kwart over zeven komt de frontman van dEUS inderdaad het café binnengewaaid. Enkele minuten later haasten de twee vrienden zich langs de Scheldekaaien richting hoofdstad.

Boeken / Fictie

Homerus’ helden zijn niet meer wat ze geweest zijn

recensie: Stefano Benni - De snelvoetige Achilles

In de verbeelding van de Italiaanse satiricus Stefano Benni is Achilles – ooit een mythische held – een zwaar lichamelijk gehandicapte man van dertig jaar. Hij is aan zijn rolstoel gekluisterd. “Mijn moeder dompelde me onder in het verkeerde bad. Alleen mijn hiel is onkwetsbaar.” Achilles’ snelvoetigheid ligt dan ook niet in fysieke behendigheid maar in zijn schrijftalent.

Hij doet denken aan het personage René uit Peter Verhelsts Het spierenalfabet. Beiden zijn niet tot nauwelijks in staat tot spreken, en voor communicatie zijn ze zo afhankelijk van hun computer dat ze zich hebben ontpopt tot cyborgs.

Odysseus (Ulysses) is in Benni’s fantasie de getormenteerde redacteur van een noodlijdende uitgeverij. Hij ziet zich bedolven onder toegestuurde manuscripten – ze moeten allemaal gelezen -, lijdt aan slapeloosheid en heeft bovendien een stormachtige relatie met verloofde Pilar, een “typisch Latijnse schoonheid”. Pilar zelf is juist ontslagen als cassière bij de Eden Shop – ze probeert tot Odysseus’ ongenoegen bij te verdienen als stripteasedanseres – en ondervindt problemen met haar verblijfsvergunning. Homerus’ helden zijn niet meer wat ze geweest zijn.

Volleerd ironicus

~

De snelvoetige Achilles is de eerste in het Nederlands vertaalde roman van de in eigen land succesvolle Benni, oud-journalist, dichter en toneelschrijver. In een geparodieerd hedendaags Italië – met stakingen op elke straathoek, de opkomst van een nieuwe Duce – positioneert hij als een volleerd ironicus de curieuze vriendschap van twee onsympathieke anti-helden. Een vriendschap die ondubbelzinnig op een pragmatische basis rust. Kluizenaar Achilles gebruikt de onmachtige Ulysses als leverancier van materiaal voor zijn ooit te schrijven boek. Bovendien kan Ulysses, als het moment daar is, zorg dragen voor de publicatie. “Uw, Ulysses’ lot ligt in het avontuur en het ontmoeten van monsters.”

Stefano Benni heeft zijn satire – op de commerciële literatuurindustrie en het politiek scheefgroeiend Italië – met plezier geschreven. Het van running gags en groteske scènes overvloeiende boek is daar heel duidelijk in. De bladzijden zijn bedrukt met een ongetemde woordenvloed en voorzien van een keur aan associaties. Wat je dan krijgt: een grillig geheel, geschreven met een duidelijk humoristische intentie. Maar de al te grote nadruk die hier op ligt, weerhoudt de grap ervan te functioneren. Beter was Benni subtieler en zorgvuldiger doserend te werk gegaan. Nu gaat het fout dáár waaraan de roman zijn bestaansrecht had kunnen ontlenen.

Spielerei

De snelvoetige Achilles is met recht een ode aan de verbeelding, aan fictie te noemen. Maar dan wel een ode die bestaat uit bonte spielerei, waarvan de hilariteit en de urgentie bij de schrijver zijn blijven hangen. En ook als satire, als postmoderne roman of als komische literatuur an sich kan je Benni’s roman moeilijk geslaagd noemen. Het boek koerst nergens eenduidig op af en heeft daarbij zo weinig waardevolle vracht aan boord, dat het in geen enkele willekeurige haven wordt ontvangen.

Muziek / Voorstelling

Visueel spektakel bij Het sluwe vosje

recensie: De Nederlandse Opera laat een bloederig kippenhok zien

Sluit geen vos op in de buurt van een kippenhok. Deze boerenwijsheid wordt op bloederige wijze geïllustreerd in Het sluwe vosje, misschien wel de bekendste opera van de Tsjechische componist Leos Janácek (1854-1928). Op het eerste gezicht een amusante fabel over een jong vosje dat door een boswachter gevangen wordt, haar vrijheid herovert, verliefd wordt, een gezin sticht en uiteindelijk door een stroper gedood wordt. Met in de bijrollen een geile hond, ploeterende paarden, luie varkens, een krekel, een sprinkhaan, een das, verschillende vogels, libellen, lieveheersbeestjes, eekhoorntjes en een koor van vliegen en kippen. Geen wonder dat de BBC drie jaar geleden een sprankelende tekenfilmversie van deze opera maakte, speciaal voor kinderen.

~

Hoewel Het sluwe vosje ogenschijnlijk andere kost biedt dan Janáceks tragische opera’s Jenufa en Osud (Noodlot), is het echter zeker geen kinderopera, niet in de laatste plaats door de gecompliceerde muziek. “Ik speel niet met betekenisloze melodieën, ik doop ze onder in het echte leven,” schreef Janácek en als geen ander weet hij een zeer verfijnde orkestratie te koppelen aan door volksmuziek en spreektaal geïnspireerde melodieën. Juist dat maakt zijn muziek ook zo herkenbaar. Janácek-specialist Edo de Waart overdreef misschien toen hij in een interview stelde “Als je de radio aanzet, weet je na tien maten of een stuk van Janácek is”, maar ver zit hij er niet naast.

Visueel spektakel

Ook Ingo Metzmacher, de nieuwe chef-dirigent van De Nederlandse Opera, is een specialist in twintigste eeuwse-muziek en hij wist aan het Radio Filharmonisch Orkest een buitengewoon transparant geluid te onttrekken, waardoor Dale Duesing (de boswachter) en Rosemary Joshua (het Vosje) tot de sterren van deze opera konden uitgroeien. Je zou alleen deze voorstelling tweemaal moeten bezoeken om daar optimaal van te kunnen genieten; de eerste keer wordt de toeschouwer volledig overrompeld door het visuele spektakel van regisseur Richard Jones en decor- en kostuumontwerper Antony McDonald. Zij combineren de kleurenpracht van de (latere) David Hockney-opera-ensceneringen met de kostuumontwerpen die doen denken aan de kostuumontwerpen die van Rien Bekkers maakte voor de verfilming van Erik, of het klein insectenboek en het resultaat is oogverblindend mooi.

Ronduit sprookjesachtig is bijvoorbeeld de huwelijksscène, waarbij alle dieren aanwezig zijn, fenomenaal uitgelicht door Matthew Richardson. Te lachen valt er ook genoeg, zoals in de orgie waarin werkelijk iedereen elkaar bespringt – alleen de bomen moeten zichzelf plezieren, wat zij dan ook vol overgave doen. Niet geschikt voor de allerjongsten, derhalve.

Een diepere betekenis?

Pas in de slotscène, wanneer de boswachter zich met aarde besmeert, gaat het mis. Volgens Jones en McDonald wordt de boswachter zo ‘weer één met de natuur’: “We willen niet simpelweg weer naar het uitgangspunt terugkeren en laten zien dat er weer nieuw leven ontstaat en alles weer van voren af aan kan beginnen, waarbij allen die men in de loop van het stuk heeft ontmoet weer ten tonele verschijnen omdat er een nieuwe levenscyclus begint. Wij zoeken naar een diepere betekenis.”

~

Een nobel streven, natuurlijk, maar Janácek laat niet voor niets de (klein)kinderen van de kikker en het Vosje aan het eind terugkeren; de kern van Janáceks opera is nu juist dat de natuur – en daarmee ook de mensheid – zich eindeloos herhaalt en vernieuwt. En dat daarbij de nodige wreedheden horen, wordt door Janácek ook niet veronachtzaamd. Zo lijkt het wel een zeer feministisch betoog dat het Vosje de kippen voorhoudt (“Kameraden! Zusters! Weg met het oude regime! Waar hebben jullie die haan voor nodig?”), maar haar retorische trucjes dienen geen ander doel dan het afslachten van diezelfde kippen.

Dit is de werkelijke diepere boodschap van de opera: geweld beperkt zich niet tot de mensen, maar is een wezenlijk onderdeel van de natuur – onschuld bestaat niet. In dat opzicht staat Het sluwe vosje, ondanks het sprookjesachtige voorkomen, niet ver af van Jenufa en Osud. En ook de getoonde seksuele vrijheid is van korte duur: zodra blijkt dat het vosje zwanger is, is het op naar het altaar van de specht…