Boeken / Strip

Meester in de Rechtse Retoriek

recensie: Gregorius Nekschot - Misselijke grappen

.

~

Of nee, wacht. Kom nog even terug. Opeens herinner ik me een andere waarde die volgens sommigen alleen in het Westen bestaat: de zelfkritiek. Wij Westerlingen kunnen tegen een stootje, en wij huilen niet bij het eerste het beste tikje en wij wijzen niet meteen met het vingertje. Waarom jammert volksvriend Gregorius dan zo? Er zijn duizenden illustratoren en cartoonisten in Nederland en die kunnen niet allemaal in de dagbladen terecht. Maar, wacht… zal het dan? Nee toch? Ja verdomd, nu zie ik het: het is de Rechtse Retoriek. Nekschot vindt dat hij wordt doodgezwegen, gedemoniseerd; hij jammert als een kind dat zijn zin niet krijgt. Waarom ook een kritische blik op het eigen werk richten, als met roepen en schoppen de publiciteitsmachine ook draait?

Zo; opdat de loopgraven maar weer betrokken kunnen worden. Dus: ben je hier via Google terecht gekomen, terwijl je internetbezigheden zich normaliter beperken tot het posten van onzin op fora als die van Holland Hardcore, dan krijg je bij deze de handleiding tot handelen: klik op mijn naam boven dit artikel, en spuit je gal. Scheer je vervolgens terug naar de krochten van het internet, en portretteer 8WEEKLY aldaar als een (s)links blad dat de mosliminvasie steunt. Hebben wij onze free publicity ook weer gehad.

Fijn, zijn we hier nu nog bijeen met mensen die wel eens iets verder kijken. Dan kan ik ook bekennen dat ik Gregorius Nekschot bij vlagen bijzonder humoristisch vind. Zijn tekeningen zijn veelal grauw, afgebeelde personen hebben aangevreten oren, en de vaak naakte figuren zijn weerzinwekkend vies. Dat maakt de afzonderlijke cartoons boeiend, hoewel het boekje er als geheel wat onsmakelijk van wordt. Maar goed, het gebeuren heet dan ook Misselijke grappen.

~

Het hoogtepunt van het boekje is de grap die niet werd afgebeeld. Pagina 63 biedt een titel (‘Het hoogtepunt uit de kinderkoran’), waaronder handleiding tot “printen, knippen en plakken” staat. Op de website van Nekschot vind je vervolgens de cartoon van een kleine Aïcha die ontmaagd wordt door Mohammed, met de mededeling: “Pas op! satire”. Dat is met de cartoonrellen in het achterhoofd leuk, evenals de tekening van een ontzette moslimman die staat afgebeeld naast de tekst:

een huis…
een uitkering…
Islamitisch onderwijs…
folders in vijf talen…
huursubsidie…
kinderbijslag…
ziekenfonds…
anders nog iets?

Waarop de man zegt: “respect… respect… respect…”. Dat is humor, wat mij betreft: scherp, actueel en op het randje. Mij zul je dus niet horen roepen dat Nekschot (of zijn boek) op de brandstapel moet; die wens is wat mij betreft alleen Mulisch voorbehouden. Maar om nou te zeggen dat het werkje als geheel de moeite waard is, nee. Wie Nekschot al langer volgt (hij verwierf bekendheid toen hij op de site van Theo van Gogh mocht publiceren.) kent de meeste grappen al. En wie niet de grappen kent, herkent al snel het soort humor: het zijn steeds weer de moslims, de vrouwen en iedereen links van Geert Wilders die het moeten ontgelden. Alles wat de volksvriend zelf niet is dus en dat pleit allerminst voor hem. En dan ook nog eens krampachtig je echte identiteit beschermen, omdat je ‘bedreigd’ wordt; ook dat doet het immers altijd goed in de publiciteit..

Forumgebruiker DJS op het rechtse Dutch Disease Report vat de waarde van het boekje eigenlijk nog het beste samen:

Ik heb al een heel plankje politiek incorrecte boekjes. Wat van Peter Siebelt, Theo van Gogh, Ebru Umar, Pamela Hemelrijk, noem maar op Daar past Gregorius wel tussen.

Gregorius past daar inderdaad uitstekend tussen: inhoudelijk is het doorgaans weinig interessant, maar incidenteel word je verrast door een bijzondere invalshoek of leuke observatie.

Boeken / Non-fictie

Rechtspreken tussen het puin

recensie: Steffen Radlmaier (red.) – Het proces van Neurenberg

Tien maanden duurde het proces van Neurenberg, waar vlak na de oorlog de nazitop werd berecht. De Duitse journalist Steffen Radlmaier dook in de archieven en verzamelde een boeiend scala aan krantenverslagen en beschouwingen.

Het procédé levert een gevarieerd scala aan visies op, omdat de verslaggevers en schrijvers uit de hele wereld komen. Er is zelfs een Chinese reporter bij, die als eerste in Neurenberg arriveert. “Moederziel alleen bewoon ik een half kasteel en ik voel me eenzaam,” laat hij het thuisfront weten.
Een ander deel van de pers bivakkeert in het Grand Hotel, dat te lijden heeft gehad onder geallieerde bombardementen. Zo krijgt een Amerikaanse correspondent de sleutel van een kamer die niet meer blijkt te bestaan. En hij noteert: “Gelukkig waarschuwde het onverwachte panorama van de avondlijke hemel mijn vrouw, die me nog net op tijd kon tegenhouden.”

In puin

Hermann Göring
Hermann Göring

Heel Neurenberg ligt overigens in puin. Een deel van de bevolking slaapt nog in voormalige schuilkelders en de nachtclubs die de Amerikanen openen om hun gasten te vermaken, contrasteren daar wonderlijk mee. Dat we zoveel over de randverschijnselen komen te weten, komt omdat het proces van het Internationaal Militair Tribunaal, dat van 20 november 1945 tot 1 oktober 1946 duurt, nogal saai is. Het sleept zich maar voort. En de 23 nazi’s die terechtstaan tonen geen greintje berouw.
Alleen op momenten dat er beelden uit de concentratiekampen worden vertoond, is de spanning te snijden. “Niemand in de rechtszaal leek meer te kunnen ademen toen op het witte doek de tractor honderden lijken voor zich uit duwde om ze in een massagraf te schuiven,” noteert een verslaggever.

Uiteraard gaat de meeste aandacht van de verslaggevers uit naar Göring, de hoogste nazi in rang, nadat Hitler, Goebbels en Himmler zelfmoord hebben gepleegd. De dikke rijksmaarschalk, die ten tijde van het proces flink is afgevallen, oogt in zijn uniform, waar de onderscheidingstekens vanaf zijn gehaald, als een onbeduidende portier. Maar ondanks dat moeten de verslaggevers toegeven dat Göring behoorlijk intelligent en sluw is. De Amerikaanse hoofdaanklager weet niet goed raad met hem en wordt uiteindelijk gered door zijn Engelse en Russische collega’s, die veel meer afweten van de misdaden waarvoor de blaaskaak annex kunstrover verantwoordelijk kan worden gehouden.

Sfeerverslagen

~

Het boek bevat een breed scala aan verslagen en beschouwingen, 63 in totaal, die samensteller Steffen Radlmaier heeft opgeduikeld in Duitse, Amerikaanse en Canadese archieven. Ze worden afgewisseld met krantenberichten uit de Nürnberger Nachrichten, de krant waar Radlmaier overigens zelf voor werkt. Hij heeft vooral kranten- en tijdschriftartikelen uit 1945 en 1946 geselecteerd, die zijn geschreven door verslaggevers en schrijvers uit allerlei landen, waarbij de Anglo-Amerikaanse schrijvers in de meerderheid zijn.

Alhoewel er veel aandacht is voor de sfeer in het perskamp en voor de feestjes, zijn er gelukkig ook verslaggevers die er op uit trekken. Zo trekt de Amerikaanse journaliste Nora Waln het tot puin gebombardeerde Neurenberg in om namens een hulpinstantie een grootmoeder en haar drie kleinkinderen te bezoeken. Op weg naar de kelder waar ze in wonen, wordt ze aangeklampt door de vrouw van een nazi, die haar vraagt een goed woordje voor haar te doen bij de kolonel die de nazigevangenen bewaakt. Waarop een van de kleinkinderen de vrouw herkent van oude krantenfoto’s. “U had altijd chique kleren aan,” roept ze uit, waarmee de kloof tussen de feestvierende nazitop en het berooide Duitse volk aardig wordt getypeerd.

Erika Mann

Het boek bevat een aantal bijdragen van mindere kwaliteit, bijvoorbeeld van ene W.E. Süsskind, die voor de Süddeutsche Zeitung schreef en vage, zweverige artikelen schrijft die je na lezing alweer geheel bent vergeten. Maar dat wordt gecompenseerd door de rake observaties van Erika Mann, dochter van de beroemde Duitse schrijver Thomas Mann. In het volgende citaat proef je haar oprechte verontwaardiging over de tendens bij een aantal van haar landgenoten om de schuldvraag te ontlopen. “Net als de rest van hun landgenoten hebben ze niets gedaan, niets gezien en niets geweten. Ze zeggen allemaal: ‘Vreselijk, vreselijk, vreselijk!’ en wat de vraag naar hun medeplichtigheid betreft verklaren ze dat de echte schuldigen niet in de rechtszaal zijn: Hitler, Bormann, Himmler, Heydrich – de vermisten, doden en afwezigen.”

Boeken

Blikvernauwing

recensie: Hilary Neroni - The Violent Woman: Femininity, Narrative, and Violence in Contemporary American Cinema

De meeste academische boeken over een massamedium als film zijn te zeer vanuit het oog van een wetenschapper geschreven om buiten een kring van deskundigen gelezen te kunnen worden. Dit is ook het geval met The Violent Woman, dat bovendien een wel heel nauwe blik op cinema werpt.

Als het onderwerp ook nog eens zo onderbelicht is als hier het geval is, is dat helemaal jammer: de gewelddadige vrouw in de film verdient meer aandacht. Auteur Neroni gaat volledig voorbij aan een heel decennium verkrachting-wraakfilms (I Spit on Your Grave moet het doen met een vermelding in een voetnoot). Wellicht omdat ze zich louter concentreert op hedendaagse films, maar zelfs hier ontsnappen essentiële films aan haar blik: Enough ontbreekt, ook Monster is in een voetnoot weggestopt, de nieuwe generatie vrouwenhelden (bijvoorbeeld in Tomb Raider, The Ring, Buffy) schitteren door afwezigheid.

Bochten

Scène uit <i>Thelma & Louise</i>
Scène uit Thelma & Louise

De besproken films zijn allemaal (Amerikaanse) actiefilms van de laatste vijftien jaar. De twee meest beroemde ‘gewelddadige’ vrouwen uit de filmgeschiedenis, Thelma en Louise, krijgen de meeste aandacht, en ook Kiss the Girls wordt uitgebreid onder de loep genomen. Neroni’s conclusie is dat een gewelddadige vrouw als zodanig zozeer allerlei sociale en psychologische regels ondermijnt, dat ze in het narratief van een (Amerikaanse) film nooit dezelfde rol kan vervullen als een gewelddadige man, en dat scenario’s zich in allerlei bochten wringen om dit te voorkomen. Deze bevinding is niet bijzonder: een vrouw die niet op allerlei manieren aan traditionele waarden voldoet, is in de Amerikaanse mainstreamfilm zo schaars als een man achter het aanrecht. Het feit dat Hollywood een consistent bolwerk van seksisme is (een wijder openstaande deur is moeilijk denkbaar), wordt niet in overweging genomen. Neroni kiest er liever voor de films in beschouwing te nemen aan de hand van psychoanalytische theorie: Lacan en Žižek worden naar hartelust geciteerd. Een typisch voorbeeld van theorie ten bate van de theorie, waarvan de waarde buiten strikt academische kringen gering is.

Kluif

Neroni staart zich gelukkig niet geheel blind op de films als zodanig: ze betrekt hier en daar enige sociale context bij haar verhaal. Maar wat er in concretere zin aan de films ten grondslag ligt wordt genegeerd: literaire bronnen en de persoonlijkheden van scenarioschrijvers en regisseurs blijven geheel buiten beschouwing. Zo worden goed beschouwd Stanley Kubrick en Cameron Crowe op één hoop gegooid; James Cameron, Oliver Stone en zelfs Kathryn Bigelow ook. Dit maakt het voor een filmliefhebber onleesbaar, maar zelfs voor een geschoolde lezer is The Violent Woman een behoorlijk ontoegankelijke kluif: hoofdstukken worden niet samengevat in een conclusie, terugkoppeling naar vorige bevindingen ontbreekt vaak. Bovendien deugt de index niet, en zijn de typfouten bij de films legio.

Muziek / Album

In de schaduw van Coldplay

recensie: Venus In Flames – Shadowlands

Jan De Campenaere is een van de vele muzikale goudhaantjes die Vlaanderen rijk is. Deze singer-songwriter veroverde als Venus In Flames in 2000 de bronzen plak in Humo’s Rock Rally na klinkende namen als Mintzkov Luna en vooral Admiral Freebee. Slechts gewapend met een gitaar wist hij volle zalen te betoveren met zijn gevoelige liedjes. Notes of Tenderness, de debuutplaat van Venus In Flames, gooide hoge ogen en werd bedolven onder de positieve kritieken. Nu is er Shadowlands: de plaat waarmee Venus In Flames een ruimer publiek wil bereiken.

De tweede plaat is de moeilijkste, zo luidt het vaak in het artiestenbestaan. De Campenaere had daar duidelijk geen schrik voor en koos er resoluut voor om het over een andere boeg te gooien. Waar zijn debuutplaat vol fraaie, zachte nummers in de lijn van The Beatles en K’s Choice stond, wilde hij nu een rockplaat maken. Een gewaagde zet. De Campenaere doet daarvoor een beroep op David Du Pré, gitarist bij Arid, die zijn kunstjes nu ook mag tonen bij Venus In Flames. Ook bassist Filip Ross heeft een verleden bij Arid en komt de gelederen versterken.

~

De eerste single Easy Way Out veegde meteen de oprijzende twijfels van tafel. Dit erg aanstekelijke nummer is niet van de radio weg te branden en blijft ook dagenlang in je hoofd kamperen. Kortom, de ideale single om je terugkeer op de muzikale scene te vieren en radiostations in Vlaanderen en Nederland hongerig te maken naar je nieuwe album.

Muzikale voorbeelden

Helaas liggen de andere nummers op Shadowlands niet in het verlengde van Easy Way Out. De opener van de plaat is dan ook het enige rocknummer dat echt een uitmuntende indruk achterlaat na een eerste luisterbeurt. Al weet ook Save me, weliswaar een ballad, moeiteloos te beklijven. Deze roerende afscheidssong (“Don’t come save me// I’ve had enough// I’ll try to forget your pretty face”) zou perfect thuishoren op de alom bejubelde debuutplaat van Novastar.

De link met Novastar blijft niet beperkt tot Save me. Net als Joost Zweegers op zijn tweede plaat, ruilt De Campenaere zijn gitaar in voor de piano die zeer nadrukkelijk aanwezig is. Een beslissing die enigszins te betreuren valt, omdat de chemie niet voldoende lijkt te werken. Je krijgt vooral de indruk naar de muzikale voorbeelden van Venus In Flames te luisteren. Het nummer Shine is pure Coldplay, terwijl Jan De Campenaere het zeker in zich heeft om andere clocks te laten luiden. Ook bij Part of you en Helping Hand lijken Chris Martin en zelfs Thom Yorke van Radiohead goedkeurend over de schouder mee te kijken.

Uiteraard hoeft die vergelijking met Coldplay helemaal geen negatieve zaak te zijn. Coldplay is momenteel niet voor niets de populairste band op de planeet. Shine, een mix van Clocks en Speed of Sound, is een zeer behoorlijk nummer, maar het origineel blijft altijd beter dan de kloon. Venus In Flames heeft echt wel meer in zijn mars. Het is en blijft een straffe groep met een uitstekende zanger die weet hoe je een goede song moet schrijven. Don’t Let me Down bevestigt al het goede over Jan De Campenaere, wiens stemgeluid hier wat lijkt op dat van Richard Ashcroft.

Eigen geluid

Voldoende referenties naar muzikale grootheden dus voor Venus In Flames. Shadowlands moet de groep zeker in staat stellen om door te groeien naar de top in Vlaanderen en Nederland. Deze zomer zal De Campenaere er ongetwijfeld in slagen om er een hele hoop zieltjes bij te winnen. Een internationale doorbraak zal vermoedelijk nog wat langer duren, omdat men niet overal zit te wachten op een tweede Coldplay. Venus In Flames moet nu vooral op zoektocht naar een eigen geluid en als die er is, zal die wereldplaat automatisch volgen. Het talent daarvoor is zonder meer aanwezig.

Boeken / Non-fictie

Met John Rawls in het Land van Ooit

recensie: John Rawls - Een theorie van rechtvaardigheid

De Amerikaanse moraalfilosoof John Rawls (1921-2002) heeft ook in ons land zijn sporen achtergelaten, maar zijn hoofdwerk A theory of justice (1971, herziene editie 1999) is nu pas in het Nederlands vertaald. Tegelijk verscheen van zijn exegeet Percy B. Lehning een introductie.

Een theorie van rechtvaardigheid, zoals het lijvige boek van Rawls in het Nederlands heet, bouwt voort op Kant en het aloude gebod ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. Het basisprobleem is daarbij de moeizame relatie tussen concept en werkelijkheid – mensen verschillen nu eenmaal bijzonder van elkaar, dus wat mij heel aangenaam lijkt, kan een ander juist weer tegenstaan en vice versa. Het is derhalve zaak om tot een gemeenschappelijke grond te komen, iets wat alle mensen delen en wat als basis kan dienen voor een rechtvaardige samenleving, bij gebrek aan een universele waarheid waaraan we ons allen moeten onderwerpen. Zijn zelf verkozen vijand is het blinde utilitarisme, waar hij een ethische variant op heeft bedacht.

John Rawls
John Rawls

Rawls poneert in eerste instantie een systematiek tot verdeling van schaarse goederen waar niemand zonder kan, zeg maar elementaire basisbehoeften als voedsel, vrijheid en zelfrespect – en verlaat daarmee van aanvang af al het beoogde uitgangspunt van objectiviteit, die bij hem au fond neerkomt op de gemiddelde opvattingen en voorkeuren van alle deelnemende subjecten. Hij ontwikkelt voor die rechtvaardige distributie het verschilbeginsel: als oneerlijke verdeling – binnen arbitraire grenzen – leidt tot een algemene verhoging van welzijn, is die gerechtvaardigd.

Sluier van onwetendheid

Cruciaal is een onderscheid tussen wie wel mee mag delen en wie niet. Teneinde niet geheel te verzinken in een moeras van relativerende terzijdes schaart hij alles wat hem niet zint onder de irrationele opvattingen, die vanwege hun afwijkendheid als vanzelf niet mee mogen doen. Om nu uit te maken waar de scheidslijn ligt, hanteert hij een concept dat hij de ‘sluier van onwetendheid’ noemt, wat het beste geïllustreerd kan worden aan de hand van een eenvoudig, voor de gelegenheid zelf verzonnen voorbeeld: wie moet beslissen of vrouwen gelijkwaardig zijn aan mannen, mag achter de sluier zelf niet weten welk geslacht hij of zij is, want alleen dan zal hij de juiste keuze maken, althans niet worden gehinderd door kennis die hem op een egoïstisch spoor zet. Weet een man immers dat hij man is, dan bestaat de kans dat hij de vrouw tot de dieren rekent, en hoewel Rawls – zonder opgaaf van redenen – vindt dat wij de dieren niet wreed mogen behandelen (wat dat op zijn beurt ook mag betekenen), rekent hij ze toch niet tot de kring die mee mag delen.

Zo ontstaat in de gedachtegang die Rawls ontvouwt vanzelf een praktische ethiek: tijdens een moreel dilemma biedt een terugkeer – in de geest – naar de hypothetische Rawlsiaanse grondtoestand achter de sluier van onwetendheid uitkomst. Dat klinkt allemaal prachtig, ware het niet dat de theorie alleen sluitend kan worden gemaakt door het uitsluiten van datgene wat nou juist de problemen veroorzaakt, de menselijke psyche voorop. In het derde en laatste deel van dit volumineuze werk besteedt hij nog wel aandacht aan moraalpsychologie, maar dat is vooral een theoretische exercitie, die op momenten zelfs de lachlust opwekt, bijvoorbeeld waar hij objectief vaststelt hoe een mens gelukkig kan worden. De vinger leggen op zwakke plekken in zijn psychologische omzwervingen zou een aanzienlijk essay vergen, volstaan kan worden met de vaststelling dat Rawls vooral oog heeft voor nurture, waar onderzoek juist de invloed van nature meer en meer plaats geeft in de ontwikkeling van de mens en deszelfs morele gevoelens en overtuigingen. In een aantal opmerkelijke passages schemert zelfs het utopistische geloof door dat een rechtvaardige samenleving ook daadwerkelijk betere mensen kweekt.

Moslims

Man with Veil
Man with Veil

Vernauwen we alle problemen in het ondermaanse tot hetgeen mensen elkaar onderling aandoen, dan mag duidelijk zijn dat juist de uitwassen zich niet in het korset van Rawls laten dwingen. Wie bijvoorbeeld uit religieuze overtuiging een vol verkeersvliegtuig een wolkenkrabber injaagt of de overtuiging heeft dat vrouwen de helft waard zijn van wat mannen voorstellen, onttrekt zich logisch doorredenerend aan het rechtvaardigheidsbeginsel en mag vanzelf niet meer meedoen. Met Rawls zouden we dus ruim een miljard moslims wereldwijd wegens de absurditeit van hun levensbeschouwing en de strijdigheid daarvan met de mensenrechten die ten grondslag liggen aan zijn uitgangspunt, uit moeten sluiten van de morele wereldgemeenschap – wat praktisch niet zal gaan werken, maar ook weer niet spoort met de gewetensvrijheid die hij als onvervreemdbaar grondrecht poneert. En dan hebben we het nog niet eens over de christenen, boeddhisten, hindoes en andere religieus bevlogenen.

Bovendien blijft onduidelijk op welke grond we die lijn trekken, een kwestie waarop Rawls ook geen antwoord weet. Veel verder dan wat zijn intuïtie hem ingeeft komt hij niet, waarbij het opvalt hoe tijd- en cultuurgebonden zijn opvattingen zijn, wat opnieuw vloekt met de nagestreefde objectiviteit. Zo rekent hij iets contingents als het monogame huwelijk tot de fundamenten. Op een gegeven moment noemt hij dat instituut zelfs ‘heilig’. Ik bedoel maar. Opvallend vaak schemert een utopisch idealisme door de regels, waar hij bijvoorbeeld
schrijft: “Wij kunnen niet om weloverlegde rationaliteit heen”. In de internationale
wereldgeschiedenis echter schittert die veronderstelde rationaliteit meestal door
afwezigheid.

Wat Rawls hooguit heeft bereikt, is het omstandig zichtbaar maken van de enorme kloof die gaapt tussen enerzijds de neo-Kantiaanse systematiseerdrift en moraalfilosofie in bredere zin, en het dagelijks leven anderzijds, maar dat wisten we al. Dat zijn stijl het begrip gortdroog een geheel nieuwe en nooit verwachte invulling geeft helpt ook al niet mee. Wie zich dagen, zo niet wekenlang millimeter voor millimeter op het spekgladde terrein van de moraalfilosofie wil wagen heeft aan het hoofdwerk een fantastische uitdaging. De belangstellende leek vindt alles wat daarin staat en nog veel meer in het aanzienlijke behapbaardere deeltje van Lehning, die glashelder het denken van Rawls uiteenzet.

Percy B. Lehning • Rawls • Uitgever: Lemniscaat • Prijs: € 12,50 • 298 bladzijden • ISBN: 9056377981

Muziek / Album

Heel af en toe is daar die vonk

recensie: Loose Fur – Born Again in the USA

Loose Fur is een zijproject van Jeff Tweedy en Glenn Kotche van de invloedrijke Amerikaanse band Wilco en van Jim O’Rourke: componist, songwriter, ex-Sonic Youth en ook producer van de laatste platen van Wilco. Kortom, een voor de liefhebber bekende bezetting. Is het tweede album Born Again in the USA van de formatie Loose Fur dan gelijk aan een nieuwe Wilco? Slechts gedeeltelijk. Hoewel de grote invloed van Tweedy onmiskenbaar present is, zijn vele mooie momenten van de hand van O’Rourke.

~

Nou wil ik niet al te negatief zijn, maar zijprojecten als deze vallen nog wel eens tussen wal en schip omdat de verschillende partijen natuurlijk ook hun hoofdprojecten hebben. Is dat dan bij Loose Fur ook zo? Opnieuw gedeeltelijk. Born Again in the USA herbergt een aantal middelmatige naar americana schurkende nummers. De vrolijke opener Hey Chicken is niet zo sterk en het lome The Ruling Class met een aanstekelijk fluitje is fijn, maar ook geen topmateriaal. Daarna gebeurt er echter iets. Answers to Your Questions is een schitterende ingetogen ballad, prachtig vol twijfel gezongen door Jim O’Rourke. En zo telt Born Again in the USA nog een flink aantal ronduit memorabele momenten, die het niveau van de beste Wilco-platen evenaren en eveneens in de buurt komen van O’Rourke’s prachtige Eureka.

Oogverblindend en bloedheet

Het album kent echter even zoveel alleraardigste passages, waarover ook niet meer of minder kan worden gezegd. Pure schoonheid gemixt met wat meligheid, wat landerigheid, wat ouderwetse Amerikaanse rock. Loose Fur blinkt vooral uit in de rustige momenten, die als ik het wel heb vooral op het conto van Jim O’Rourke moeten worden geschreven. Af en toe is het echter ook de wisselwerking die er voor zorgt dat er mooie dingen gebeuren. Het zachte, experimentele en ongetwijfeld door O’Rourke bedachte einde van Wreckroom (door Jeff Tweedy gezongen), is hier een mooi voorbeeld van. Even voel je die vonk tussen deze drie muzikanten enorm scherp worden. Bijna oogverblindend en bloedheet. Sprakeloos.

Dan weer met beide benen op de grond voor de afsluiter Wanted. Een mooi liefdesliedje, gestuurd door de piano. Echt zo’n feelgood einde van een plaat die met name aan het begin wat twijfels oproept, maar door een prachtig laatste kwartier helemaal goed eindigt. Eigenlijk best een mooie prestatie voor een zijproject.

Film / Achtergrond
special: Een interview met Bent Hamer, de regisseur van Factotum

Een ander soort Bukowski

De Noor Bent Hamer (1956) is met Factotum de eerste die zich na de dood van de Amerikaanse cultauteur Charles Bukowski (1920-1994) aan een verfilming van diens boeken waagt. Bukowski’s proza spreekt dertig jaar na dato nog steeds tot de verbeelding. “Chinaski heeft ontzettend scherpe replieken. Het is soms allemaal zo hopeloos, en toch kunnen we erom lachen. Je voelt je betrokken en je kunt je identificeren met de situaties waarin hij verkeert, ook al leef je een heel ander leven dan het zijne.”

~

Opvallend genoeg zijn het altijd niet-Amerikanen die de beruchte zuiplap en zijn alter ego Henry Chinaski naar het witte doek vertalen: onder andere Marco Ferreri (met Tales of Ordinary Madness), Barbet Schroeder (met Barfly) en Dominique Deruddere (met Love is a Dog from Hell) gingen Hamer voor. Geen van deze films was echter een groot succes bij het publiek, en zeker niet in Amerika. Factotum gaat er pas komende zomer draaien, en dan ook nog op beperkte schaal. Het gebrek aan Amerikaanse interesse was een van de redenen dat het zo lang heeft geduurd voordat Hamer zijn project kon verwezenlijken. Voor een Noor en een Brit (hoofdproducent Jim Stark, voorheen de vaste producent van Jim Jarmusch) was het niet eenvoudig in Amerika een film van de grond te krijgen, en zeker niet omdat ze zelf de touwtjes in handen wilden houden. Bovendien deden zich allerhande economische problemen voor en haakte Sean Penn, die de hoofdrol zou spelen, na anderhalf jaar overleg af, kortom: Factotum leek een eindeloos leven in voorproductie beschoren. Hamer maakte in de tussentijd Kitchen Stories. “Inmiddels zijn er acht jaar voorbij. Het was een lang proces,” zegt de Noor zonder een spoor van frustratie. De financiering kwam uiteindelijk geheel uit Europa, en in mei vorig jaar mocht Hamer op het festival van Cannes Factotum eindelijk presenteren. Het resultaat is volgens hem het geduld en harde werken waard: “we hebben nooit compromissen gesloten, we hebben de film gemaakt zoals we hem wilden maken.”

Heeft u dan nooit overwogen de film in Noorwegen te maken, in het Noors?
Maar een paar minuten. Het was na Kitchen Stories wel een stuk eenvoudiger om in Noorwegen iets gefinancierd te krijgen. We hebben ook overwogen de zaak naar Engeland te verhuizen. Maar Bukowski’s taal is zozeer een onderdeel van zijn identiteit en van de Amerikaanse samenleving, dat dat eigenlijk geen realistisch alternatief was.

Was het ook een bewust besluit om de film in het heden te laten spelen?
Dat was een kwestie van geld. Het was leuk geweest om er een periodefilm van te maken, maar het tijdperk is niet het belangrijkste. We hebben wel geprobeerd de sfeer niet te modern te maken.

Matt Dillon in <i>Factotum</i>
Matt Dillon in Factotum

Waarom heeft u juist Factotum gekozen en niet Women of Ham on Rye?
Dat was toeval. Jim Stark vroeg me om een voorstel en toen dook Bukowski toevallig op. Het had net zo goed een heel ander boek kunnen zijn dat ik aan hem voorlegde. De eerste twee boeken waar ik aan dacht waren Post Office en Factotum; alleen Factotum bleek bij navraag vrij te zijn. Toen ik het opnieuw las, wist ik dat ik er iets mee kon doen.

Uw vorige films hebben een soort ‘lief’ karakter, u toont duidelijk warmte en liefde voor uw karakters. Niet direct iets waar je bij Bukowski aan denkt.

~

Opvallend genoeg zijn het altijd niet-Amerikanen die de beruchte zuiplap en zijn alter ego Henry Chinaski naar het witte doek vertalen: onder andere Marco Ferreri (met Tales of Ordinary Madness), Barbet Schroeder (met Barfly) en Dominique Deruddere (met Love is a Dog from Hell) gingen Hamer voor. Geen van deze films was echter een groot succes bij het publiek, en zeker niet in Amerika. Factotum gaat er pas komende zomer draaien, en dan ook nog op beperkte schaal. Het gebrek aan Amerikaanse interesse was een van de redenen dat het zo lang heeft geduurd voordat Hamer zijn project kon verwezenlijken. Voor een Noor en een Brit (hoofdproducent Jim Stark, voorheen de vaste producent van Jim Jarmusch) was het niet eenvoudig in Amerika een film van de grond te krijgen, en zeker niet omdat ze zelf de touwtjes in handen wilden houden. Bovendien deden zich allerhande economische problemen voor en haakte Sean Penn, die de hoofdrol zou spelen, na anderhalf jaar overleg af, kortom: Factotum leek een eindeloos leven in voorproductie beschoren. Hamer maakte in de tussentijd Kitchen Stories. “Inmiddels zijn er acht jaar voorbij. Het was een lang proces,” zegt de Noor zonder een spoor van frustratie. De financiering kwam uiteindelijk geheel uit Europa, en in mei vorig jaar mocht Hamer op het festival van Cannes Factotum eindelijk presenteren. Het resultaat is volgens hem het geduld en harde werken waard: “we hebben nooit compromissen gesloten, we hebben de film gemaakt zoals we hem wilden maken.”

Heeft u dan nooit overwogen de film in Noorwegen te maken, in het Noors?
Maar een paar minuten. Het was na Kitchen Stories wel een stuk eenvoudiger om in Noorwegen iets gefinancierd te krijgen. We hebben ook overwogen de zaak naar Engeland te verhuizen. Maar Bukowski’s taal is zozeer een onderdeel van zijn identiteit en van de Amerikaanse samenleving, dat dat eigenlijk geen realistisch alternatief was.

Was het ook een bewust besluit om de film in het heden te laten spelen?
Dat was een kwestie van geld. Het was leuk geweest om er een periodefilm van te maken, maar het tijdperk is niet het belangrijkste. We hebben wel geprobeerd de sfeer niet te modern te maken.

Matt Dillon in <i>Factotum</i>
Matt Dillon in Factotum

Waarom heeft u juist Factotum gekozen en niet Women of Ham on Rye?
Dat was toeval. Jim Stark vroeg me om een voorstel en toen dook Bukowski toevallig op. Het had net zo goed een heel ander boek kunnen zijn dat ik aan hem voorlegde. De eerste twee boeken waar ik aan dacht waren Post Office en Factotum; alleen Factotum bleek bij navraag vrij te zijn. Toen ik het opnieuw las, wist ik dat ik er iets mee kon doen.

Uw vorige films hebben een soort ‘lief’ karakter, u toont duidelijk warmte en liefde voor uw karakters. Niet direct iets waar je bij Bukowski aan denkt.
Dat klopt wellicht. Ik wilde het aan de ene kant vooral geloofwaardig maken, maar tegelijkertijd wilde ik proberen de dingen met een humanistische blik te bekijken. Hopelijk niet zo erg dat het gemaakt aardig wordt, natuurlijk.

Vond u het noodzakelijk om een voice-over in te voegen?
Ja. Dat was geen eenvoudige beslissing, want zoiets wordt vaak gebruikt als redmiddel voor een slechte film. De reden was dat we diepgang wilden toevoegen aan het proza.

Was het uw idee om Matt Dillon in de hoofdrol te casten?
Dat idee kwam van Fisher Stevens, die Manny speelt. Dillon had een bepaalde combinatie van ruwheid en kwetsbaarheid. Ik vond dat dat nodig was om een ander soort Bukowski neer te zetten, om de clichés te vermijden. Zijn kokette charme en zijn komische timing waren ook heel belangrijk. Matt las het scenario en vond het heel goed, hoewel hij verschrikkelijk nerveus was om Bukowski te moeten spelen. Maar het gaat om Henry Chinaski, zijn alter ego. Dat onderscheid is heel belangrijk, en het was direct duidelijk dat we Bukowski niet wilden imiteren. Op die manier durfde Matt het risico toch te nemen.

Maar hij praat wel duidelijk als Bukowski.
Welnee. We hebben heel veel naar Bukowski geluisterd, die heeft een dunne, lichte stem, heel vrouwelijk. Maar ik ben blij dat je dat zegt, want het betekent dat we die indruk wel wekken, ook al doet Dillon niet direct aan Bukowski denken. Dat was het idee: dat hij Bukowski werd, maar niet door hem te imiteren. Hij moest zichzelf als referentie gebruiken. Bukowski kwam natuurlijk op allerlei manieren toch aan de orde. We hebben ook veel gepraat met Linda Bukowski, zijn weduwe, om ook een andere kant van Bukowski te laten zien. Het feit dat hij heel netjes was bijvoorbeeld, en zijn relatie met zijn vader, die ik heel belangrijk vind. Linda was ontroerd toen ze het resultaat zag.

Ook de andere grote Noorse regisseurs (Hans Petter Moland, Peter Næss, Erik Skjoldbjærg –red.) lijken zich steeds meer op buitenlandse producties te richten.
Maar die maken nog steeds de meeste films thuis. Ik heb het heel anders aangepakt: ik ben naar Amerika gegaan en heb daar een film gemaakt en zelf geproduceerd, dat hebben de anderen niet gedaan. Dat is een heel groot verschil. Bovendien kunnen zij klagen over het eindresultaat, terwijl ik niemand de schuld kan geven. Ik had de final cut, ik heb alle post-productie in Noorwegen zelf gedaan, precies zoals ik het wilde.

Ik ben nu bezig met een Noors verhaal, ik lees hier en daar eens een script, maar er is nog niets op gang gekomen. Mocht er iets komen dat me leuk lijkt, dan kan het goed zijn dat ik de film hier maak, of in Amerika, het maakt niet uit waar. Dat is het mooie van films maken: je kunt het overal doen.

Lees ook de recensie van Factotum.

Boeken / Strip

Grafisch geweld

recensie: Nieuwe Graphic Novels: Brownsville // Bluesman 2 // The 101 Best Graphic Novels

Drie nieuwe Graphic Novels van Comics Lit hebben vrij weinig interessants te bieden. Brownsville verhaalt tamelijk onorigineel over het leven van een Joodse maffioso, Bluesman is het niet meer dan degelijke tweede deel over de in problemen zittende Bluesman en The 101 Best Graphic Novels is een nutteloos overzichtswerk.

Brownsville

In Brownsville, de nieuwe Graphic Novel van het auteursduo Neil Kleid en Jake Allen, volgen we de Joodse gangster Allie Tannenbaum. Na een korte schets van zijn jeugd, waardoor we zijn keuze voor het gangsterleven leren begrijpen, duiken we met hem de harde wereld van de Joodse maffia in.

~

In Brownsville wordt ongeveer dertig jaar van Allie’s leven uitgemeten, van puber tot vijftiger. Als lezer word je geconfronteerd met zijn beslissingen en hoe hij daar soms later op wordt afgerekend: bijna alles in het verhaal lijkt met elkaar in verband te staan. Al snel worden er ook andere personages geïntroduceerd, wat ervoor zorgt dat het verhaal soms lastig te volgen is door al de sprongen die het van personage naar personage maakt. Geleidelijk worden de belevenissen van Allie steeds heftiger en het verhaal eindigt met een grote rechtzaak, waar hij samen met vele andere maffiosi terecht moet staan.

Hoewel het verhaal in eerste instantie een originele insteek lijkt te hebben (Joodse maffia!) blijkt al gauw dat we hier te maken hebben met een Maffiaverhaal zoals dat al veel vaker is verteld. Hoewel de meeste clichés vermeden worden wekt het nergens de indruk dat je een soortgelijk verhaal nog nooit eerder gelezen hebt. Met Allie’s bezorgde vader wordt nog een goede poging tot psychologische diepgang ondernomen, maar die bezorgdheid wordt vervolgens niet echt uitgewerkt. Zo hou je eigenlijk alleen het gevoel over dat er meer in had gezeten. Eigenlijk geldt dat voor het hele verhaal: niet slecht, maar niet bevredigend. En misschien komt dat wel juist doordat ook bij de climax geprobeerd is de clichés te vermijden, waarna er helaas geen goed alternatief volgt.

Het tekenwerk is van prima kwaliteit. Allen blijkt goed overweg te kunnen met het werken in zwart-wit en levert mooie, evenwichtige composities af. Helaas is het niet erg origineel. Allen baseert zich voornamelijk op de tekenstijlen van andere, bekendere tekenaars. Een vreemd, maar noemenswaardig, detail is zijn uitwerking van de pakken van de diverse Maffiosi. Daar schiet hij qua tekenkunsten gek genoeg wel hoog boven het gemiddelde niveau uit. Waar anderen bij krijtpakken of ruitjesoverhemden plastische en onrealistische tekeningen produceren, heeft Allen veel zorg besteed aan de pakken, zodat behalve de plooien ook de ruitjes of krijtstrepen op realistische wijze meebuigen.

Brownsville is vooral een degelijke Graphic Novel geworden, maar weet nergens echt boven het gemiddelde uit te komen. Waar de Joodse Maffia een origineel verhaal had kunnen opleveren wordt er gek genoeg haast geen aandacht aan het Joodse aspect daarvan besteed, zodat dit verhaal inwisselbaar is voor de meeste andere verhalen over de Maffia, en daar zijn er al meer dan genoeg van.

~

Bluesman – Book Two

Net als in het eerste deel draait het in deze Bluesman weer om Lem Taylor. Deze keer wordt hij onterecht beschuldigd van moord en moet hij zien te bewijzen dat hij onschuldig is. Vollmars verhaal springt helaas van de hak op de tak en de spanning, die gepaard zou moeten gaan met de hachelijke positie waarin Bluesman zich bevindt, ontbreekt. Waar een simpele verhaallijn nog een kapstok had kunnen zijn voor interessante Bluesaspecten, zijn ook de daarmee gevulde scènes teleurstellend. Op het moment dat je moet luisteren naar een liedje dat op papier alleen in muzieknoten voorbijkomt wordt er namelijk wel heel veel van je inlevingsvermogen gevraagd.

Het tekenwerk van Callejo is vreemd, maar went na een tijdje. Zijn in zwart-wit getekende en met grijstinten ingekleurde figuren doen aan de ene kant cartoonachtig aan, maar aan de andere kant lijken ze juist realistisch. De mengvorm levert geen optimaal resultaat op, maar is wel origineel. Iets wat bij andere Graphic Novels nog wel eens wil tegenvallen. Dit tweede deel van Bluesman is uiteindelijk best aardig, maar ook niet meer dan dat.

The 101 Best Graphic Novels

In dit dunne boekje van Stephen Weiner worden, zoals de titel al doet vermoeden, de “beste” Graphic Novels uit de Verenigde Staten besproken. Een nadeel van een dergelijke uitgave is dat je een nogal subjectief beeld van het genre krijgt. De lezer is immers afhankelijk van de smaak van de auteur. Een ander nadeel is dat, zelfs wanneer de auteur exact dezelfde smaak blijkt te hebben, je gebonden bent aan wat hij gelezen heeft: er zijn namelijk zo veel Graphic Novels dat het een uitzonderlijke prestatie zou zijn om ze allemaal te lezen. Ondanks dat kan het echter nog altijd een boekje opleveren dat je wat inspiratie tot kopen geeft, of je op verborgen pareltjes wijst. Helaas is de uitwerking per Graphic Novel beperkt gebleven tot een beknopte samenvatting. Dit is behoorlijk zinloos want de gemiddelde achterkant van een Graphic Novel levert meer informatie over de inhoud.

Brownsville • Scenario: Neil Kleid • Tekeningen: Jake Allen • Uitgever: Comics Lit • Prijs: $ 18.95 (zwart/wit, hardcover) • 210 bladzijden • ISBN: 1 56163 458 1

Bluesman – Book two • Scenario: Rob Vollmar • Tekeningen: Pablo G. Callejo • Uitgever: Comics Lit • Prijs: $ 8.95 (zwart/wit, softcover) • 81 bladzijden • ISBN: 1 56163 456 5

The 101 Best Graphic Novels • Stephen Weiner • Uitgever: Comics Lit • Prijs: $ 9.95 (zwart/wit, softcover) • 62 bladzijden • ISBN: 1 5616 444 1

Film / Films

Persoonlijke verfilming

recensie: Factotum

De boeken van de Amerikaanse auteur Charles Bukowski spreken in de filmwereld nog altijd tot de verbeelding. Bijna twintig jaar na Barbet Schroeders Barfly waagt de Noorse regisseur Bent Hamer (Eggs, Kitchen Stories) zich aan de schandaalauteur en zijn alter ego Henry Chinaski – met een verrassend persoonlijke invalshoek.

In Factotum (1975, in het Nederlands ooit vertaald als Duvelstoejager) beschrijft Bukowski hoe Chinaski, een luie, ambitieloze alcoholist die zichzelf een schrijver waant, zich door een schier eindeloze reeks van de meest vreselijke klaploperbaantjes heen werkt, terwijl hij een aantal vrouwen bevredigt, bij de paardenraces gokt en zich een stuk in de kraag zuipt. Regisseur Hamer blijft trouw aan de stijl (de beknopte, droogkomische dialogen, de ironische blik van Chinaski) en de vorm (een reeks korte episodes met concrete situaties) van het boek, maar heeft zich een aantal vrijheden toegestaan.

~

Zo heeft hij de setting veranderd naar het heden en naar een anonieme stad (het boek speelde tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in verschillende steden) – hoewel de omgeving grotendeels tijdloos lijkt. Naast noodzakelijke aanpassingen (het schrappen, samenvoegen en vereenvoudigen van de repetitieve episodes uit het boek) heeft Hamer een paar rigoureuzere veranderingen aangebracht: hij heeft niet alleen zelf een aantal scènes toegevoegd, maar ook een handvol van Bukowski’s elders gepubliceerde gedichten in de voice-over opgenomen, en zijn poëzie gebruikt om een geheel eigen draai aan het einde te geven. Het resultaat is niet zozeer een intertekstuele constructie als een duidelijk persoonlijke interpretatie van het boek en de schrijver.

Lichtere toon

Hamers eigen scènes passen naadloos in de vertelling: in de opening bijvoorbeeld zien we Chinaski voor het eerst een baantje kwijtraken. Deze komische scène zet ook direct een veel lichtere toon dan het boek zelf heeft: Hamers versie is minder rauw dan het origineel.

Bukowski’s sterkste handelsmerk, de ironische humor in schrijnende en uitzichtloze situaties, is gehandhaafd, maar de regisseur heeft voor een lichtvoetigere sfeer gekozen. Hij laat dan ook een mildere Chinaski zien: zijn nihilistische mijmeringen en zijn soms misogyne blik zijn grotendeels verdwenen. De meest sinistere scène, waarin Chinaski zijn geliefde in een café tegen de vlakte slaat, is wel intact gebleven. Misschien vertrouwde Hamer er daarom niet helemaal op dat zijn versie van Chinaski genoeg sympathie zou opwekken: in een scène tegen het einde, waarin zijn nijdige vriendin ongemakkelijk op hoge hakken loopt, laat hij Chinaski zijn schoenen voor haar uittrekken en op zijn sokken over straat lopen. Een tafereel dat typerend is voor de films van de regisseur, maar waar Bukowski zich nooit aan zou wagen.

~

De al even positieve noot waarmee Hamer de film afsluit is ook niet die van de schrijver. De setting in een stripclub is min of meer gelijk, maar de banale slotzin van het boek (Chinaski zegt dat hij geen erectie kan krijgen) is vervangen door een optimistisch gestemd gedicht dat in de voicer-over klinkt, gekoppeld aan een langverwacht moment van succes dat Chinaski in het boek al veel eerder meemaakt.

Beheerst

Het is een gemaakt positief einde en daarmee een subjectieve kunstgreep, maar het voorafgaande in de film is innemend en grappig genoeg om dit te rechtvaardigen. Verder is Factotum een magnifieke verfilming: Hamer toont met veel droge humor een aandoenlijke en geloofwaardige Chinaski in een sfeervolle omgeving. Hamers niet geringe prestatie doet niet af aan de inzet van de andere betrokkenen: Matt Dillon speelt de beste rol in zijn carrière en zet gemaniëreerd, maar altijd overtuigend een flamboyante versie van Bukowski/Chinaski neer. Hoewel hij in niets op de auteur lijkt, bevat zijn portret geen enkele valse noot. De beheerste cameravoering is ook uitmuntend. Hamer slaat de situatie gade, zonder de kijker ergens toe te dwingen. En heel af en toe staat hij zichzelf wat momenten van visuele poëzie toe, die de film alleen maar sterker maken.

Lees ook het interview met Bent Hamer

Muziek / Album

De pretenties van Pink

recensie: Pink - I'm Not Dead

De visie die Pink op haar vierde album I’m Not Dead uitdraagt is er één van een sterke vrouw. Meisjes moeten ambities hebben, ze moeten iets willen bereiken en niet alleen op hun uiterlijk letten. Pink wil zich als een ander soort performer profileren, anders dan de geformeerde meisjesbands en schaars geklede zangeressen die tegenwoordig de muziekzenders bevolken. Ze verafschuwt, naar eigen zeggen, de traditionele muziek- en modenormen en probeert juist nieuwe trends te zetten. Grote onzin natuurlijk, want I’m Not Dead is de vleeswording van alles wat heden ten dage gangbaar is.

In catchy single Stupid Girls zingt Pink over de scheef gegroeide vrouwelijke identiteit van de opgroeiende meisjes van nu. Toegegeven, het is het beste nummer van het album. Het swingt en zit goed in elkaar, maar de rest van de plaat lost de verwachtingen die dit eerste nummer schept niet in. Downwards from here! Alleen Who Knew wil het melancholische hart nog wel raken, maar dat ligt eerder aan de violen op de achtergrond dan aan de intensiteit van het nummer.

Meneer de President, slaap zacht

~

Naast de hulp die Pink krijgt van een half dozijn producers en songwriters, helpen op het nummer Dear Mr. President The Indigo Girls een handje mee. Logischerwijs is dit een aanklacht tegen Bush Jr. en zijn beleid. Een poging waar evengoed de gemakzucht van afstraalt: het gitaartje, achtergrondkoortje en de subtekst-loze protestliedinhoud krijgen die president echt niet aan het huilen. Het anti-oorlogstintje zet ze voort in, het door haar vader gezongen en destijds in Vietnam geschreven, I Have Seen The Rain. Ze draagt het tijdens een praatje vlak voor het nummer op aan de veteranen.

Jokkebrok

De houdbaarheidsdatum van de songs op dit album is kort. Ze blijven wel hangen, heus wel. Maar de vluchtigheid druipt er van af. De clichés en het eeuwige couplet, refrein, couplet, refrein, brug, refrein, refrein in een halve noot hoger hangen na twee draaibeurten al de keel uit. Zoals de bijgeleverde bio al tenenkrommend zegt: Ook al is een aantal songs “zwartgallig en ellendig” er staat een reeks “vrolijke nummers” tegenover. Want zo’n album mag natuurlijk niet te ontoegankelijk worden, want dan wordt het niet meer gekocht door de tienermeisjes die met een haarborstel voor de spiegel mee willen zingen.

Geen Get The Party Started op I’m Not Dead, want er moet een statement uitgedragen worden. Het feit dat Pink ook maar gewoon een product is van een batterij aan producers en imagebuilders, terwijl ze onafhankelijkheid predikt, maakt haar en dit album hypocriet. En stukken ongeloofwaardiger dan de zangeresjes die zónder pretenties hun kont tijdens videoclips in de rondte draaien.