Muziek / Achtergrond
special: De dood is niet altijd het einde

Postume successen in de muziek

Het zal u wellicht verbazen, maar het gebeurt tamelijk vaak dat een klassieke componist een nieuwe cd uitbrengt. En dan bedoel ik geen nieuwlichter met zijn concert voor blender en tuinhek, maar een componist die iedere liefhebber van klassieke muziek kent. En eentje die ook al een indrukwekkend aantal decennia geleden het tijdelijke voor het eeuwige heeft verwisseld. Het punt is namelijk dat de meeste van deze mensen niet de moeite namen te overlijden met een keurig afgerond oeuvre achter zich. Overal in het huis lagen nog beschreven stukjes muziekpapier, die doorgaans een jaar of wat in kisten op zolder verdwenen, om daar vervolgens door collegae of tot dan toe om werk verlegen zittende musicologen vandaan werden gehaald. Een carrière lang puzzelen en voilà: een nagelnieuwe Mozart of een Tsjaikovski-wereldpremière terwijl de componisten allang tot stof zijn vergaan. 8WEEKLY zocht er een handvol uit die het onderzoeken op CD waard zijn.

Mahler

Gustav Mahler, Kees Dopper, Hans Frey, Willem Mengelberg en Alphons Diepenbrock
Gustav Mahler, Kees Dopper, Hans Frey, Willem Mengelberg en Alphons Diepenbrock

Waarschijnlijk de meest bediscussieerde onafgemaakte symfonie is de Tiende van Gustav Mahler. Mahler liet het ding achter met een zo goed als voltooid eerste (Adagio) en onmahleriaans kort derde deel. Delen twee en vier bestonden weliswaar in manuscript, maar hoe het allemaal in elkaar paste en georkestreerd moest worden, was voor musicologen geruststellend onduidelijk. Meerdere hebben er een succesvolle carrière op gebaseerd, en niemand in grotere mate dan de Brit Deryck Cooke, die niet minder dan drie performing versions afleverde.

de eerste poging was echter Nederlands, want op verzoek van Alma Mahler maakten na Gustavs dood in 1911 Willem Mengelberg en Kees Dopper (eerste en tweede dirigent van het Concertgebouworkest) de twee delen af die bijna waren voltooid. Het gaat te ver om alle versies hier te behandelen – daarvoor zijn er veel te veel. De Cooke-versie heeft het meest ingang gevonden en wordt inmiddels geregeld gespeeld en opgenomen. Dat was overigens niet altijd zo; lange tijd wilden de ‘grote’ Mahlerdirigenten (zoals Bernard Haitink en Georg Solti) er niet aan, omdat het uitvoeren van een door anderen voltooide Tiende geen ‘echte’ Mahler zou zijn. Een nogal rare opvatting en niet geheel vrij van zelfzuchtigheid; want vrienden Haitink en Solti speelden het Adagio van de Tiende wel als alleenstaand stuk en dat vloekt nog veel meer met het idee van een afgerond Mahlerwerk. Een interessant alternatief voor de Cooke-versie is de die van Joe Wheeler, die door het Pools Nationaal Radio-orkest werd opgenomen onder leiding van Robert Olson. Niet helemaal zo afgerond en gepolijst als Simon Rattles fantastische EMI-opname van de laatste Deryck Cooke-editie met het Birminghams Symfonie-orkest, maar zeker de moeite waard.

Schubert

Franz Schubert
Franz Schubert

De kampioen van het Stukken Laten Liggen was Franz Schubert (1797-1828). De Unvollendete (symfonie nummer 4, 5 of 8, maar net hoe je telt) is het bijna stereotiepe onafgemaakte werk en bestaat uit de eerste twee delen van wat ooit iets in vier stukken had moeten zijn. Het werd desondanks, in die vorm, één van de meest populaire stukken uit het orkestrepertoire, gebruikt van concertzaal tot de Smurfen (Gargamels thema stamt uit de Unvollendete). Maar gelukkig was daar Brian Newbould, die niet eens zoveel hoefde te doen om er een Vollendete van te maken. Het derde deel (scherzo) was zo goed als klaar en hij schroefde er vervolgens een stuk entr’acte-muziek uit Rosamunde op (waarmee het eerder ook wel werd uitgevoerd). Voilá. Maar ja, de Zevende was ook nog niet af. Dat duurde dus ook niet lang, hoewel hier meer ingrepen nodig waren. Newbould eindigde met het voltooien van de Tiende Symfonie – de eerste drie delen althans. Newboulds werk is echter zonder meer Schubertiaans en het zo ontstane repertoire vult een paar belangrijke lacunes op in de kennis over Schuberts ontwikkeling als symfonist van een soort mengsel tussen Mozart en vroege Beethoven tot de magnifieke en geheel individuele ‘Grote’ Negende. Dat de Tiende dan een soort onthoofd lijk blijft, neem je bij een vollendete Zevende en Achtste graag voor lief.

De Academy of St. Martin-in-the-Fields nam het hele zootje op onder de ditmaal echt bezielende leiding van de anders zo flegmatieke Neville Mariner, en het resultaat mag er zijn. Het enige punt van kritiek kan hier zijn, dat de negende er een beetje lauwtjes bijligt. Een bezoekje aan het Kruidvat, waar de geweldige cyclus met Roy Goodwin en de Hanover Band voor een prikkie te koop is, biedt soelaas.

Bruckner

Zoals onlangs nog beschreven, is de situatie bij het werk van Anton Bruckner (1824-1896) nogal gecompliceerd. Dankzij constant getwijfel, gedraal en de verkeerde vrienden herschreef Anton zijn stukken zo vaak dat er van de meeste symfonieëen meerdere, volslagen van elkaar verschillende versies zijn. En aan het afmaken van één versie van nummer Negen kwam hij niet eens meer toe. Desondanks behoort hij tot Bruckners meest gespeelde stukken, zij het met de ‘Schubert-oplossing’. Dat wil zeggen: zonder het laatste, onvoltooide stuk. Wat weer tot allerlei wonderlijke beweringen heeft geleid, waaronder de mening dat ‘Bruckner het zo gewild zou hebben’. Juist. Net zoals-ie het gepland had om middenin het werk aan de finale de eeuwige jachtvelden op te zoeken, ongetwijfeld.

~

Een praktisch probleem was het overigens niet om met de eerste drie delen te volstaan, want die duurden al bijna een uur. Het torso dat zo ontstond ontwikkelde zich zo tot een vast deel van het ‘ijzeren repertoire’, maar je bleef na afloop toch een beetje met een ‘ja, en?…’-gevoel zitten, nadat het laatste klanken van het overigens schitterende Adagio waren weggestorven.

Het heeft echt opmerkelijk lang geduurd voordat iemand er brood in zag om de dus toch al niet overdadig compacte Negende nog met een klein halfuur aan te dikken. Waar Schubert en Mahler vooral solistische Engelse kamergeleerden achter zich aan kregen, werd het werken aan Bruckner al snel een collectieve inspanning. Gezien de schaal van het stuk overigens niet echt verrassend, er viel nogal wat aan te doen. Bruckner had delen van de finale al helemaal, orkestratie en alles, afgemaakt, maar van andere stukken bestond nog niet eens een enkel lijntje los gekrabbelde noten.

Het resultaat van de ‘complete’ Negende is dan ook deels pure speculatie, maar wel heel indrukwekkende speculatie. Want Nicola Samale en de zijnen zijn erin geslaagd iets te creeëren dat niet alleen authentiek Bruckneriaans klinkt, maar bovendien echt een mogelijke nieuwe richting van diens muziek verkent. Geen geringe prestatie, zeker niet als je het beluistert in de werkelijk tierende versie van Johannes Wildner en de Neue Westfälische Philharmonie op het label Naxos. Een andere en niet minder geslaagde versie is die van William Carragan, ook bekend als Schubert-‘afmaker’, die door het Filharmonisch Orkest van Oslo onder leiding van Yoav Talmi op cd werd gezet

Een wat rare opname is die van Nicolaus Harnoncourt. Na het gebruikelijke torso van delen één tot en met drie te hebben gespeeld wendt hij zich tot het publiek met een verhandeling over Bruckner en de krenten uit de gereconstrueerde pap. Echter zonder een reconstructie in zijn geheel te spelen. Waarom, in hemelsnaam? Het verhaal van de maestro zit vol met hemelsheid en verhevenheid maar op deze manier doet hij nergens recht aan: Bruckners enorme koraal valt uiteen tot willekeurige stukken geluid. Niets ten nadele van Harnoncourts eruditie, maar deze uitvoering schijnt vooral gemaakt te zijn om die te benadrukken.

Raff

Joseph Joachim Raff
Joseph Joachim Raff

Een vreemde eend in de bijt is Joachim Raffs (1822-1882) ‘onafgemaakte’ Elfde Symfonie (‘De Winter’), vooral omdat hij achteraf waarschijnlijk stiekum gewoon af was toen Raff doodging. De Elfde was namelijk eigenlijk de Achtste, ruim een decennium voor het einde gecomponeerd. Hij deed er echter niets mee en da’s misschien helemaal niet zo raar als je naar het ding luistert, want het is met afstand Raffs meest progressieve symfonie, van een transparantie, bleekheid en woede die je elders in zijn oeuvre nauwelijks tegenkomt. Wie een parallel met Tsjaikovski’s Eerste ‘Winter’-symfonie verwacht, komt bedrogen uit. De muzikale taal vertoont weliswaar overeenkomsten, maar waar Tsjaikovski een schattig beeld schetst van spelende kinderen in de sneeuw, kijkt Raff uit over een troosteloze bevroren vlakte. Het werk lijkt eerder ‘vooruit’ te kijken naar het veel latere oeuvre van Sibelius. Daarbij is het geschreven in de lastige en daarom impopulaire toonsoort van A mineur.

Nadat Joachim het loodje had gelegd gaf zijn weduwe het manuscript van de ongepubliceerde symfonie aan Raffs leerling Max Erdmannsdorfer. De indruk is vaak gewekt dat Erdmannsdorfer uitgebreid met het manuscript aan het werk is gegaan voordat het werd gepubliceerd, maar tegenwoordig wordt daar anders over gedacht. Begrijpelijk, want de ‘Elfde’ is Raff van begin tot eind, met als afsluiter een finale met een voorstuwend ritme aan het laatste deel van Schuberts Negende Symfonie doet denken, maar ook aan het werk van Strauss en Von Reznicek.

Mozart

Een vaak verteld verhaal. Mozart dood. Requiem nog niet voltooid. Mevrouw Mozart op zwart zaad. Mevrouw vraagt student om het verhaal af te maken zodat mevrouw kan innen. Student (Franz Xaver Süssmayr) maakt af en schrijft zelf een niet kinderachtig deel van de muziek. Veel van de desolaatheid van het Requiem is toe te wijzen aan Süssmayrs belangrijk meer spartaanse compositietechniek – het klinkt in grote delen dan ook eigenlijk helemaal niet als een Mozartcompositie. Iedereen was een eeuw lang gemakshalve dan ook maar vergeten dat hij het helemaal niet had geschreven en zelfs vandaag denken veel mensen daar liever niet aan. Maar dat maakte voor het lot van het Requiem helemaal niets uit, want het werd waanzinnig populair, de laatste decennia niet in de laatste plaats dankzij Milos Formans film Amadeus. Talloze malen opgenomen, maar het valt te vrezen dat het huidige Mozart-jaar wel weer aanleiding zal geven tot nieuwe opnamesessies.

Elgar

Edward Elgar
Edward Elgar

De Brit Edward Elgar (1857-1934), een man van onberispelijk koloniale snit en tot zijn eigen treurnis schrijver van de mars die de melodie vormde voor Land of Hope and Glory, verbood op zijn sterfbed uitdrukkelijk dat iemand verder ging met zijn toen halfvoltooide Derde Symfonie. Dat was dus slechts een kwestie van tijd. En Elgar had ongelijk, want de Derde die de (uiteraard) Brit Anthony Collins distilleerde uit zijn schetsen werd een buitengewoon werk. Elgars muziek is doorgaans erg gemakkelijk te herkennen en deze symfonie drijft op dezelfde laat-romantische grandeur die we kennen uit de Enigma-variaties en de Eerste Symfonie. Ze werd sinds de presentatie in 2000 dan ook al viermaal opgenomen en die opnamen oogstten alom lof.

David Owen Norris
David Owen Norris

Dat gold niet voor het pianoconcert en da’s eigenlijk best jammer. Een hotemetoot van de Elgar Society merkte op dat het hem meer aan Korngold dan aan Elgar deed denken. En da’s, kort gezegd, larie. Elgars kenmerkende muzikale stempel, door zijn hele oeuvre aanwezig tot het punt van zelfparodie, is onmiskenbaar in het hele werk te horen, van de majestueuze maar voor Elgar zeer ‘duistere’ openingsmaten tot de niet minder imponerende finale, waarbij het tussenliggende deel (het enige dat Elgar echt helemaal voltooide) een prettige afwisseling vormt. Elgars (en Walkers) Pianoconcert is, samen met de werken van Xaver Scharwenka, één van de meest opwindende ontdekkingen in de pianoconcertliteratuur van het afgelopen decennium. Groningen mocht twee jaar geleden al de Nederlandse première beleven, en de pianist die dat concert tot een hoogtepunt verhief, David Owen Norris, zette het ook op de plaat – een cd die niet in de kast van een liefhebber van dit repertoire mag ontbreken.

We zouden hier nog een tijdje door kunnen gaan, met de postuum afgemaakte werken van Tsjaikovski, Scriabin en Beethoven (een nogal dubieus stukje ‘Tiende’) en zo nog vele, vele meer. De fascinatie naar wat ‘had kunnen zijn’ blijft. Soms met goede resultaten, maar soms ook met minder positieve. Je moet je wel beseffen dat Mahlers Tiende door Deryck Cooke niet Mahlers Tiende is, maar Mahlers Tiende door Deryck Cooke. Maar juist ‘laatste werken’ oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit: je verwacht toch het summum van iemands presteren en het komt soms dan ook als een nare verrassing dat niet alle ‘voltooiden’ een meesterwerk zijn. Maar een paar zijn dat wel, en de wereld zou armer zijn geweest zonder Elgars Pianoconcert of de reconstructie van Bruckners Negende Symfonie – om de meest in het oog springende maar te noemen.

Kunst / Expo binnenland

De korte vreugde van materiële zaken

recensie: Marc Mulders en Sarah Lucas - De zachte vacht van het sterven & Vanitas

Terwijl buiten in de stralende lentezon mensen zich eindeloos en misselijkmakend laten rondzwieren in de knetterende kermisattracties, maken Marc Mulders’ pasteuze olieverfschilderijen en lichtpsychedelische aquarellen van bloemen en schedels de bezoekers van De Hallen in Haarlem attent op de schoonheid van de eeuwige kringloop van het leven. Een verdieping hoger toont Sarah Lucas met haar sigarettensculpturen meer opstandigheid tegen deze nooit volledig vanzelfsprekende werkelijkheid van leven en dood.

In de tentoonstelling Vanitas die Sarah Lucas (London 1962) van haar eigen werk samenstelde, vormen twee zeventiende-eeuwse stillevens uit de collectie van het Frans Hals Museum het uitgangspunt. Om de medemens te wijzen op zijn onherroepelijke eindigheid schilderden Pieter Claesz en Ariaen van Nieulandt bijna afgebrande kaarsen, gestaag tikkende klokken, bloeiende bloemen en mensenschedels.

Christ, you know it ain’t easy
Christ, you know it ain’t easy

Een dergelijke schedel staat bij Sarah Lucas op een sokkel en heeft op maat gemaakte gouden tanden gekregen. Een grappig antwoord op de vraag die Van Nieulandt ten overvloede nog aan zijn toeschouwers voorlegt: ‘Ecquid sunt aliud quam breve gaudium’ (Zijn deze materiële zaken iets anders dan van korte vreugde)? Lucas lijkt met Skull (2000) te beweren dat materiële zaken je juist tot in de eeuwigheid een plezier kunnen doen.

Verleiding


Of wil ze de hedendaagse toeschouwer juist wijzen op de absurditeit van de materialistische manier waarop we ons eindige leven leiden? De twijfel over het wezen van ons bestaan lijkt ook te zijn verbeeld in de sculpturen die Lucas maakte van kledinghangers, panty’s, gloeilampen en betonnen schoenen. Ze tonen een soort kolderieke leegheid, omhulsels zonder inhoud. Ze brengt met Mary (2004) de vrouw terug tot een draadmetalen kledinghanger, twee gloeilampen in plaats van borsten en een emmer met daarin een rode lamp op kruishoogte. Hiermee verlegt Lucas het accent van de verleiding van materiële zaken naar lichamelijke. Niet alleen haar positie als vrouw, maar ook haar eigen worsteling met een hardnekkige, en uiteindelijke overwonnen rookverslaving passen hier in. Dit laatste vormde de aanleiding voor een reeks werken gemaakt van sigaretten. Naast haar lineaire zelfportret, zijn er uit deze serie in De Hallen ook een (sterk geurend) engeltje (China 2006) en een meer dan levensgrote, aan een rood kruis genagelde Christus te zien. Zowel met het verslavingsgevoelige, nadrukkelijk aardse medium, als de titel Christ you know it ain’t easy (2003), trekt ze een religieus icoon naar menselijk niveau. Ze vergelijkt haar eigen lijden met dat van een opoffering omwille van het redden van de mensheid.

Euchrastie, foto, 2006
Euchrastie, foto, 2006

Vlinders


Christelijke iconografie en vanitassymbolen worden in de tentoonstelling De zachte vacht van het sterven van Marc Mulders (Eindhoven, 1958) vermengt met de verbeelding van de levenscyclus; een gekruisigde Christus, schedels, pauwen, dode vissen en konijnen en bloemen. De vlinders die in aquarellen en collages opduiken, lijken Mulders persoonlijke variant van de zeventiende-eeuwse luchtbel te zijn; de kwetsbare schoonheid van het tijdelijke. Hij zet ze neer als beweeglijke vlekken met eindeloos veel in elkaar overvloeiende kleurschakeringen. Ze figureren onder andere in de collage Gott will es (2001). Hierin is een krantenartikel met foto verwerkt waarop te zien is hoe een christen in Djakarta door omstanders met stokken wordt geslagen. De collages vormen veelal een aanklacht tegen de menselijke ijdelheid en de vernietigende kracht die godsverering kan hebben. Naast beelden uit de hedendaagse media combineert Mulders zijn aquarellen ook met reproducties van middeleeuwse schilderijen met bijbelse taferelen. De pasteuze olieverfschilderijen die Mulders titels geeft als Bloemen/schedel en Bloemen-kruis zijn nagenoeg abstract. Net als de aquarellen hebben ook deze werken een ontelbare hoeveelheid kleuren. Omdat ze overwegend licht en helder van kleur zijn doen de enorme hoeveelheden verf op het doek toch niet zwaar aan. Mulders brengt bovendien een bepaalde diepte aan door de bovenste laag van heldere, glanzende kleuren als een reliëf op een vlakkere en verzadigde ondergrond aan te brengen.

Self-Portrait with Skull, c-print on MDF, 174,5 x 122 cm, 1997
Self-Portrait with Skull, c-print on MDF, 174,5 x 122 cm, 1997

Bloemen en de dood


Marc Mulders creëert een serieuze, gewijde sfeer waarbij hij met zijn kleurenpracht en zijn nadruk op het natuurlijke van de levenscyclus, de schoonheid van leven én dood wil laten zien. In het midden van de zaal maakte hij een imposant bloemstilleven. Ruim een maand na de opening waren de rozen op hun mooist, hoewel de tafel al bezaaid was met dorre bladeren en ook de tulpen hun beste tijd hadden gehad. Binnen het bloemen- en dierenrijk kunnen wij ons nog vrij gemakkelijk neerleggen bij de levenscyclus. Eten en gegeten worden, bloei en verderf; het hoort bij de natuur. Dit betrekken op ons eigen eindige leven ligt echter heel wat gevoeliger. Lucas die niet als Mulders de troostende kracht van het katholicisme kent, kan zich er dan ook minder gemakkelijk bij neerleggen. Kokketerend met haar levensbedreigende sigarettenverslaving speelt ze meer een spelletje met de dood. Met Self-portrait with Skull (1997) lijkt ze een poging te doen de dood aan haar kant te krijgen. Geconfronteerd met deze meer dan levensgrote foto waarop Lucas zichzelf zittend op de grond, met de schedel beschermend tussen haar voeten heeft vastgelegd, krijg ik sterk het gevoel dat ik aan het kortste eind trek. Ze kijkt, samen met de schedel de camera in, haar mondhoeken licht gekruld. Daar sta je dan als toeschouwer, duidelijk aan de verkeerde kant van de camera. Hoog tijd om naar buiten te gaan en een heel gevaarlijke kermisattractie uit te zoeken.

Film / Films

Grappig en informatief

recensie: The Chronicles of Narnia (Special Edition)

Het was de hit van afgelopen winter, en het was de film die Peter Jacksons King Kong aftroefde qua kaartverkoop: The Chronicles of Narnia: the Lion, the Witch and the Wardrobe. Niet verwonderlijk dat zo’n gigantisch kassucces een fraaie dvd-uitgave krijgt. The Chronicles of Narnia is verkrijgbaar in twee versies, waarvan deze speciale editie waarschijnlijk wel zijn weg vindt naar de meeste huiskamers.

~

De rijkelijk gevulde special edition bestaat uit twee schijfjes. Op de eerste staat een aantal bloopers als een soort videoclip aan elkaar gemonteerd. Omdat ze zo snel voorbij trekken, is er echter te weinig tijd om er echt om te kunnen lachen. Ook staan er twee commentaartracks op de dvd. Op de eerste track horen we de regisseur, Andrew Adamson, en de vier jeugdige hoofdrolspelers, waarbij vooral Adamson aan het woord is. Het andere commentaar is wederom van de regisseur, nu vergezeld door de producent en productie-ontwerper. Het eerste commentaar is grappig, het tweede vooral informatief.

Visie

Op de tweede disc draait het met name om hoe de film tot stand is gekomen. Interessant is het onderdeel ‘Kronieken van een regisseur’: een documentaire van bijna veertig minuten, waarin regisseur Adamson wordt gevolgd en hij zijn persoonlijke visie op het verhaal geeft. Hij vertelt dat hij zo graag trouw wilde blijven aan het boek, dat hij voordat hij met filmen begon eerst al zijn persoonlijke herinneringen aan het boek opschreef. In een zeer korte extra (nog geen vijf minuten) wordt ingegaan op het boek en de schrijver: ‘C.S. Lewis: uit het brein van één man.’

Wezens

~

De featurette ‘Het creëren van de wezens’ is een van de langste (bijna een uur) maar ook zeker een van de interessantste specials. In elf hoofdstukken wordt ingegaan op het tot stand komen van de diverse schepsels die in de wereld van Narnia voorkomen, van minotaurus tot faun. In een andere special, ‘Wezens uit de hele wereld’, worden de belangrijkste van deze creaturen nog eens extra uitgelicht. Andere extra’s die zeker de moeite waard zijn: ‘Analyse van een scène: de Smeltende Rivier’, ‘Beeldende vertellers’ en ‘De magische reis van de kinderen.’

Hoewel er over valt te redetwisten of Narnia het verdiende zo’n enorme hit te worden, is er geen twijfel over mogelijk dat deze dvd-uitgave de film goed tot zijn recht laat komen. Met de Narnia-serie heeft Disney weer eens goud in huis gehaald. Het tweede deel van de reeks, Prince Caspian, gaat eind 2007 in première. Handig om tegen die tijd deze dvd nog even uit de kast te plukken.

Lees ook de uitgebreide recensie van de bioscooppremière.

Film / Films

Strawinsky als bindmiddel tussen hoge en lage cultuur

recensie: Rhythm is it!

Le Sacre Du Printemps, gecomponeerd door Igor Strawinsky, wordt beschouwd als een van de meest meeslepende balletten van de twintigste eeuw. Tegelijk heeft het muziekstuk de naam controversieel en ontoegankelijk te zijn. Opmerkelijk dus dat de Berliner Philharmoniker in 2003 uitgerekend Le Sacre kozen als basis voor een educatief dansproject, waarbij niet minder dan tweehondervijftig onervaren jongeren het podium moesten vullen. In de documentaire Rhythm is it! zijn we deelgenoot van de lastige weg naar de première.

~

Negentig jaar nadat Strawinsky’s werk voor het eerst werd opgevoerd in Parijs, wil dirigent Simon Rattle het ballet introduceren bij een nieuw publiek in Berlijn. Veel van de tweehondervijftig jonge dansers die voor dit project zijn aangetrokken, komen uit een kansarm milieu en zijn vrijwel onbekend met klassieke muziek. Om deze rusteloze kinderen en pubers binnen 45 dagen klaar te stomen voor het podium is dan ook geen geringe opgave. Thomas Grube en Enirique Sánchez Lansch, een Duitse en een Spaanse filmmaker, zagen in deze potentiële ramp-in-wording een mooi onderwerp voor een documentaire. Het duurde een jaar om de tweehonderd uur filmmateriaal dat het duo aan het dansexperiment overhield, in te korten tot een honderd minuten durend verslag.

Eenzaam

Gelukkig is Rhythm is it! meer dan een simpele registratie geworden. Tussen de dansoefeningen en de orkestrepetities door maken we kennis met de sleutelfiguren uit de documentaire. Zowel dirigent Simon Rattle als Royston Maldoom, de ietwat excentrieke choreograaf die verantwoordelijk is voor de dansers, blijken een eenzame jeugd te hebben gehad. Het waren respectievelijk muziek en dans waardoor ze “ontwaakten” en een levensdoel vonden. Dat gevoel proberen ze over te brengen op de jonge dansers, maar die kunnen de benodigde concentratie niet altijd opbrengen. Van tijd tot tijd nemen de filmmakers enkele jongeren terzijde en vragen naar hun ervaringen.

Boeiend contrast

~

Grube en Sánchez Lansch werkten tijdens dit project voor de eerste keer samen, maar beiden hadden daarvoor al een aantal documentaires gemaakt. Die ervaring heeft zich uitbetaald. De beide regisseurs zijn er in geslaagd om van Rhythm is it! een verhalend geheel te maken. Doordat de dansers een bepaalde ontwikkeling doormaken, en je de personen in de documentaire steeds beter leert kennen, raak je steeds meer bij het onderwerp betrokken. Alleen tijdens de repetities van de Berlijns Filharmonisch Orkest lijkt een zeker afstand te worden bewaard tot de muzikanten. Maar daardoor ontstaat er wel een boeiend contrast tussen de schijnbaar vlekkeloze sessies van de Berliner Philharmoniker (die overigens nooit eerder tijdens repetities zijn gefilmd) en de lawaaiige kinderen in de gymzaal.

Een ramp is deze uitvoering van Le Sacre zeker niet geworden, met dank aan de inspanningen van de charismatische Maldoom. Het is alleen wel jammer dat de filmmakers zo weinig laten zien van de omvang en het eindresultaat van het project. Slechts een fractie van de tweehonderdvijftig dansers verschijnt in beeld. Dat de jongeren uit maar liefst 25 verschillende landen afkomstig zijn, vertaalt zich nauwelijks naar de film. En het uiteindelijke optreden, waar bijna twee maanden naartoe is geleefd, komt aan het einde een beetje kort aan de orde. Toch blijft het steeds duidelijk hoe bijzonder het contact tussen de ‘hoge’ cultuur van het orkest en de ‘lage’ cultuur van de kansarme jongeren is. Dit, aangevuld met de inspirerende muziek van Strawinsky, maakt Rhythm is it! zeker de moeite waard.

Lees ook het interview met Thomas Grube.

Boeken

Nieuw licht

recensie: Frances Guerin - A Culture of Light

De Duitse filmindustrie van de Weimar Periode (1919-1933) wordt meestal behandeld in het teken van de politieke en ideologische identiteitscrisis tussen beide wereldoorlogen, waarbij vaak gezocht wordt naar voortekenen voor het nazisme. Een positievere kijk biedt Frances Guerin in haar boek A Culture of Light. Zij beschouwt de Duitse film van de jaren ’20 in het licht van technische en maatschappelijke vooruitgang, en de opkomst van de consumptiemaatschappij.

Begin vorige eeuw deed de moderniteit (door de Eerste Wereldoorlog enigszins vertraagd) haar intrede in Duitsland. Het was de tijd van verregaande industrialisatie, consumentisme, meer vrije tijd, verhoogde mobiliteit, verbeterde communicatie en verlenging van de dag door uitgebreide toepassingen van kunstlicht. Dit leidde tot een explosief groeiende amusementsindustrie in de vorm van vaudeville theater, bioscoop, opera, populaire muziek, danshal en sport (gokken). De keerzijde hiervan bestond uit ontwrichting van het gezinsleven, ontrouw, alcoholisme, verwaarlozing, seksuele perversie en afbraak van de morele structuur. Vermaak werd meer en meer buitenshuis gezocht en men kwam steeds later thuis. Vrouwen werden in de amusementsindustrie tot machines gemaakt en mannen, die ooit kanonnenvlees waren, vielen nu ten prooi aan verslaving en prostitutie.

~

Deze fascinatie voor de verworvenheden van de vooruitgang enerzijds en het morele verval anderzijds is te zien in films als Sylvester, Tragödie einer Nacht (1924) en Berlin: Die Sinfonie der Grosstadt (1927).
Het blijkt ook prachtig uit een scene in Varieté (1925). Twee van de drie hoofdrolspelers hebben een geheime date aan de kade van de Spree. Op de achtergrond knalt vuurwerk dat in het water weerspiegelt. Beide gegevens krijgen in de film evenveel aandacht: het lijkt of de camera geen keuze kan maken tussen esthetische beelden en het volgen van het verhaal.

Kunstlicht

Frances Guerin is docent filmvakken aan de Universiteit van Kent in Engeland. Na een degelijke introductie behandelt zij in A Culture of Light een elftal prominente films uit het Duitse interbellum, beginnend met een filmtechnische analyse van belichting, compositie, etc., via het verhaal en de karakters tot de samenhang met maatschappelijke thema’s.
Het laatste hoofdstuk Conclusion is, opvallend genoeg, helemaal geen afrondend einde, maar een beknopte beschrijving van de Duitse film in de jaren ’30 en ’40 en de mate waarin eerder genoemde thema’s daarin nog een rol spelen.

~

Kunstlicht komt aan bod als een filmtechnische vooruitgang, waarbij minder eisen gesteld hoefden te worden aan lenzen en lokaties, maar ook heel duidelijk als onderwerp in de vorm van billboards, neonreklame, zoeklichten en nachtelijk verlichte etalages. Dit alles als symbool voor de moderniteit en democratie der goederen.
Guerin springt dus heen en weer tussen film, licht en belichting: tussen licht als onderwerp en licht als technisch hulpmiddel; tussen de bioscoop als onderdeel van de opkomende vrijetijdsindustrie en diezelfde industrie als onderwerp van de Duitse film. Met als gevolg diverse moebiusringachtige redenaties.

De beschrijvingen met ‘licht’ als rode draad variëren van betrekkelijk eenvoudig (bijvoorbeeld hoe Rotwang, in Metropolis (1927), Maria berooft van haar kaarsje en haar vervolgens letterlijk vangt in de lichtbundel van zijn lamp) tot mystificerend academisch gebrabbel als:

The level on which Faust, Der Golem, Siegfried and Metropolis engage most articulately with contemporary intellectual debates is emphasized through their reconfiguration of temporality. Despite the differences of their conceptions of cinematically inflected time and history all four films represent the concrete changes brought about by technological representation. Each film uses light and lighting as the medium of magical transformation that is always preceded by sequences that take place in the spatiotemporality that could exist nowhere but on the surface of the film. In this way, the coming together of the modern inventions of the cinema and electrical light enables representations of innovative historical temporalities.

En daarmee is duidelijk dat het boek buiten de academische filmstudie en de wereld van de afficionado weinig aantrekkingskracht zal hebben.
Toch is de benadering van Guerin zeer welkom; door ‘licht’ als centraal thema te nemen schept het boek waardering voor de innovatie en esthetische aspecten van de Duitse film in de jaren ’20, en dat zonder het post-nazistische juk. Maar door het taalgebruik en het zeer spaarzame beeldmateriaal is het geen lichte kost.

Boeken / Fictie

De spanning tussen illusie en werkelijkheid

recensie: Peter du Gardijn - Nachtzwemmen

Na verhalen en poëzie te hebben geschreven voor de literaire tijdschriften Tirade en De Revisor, heeft Peter du Gardijn nu zijn eerste roman op de markt gebracht. Het door de uitgever als ‘zelfverzekerd’ betitelde debuut, draagt de titel Nachtzwemmen. Nachtzwemmen is een boek over de jaren tachtig, onderhuidse verlangens en de weg naar volwassenheid.

Nog zeven uur te gaan tot 1983 begint, het eerste nieuwe jaar zonder zijn vader, wanneer Antonie Rauhfaser (dat overigens in het Duits ‘ruw behang’ betekent) enkele oliebollen van tafel grijpt en naar de bodem van het lege zwembad vertrekt, waar hij heeft afgesproken met zijn vrienden. Begrafenisondernemer, Boudewijn, Aboriginal, Zaadje en Antonie zelf zijn pubers in het laatste jaar van hun middelbare school. Ze brengen hun tijd vooral door met het voeren van discussies over het geloof en Nietzsche. Het halen van zijn diploma is echter niet het enige doel dat Antonie zich stelt voor het nieuwe jaar; ook wil hij voor zijn examen naar bed zijn geweest met Ilse, het meisje waar hij al jaren heimelijk verliefd op is. Haar vriendin Johanna lijkt echter toegankelijker voor hem te zijn.

Net niet

~

In veel opzichten blijft Antonie wat achter bij zijn vrienden en familie. Hij mist het lef om zijn voornemens wat betreft Ilse door te zetten, ook al heeft hij van haar een briefje gekregen dat ze hem de leukste jongen van de klas vindt. Zijn seksuele obsessie ten gevolge van het trauma dat hij blijkbaar heeft opgelopen omdat het hem nog niet is gelukt met iemand naar bed te gaan, had overigens iets minder vaak de revue mogen passeren. Antonie mist het fatsoen om de relatie met Johanna op een nette manier af te sluiten; hij mist het duidelijke karakter van Begrafenisondernemer, de zelfverzekerdheid van Boudewijn. Sec bekeken is Antonie een mislukkeling. Door filosofische beschouwingen, discussies en commentaar op zijn moeder probeert hij te verhullen dat hij altijd in iemands schaduw staat. Pas wanneer hij aan het einde van de roman voor even zelfmoord overweegt, komt hij zelf ook tot die conclusie: “Hij was dus overal ongeschikt voor, zelfs voor zelfmoord.” Het laatste dat hij doet is zijn aquarium opruimen, waardoor de roman eindigt met een nieuw begin.

Nog steeds een beetje dichter

Peter du Gardijn heeft, aan de vele metaforen en details te zien, zijn poëzie nog niet losgelaten. Hij gebruikt zoveel mogelijk herkenningspunten om het tijdsbeeld van zijn roman weer te geven, omdat mensen worden gevormd door de tijd waarin zij opgroeien. De muziek die gedraaid wordt is van Joy Division en The Cure, de alcohol vloeit rijkelijk op de feesten die Antonie en zijn vrienden bezoeken en Van Kooten en De Bie worden zijdelings genoemd in de gesprekken.
Als contrast leest Begrafenisondernemer regelmatig stukken voor uit zijn eigen bijbel, het daadwerkelijk bestaande boek Zo maakt u vrienden en goede relaties. Du Gardijn, die het boek omschrijft als ‘absurd verouderd’, wil ermee aangeven hoe snel een cultuurperiode vergaat.

Puberaal

~

In een opzicht weet du Gardijn prima de leeftijdscategorie van Antonie en zijn vrienden te schetsen: ze zetten zich overal tegen af. Naast de discussies over Nietzsche probeert Antonie los te komen van het christelijk geloof, volgens de auteur een onmogelijkheid, zoals hij zegt in een interview in Knetterende Letteren: “Je kunt zeggen: ‘ik geloof niet meer’, maar je kunt er niet van loskomen.” Hij gaat in Nachtzwemmen echter vrij ver om dat standpunt neer te zetten.

Antonie dacht aan Wilma Franken, het braafste meisje van de klas, iemand die met Jezus leurde. Ze sprak over Hem alsof hij een heel lief Hondje was, een Rashondje met zulke buitengewone eigenschappen dat ze niet zou rusten voor je er zelf ook een exemplaar van had aangeschaft. Vergeleken bij Wilma was Thomas een verademing. Het kon altijd erger. Zuigchristenen.

De titel Nachtzwemmen verwijst naar een vakantie op Terschelling, het eiland dat de klasgenoten na hun examens kiezen om uit te waaien, en waar de vriendengroep uit de kleren gaat om bij nacht in zee te springen. Het is een voorbeeld van een verlangen dat bij veel mensen leeft, zoals Nachtzwemmen meer van dergelijke voorbeelden bevat: het betreden van een leeg zwembad, Antonies seksuele fascinatie, de afzet tegen het geloof, de sessie waarbij Antonies vrienden proberen geesten op te roepen. Dat geeft de roman iets eigenzinnigs en rebels, waardoor hij veelal de aandacht weet vast te houden. Het verhaal roept herkenning op, omdat maar weinigen zonder gekoesterde verlangens leven – iets dat echter beter naar voren zou zijn gekomen als Nachtzwemmen minder statisch zou zijn geweest.

Film / Achtergrond
special: Amsterdam Fantastic Film Festival, 19-26 april 2006

Overdaad schaadt

Horror wordt steeds harder. Die indruk wekte de vorige editie van het Amsterdam Fantastic Film Festival ook al, toen onder andere de film Saw in première ging. Nu films als deze en ook kaskraker Hostel mainstream geworden zijn, lijkt elke volgende genrefilmer er een schepje bovenop te willen doen. Bruut geweld, uitgevoerd door steeds sadistischere sujetten, vormt de hoofdmoot van de nieuwe generatie horrorfilms. Het publiek moet erin zwelgen, en wie zich denkt te kunnen verzetten, wordt verpletterd door een monotone lawaaisoundtrack die de boodschap er in ramt.

~

Een fraai voorbeeld van zulk puberaal effectbejag is The Hills Have Eyes, een vaardige maar zielloze herverfilming van Wes Cravens ‘klassieker’ in het genre. De remake gaat verder waar Cravens destijds baanbrekende origineel ophield: deze keer worden de vrouwen wèl keihard aangerand, en wordt er wèl een absurd groot pistool direct op de baby gericht.

The Hills Have Eyes
The Hills Have Eyes

Horror is altijd het gebied bij uitstek geweest voor het overschrijden van grenzen en het doorbreken van taboes, maar het genre lijdt momenteel duidelijk aan creatieve bloedarmoede. De Franse regisseur Alexandre Aja (maker van Haute Tension) ontsnapt namelijk niet aan de flauwe plichtmatigheden die evenzeer bij het genre horen. De meest interessante vraag die de nieuwe reeks horror-remakes oproepen is waarom verkrachting, het horror-ingrediënt bij uitstek uit de tijd van de originele Hills, tegenwoordig juist weer een taboe is in het genre.

Rage

Dat de gruwelrage niet tot Hollywood beperkt blijft is in ieder geval duidelijk: het Australische Wolf Creek – de zoveelste variant op het welbekende verhaal van jongeren die in een afgelegen gebied geterroriseerd worden – bewandelt dezelfde paden. De aanlevering van de print van Wolf Creek was vertraagd, zodat hij vervangen werd door een ander Oceanisch genreproduct: Perfect Creature, een dure, pompeuze en volstrekt humorloze vampieren-noir uit Nieuw Zeeland. Exact dezelfde stijl en thematiek zag de genrefan al eerder in de videohit The Breed (2001). Perfect Creature onderscheidt zich evenmin van het vorig jaar vertoonde Night Watch, dat ook niet meer deed dan in sneltreinvaart een vervolgfilm aankondigen.

Overdaad schaadt: dat bewees ook Storm, een peperdure Zweedse jongerenvariant op The Matrix en The Game. Strak vormgegeven, tot op zekere hoogte meeslepend, maar net als zijn voorbeelden zonder kern, vol inhoudsloos flitsend uiterlijk vertoon. De jury dacht er anders over, en vond het de beste Europese fantastische film van het jaar.

Zielloos

Sympathy for Lady Vengeance
Sympathy for Lady Vengeance

Een ook al zo zielloze krachttoer was Sympathy for Lady Vengeance, een nieuw dieptepunt in de carrière van de Zuid-Koreaanse regisseur Chan-wook Park. Een geen moment geloofwaardig relaas van een vrouw die na haar ontslag uit de gevangenis wraak neemt op de man die haar erin luisde, dat niet eens de kans krijgt te verzuipen in zijn eigen pretentievolle morele vraagstukken. Want vanaf de openingsscène is al duidelijk dat Park niet meer in zijn mars heeft dan cynische spielerei. Lady Vengeance is visueel even virtuoos als voorganger Oldboy, maar de regisseur kiest voor precies dezelfde ironische combinatie van wreedheid, een overdreven barokke stijl en die eeuwige Vivaldi-violen op de soundtrack.

Een stuk meer ingehouden maar niet meer geslaagd was Beneath Still Waters; een verademing na het debacle van Brian Yuzna’s vorige film Rottweiler, maar alweer geen bijster sterke film. Genoeg Yuzna-ingrediënten (een ouderwets, plat verhaal over goed en kwaad, galgenhumor, een subversieve ondertoon, een orgiescène), maar te weinig eigenzinnig, te lang, en op geen enkel gebied bijzonder. Het is helaas ook de allerlaatste film van het Spaanse label Fantastic Factory, dat inmiddels ter ziele gegaan is.

Nepdocumentaires

Beowulf & Grendel
Beowulf & Grendel

Dat Europeanen beter kunnen bewees Beowulf & Grendel, een gedeeltelijke en zeer vrije vertolking van het oud-Engelse epos. De film rammelt aan alle kanten: onduidelijke continuïteit, onaffe scènes, een paar zwakke acteerprestaties (tegenover enkele zeer sterke), maar op de sterke punten is hij overdonderend: Beowulf & Grendel biedt met magnifieke locatie-opnames in IJsland een rauw spektakel, dat weigert om te kiezen voor één toon, zodat humor, kille actie en pathos elkaar afwisselen. Robert Zemeckis legt momenteel de laatste hand aan een computer-geanimeerde Hollywoodversie van hetzelfde verhaal, maar zijn versie (wellicht volgend jaar te zien?) zal qua zeggingskracht niet aan deze uitstekende film kunnen tippen.

Het festival leek zich dit jaar – ondanks eregast Roger Corman, de koning van de pretentieloze genrefilms – wat minder als horrorfestijn te willen profileren, gezien het uiterst originele themaprogramma met mockumentaries, onder de noemer ‘Stranger than fiction’. Vertoond werden subtiele nepdocumentaires over Russische maanlandingen, de vondst van Bin Laden, de moord op Bill Gates, en eentje over een Werner Herzog-documentaire over het monster van Loch Ness. De festivalgangers waardeerden dit opvallend genoeg meer dan de Amerikaanse geweldsoverdaad: laatstgenoemde nepdocumentaire over een niet bestaande documentaire en het fraaie staaltje ironische maatschappijkritiek in The Confederate States of America scoorden in de publiekswaarderingen veel hoger dan de gruwelijkste horror die vertoond werd.

Lees hier ons verslag van het Amsterdam Fantastic Film Festival 2005.

Boeken / Non-fictie

Willen is kunnen

recensie: Peter Bieri – Het handwerk van de vrijheid. Over de ontdekking van de eigen wil

Willen we eigenlijk wat we echt willen? Of wordt ons doen, denken en willen ons opgelegd door de samenleving en de medemensen die haar bevolken? Als wij bijvoorbeeld een mooie auto willen, is dat omdat we dat echt willen, of omdat ons is aangepraat dat we dat willen? Hoe vrij is onze wil? Peter Bieri gaat de uitdaging aan om op deze vragen een antwoord te vinden. Waar een wil is, is een weg.

Peter Bieri, hoogleraar aan de universiteit van Berlijn, neemt 413 pagina’s de tijd om de wil na te jagen en te grijpen, en treedt daarmee in de voetsporen van de grote Immanuel Kant, die er zijn levenswerk van maakte de (vrije) wil als hoogste goed te vrijwaren. Zijn beroemde uitspraak “het is zo rustig onmondig te zijn” gebruikte hij daarbij als leidraad. Maar waar Kant taai en haast onaangenaam droog schreef, weet Bieri zijn betoog kleurrijk en zelfs spannend weer te geven. Dat moet ook, want als je een pil van een boek schrijft met als kernthema ‘de wil’, dan weet je dat je verdomd welbespraakt aan de dag zal moeten komen om je lezer ook buiten het academische milieu te kunnen situeren.

Immanuel Kant
Immanuel Kant

Een bestseller zal dit werk nooit worden, maar wie zich de moeite getroost zijn of haar plaats in het grote geheel te plaatsen, zit wel goed: in korte, maar helder gestructureerde stukken gaat Bieri aan het denken. Waarom zeggen mensen soms “ik kan niet anders” als dat even zoveel keren niet het geval is? Waar begint en eindigt beslissingsvrijheid? En vooral – want dit is een handboek – hoe valt vrijheid als eigen werk te verwezenlijken? Gelukkig verlucht Bieri zijn betoog met uitdagende voorbeelden. Bijvoorbeeld: je staat op het perron, op het punt te vertrekken, en plots komt een vriend aangelopen die je hulp nodig heeft. Je antwoordt: “Sorry, maar ik kan niet anders.” De vriend antwoordt: “Je bent een vrij man.” Is dat een contradictie, en zo ja, waarom komt een situatie als deze dan zoveel voor?

Het mooiste compliment dat je een boek als dit kunt geven, is dat je aan het einde van de rit nog méér vragen hebt en nog minder antwoorden. Niets mag ooit evident lijken, want we weten allemaal: stilstand is achteruitgang. Het handwerk van de vrijheid is een uitdaging. Wie wil?

Muziek / Album

Gecultiveerde blijmoedigheid

recensie: The Tyde - Three's Co

Blijkbaar bestaat er echt zoiets als een herkenbaar regionaal muziekgeluid. Als je Three’s Co van The Tyde aanzet hoor je direct: dit is California. Onbezorgde popklanken die, zelfs op de spaarzame toppen van melancholie, vreugde ademen. En zoals gebruikelijk wordt de muziek opgepoetst met harmonieën die onvermijdelijk geïnspireerd zijn door de oervaders van de surfmuziek: The Beach Boys.

~

Ook een andere associatie, die met The Thrills, wordt bevestigd door het gastoptreden van zanger Conor Deasy. Om het geheel maar even compleet te maken: de binnenkant van het hoesje siert een foto met twee borden: swim en surf, de nummers hebben titels als Aloha Breeze en zelfs de naam van de band verwijst naar het hoogtepunt van de dag voor een surfer. Hoe clichématig wil je het eigenlijk hebben?

Blijmoedig

Three’s Co is het derde album van de The Tyde, na de albums Once en Twice staat de steven nog steeds even strak op de horizon gericht: de muziek is op alledrie de platen heerlijk blijmoedig. Een soms haast eentonig en loom rockende vrolijkheid overheerst in de muziek. Dit wordt weliswaar zo nu en dan afgewisseld met een meer bespiegelende toon in nummers als The Lamest Shows, waar de leegte van een leven vol plezier voorzichtig doorschemert, tot het zelfs zeer stemmingsrijke Don´t Need a Leash, waarin je de zeemeeuwen het luchtruim hoort kiezen.

Het merendeel van het album lijkt het motto echter Do it again Again, zoals de titel van het openingsnummer luidt. Het is geen vervelende herhaling: de monotonie werkt in het geval van Three’s Co door het lichte en ruimtelijke geluid dat ze oproept. Zanger Darren Rademaker zingt de plaat vol alsof hij al de hele dag op een golf zit te wachten: onachtzaam maar niet ongeïnteresseerd – elk moment kan immers de actie komen. De teksten pretenderen ook niet meer te zeggen dan lege frases als: “Let’s go out this evening, we’ll take separate cars”. Het hindert niet. Niet origineel, wel leuk!

Boeken / Non-fictie

Geschiedenis van bijna alles

recensie: Peter Watson - Ideeën

Ideeën zijn de instrumenten waarmee de mensheid de wereld naar zijn hand weten te zetten. Ideeën zijn geen statische gegevens, ze transformeren, sijpelen door naar andere lagen van de samenleving en ze verdwijnen ook weer. Op de brede manier waarop historicus Peter Watson in zijn lijvige Ideeën een idee opvat , valt zo’n beetje alles er onder wat ooit gedacht, gemaakt of uitgevonden is.

Dit begint al met de vuistbijl van tweeënhalf miljoen jaar geleden, want Watson beschouwt de ontdekking dat je met een scherpe steen door een dierenhuid kan dringen als een idee. Met een dergelijke visie krijgen we in de praktijk een geschiedenis van bijna alles, waarin naast de enorme rijkdom aan gedachten ook grote lacunes ontstaan. Zo valt de willekeur op waarmee Watson casussen opvoert. Hij haalt wel onder meer Beethoven en Schubert aan om het denken van de Romantiek te illustreren, maar bij andere periodes laat hij het na om toonaangevende componisten te noemen.

Stap terug

Watson aarzelt niet om zijn overzicht van de ideeëngeschiedenis als een alternatief voor de ‘conventionele geschiedschrijving’ te presenteren, “als een geschiedenis waaruit de koningen en keizers en dynastieën en generaals zijn weggelaten”, maar die desondanks als een representatief verhaal over ons verleden kan gelden. Ondanks Watsons brede opvattingen lijkt dit een stap terug in de ontwikkeling van de historische wetenschap. Deze heeft zich inmiddels ontworsteld aan de dominante politieke geschiedschrijving en is nu in staat om ook het dagelijks leven en het verhaal van de gewone man op waarde te schatten. En die zou dan nu in het spoor van Watson terug moeten keren naar het grote verhaal? Wellicht overschat Watson zijn eigen vakgebied hier een beetje.

Watson merkt op dat veel denkers in de geschiedenis vaak kozen voor een drieledig systeem om de wereld en de geschiedenis mee te ordenen. Een boeiende constatering, hoewel verre van uniek. Om die reden hunkert ze ook naar een verklaring, die helaas achterwege blijft. Zonder dit verder te onderzoeken bouwt Watson echter voort op deze intellectuele traditie waarbij hij ‘de ziel’, ‘Europa’ en ‘het experiment’ als de drie belangrijkste ideeën beschouwt.

Andere taal

Opvallend is dat Watson denkers als Michel Foucault en Thomas Kuhn volledig buiten beschouwing laat bij zijn verklaring van de evolutie van ideeën. Zij kwamen allebei tot de conclusie dat er binnen de geschiedenis breekpunten zijn waarvoor en waarna wetenschappers en denkers een totaal andere taal bleken te spreken, een zogenaamde paradigmashift. Dit inzicht – dat er geen sprake is van een voortdurende vooruitgang in het denken, maar een overgang tussen verschillende onvergelijkbare werelden – hangt hij nu op aan iemand als Isaiah Berlin, weliswaar een grootheid binnen de ideeëngeschiedenis maar filosofisch gezien het kleinere broertje van Kuhn en Foucault.

Soms maakt Watson er een verwarrende mengeling van eigentijdse denkers, ideeënhistorici en uitvindingen van. Het zijn de onvermijdelijke gebreken die een ambitieus project van deze proporties aankleven. Je kan immers niet kenner zijn op alle terreinen – zelfs niet op basaal niveau –, waardoor foutjes op de loer liggen. Wel jammer is dat de grote greep die hij wilde presenteren te fragmentarisch is. Dit boek zal dan ook niet als nieuw ijkpunt in de ideeëngeschiedenis gelden, maar als naslagwerk kan deze zoektocht naar de wortels van ons geestesleven goed dienst doen.