Kunst / Expo binnenland

Een nieuwe blik op bestaande foto’s

recensie: Loving your pictures. Erik Kessels

.

Reclamefoto’s

Samensteller Erik Kessels is werkzaam als creatief directeur van communicatiebureau KesselsKramer in Amsterdam, onder meer bekend van de reclamecampagne in fraaie zwart-witbeelden voor Ben-telefonie van eind jaren negentig. Sinds Kessels in 2001 als curator verantwoordelijk was voor de openingstentoonstelling dutchdelight in het FOAM (Fotografiemuseum Amsterdam), met onder meer reclamefoto’s uit de jaren vijftig, campingkiekjes uit de jaren zeventig, en polaroids van toeristen op de rondvaartboot, is hij een bekende in de kunstwereld. Met zijn publicaties en tentoonstellingen speelt Kessels een grote rol in het verbreden van het terrein van de fotografie binnen de kunstwereld.

Erik Kessels-In almost every picture nr.3 (2004)
Erik Kessels-In almost every picture nr.3 (2004)

Zelfportretten

Vogelgeluiden klinken, evenals gezoem van insecten. De bezoeker baant zich een weg door de donkere museumzaal en wordt opgeschrikt door fel flitslicht en de projectie van een hert dat ineens opdoemt, voorzien van de datum en het tijdstip van de opname. Op 6 januari 2004, om 6.11 uur stelde een hert met een bewegingsdetector de verborgen camera in werking en maakte op deze manier zijn zelfportret. Hiermee leerden Noord-Amerikaanse jagers de dagelijkse gang van dit dier kennen, en het vervolg laat zich raden. Deze en andere opmerkelijke zelfportretten vond Kessels op het internet.

Opmerkelijk is ook een fotoreeks met steeds dezelfde taxi te midden van verschillende landschappen en pittoreske stadsgezichten. Eén foto is afwijkend; hier zien we een man ten voeten uit geportretteerd op een parkeerplaats; vermoedelijk de taxi-chauffeur. Door de speakers in de tentoonstellingsruimte klinken gespreksflarden in het Duits, gevolgd door muziek- en andere geluidsfragmenten, alsof de taxichauffeur op zoek is naar een interessante radiozender. Net als je begint te denken dat deze taxichauffeur wel erg idolaat is van zijn Mercedes-taxi, valt het de opmerkzame kijker op dat steeds dezelfde vrouw in de taxi zit. In samenwerking met fotografe Andrea Stultiens wist Kessels het verhaal achter deze foto’s te reconstrueren. De vrouw op de bijrijdersstoel blijkt gehandicapt en huurt elk jaar tijdens haar vakantie deze taxi om rond te kunnen reizen. Onderweg maakt de chauffeur vakantiekiekjes van haar. En eenmaal fotografeerde zij vanuit de auto de chauffeur. Het portier is nog te zien op de foto.

Poses

Even verderop wordt een twintigtal vakantiefoto’s gepresenteerd. We zien steeds dezelfde donkerharige dame op een zonovergoten vakantiebestemming; neergevlijd op een rotsblok, zittend bij een haventje, staand voor een fontein of monument, leunend tegen een boom. De foto’s hebben een ontspannen sfeer, maar zijn overduidelijk geposeerd. Het is de ordening van de beelden en de herhaling van de pose die de serie zo boeiend maakt. Kessels kwam de foto’s tegen op een markt in Spanje en wist uiteindelijk te achterhalen dat de dame op de foto Josefina Iglesias is. Gedurende twaalf jaar -tussen 1956 en 1969– werd ze op vakantie door haar partner gefotografeerd.

Erik Kessels-In almost every picture nr.1 (2001)
Erik Kessels-In almost every picture nr.1 (2001)

Strangers in my Photo Album

De vakantiefoto’s van de Spaanse Josefina zijn zorgvuldig gecomponeerd en gekadreerd. De fotograaf heeft weinig aan het toeval overgelaten. Maar wie door zijn eigen foto-album bladert, zal zeker foto’s tegenkomen waarop onbedoeld ook andere mensen op de gevoelige plaat zijn vastgelegd. Ze komen net het beeld inlopen of duiken op de achtergrond op. Erik Kessels isoleert deze ‘vreemdelingen’, vergroot ze uit en presenteert de grofkorrelige beelden onder de noemer Strangers in my Photo Album.

Fotograferen zonder camera

Kessels is gefascineerd door fotografie als drager van bijzondere en persoonlijke verhalen en herinneringen die tegelijkertijd ook universele kracht hebben. Hij is niet zozeer geïnteresseerd in een enkel plaatje, maar vooral in het verhaal achter een fotoserie of -sequentie. De camera is een verlengstuk van onze ogen en onze herinneringen geworden. Kessels deelt deze fascinatie met mensen als Hans Aarsman, de fotograaf, verzamelaar en schrijver die onder meer bekend is van zijn wekelijkse column De Aarsman Collectie in het kunstkatern van de Volkskrant. Kessels en Aarsman zijn beiden vooral ‘plaatjeszoekers’ en geen ‘plaatjesmakers’. Aarsman omschreef dit verschijnsel eerder als ‘fotograferen zonder camera’. Deze werkwijze is representatief voor wat we momenteel in de hedendaagse kunst aantreffen: een verschuiving in de rol van de fotograaf van beeldmaker naar beeldredacteur. Het ordenen en classificeren van beeldmateriaal is een belangrijk onderdeel geworden van de hedendaagse fotografie. De verhalen achter de foto’s zijn in de tentoonstelling overigens bewust achterwege gelaten. Kessels laat het aan de toeschouwer zelf over om de foto’s met een nieuwe blik te bekijken, te vergelijken en een eigen verhaal te construeren.

Ansichtkaart

In de kleine publicatie Loving Your Pictures die de tentoonstelling begeleidt, zijn de beelden van Josefina in badpak, de Spaanse zusjes op de Ramblas, modellen in Duitse uniformen, de taxi en de passagier, en de hertjes gebundeld op postkaart-formaat. De foto’s zullen dus ook als ansichtkaart de wereld over gaan en door de ontvangers wederom van nieuwe interpretaties en betekenissen worden voorzien.

Film / Films

Hippe tienerfilm met sprookjeselementen

recensie: Aquamarine

Claire en Hailey zijn beste vriendinnen en wonen in een gezellig kustplaatsje in Florida. Ze zijn hopeloos verliefd op lokale bink Raymond en brengen het grootste deel van hun tijd dan ook door met praten over Raymond, kijken naar Raymond en zwijmelen over Raymond. Haileys moeder wil echter verhuizen naar Australië, dus de toekomst van de vriendschap van de twee meiden komt in gevaar.

Na een zware storm vinden de twee twaalfjarigen een zeemeermin in het zwembad van het clubhuis van Claires opa en oma. De meermin (Aquamarine) is van huis ‘weggezwommen’ en op zoek naar liefde, die ze meteen vindt in Raymond. Ze belooft een wens te vervullen voor Claire en Hailey, als ze haar helpen Raymond te veroveren. Dit is dé kans voor Hailey en Claire om de verhuizing tegen te houden.

Eigenlijk best aardig

~

Het is een typische meidenfilm, met een knappe, stoere doch gevoelige bink, een verwende rijke bitch die altijd roet in het eten gooit (inclusief roze auto met princess op het nummerbord), een zeemeermin en twee meisjes die eigenlijk heel leuk zijn maar die niemand begrijpt. Aquamarine is een film die erg leuk is voor jonge meisjes, en vooral niet pretendeert iets anders te zijn. Er wordt leuk gebruik gemaakt van een combinatie van ouderwetse sprookjeselementen en een hip tienerverhaal. Ook het gebruik van Aquamarines zeecultuur is erg leuk. Zo heeft ze zeester-oorbellen die complimenten in haar oor fluisteren, een ‘shell-phone’ en aangepaste scheldwoorden (Bullshark!). De inzet van tieneridool Jojo (als Hailey) zal de film ook ten goede komen in populariteit. Het acteerwerk is niet geweldig en soms over de top, maar dat zijn we over het algemeen gewend van dit soort films. Jojo doet het eigenlijk best aardig, wat niet vaak te zeggen is van popidolen die zonodig willen acteren. Alleen Claire irriteert soms met haar pruillipje en hoge piepende, astmatische kreetjes.

De film komt wat langzaam op gang, maar de tweede helft is een stuk vlotter en grappiger. Zodra alle karakters zijn geïntroduceerd kan het verhaal eindelijk beginnen en volgen de grappen en romantische perikelen elkaar in rap tempo op. Dit ook omdat Aquamarine maar drie dagen heeft om haar vader (Neptunus, nemen we aan) te overtuigen dat liefde bestaat, voordat hij haar weer naar huis haalt.

Voor moeders en dochters

~

Er is gebruik gemaakt van een jonge, redelijk onbekende cast – met een debuterende regisseuse Elizabeth Allen – en onder de volwassen spelers zitten ook niet veel bekenden, maar dit kijkt eigenlijk wel prettig weg. Het is al met al dus een echte meisjesfilm, waar volwassenen en jongens waarschijnlijk niet heel erg warm voor zullen lopen, hoewel de volwassenen in de zaal toch af en toe moeten gniffelen. Om maar te vervallen in clichés: een frisse film, vol zomerse liefde en vriendschap, erg geschikt voor een knusse moeder-en-dochtermiddag.

Boeken

Waar blijft de eerste goede westerse monogafie?

recensie: Danièle Rivière (ed.) - Kim Ki-duk

Het heeft een tijdje geduurd, maar nu is eindelijk het eerste boek over het Zuid-Koreaanse enfant terrible Ki-duk Kim in het westen verschenen (in zijn thuisland werd al eerder een monografie aan hem gewijd). Zijn films hebben zozeer voor internationale opschudding gezorgd en zijn daarbij dermate eigengereid, dat er veel te zeggen valt over Kims inmiddels dertien titels tellende oeuvre. De Franse essaybundel Kim Ki-duk (ook in Engelse vertaling beschikbaar) laat echter te wensen over.

De regisseur was voordat hij zichzelf leerde filmen kunstschilder, en dat heeft een overduidelijke invloed gehad op zijn vaak strak gekadreerde en gestileerde films. Het is dan ook geen wonder dat een aantal van de vier essays in het boek hier uitvoerig aandacht aan besteedt. In een daarvan legt kunstcriticus Anaïd Demir bijvoorbeeld verbanden met Europese schilders – een interessante invalshoek, omdat Kim enkele jaren als schilder in Parijs leefde. In een ander betrekt filmjournalist Adrien Gombeaud Aziatische en Koreaanse cultuur, literatuur en filosofie bij zijn beschouwing van Kims films. In het laatste artikel ziet antropoloog Catherine Capdeville-Zeng een indirect verband met Kims thema’s en de scheiding van de twee Korea’s.

Artistiek vacuüm

Scène uit <i>Spring, Summer, Fall, Winter... and Spring</i>
Scène uit Spring, Summer, Fall, Winter… and Spring

Vooral het verband dat gelegd wordt met beeldende kunst legt bloot waar het het boek aan ontbreekt: geen enkele van de auteurs heeft ooit een schilderij van de regisseur gezien, laat staan dat er een afbeelding van in het boek is opgenomen. Een ander probleem is dat geen van hen zich uitspreekt over Kims marginale positie in de Koreaanse filmwereld. Sterker nog: niemand maakt een woord vuil aan de heftig fluctuerende samenleving en filmindustrie aldaar, zodat alle beschouwingen in een soort artistiek vacuüm verkeren. Kims oeuvre is in zekere zin uniek omdat er zoveel parallellen in bestaan waardoor ze meer op elkaar lijken dan op andere eigentijdse Koreaanse films, maar enige relativering had hier niet mogen ontbreken. Ook het gevaar voor ‘overanalyse’, waaraan de filosoof Cédric Lagandré zich in zijn essay schuldig maakt, ligt hier op de loer: Kim is immers ook naar eigen zeggen een allerminst intellectuele regisseur.

In een afsluitend, zeer onevenwichtig interview komt Kim zelf nog aan het woord, maar hij laat niet veel meer los dan zweverige aforismen en spaarzaam concreet commentaar. Nog een gemis is het feit dat geen van de auteurs Kims wel herhaaldelijk genoemde eerste, prijswinnende (en trouwens onverfilmde) scenario’s onder ogen heeft gekregen, en dat de informatie over de levensloop van de Koreaan niet meer voorstelt dan wat je in een persbericht leest. Op zich een interessante essaybundel, maar een echt waardevolle westerse monografie over Kim moet nog geschreven worden.

Film / Films
recensie: Last Holiday

Regisseur Wayne Wang heeft de meeste bekendheid verworven met Smoke (1995) en het geïmproviseerde Blue in the Face (1995). Dat succes heeft hij sindsdien niet meer weten te evenaren en het is aannemelijk dat hij daarom zijn toevlucht heeft gezocht in feelgood movies – op het gevaar af dat hij het vertrouwen van de studio’s zou verliezen.

~

Zijn aanvankelijke fans is hij daarmee wel kwijtgeraakt, maar daarvoor in de plaats kwam een nieuw publiek dat minder behoefte heeft aan arthousefilms. In zijn nieuwste film laat hij wederom zien dat hij de ambachtelijk route heeft gekozen; voor verrassingen zal de kijker dus niet komen te staan.

Joie de vivre

Georgia Byrd (Queen Latifah) is een schuchtere vrouw die als verkoopster werkt in een groot warenhuis. Ze is niet tevreden over haar bestaan, maar omdat ze te onzeker is om daar iets aan te veranderen kan ze alleen dromen van een beter leven. Haar levenshouding verandert echter drastisch als ze te horen krijgt dat ze nog maar een maand te leven heeft. Hierop neemt ze al haar spaargeld op en maakt ze een reis naar Tsjechië, waar ze haar intrek in een peperduur hotel neemt. Georgia went al snel aan de aangename kanten van een luxe leven en geleidelijk aan zien we haar veranderen van een grauwe huismus in een heuse bourgondiër. Haar joie de vivre werkt aanstekelijk en ze wordt al vrij snel populair onder de gasten en het personeel van het hotel. En passant deelt ze wat levenslessen uit, waardoor ze een blijvend spoor van geluk achter zich laat. Het zal niemand verbazen dat het toch goed met haar afloopt.

Prettig vermaak

Het heeft geen zin om dit lichtvoetige vermaak te vergelijken met Waynes eerdere werk. Sociaal-maatschappelijk commentaar blijft beperkt tot wandtegeltjeswijsheden en de karakters zijn allen stereotypen. De film is een remake van het gelijknamige origineel uit 1956 en dat is waarschijnlijk ook de reden dat we de gebruikte clichés al van mijlenver aan zien komen. Van enige oorspronkelijkheid kan de film dan ook niet beschuldigd worden. Maar het gebrek aan diepgang is geen reden om hem direct af te keuren. Latifah speelt de metamorfose die Georgia ondergaat heel overtuigend en ook de rest van de cast speelt naar behoren. Zorgvuldig hoogte- en dieptepunten ontwijkend, kabbelt het verhaal aan onze ogen voorbij. En dat is prettig vermaak voor wie daar van houdt. Wel storend zijn de kluchtige momenten en de geforceerde afronding waarin alle eindjes nog even netjes aan elkaar worden geknoopt.

Film / Films

‘Pride and Prejudice with dirty bits’

recensie: Tipping the Velvet

Toen de eerste aflevering van de driedelige miniserie Tipping the Velvet in Groot Britannië werd uitgezonden, verwachtte de BBC dat kijkers massaal zouden bellen om te klagen over te expliciete seksscènes met de twee vrouwelijke hoofdrolspeelsters. Dat gebeurde niet. De mensen die belden vonden juist dat ze misleid waren door de vooraankondigingen: de serie was volgens hen veel te tam. Ondanks de aanwezigheid van een Victoriaanse dildo is Tipping the Velvet inderdaad weinig gewaagd voor een productie die door scenarist Andrew Davies werd verkocht als “Pride and Prejudice with dirty bits”. Toch is de serie het kijken wel waard.

~

Tipping the Velvet, naar het gelijknamige boek van Sarah Waters, is het verhaal van oesterverkoopster Nan Astley. Ze groeit op in een kustplaatsje, heeft een vriendje en is niet ongelukkig. Wanneer ze echter op een dag Kitty Butler verkleed als man ziet optreden in het lokale theater, is ze op slag verliefd en weet ze wat ze al die tijd heeft gemist. Zij en Kitty raken bevriend en samen gaan ze naar Londen, waar Nan met Kittys act mee gaat doen. Ze zijn een groot succes, en worden bovendien geliefden. Alles lijkt Nan mee te zitten. Dan kiest Kitty voor een man en stort plotseling Nans wereld in. Ze staat op straat en moet het in haar eentje zien te redden. Vervolgens rolt ze van de ene vreemde situatie in de andere. Ze werkt als mannelijke prostitué, woont als seksslavin bij een adellijke dame, wordt huishoudster bij een sociaal bewogen broer en zus, om weer te eindigen in het theater.

Voortdenderend verhaal

Vaart heeft Tipping the Velvet zeker. De serie heeft zoveel te vertellen dat je als kijker niet de tijd krijgt om je te vervelen. Kijken naar Tipping the Velvet betekent vooral achterover leunen en niet teveel nadenken. Daaruit volgt echter ook dat je geen kans krijgt om stil te staan bij de belangrijke momenten. Enige boodschap die de serie mocht bevatten over uitkomen voor je ware identiteit gaat verloren in het uitbundig voortdenderende verhaal. Dat is jammer, want er zat zoveel meer in.

Identiteit en flexibiliteit

~

Sarah Waters legt in haar boek een duidelijk verband tussen identiteit en seksualiteit. Hoe jongensachtiger Nan wordt, hoe sterker ze zich aangetrokken voelt tot vrouwen. Kitty kijkt ook met andere ogen naar Nan wanneer ze haar in een broek betrapt. Identiteit is bovendien geen vaststaand gegeven, maar een rol. Nan neemt verschillende identiteiten aan zoals ze voor het toneel van kostuum wisselt. Waters vertaalt op deze manier theoretische discussies over gender identity naar fictie. Wat maakt iemand tot een man of vrouw? Biologische kenmerken, gedrag, cultuur? Nan kleedt zich weliswaar als een man, maar ze stelt zich telkens onderdanig op in haar relaties en vertoont dus geen typisch ‘mannelijk’ gedrag.

Passieve Florance

Veel van deze vraagstukken gaan in de serie verloren. In het boek is Florence, bij wie Nan huishoudster wordt en een relatie krijgt, een zelfstandige, wereldwijze vrouw. Ze vecht voor gelijke rechten voor vrouwen en gaat in haar vrije tijd met haar lesbische vriendinnen naar een vrouwencafé. In de serie echter, is het Nan die haar meeneemt naar het café. Florence loopt er onzeker rond. Het einde is bovendien veranderd. Nan keert terug naar het theater, en moet aan het einde van haar eerste voorstelling kiezen tussen Kitty en Florence. Hoewel Florence merkt wat er aan de hand is, blijft ze passief afwachten. In het boek loopt Nan rond op een socialistenbijeenkomst, waar ze een voor een haar oude liefdes tegenkomt. Ze heeft ruzie gehad met Florence, maar wijst Kitty desondanks resoluut af wanneer zij Nan vraagt een geheime relatie met haar te beginnen. Ze kiest voor de gelijkwaardige relatie met Florence.

Ware liefde

De televisieserie richt zich ook veel sterker op de relatie tussen Nan en Kitty dan het boek. In het verder constant voorthollende verhaal houdt regisseur Geoffrey Sax hier en daar vreemd genoeg het tempo op door met flashbacks van Kitty te komen. Blijkbaar was hij bang dat kijkers zouden vergeten waar het hier werkelijk om draait: de zoektocht van Nan naar ware liefde. Dat wordt er dus regelmatig stevig ingehamerd, en dat is eigenlijk alleen maar storend. Zulke slechte keuzes zitten er wel meer in de serie, bijvoorbeeld wanneer Nan thuiskomt en geconfronteerd wordt met Kittys verraad. In plaats van de camera de tijd te geven om Nans verdriet en verbijstering te registreren, kiest Sax voor een hip heen en weer schakelen van het ene beeld naar het andere, van Nan naar Kitty en weer terug, en weer. Tipping the Velvet is gewoon niet camp genoeg om daarmee weg te komen.

Onderhoudende serie

Desondanks is de serie onderhoudend. De buitengewone lotgevallen van Nan en de markante figuren die ze op haar weg tegenkomt maken het geheel tot een soort Victoriaanse road movie. Wie het boek van Sarah Waters heeft gelezen is wellicht teleurgesteld in de diepgang van het verhaal, maar als je je daar niet te druk om maakt is Tipping the Velvet een geslaagde productie.

Lees ook ons artikel Het einde van de eendimensionale man / vrouw. Een essay over seksualiteit in film en samenleving.

Film / Films

Een weerman zonder zonnige perioden

recensie: The Weather Man

Gore Verbinski’s ster is rijzende. De regisseur van de immens populaire The Ring werkt momenteel aan twee vervolgen op zijn monsterhit Pirates of the Caribbean. Toch wist hij genoeg tijd bij elkaar te sprokkelen om The Weather Man te maken, met Nicolas Cage in de hoofdrol. De film is een opvallend grove, pessimistische comedy, die juist door een gebrek aan ontwikkeling in het scenario misschien langer blijft hangen dan de gemiddelde verfilming van een midlifecrisis. Het eindresultaat is echter jammer genoeg niet meer dan een wat vreemde en langdradige vertoning.

~

Spritz. De naam klinkt als een soort koekje bij de thee dat niemand meer koopt. Het is de achternaam van Chicago’s weerman: David Spritz (Nicolas Cage). Voor het presenteren van het weer op een groot lokaal televisiestation ontvangt hij een maandelijkse cheque van 240.000 dollar. Niet slecht, zou je denken, maar David is één hoop ellende. Hij is gescheiden, zijn dochter is te dik en zijn zoon volgt een afkickprogramma. Daarbij smacht hij naar respect van zijn vader Robert (Michael Caine), een Pulitzer Prize-winnende schrijver met koffers vol morele bagage voor zijn zoon. Is dit al niet erg genoeg, dan gaat er ook nog eens geen dag voorbij of iemand gooit zijn laatste restje Whopper naar het miserabele hoofd van Spritz.

Loser

Spritz probeert het wel. Hij neemt zijn dochter mee uit, trakteert haar op nieuwe kleding en financiert haar peperdure boogschiethobby. Hij neemt het op voor zijn zoon (Nicholas Hoult uit About a Boy), en probeert zijn ex-vrouw (Hope Davis) te verleiden tot een nieuwe poging. Vooral op professioneel gebied is Spritz een succesverhaal: zo maakt hij een goede kans op een nationaal Erwin Krolschap, met een maandsalaris van maar liefst een miljoen. Maar zelfs een miljoen helpt niet – de weerman is en blijft een eeuwige loser.

~

Gooide regisseur Gore Verbinski in 1997 alleen in kleuterklassen hoge ogen met zijn Mouse Hunt, vijf jaar later werd hij aangewezen om een remake te maken van de Japanse horrorhit Ringu. Met The Ring voegde Verbinski een essentieel nieuw hoofdstuk toe aan de horrordraaiboeken, en sindsdien heeft hij als regisseur vrij spel. Zijn Pirates of the Caribbean II: Dead Man’s Chest komt over een aantal maanden uit en aan nummer drie wordt gewerkt. Hoe past The Weather Man in Verbinski’s oeuvre? Een ander antwoord dan dat het een persoonlijker film is, een film met een personage en een verhaal die Verbinski op een bijzondere manier fascineerden, is moeilijk te bedenken.

Goochelen met het verwachtingspatroon

Cages versie van David Spritz is een wat trage, trieste slungel. Hij sleept zich door het leven van dag tot dag, en bereikt met name op persoonlijk vlak weinig tot niets. Het is juist dit aspect van het verhaal dat de film een wat vreemd karakter geeft. Waar in een standaardversie het personage in pakweg 90 minuten een metamorfose doormaakt, verandert er voor Spritz niets. We volgen zijn hoogtepuntloos gestuntel, en zo nu en dan werkt dit gestuntel behoorlijk op de lachspieren. Cage valt te pruimen als een weerman die geen controle lijkt te hebben over zijn ledematen, waarbij vooral zijn vieze grijns tijdens het weerpraatje een compliment verdient. Ook de zeer charmante Hope Davis overtuigt in haar rol als ex-vrouw. Toch rijst de vraag of Verbinski’s keuze om niet naar een climax toe te werken alleen maar werkt als trucje. Er wordt met het verwachtingspatroon van de kijker gegoocheld, en dat is aardig. Toch is de comedy niet meer dan vermakelijk, en door het ontbreken van een plot eigenlijk wat langdradig.

Film / Films
recensie: A Little Trip to Heaven

IJslands meest populaire regisseur Baltasar Kormákur (101 Reykjavik, The Sea) maakt met A Little Trip to Heaven een bescheiden Engelstalig debuut. Grotendeels in zijn thuisland en met een inheemse crew gefilmd, zonder grote sterren en met een kleinschalige plot – met tegenvallend resultaat.

~

Kormákur schreef zelf het verhaal, over een morsige verzekeringsinspecteur (Forest Whitaker) die naar een afgelegen dorp afreist om de dubieuze zaak onder de loep te nemen van een jonge vrouw (Julia Stiles) en haar gewelddadige man (Jeremy Renner), die na het overlijden van haar broer aanspraak maken op een miljoenenclaim.

Gemaakt

De regisseur gaf dit verhaal eerder vorm als een licht droogkomische noir dan als een drama of thriller. Het misdaadverhaaltje krijgt evenveel aandacht als de karaktertrekjes van de personages en het ruwe milieu van een regenachtig en winderig Minnesota. De toon is zwaar ironisch: alle drama is onderkoeld, bij de meest intense dramatische scènes klinkt luchtige muziek (naast de score haalt Mugison onder andere Tom Waits door de mangel), en het einde is ronduit cynisch. De vormgeving is met grofkorrelige beelden en veel close-ups al even afstandelijk. Kormákur betrekt zijn publiek zo bijna geen moment bij zijn film, met als gevolg dat A Little Trip to Heaven spannend noch aangrijpend is.

~

Als ironische stijloefening werkt de film helaas ook niet erg goed: het is een onevenwichtige geheel, met soms gemaakt klinkende dialogen, onontwikkelde personages en een paar overbodige scènes. Whitakers aangemeten accent (met een hoop yah’s en cha’s) maakt hem deels onverstaanbaar; de eerste scène, waarin twee cruciale auto-ongelukken versneden zijn, is ronduit verwarrend. Een echt overtuigend beeld van een Amerikaanse onderklassesituatie wordt ook niet geschetst: daarvoor is de karakterisering te gering, en bovendien wordt nauwelijks verhuld dat de film in IJsland is opgenomen.

Sympathiek

Er valt een hoop kritiek te uiten op A Little Trip to Heaven, maar zonder waarde is de film niet: Whitaker zet weer eens een sympathieke zonderling neer, en het is verfrissend een ouderwets speelse oplichtersfilm te zien. Ook al is hij door een buitenstaander gemaakt, de gemiddelde Amerikaan had het er waarschijnlijk een stuk slechter vanaf gebracht. Het spreekt bovendien voor Kormákur dat hij voor zijn eerste internationale film de touwtjes in handen wist te houden en zijn eigen verhaal durfde te verfilmen. Hopelijk levert hij een volgende keer meer solide werk.

Film / Films

Roodkapje revisited

recensie: Hoodwinked

Wie zich ooit heeft afgevraagd hoe een mengelmoesje van Roodkapje, Shrek, Ice Age en CSI er uit zou zien, kan zijn geluk niet op. Hoodwinked vertelt het ‘ware’ verhaal achter het sprookje van Roodkapje. Het kleine meisje blijkt helemaal niet vrolijk, de wolf helemaal niet zo slecht en de houthakker helemaal geen houthakker. Om over oma maar te zwijgen.

~

Het is hip om oude sprookjes in een modern jasje te steken. De makers van Shrek deden het al twee films lang, en onlangs verscheen The Brothers Grimm al, over de twee beroemde verhalenvertellers. Roodkapje was nog nooit verfilmd, moeten de makers van Hoodwinked gedacht hebben, en ze gaven het lieftallige meisje een make-over.

Kanbar

Hoodwinked komt van de nieuwe animatiestudio Kanbar, dat de strijd probeert aan te gaan met gevestigde namen als Pixar en Dreamworks. De animaties kunnen nog niet tippen aan die van hun concurrenten, maar zijn wel geheel in stijl met het verhaal: sprookjesachtig en schattig. Kanbar weet op sommige punten redelijk te scoren, op andere hebben ze nog wat te leren. Regisseurs Cory en Todd Edwards maken met Hoodwinked ook hun debuut.

Het probleem van Hoodwinked is dat het geen duidelijk publiek heeft. Voor kinderen is het verhaal te ingewikkeld; de vier hoofdpersonages vertellen elk hun visie op wat er die dag gebeurd is, waardoor jonge kijkers waarschijnlijk al snel de draad kwijt zijn. Als er dan ook nog een vage verhaallijn over gestolen koekjes bij komt, wordt het nog verwarrender. Voor volwassenen zijn de grappen dan juist weer te kinderlijk; ze zitten er nét naast of zijn vergezocht. Het koekjesimperium van oma bijvoorbeeld, of de helemaal niet zo vrolijke Roodkapje.

Hyperactieve eekhoorn

~

Dat de film toch bij vlagen best grappig is komt met name door de bijfiguren. De steenbok die voor elke situatie een ander gewei heeft en daarbij vrolijke liedjes zingt, of de wat sullige politiechef. De makers van Hoodwinked kennen de les ‘beter goed gejat dan slecht verzonnen’, aangezien ook in deze film de show gestolen wordt door een erg hyperactieve eekhoorn. De stemmencast is ook prima gekozen, met onder andere Glenn Close als hippe oma en James Belushi als jodelende houthakker.

Bij Hoodwinked is het half-om-half. De ene helft van de film is best de moeite waard, de andere helft is een slechte Shrek-imitatie. Toch krijgt Kanbar het voordeel van de twijfel, omdat dit zeker geen slecht debuut is, en sprookjes in een nieuw jasje gewoon altijd leuk blijven.

Film / Films

Riolen, Orson Welles en de Tweede Wereldoorlog

recensie: The Third Man (Special Edition)

Iedereen koppelde Alida Valli bij haar dood in april van dit jaar aan het klassieke The Third Man (1949); ze speelde Anna Schmidt, de vrouw die haar hart jammerlijk verpandde aan Harry Lime, de grootste schurk van Wenen. Geboren in 1921, in Pola, Kroatië (op dat moment nog deel van Italië), heette ze eigenlijk Alida von Altenburg. Legendarische studiobaas David O. Selznick had haar na een reeks successen in Italië naar de Verenigde Staten gehaald. Toen regisseur Carol Reed en schrijver Graham Greene zochten naar een actrice voor hun The Third Man had Selznick haar nog klaar staan in zijn stal.

~

Joseph Cotten (1905–1994) zat ook in die stal, en dus was het min of meer vanzelfsprekend dat zijn rijzende ster de rol van broodschrijver Holly Martins op zich zou nemen. Martins reist op verzoek van zijn vriend Harry Lime (Orson Welles) naar naoorlogs Wenen. Daar aangekomen blijkt Harry echter omgekomen in een vreemd auto-ongeluk. Martins schrijft voornamelijk pulpwesterns, maar de curieuze dood van Lime maakt de detective in hem wakker. Zijn zoektocht leidt hem naar de vier geallieerde bezetters, de onderwereld en Limes vriendin Anna Schmidt (Valli). Vanaf dan voert regisseur Reed de meest charmante eigenaardigheden ten tonele: een Brits rechercheur en zijn Cockney-brabbelende sergeant smuilen over Martins’ goedbedoelde pogingen Limes naam te zuiveren; Roemenen, baronnen en artsen getuigen spontaan van Limes menslievende karakter; kleine kinderen verliezen schijnbaar nodeloos hun bal op totaal ongepaste momenten en camera’s blijven maar niet waterpas. Er wringt iets in het oude Wenen. Als kleine weerhaakjes prikt Reed de details in Martins en de kijker, die steeds steviger in het het naoorlogs Wenen verstrikt raken.

The Lives of Harry Lime

Reed bespeelt zenuwen zoals Anton Karas de citer; het instrument overigens, dat op de achtergrond constant zijn ‘Harry Lime’-motiefje ten gehore brengt en in 1949 nog een heuse citerrage ontketende. Bij de extra’s vinden we nog een fraai staaltje van Karas’ kunsten, als hij voor de camera nog maar eens het riedeltje tokkelt dat hem het startkapitaal heeft opgeleverd voor een eigen restaurant. Wat ontbreekt op deze uitvoering van de dvd – maar wat op andere versies wel te vinden is – is de Amerikaanse openingssequentie. In de originele, Engelse uitvoering (zoals op deze dvd) vertelt een Engelsman tegen de kijker óver Holly Martins. Maar in de Amerikaanse versie is het Holly zelf die je de inleiding nogal nonchalant uit de doeken doet. Een hoogst bevreemdende perspectiefwisseling voor wie eerst de originele versie heeft gezien, ook omdat het totaal niet bij Holly Martins past om op die toon over deze smartelijke geschiedenis te spreken.

~

The Third Man is waarschijnlijk het meest bekend om de spectaculaire scène waarbij Holly Martins Harry Lime achtervolgt door het labyrint van riolen onder Wenen. Volgens Frederik Bakers documentaire op schijf twee (overigens is die documentaire alles wat er schijf twee staat – zelfs de scène-indeling ontbreekt. Bovendien had Bakers verder interessante film door wegsnijding van de originele beelden uit de oorspronkelijke film driekwart korter kunnen zijn) kostte het nogal wat moeite om de decadente Welles zover te krijgen dat hij door de Weense beerput spurtte. Welles deed sowieso een beetje moeilijk: hij wilde geregeld niet uit zijn hotelkamer komen en later zou hij beweren dat hij mee had geschreven aan de dialogen – hij had drie zinnen geïmproviseerd. Onoverkomelijk vervelend kan hij het toch niet gevonden hebben: op de dvd staat nog een aflevering van de spin-off voor radio The Lives of Harry Lime, waarvoor hij de stem insprak. In de film is hij maar even te zien, maar Reeds ingenieuze opbouw en Welles’ geschmier degraderen de uitstekend presterende Cotten en Valli tot bijrollen. De legendarische Orson Welles is overigens ook al weer enige tijd dood; zijn reputatie voor altijd groter dan wat hij daadwerkelijk heeft gemaakt, als het icoon van een door geld en belangen gefnuikt genie. Maar dat is een ander verhaal.

Muziek / Achtergrond
special: Calexico: een overzicht

Fantastische klanken uit een schemergebied

Tijdloos, zo klinkt Calexico al jaren. Warm en stoffig, als de woestijn waarin de creaties van Joey Burns en John Convertino tot stand komen. En dat aangelengd met een stevige scheut fado, mariachi, jazz en country. Op hun nieuwste plaat, Garden Ruin, klinkt het alsof ze terugkeren naar de basis, terug naar de song. Iets wat ze vroeger deden met Giant Sand en onlangs met Iron & Wine. Calexico beweegt.

Joey Burns
Joey Burns

‘JoJo left his home in Tuscon, Arizona, for some California grass’, zingen de Beatles in Get Back. Het is het omgekeerde verhaal bij de twee wapenbroeders van Calexico. Joey Burns trok van Los Angeles naar Arizona, naar Tuscon om daar mee te spelen met Giant Sand, de experimentele rockgroep van Howe Gelb. John Convertino speelde al in Giant Sand toen hij de student klassieke muziek Burns in Los Angeles ontmoette. Het klikte persoonlijk en muzikaal tussen de twee en Burns werd gevraagd om bas te komen spelen tijdens de Europese toer van Giant Sand. De muzikale basis voor Calexico werd langzaamaan gelegd.

Deze kreeg vorm toen een pauze met Giant Sand ruimte bood voor Burns en Convertino om hun muzikale ideeën te verdiepen. De heren experimenteerden er rustig op los met de stadgenoten van de neo-loungeband Friends of Dean Martinez. Dat bood een heel scala aan nieuwe muzikale inzichten. We spreken over het jaar 1994. De plaatselijke muziekwinkel vond goede klanten in Convertino en Burns, want ze kochten alles wat los en vast zat, als het maar interessant klonk. Met een gigantische verzameling aan instrumenten sloten ze zich in 1996 op in een kleine studiootje om hun debuutplaat op te nemen. Het resultaat van die periode staat te boek als Spoke, dat werd uitgebracht op het fijne Duitse label HausMusik.

Spoke

Spoke was voor velen de eerste kennismaking met de typische, TexMex-achtige stijl van musiceren van Calexico. Het album werd in kleine kring erg goed ontvangen en staat bij de Calexico-liefhebber nog steeds op een prominente plek in de kast. Hoewel Spoke in een kleine oplage is verschenen, functioneerde het als een deur naar de grotere maatschappijen. Calexico tekende uiteindelijk bij het ultieme indielabel Touch&Go.

~

Bij dat label verscheen in 1998 Black Light: de doorbraak bij het grotere publiek. Deze plaat was rijker aan geluid en bezat meer diepgang dan Spoke. Een groot palet aan geluiden die refereerden aan de spaghettiwesterns, latin jazz ritmes en mariachi-trompetten. Omdat de songs een minder grote rol speelden, waren het vooral de geluiden die zorgden voor de sfeer op de plaat. Een schitterende soundtrack van het schemergebied tussen Mexico en de Verenigde Staten.

Hot Rail was een logisch gevolg in 2002. De band was weer geswitcht van label: City Slang werd het nieuwe onderkomen en daar zitten ze tot vandaag de dag. Hot Rail is zeker niet de beste plaat van Calexico. Hoewel alle bekende ingrediënten er weer waren, ontbrak het de plaat aan overtuigingskracht, aan iets nieuws. Iets dat wel op Feast of Wire uit 2003 aanwezig was. Naast de trompetten, de bekende westernsfeer en de vertrouwde stem van Burns, kwam er een heel scala aan instrumenten en sferen bij. Gastvocalen hadden ze altijd al, maar op Feast of Wire overheersen de vreemde stemmen. Spaans en Engels wisselen elkaar af en het geluid krijgt dankzij de toevoeging van elektronica een extra boost. Feast of Wire is overal en in alle hoeken een verfijning van wat Calexico daarvoor deed.

Moondive

In die periode tussen Hot Rail en Feast of Wire staan me nog een drietal concerten levend voor de geest. Die keer in Nederland na het fantastische VPRO-initiatief Moondive, waarin een groep voor elkaar onbekende muzikanten in korte tijd iets nieuws en genreoverschrijdend moesten maken en dat live in Paradiso moesten tonen, stonden Burns en Convertino, in 2000, met een heel orkest in de polderklei van het Lowlands-festival. Hoewel het concert niet denderend was, heeft het gemak waarmee Calexico muziek maakt erg veel indruk gemaakt.

John Convertino
John Convertino

Enkele jaren later speelde de band een gelegenheidsconcert voor de familie en vrienden van een overleden vriendin en fan in de Groninger Vera. Burns en Convertino hadden haar enkele jaren daarvoor in dezelfde club leren kennen en speelden die avond een prachtige set in een rare, aangrijpende sfeer. Met dat concert in het achterhoofd kocht ik geen kaartje voor het optreden tijdens het Berlijnse MuseumsInselFestival. Met duizenden toehoorders rondom mij heen, besloot ik het openluchtconcert te volgen buiten de hekken van de Alte National Galerie. De nummers zijn tijdloos, de heren lijken wars van allerlei populaire stromingen en dat maakt ze de geliefde vreemde eend in de bijt. Samen met een duizenden stille toehoorders, luisterde ik die avond naar de ultieme soundtrack van een warme zomeravond.

Garden Ruin

De release van Feast of Wire is alweer drie jaar geleden en in de tussentijd hebben Burns en Convertino niet stil gezeten. Integendeel. Vorig jaar werd er nog een hele mooie plaat uitgebracht met de gelegenheidsformatie Iron & Wine, daarnaast deden ze dingen samen met Wilco. Maar heuglijker is het feit dat het nieuwe album Garden Ruin in de winkel ligt. Het album vormt, hoewel alles heel vertrouwd klinkt, een breuk met het verleden. Verwacht niet meteen trompetten vanaf de eerste noot. De texmex, mariachi en Sergio Leone kant van de band is een beetje op de achtergrond komen te staan. Garden Ruin is vooral een plaat waarop de song belangrijk is. Het resultaat laat zich luisteren als een songwriterplaat, met een groot assortiment aan instrumenten. Sterker nog: eindelijk zijn Convertino en Burns erin geslaagd om een reeks ‘liedjes’ te schrijven.

Het hoogtepunt wordt gevormd door het laatste nummer van de plaat: All Systems Red. Het begin is breekbaar, maar herpakt zich langzaamaan en eindigt met schitterende uitwaaiende bombast. Je hoort Calexico heel dicht bij de roots van Giant Sand en in Letter To Bowie Knife klinkt de band zelfs een beetje als de latere Weezer. Mooi zijn Cruel, Bisbee Blue en het meest dichtbij het normale Calexico komende Nom de Plume. Garden Ruin is een mengelmoes, met een nieuw perspectief en een een dosis herkenning tegelijk. Heerlijk, vooral voor de komende zomer, waarin je het gehele oeuvre weer van stal kunt halen.