deel 1 | deel 2 | deel 3
Woensdag 21 juni
Yotsuya Ghost Story – Jossi Wieler / Theater X
|
Foto: Katsu Miyauchi |
Voor de enscenering van de Japanse griezelklassieker Tokaido Yotsuya Kaidan ging regisseur Jossi Wieler de samenwerking aan met de Japanse decorontwerpster Kazuko Watanabe en twaalf Japanse acteurs. Het resultaat Yotsuya Ghost Story werd eerder opgevoerd in Tokio in het kader van het ‘Duitsland in Japan 2005/2006’ project. Voor Wieler was het de tweede keer dat hij op uitnodiging van het Goethe Instituut Tokio een voorstelling regisseerde in Japan. In 1997 ensceneerde hij Herr Paul van Tankred Dorst.
Bij een ‘ghost story’ denken wij westerlingen al gauw aan bloederige horrorfilms; in Japan heeft dit genre echter een ander karakter. De Japanse ‘ghosts stories’ gaan namelijk over het wel en wee van de doden. De geesten van mensen die op een onnatuurlijk manier aan hun einde zijn gekomen blijven rondzwerven op aarde om zich te wreken. Yotsuya Ghost Story gaat over Iemon, een werkloze samoerai die zijn vrouw Oiwa vermoord om te kunnen trouwen met een ander. De geest van Oiwa blijft op aarde en bespookt Iemon net zolang tot hij gek wordt en de ene moord na de andere pleegt.
De eerste opvoering van Tokaido Yotsuya Kaidan vond plaats in het Tokio van 1825, dat toen nog Edo heette. Dat was een traditionele kabuki-voorstelling (populaire traditionele Japanse theatervorm, zie recensie Kabuki hieronder) waarin naturalistische scènes werden afgewisseld met sterk gestileerde scènes, muziek, dans en een hoop spektakel. Sindsdien is het stuk jaarlijks te zien tijdens zomerfestivals van de kabuki-gezelschappen.
Jossi Wieler breekt echter met deze traditie. Zijn enscenering van dit negentiende eeuwse verhaal is modern, sober en minimalistisch. Er komt geen bloed of hysterie aan te pas. De moordscènes worden enkel verwoord door de acteurs en dus verder geheel aan de verbeelding overgelaten. Toch is het gelukt om de voorstelling spannend te maken. Het decor laat een modern Japans metrostation zien, compleet met een door TL-buizen verlichte ruimte, gevuld met kluisjes, donkere kiezels tussen de rails en het onheilspellende geluid van aanstormende wagons op de achtergrond. Dit toneelbeeld roept een onheilspellende sfeer op die perfect past bij de toenemende waanzin van Iemon. Yotsuya Ghost Story is een on-Nederlandse voorstelling waarbij je op het puntje van je stoel zit en die nieuwsgierig maakt naar toekomstige samenwerkingsprojecten tussen Japan en het Westen. (Sophie Janssen)
Dinsdag 20 juni
insen – Ryuichi Sakamoto & alva noto
|
Foto: Christophe Godet |
Het Holland Festival presenteert dit jaar naast de meest traditionele Japanse kunstvorm, Kabuki, tevens één van de allerhipste Japanners van dit moment: componist en pianist Ryuichi Sakamoto. Voor insen ging Sakamoto de samenwerking aan met de Duitse beeldend kunstenaar en musicus Carsten Nicolai.
Ryuichi Sakamoto werd in de jaren ’80 bekend met de synthesizerpop van zijn Yellow Magic Orchestra en filmmuziek voor onder andere The Last Emperor. De afgelopen jaren werkte hij aan zeer diverse projecten, waaronder het componeren van nieuwe pianomuziek in de traditie van componisten uit de 20ste eeuw zoals Ravel, Debussy en Satie.
Carsten Nicolai, in de muziekwereld beter bekend als alva noto, is één van de pioniers van de glitch, een subgenre binnen de hedendaagse elektronische muziek, waarbij digitale ‘foutjes’ de basis vormen voor een compositie. Hele hoge klikjes vormen samen snelle ritmische patronen, terwijl lage dreunen de functie van basdrum voor hun rekening nemen. De klank van de piano valt precies tussen deze hoge en lage tonen in en de akkoorden klinken wijds en open.
De repetitieve beats en de spaarzame pianoklanken resulteren in een minimalistisch geheel met een bijna meditatieve werking. Op het album vrioon (2003) is dat meditatieve karakter sterker aanwezig dan in deze live uitvoering. Op het podium lijken Sakamoto en alva noto het niet helemaal aan te durven om de aan ambient grenzende spaarzaamheid door te voeren en gaan ze op zoek naar manieren om te variëren binnen het strakke concept. Zo wordt de serene harmonie tussen beide muzikanten verbroken wanneer Sakamoto als een bezetene de snelst mogelijke ritmes uit zijn vleugel beukt, terwijl noto hem probeert te overtreffen met elektronische donderwolken.
Een ander element dat live een belangrijke functie krijgt, maar je op de albums vrioon en insen (2005) niet terug zal vinden, is de live manipulatie van pianoklank en beeld. Sakamoto en noto namen hun stukken namelijk afzonderlijk van elkaar op en voegden die later samen. Live is er een heel duidelijke oplossing gevonden om te laten zien dat vleugel en laptop wel degelijk ‘samenspelen’. Een LED-scherm van zo’n 8 bij 1 meter reageert op de muzikale klanken. Simpele graffics worden gemanipuleerd door toonhoogte en volume, op dezelfde manier als in bijvoorbeeld Windows Media Player, maar dan technischer, kil en smaakvol.
De muziek van Sakamoto en noto is helder, spannend en origineel. Het minimale pianospel vervalt net niet in esoterisch gekabbel door de puntige elektronica. Een must voor de allerhipsten onder u. (Maaike van Geijn)
Insen is de komende maand nog te zien op diverse locaties in Europa, voor een speellijst klik hier.
Zaterdag 17 juni
Angels in America / Peter Eötvös
|
foto: Matthias Baus |
Twee jaar geleden opende het Holland Festival met Le Balcon, een schitterende opera van de Hongaarse componist en dirigent Peter Eötvös. Net als zijn eerste opera Tri Sestri (Drie zusters) baseerde Eötvös zijn opera op een befaamd toneelstuk dat hij ingenieus en gebruikmakend van een veelvoud aan muziekstijlen verklankte. Ook zijn derde opera, Angels in America, is gebaseerd op een beroemd toneelstuk. Maar waar Eötvös in de opera’s Tri Sestri en Le Balcon de essentie van de toneelstukken goed bewaarde, is zijn Angels in America een slap aftreksel van het oorspronkelijke stuk van Tony Kusher, dat hij later ook nog bewerkte tot een zeer succesvolle televisieserie.
“A gay fantasia on national themes” noemde Kusher zijn toneelstuk, waarin niet alleen AIDS centraal staat, maar ook de hypocrisie van Ronald Reagan, het failliet van de Amerikaanse politiek en de idioterie van religie. In het libretto van Mari Mezei, Eötvös’ vrouw, zijn veel van de historische verwijzingen verdwenen. Omdat de opera anders veel te lang zou worden, maar ook omdat ze de opera gedateerd zouden maken. Wat overblijft is een ‘klassieke opera’ over liefde, ziekte en dood.
Het zijn echter niet de verwijzingen naar historische figuren, maar juist de stereotype, ja, clichématige hoofdpersonages die Angels in America zo gedateerd maken: de gewetenloze advocaat die zijn homoseksualiteit angstvallig verbergt maar aan het eind om zijn moeder smeekt; de keurig getrouwde mormoon die worstelt met zijn geaardheid en religie; de aan pillen verslaafde huisvrouw die vooral in denial is; de cynische rabbi; de moeder die denkt alles wel even recht te kunnen zetten, enzovoorts. Het is ook allemaal veel te Amerikaans.
Dat laatste geldt ook voor de muziek, maar die is veel minder storend. Eötvös combineert naar hartelust Broadway musical, Jiddische muziek en bijna Wagneriaans gezang (de engel) en vermengt ze met speels gemak met moderne elektronica en alledaagse geluiden – zijn ruime ervaring als filmcomponist is duidelijk hoorbaar. Het vanuit een aparte zaal spelende Radio Kamer Filharmonie slaagt erin adembenemende klanken te produceren, maar even vaak doet deze opera denken aan een ingekort toneelstuk met obligate muziek. En dat is jammer, want de solisten leveren stuk voor stuk uitstekende zang- en acteerprestaties en weten in de statische enscenering van Benedikt von Peter de aandacht goed vast te houden. (Henri Drost)
Poème Symphonique – eerbetoon György Ligeti
~
Honderd metronomen die stuk voor stuk een ander ritme aangeven en een voor een stilvallen. Dat is
Poème Symphonique van de Hongaarse componist György Ligeti (1923), bij het grote publiek vooral bekend van de onaardse muziek voor Kubricks
2001: A Space Odyssey. Als eerbetoon aan de vorige week overleden componist werd dit stuk op de trappen van het Muziekgebouw aan ’t IJ uitgevoerd. Een passend eerbetoon, want de wereldpremière vond in 1963 eveneens in ons land plaats, in het stadhuis van Hilversum. Destijds zorgde Ligeti voor een enorme rel. Genodigden en publiek waren hevig verontwaardigd, wethouders gingen bijna met elkaar op de vuist en het stadsbestuur deed er alles aan om te voorkomen dat de uitvoering op televisie werd uitgezonden – met succes.
De Hilversummers voelden zich in de zeik genomen, belachelijk gemaakt. En daar valt ook wel wat voor te zeggen, want wie de ‘partituur’ leest – een getypt velletje met bizarre aanwijzingen over hoe je aan honderd metronomen moet komen, adviezen over schoeisel en hoe lang de ‘dirigent’ moet wachten voor het applaus in ontvangst te nemen van “het dankbare publiek” – ziet al snel dat de ironie er vanaf druipt.
Toch is het stuk meer dan een grap of alleen maar een curieuze installatie. De honderd metronomen genereren aanvankelijk totale chaos en een oneindig complex ritme, maar langzaam lijken patronen te ontstaan – omdat het menselijk oor die wil horen – totdat het eenzame getik van de laatste metronomen opeens een geheel andere zeggingskracht lijkt te krijgen. In de woorden van de Amerikaanse muziekcriticus Alex Ross: “As the metronomes expired, one by one, there was a strange tremor of emotion; the last survivors, waving their little arms in the air, looked lonely, forlorn, almost human.”
In het Muziekgebouw aan ’t IJ was van die emotie geen sprake. Het publiek stond er wat lacherig bij of ging al in de zaal zitten voor de uitvoering van Eötvös’ Angels in America en doordat de metronomen niet versterkt werden, klonk de hele uitvoering niet meer dan white noise op de achtergrond. Het zag er echter prachtig uit. Of was het misschien toch allemaal een grote grap? (Henri Drost)
His Master’s Choice – Het Nationale Ballet
Succes verzekerd: vraag aan Hans van Manen een programma samen te stellen van zijn favoriete choreografieën, en je krijgt onvermijdelijk een interessante avond dans. Het Nationale Ballet brengt onder de titel His Master’s Choice werk van vier choreografen, van oud tot jong. Lastig aan de Keuze van de Meester is alleen wel dat die vier dansmeesters zo veel van elkaar verschillen dat deze interessante avond ballet tegelijkertijd nogal onevenwichtig uitvalt.
|
Foto: Erwin Olaf |
Van Manen rekent onder zijn favorieten met evenveel overtuiging oude meesters als George Balanchine en Jerome Robbins, als de hedendaagse grootheid Ted Brandsen en de relatief onbekende Martin Schläpfer. Daarmee vormt His Master’s Choice een gevarieerd palet. De alom erkende meester-choreograaf Van Manen meldt in de geleverde toelichting bescheiden dat hij zelf eigenlijk niet in de schaduw kan staan van Balanchine. En hij vertelt bij wijze van anekdote dat de aanbeden Robbins hem bij een toevallige ontmoeting feitelijk behandelde als een lastige vlieg. Ondanks zijn internationale faam is Van Manen daarmee opmerkelijk terughoudend over zijn eigen status.
Van Balanchine koos hij het stuk Kammermusik no. 2, op muziek van Hindemith. Een ballet voor tien mannen en twee vrouwen. Clowneske loopjes en handgebaren passen goed bij de hoekige pianomuziek, Balanchine maakt zelfs ongeveer geometrische figuren van de menselijke lichamen. Het resultaat is vooral technisch heel knap, maar het wordt jammer genoeg nogal strak en weinig bezield gedanst.
Het opvallendste stuk is de korte solo A Suite of Dances die Jerome Robbins schreef voor een enkele danser, begeleid door niet meer dan een op het podium gezeten celliste, die muziek van Bach speelt. Robbins giet een klassieke vormentaal in een jasje van moderne dans in dit uiterst persoonlijke en zelfs geestige stuk. Het resultaat is klassiek ballet met jazzy humor erdoor geklutst, uiterst fascinerend.
Duidelijk herkenbaar als een werk van Ted Brandsen is Stealing Time, op muziek van Sjostakovitsj. Een muziekstuk dat als een tornado langzaam aanzwelt, tot uitbarsting komt, en dan weer wegsterft. In de choreografie worden de vier duo’s overschaduwd door een gigantische zwarte kubus. Het ding beïnvloedt hun positie ten opzichte van elkaar, duwt ze bij wijze van spreken weg, maakt ze zichtbaar en onzichtbaar. Brandsen schreef deze nieuwe choreografie op uitnodiging van Van Manen speciaal voor dit programma, en het is een fraai cadeautje voor de oude meester geworden.
Nogal met de haren erbij gesleept is de vierde en laatste choreografie: Streichkwartett van Martin Schläpfer op muziek van Lutoslawski. Maar liefst twintig dansers komen eraan te pas. Het geheel is een mengelmoes van stijlen en vormen, van spitzen tot hypermodern en hoekig. Een bont allegaartje zonder rode draad, alsof Schläpfer niet zo goed kon kiezen wat hij eens zou gebruiken.
Al met al is het alsof Van Manen een vuurrode, een paarse, een lichtblauwe en een knalgele bloem bij elkaar in een vaas heeft gezet. Op zichzelf wel mooie bloemen, maar ook een merkwaardig bonte verzameling. En in combinatie niet onverdeeld geslaagd. (Mieke Zijlmans)
His Master’s Choice is nog te zien op zondag 18, dinsdag 20 en woensdag 21 juni.
Donderdag 15 juni
Kabuki – Ebizo Ichikawa XI
|
Foto: Shochiku |
De oorsprong van het traditionele Japanse kabuki ligt in de Edo-periode (1603-1868), het is altijd een populaire vorm van theater geweest voor het hele Japanse volk. In de beginperiode van kabuki stonden vrouwen op het podium. Dit werd echter als onwenselijk en onzedelijk beschouwd, dus verboden. Na 1652 stonden er alleen nog maar mannen op het kabuki-toneel, ze speelden zowel mannen- als vrouwenrollen. Ka-bu-ki betekent letterlijk zang, dans en kunstzinnigheid. Verhalen worden verteld door een samenspel van deze drie elementen.
Deze avond bestaat uit één pure dans en één gedramatiseerde dans, begeleid door trommels, zangers en shamisen (3-snarige luit). De dans is heel iets anders dan wat wij in het Westen gewend zijn. Er wordt niet gesprongen of uitbundig bewogen. Met name de vrouwelijke bewegingen zijn naar de grond gericht en worden heel klein gehouden. De bewegingen zijn subtiel en gracieus. De hoofdrol in de twee verhalen worden vertolkt door de jongste telg uit de Ichikawa dynastie (grondleggers en bewakers van kabuki): acteur Ebizo Ichikawa XI. In eigen land is de 28-jarige acteur een superster. Hij speelt in Fuji Musume de vrouwenrol en in Kasane de rol van wrede ronin. De twee jaar oudere Kamejiro Ichikawa II speelt de rol van zijn geliefde Kasane. Dat we Ebizo in een rol van een vrouw zien spelen is uitzonderlijk. Het is een rol die door geen van zijn voorouders ooit is gespeeld. De Ichikawa’s legden zich van oudsher alleen toe op mannenrollen.
Het eerste stuk Fuji Musume gaat over een meisje dat danst met een zwart gelakte hoed en een bloesemtak. Deze solodans is heel poëtisch en rijk aan suggestieve beelden, verwijzingen en woordspelingen, zoals de blauweregen en de boom die haar ondersteund en omstrengeld. De verschillende stadia van verliefdheid en het uiteindelijke bedrog worden uitgebeeld aan de hand van verschillende dansen. Kasane is een erotisch en gruwelijk samoeraiverhaal over liefde, karma, vergelding, kwaad, schoonheid en wraak. Met als hoogtepunt een passievolle en opzwepende dans die eindigt in een enerverende climax.
Het draait bij kabuki om de esthetiek en vorm, beiden zijn dan ook volop aanwezig in de dansen, kleurrijke kimono’s en bonte decors. De expressie, mimiek en afwisseling in ritmiek zijn fantastisch. De acteurs dansen in een complexe dialoog met de muziek en de tekst die gezongen wordt. Ook zetten zij de vrouwenrollen overtuigend neer met vloeiende bewegingen en hoge stemmen. Het hoge spreken en zingen heeft in Japan veel aanzien. Het legt immers grote druk op de stembanden en vergt veel oefening. De kimono’s beperken de bewegingsvrijheid, maar met behulp van een waaier of de mouwen van de kimono roepen de dansers een rijk scala aan beelden op.
Om de subtiele verwijzingen in de kabuki volledig te kunnen duiden is jarenlange ervaring met deze traditionele vorm van theater een vereiste. Maar ook al begrijp je heel veel niet, er blijft voldoende over om van te genieten. De grote lijn van het verhaal is goed te volgen dankzij de duidelijke lichaams- en gezichtsuitdrukkingen van de acteurs. De ritmes zijn opzwepend en bezwerend en de kimono’s en decors kleurrijk en prachtig. Het geheel is een genot om naar te kijken en te luisteren. (Charissa van der Vlies)
Het kabuki theater van Ebizo Ichikawa XI is nog tot en met 18 juni te zien in de Stadsschouwburg Amsterdam
Woensdag 14 juni en donderdag 15 juni
Gatz – Elevator Repair Service
|
Foto: John Collins |
Er is eigenlijk maar één reden te bedenken om niet onmiddellijk naar Gatz te gaan, nu de voorstelling heel even in Amsterdam te zien is. En dat is de onverhoopte omstandigheid dat je geen Engels verstaat. Lukt dat wel, dan is deze voorstelling een absolute must. De acteurs van de New Yorkse groep Elevator Repair Service spreken heel duidelijk, dus dat Engels is goed te doen.
Lang geleden was het onder volwassenen gebruikelijk om hele boeken voor te lezen. Dat is in feite wat Gatz is: een voorstelling waarin een compleet boek wordt voorgelezen. En wel de klassieker The Great Gatsby uit 1925, van F. Scott Fitzgerald (1896-1940). Het tragische epos over de puissant rijke, maar ook duistere figuur van Jay Gatsby, bezien door de ogen van de ik-figuur Nick (Scott Shepherd).
Elevator Repair Service, in regie van John Collins, plaatst het boek in een quasi-toevallige setting van een uitgewoond kantoor, zo te zien in New York, van een jaar of tien geleden. Drukke straatgeluiden, een foto van het Empire State Building aan de muur. In dat kantoor doet de computer het niet. In afwachting van een computer-reparateur ‘vindt’ de ik-figuur bij toeval een exemplaar van The Great Gatsby in een doos. Hij begint te lezen, raakt gegrepen, en al snel nemen zijn collega’s de gedaantes aan van de personage uit Fitzgeralds roman. Verschillende locaties worden aangegeven met behulp van prachtige geluidseffecten: krekels op een grasveld, feestgedruis, een restaurant, straatgeluiden, een plensbui – de situatie wordt levensecht dankzij deze geluiden.
De aanpak van deze zeseneenhalf uur durende voorleessessie doet in de verte denken aan wat we in Nederland kennen van groepen zoals Discordia en ’t Barre land. Alleen spelen die de literaire teksten opzettelijk toneelmatig, terwijl de New Yorkse toneelspelers eerder ‘filmisch’ acteren. Terloops en naturel, alsof ze in een realistische situatie zitten. En dat werkt fantastisch en meeslepend. Want terwijl de aanloop nog opzettelijk stuntelig en ongemakkelijk is, wordt de toeschouwer vervolgens snel meegezogen in het verhaal.
In het verhaal trekt de jonge Nick in de jaren twintig naar het oosten van de Verenigde Staten om zijn geluk te beproeven. Hij handelt in aandelen in New York City, maar woont buiten de stad. Hij gaat bij toeval wonen in een bescheiden huurhuis naast het landgoed van de puissant rijke Jay Gatsby, een wereldse figuur over wie de vreemdste geruchten de ronde doen. Gatsby leeft in een mondaine wereld, waartoe ook het nichtje van Nick, de getrouwde en rijke Daisy, behoort.
Gaandeweg ontwikkelt zich een verhaal waarin het contrast tussen de mondaine bourgeois en het ordinaire, alledaagse New York van vlak voor de crisis van de jaren dertig duidelijk wordt. De rijken achten zich onkwetsbaar, dansen op de vulkaan. En roepen zo het ongeluk over zich af. Daaraan ontkomt ook de mythische figuur van Jay Gatsby niet. (Mieke Zijlmans)
Gatz is nog te zien op vrijdag 16 en zaterdag 17 juni in Theater Bellevue, beide dagen om 16.00 uur.
Woensdag 14 juni
Macbeth – Jürgen Gosch / Düsseldorfer Schauspielhaus
|
Foto: Sonja Rothweiler |
De Macbeth van regisseur Jürgen Gosch is geen voorstelling voor mensen met een zwakke maag. Al in de tweede minuut van de voorstelling vloeit er veel bloed, niet veel later gevolgd door poep, pis en nog veel meer bloed. Er wordt geschreeuwd, gestampt, gejoeld en kleren worden van het lijf gerukt. Het klinkt misschien smerig en banaal; smerig was het wel, maar banaal zeker niet. Gosch weet Macbeth met een uiterst treffend en dramaturgisch kloppend concept op indrukwekkende wijze neer te zetten. In Duitsland veroorzaakte deze productie vorig jaar een ware rel; eenderde van het premièrepubliek verliet voortijdig de zaal én tegelijkertijd werd de voorstelling geselecteerd voor het prestigieuze Theatertreffen. In Amsterdam leken de toeschouwers minder geshockeerd, maar het publiek was dan ook vooraf door het Holland Festival in publiciteitscampagnes gewaarschuwd.
Macbeth is een verhaal over verraad, moord en machtswellust. Shakespeare schreef het stuk vermoedelijk rond 1606 en baseerde zijn tragedie op de waargebeurde geschiedenis van de Schotse koning Macbeth (1040-1057), die op de troon kwam door koning Duncan te doden. In Shakespeares versie wordt het moordlustige karakter van de koning en zijn hang naar macht extra uitvergroot. De tragedie begint met drie heksen die voorspellen dat Macbeth koning van Schotland zal worden. Geobsedeerd door dit idee en aangemoedigd door zijn vrouw besluit Macbeth de zittende koning te vermoorden. Hij wordt tot koning gekroond, maar raakt gaandeweg steeds meer verstrengeld in een web van geweld en obsessieve waanideeën. In zijn strijd om het koningsschap schuwt Macbeth werkelijk niets of niemand.
In de loop van de geschiedenis werd Macbeth al ontelbare keren opgevoerd – het is blijkbaar een stuk dat tot de verbeelding spreekt – maar waarschijnlijk nog nooit zo rauw en expliciet gewelddadig als in de regie van Gosch. Toch is deze ruim tweeënhalf uur durende Macbeth niet alleen maar een slachtpartij, Gosch laat ruimte voor eigen interpretatie en associaties. Maar het is zeker ook te danken aan het ijzersterke spel van de zeven mannelijke acteurs, die alle vrouwen- en mannenrollen met veel energie vertolken. Bovendien wordt op ingenieuze wijze gebruik gemaakt van simpele, maar sterke theatrale effecten. Zo worden de bloederige slachtpartijen steeds vlak voor de daadwerkelijke handeling expliciet aangekondigd: acteurs pakken de flessen met bloed zichtbaar op en draaien de doppen er langzaam af, om ze vervolgens over elkaar leeg te gieten. Hierdoor zijn de moordscènes niet zozeer shockerend, ze laten eerder de absurditeit en extremiteit van de situatie zien: een koninkrijk dat ten onder gaat aan machtswellust, argwaan en geweld. Voor wie het aandurft is deze Macbeth een absolute aanrader. (Maaike van Geijn)
Met lichte gêne
Smalts (Pieter Mulder en Wim Dekker) brengt met De rijpe sterren: een ode aan Louis Lehmann een driedelig eerbetoon aan de inmiddels 85-jarige dichter, componist, scheepsarcheoloog, dj en danser Louis Lehmann. De ode bestaat uit twee cd’s en een dvd. Op de eerste cd hebben de heren van Smalts zich uitgeleefd op de gedichten van Lehmann en hebben ze deze muzikaal bewerkt. Dit idee kwam niet helemaal uit de lucht vallen: Lehmann is zich er altijd zelf al bewust van geweest dat zijn gedichten zich goed leenden voor een muzikale omlijsting en was zelf ook actief als componist. Op de tweede cd zijn dan ook de dertig muziekstukken te horen die in 1986 in het VPRO radioprogramma De muziek van Louis Lehmann ten gehore zijn gebracht. Op de dvd zien we een korte film van Ida Lohman, een interview van Hanneke Groenteman met Lehmann en een korte impressie van zijn danskunsten. De driedubbele cd De rijpe sterren is wat men noemt kost voor de ware liefhebber.
~
gekozen is voor een ergerlijke elektronisch bewerkte stem die de zinnen staccato uitspreekt. Dankzij deze keuze luister je helemaal niet naar de dichtregels, terwijl die juist zo intrigerend zijn. Het Lied van Carillus is een voorbeeld van een nummer waarin Smalts er wel in slaagt om een gedicht van Lehmann tot zijn recht te laten komen.
Het volledige gedicht gaat over Carillus (hoewel Lehmann hem ook Carille of Carillo noemt) die alles somber inziet. De manier waarop Lehmann deze Carillus neerzet zorgt ervoor dat – hoewel hij ook een gevoel van medelijden opwekt – je vooral de grap inziet van zijn immer donkere kijk op de dingen. Lehmann zelf lijkt te willen zeggen: men heeft de vrijheid de dingen zo te interpreteren zoals het men het beste uitkomt; wie altijd alleen het negatieve ziet, heeft alleen zichzelf daarmee. Smalts draagt dit gedicht heel hangerig, haast zeikerig voor – precies zoals je deze Carillus voor je ziet. De manier van voordragen en de ook wat slepende begeleiding versterken het (humoristische) karakter van het gedicht.
Nostalgie
~
Wanneer Lehmann de tekst voordraagt, krijgt deze iets onheilspellends. Het is of hij wil zeggen dat mensen altijd proberen om gevaar of angst te bezweren door deze te vangen in een huis-, tuin- en keukenvocabulaire. Door de dreigende manier waarop hij “Maak het maar, maak het maar, maak het maar bebabbelbaar” uitspreekt, wordt de onmogelijkheid hiervan duidelijk.
Niet zo bijzonder
Op de dvd zien we het interview dat Hanneke Groenteman in 1996 met Lehmann had voor het VPRO tv-programma De plantage. We zien een vertederende, humoristische man, die ondanks zijn gevorderde leeftijd de touwtjes nog stevig in handen heeft. Op de vraag hoe hij het ervaart dat er zo’n lijvige bundel met zijn gedichten van 1936 tot en met 1996 is uitgekomen, antwoordt hij “met lichte gêne”. Uit het verdere interview blijkt dat Lehmann helemaal niet zo’n hoge pet op heeft van het dichterschap en dat hij veel liever op een ander vlak carrière had gemaakt. Dichten ging bij hem als vanzelf en is voor hem daarom nooit zo bijzonder geweest.
Ook in de film van Ida Lohman ontmoeten we Lehmann; in deze film komt vooral zijn spitsvondigheid naar voren. Hij laat ons bijvoorbeeld zien hoe hij van de lipjes van de verpakkingen van papieren zakdoekjes composities op de muur maakt. Ook toont hij ons allerlei dozen waarin hij spullen heeft opgeborgen op basis van een persoonlijk sorteersysteem. Tenslotte zien we de vrolijke Lehmann dansen: in de woonkamer, gekleed in zijn dagelijkse kloffie, maar ook in een danszaal in zwart kostuum, compleet met zwarte hoed en zorromaskertje. Het interview van Groenteman, de film van Lohman en de danspassen van Lehmann zijn zeker vermakelijk, maar om deze hele dvd geconcentreerd te bekijken, moet je toch wel een echte fan zijn.
Smalts heeft er enerzijds goed aan gedaan de cd met composities en de dvd met extra’s toe te voegen aan de eigen creatie. Je hebt het idee dat je de mens Lehmann leert kennen en krijgt een indruk van zijn composities, zijn inventieve poëzie en zijn unieke kijk op het leven. Deze bijzondere man en zijn creaties overschaduwen de cd van Smalts echter een beetje en dat is jammer. Want hoewel ik niet over elk nummer te spreken ben, is het een goed initiatief om de gedichten van Lehmann nieuw leven in te blazen.
Smalts
Album: De rijpe sterren: een ode aan Louis LehmannPrijs: 27,50 (2 cd's, 1 dvd)
Misschien ook iets voor u
Chinese kunst in een nieuwe vrijheid
China Contemporary, Architectuur, Kunst en Beeldcultuur is een samenwerkingsproject van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi), Museum Boijmans Van Beuningen en het Nederlands Fotomuseum. De drie musea hebben een palet gemaakt van wat op dit moment in China gaande is op het gebied van hun expertise. Met deze samenwerking hebben ze iets bijzonders naar Rotterdam gebracht.
In 2006 werd de Culturele Revolutie in China herdacht. De naam mag dan positief klinken, in feite betekende het een onderdrukking van de intellectuelen en kritische geluiden in de samenleving. Op deze manier probeerde Mao het enthousiasme voor het communisme onder de massa te hernieuwen. Nu, veertig jaar na dato, is in de Chinese stedelijke samenleving iets onvoorstelbaars gebeurd. De bevolking droomt de Chinese Droom: een nieuwe urbane levensstijl, met een huis en een auto voor iedereen. Steden worden platgegooid en herbouwd en in 2020 wil de Chinese regering vierhonderd nieuwe steden bouwen die een miljoen inwoners zullen huisvesten. Dit gebeurt echter zonder aandacht voor de leefomstandigheden, het milieu en de bestaande stedelijke en sociale structuren. Dit, en de economische explosie plus het hierbij behorend materialisme en consumptiedrift, heeft grote invloed gehad op de Chinese kunst en cultuur. China Contemporary laat diverse kunstuitingen zien van Chinese kunstenaars die reflecteren op de nieuwe verworvenheden en de indringende gevolgen hiervan.
Beeldcultuur
Het Nederlands Fotomuseum heeft op een relatief kleine ruimte een grote verzameling Chinees beeldmateriaal bijeen gebracht. Voorbeelden hiervan zijn mode, tijdschriften, reclame en vormgeving. Het zijn kleurige, manga-achtige cartoons en op pop art geïnspireerde beelden. De beelden zijn duidelijk sterk beïnvloed door de Japanse beeldcultuur; denk maar aan mangafiguurtjes en de schattige, soms voor westerse ogen vreemde en kleurrijke mode uit Japan. De hedendaagse Chinese beeldcultuur ontwikkelt zich binnen het spanningsveld van snelle culturele en sociale veranderingen, een geleide consumptiemaatschappij en een sterke overheidscontrole. De beeldtaal op deze tentoonstelling is vaak commercieel en onkritisch, maar daarom niet minder interessant, aangezien ze een spiegel is van hoe de samenleving zich ontwikkelt. Interessant is dat dankzij de nieuwe media individuen nu ook sociaal commentaar kunnen leveren. Denk maar aan vodcasts, weblogs en op internet uitgezonden (verboden) underground concerten. Deze zijn in het fotomuseum te bekijken en je kunt ook zelf surfen op verschillende websites. Voor ons westerlingen is dit niet zo bijzonder, maar voor de mensen in China is deze vrijheid nog niet vanzelfsprekend. De beeldtaal laat de schijn ontstaan dat er nu een grote vrijheid heerst in China, maar niets is minder waar. De censuur is nog steeds groot. Naar schatting dertigduizend ‘bewakers’ in dienst van de overheid houden alle activiteiten in de nieuwe media scherp in de gaten.
Kunst
In het verleden is vaker Chinese beeldende kunst in het Westen te zien geweest, waarbij voornamelijk ons eigen beeld van Chinese kunst werd vertoond. Denk maar aan de Political Pop; bekende beeltenissen zoals ‘de arbeider’ of Mao vermenigvuldigd op het doek en het Chinees cynisch realisme van propagandabeelden met afbeeldingen van Chinezen die zuur lachen. Maar deze kunst gaat niet meer over de problematiek van nu. Wat er nu in Boijmans Van Beuningen te zien is, staat dan ook ver af van deze beelden. De jongste generatie Chinese kunstenaars reflecteert op het dagelijks leven dat overhoop is gegooid en vele onzekerheden heeft opgeroepen. In Boijmans zijn zeventien kunstenaars vertegenwoordigd die wonen en werken in één van de grote Chinese steden. Zij proberen met hun kunst een link te leggen naar deze nieuwe werkelijkheid en maken vooral gebruik van televisie, video, digitale fotografie en internet. De tentoonstellingsruimte hangt dan ook vol met filmschermen, video-installaties en televisies. Aan de muren hangen grote foto’s van steden, reclames en een reeks van interieurs. Een nieuwe urbane werkelijkheid wordt zo weergegeven. De kunstenaars brengen hun persoonlijke verhouding tot het nieuwe China tot uitdrukking en de vanuit de overheid geïdealiseerde beelden van welvaart, status, liefde en macht worden voorzien van een eigen kritisch sausje.
Zo is er de solotentoonstelling van Xu Zhen. Hij maakte een expeditie naar de top van de Mount Everest met als doel om de top af te zagen. Dit lijkt op het eerste gezicht een practical joke vanuit Westers standpunt bezien, maar het is in werkelijkheid een kritiek op de projectontwikkelaars in China die constant bezit en grond van burgers confisqueren. Sommige beelden in deze tentoonstelling zijn toegankelijk, zoals de interieurfoto’s en de foto’s van de grote reclameborden. Andere beelden, zoals installaties en video’s zijn esthetisch gezien interessant, maar wat de kunstenaar er precies mee wil zeggen, blijft gissen. Alle kunst die hier te zien is, heeft een speciale betekenis, een sociaal commentaar. Maar hoe zich dat precies uit, is soms lastig te zien.
Architectuur
Er is een grote fascinatie vanuit het Westen voor de snelheid, de moderniteit en de enorme schaal van bouwen in China. Het NAi wil laten zien hoe de Chinezen reageren op deze dynamiek. Er zijn in China achttien architecten gevonden die innovatief en creatief omgaan met architectonische ontwikkelingen. Van hen zijn veertig opmerkelijke projecten te zien. Installaties, maquettes, computeranimaties, videobeelden en foto’s, er is een overkill aan input. Als je de ruimte binnenstapt, word je overweldigd door grote panelen met reusachtige foto’s erop, als wolkenkrabbers. De tentoonstelling is vol en je krijgt het gevoel dat je een drukke stad bent binnengelopen. Je ziet futuristische gebouwen, organische, op traditionele bouw geënte gebouwen, huisjes van de armste bevolkingsgroepen – gemaakt van reclamemateriaal en zwerfhout, en oplossingen voor de versnippering van de openbare ruimtes. Er is een enorm conflict tussen de bouwdrang met de toekomstvisie op een schoon en blij leven en de harde werkelijkheid van de minder bedeelden die hun huizen kwijtraken. Het is interessant om te zien hoe de Chinese architecten omgaan met deze ruimtelijke problematiek en het ontbreken van een onderlinge samenhang tussen de gebouwen in de steden. Ze proberen verbindingen te leggen tussen de verschillende gebouwen. Nu zijn steden cities of objects, met andere woorden: een verzameling imponerende grote gebouwen die niet met elkaar in verbinding staan en die door het ontbreken van wegen slecht bereikbaar zijn. Hier is niet over nagedacht. Als het gebouw er maar staat, lijkt men te denken. De architecten in de tentoonstelling willen verbindingswegen aanleggen en meer aandacht schenken aan de openbare ruimte tussen de gebouwen. Maar voorlopig zijn dit nog concepten. In werkelijkheid ben ik bang dat dit toch een utopie zal blijven. In de politiek draait het immers alleen maar om bouwen, bouwen en nog eens bouwen en lijkt men niets te geven om de mensen die in al die gebouwen moeten wonen.
Met Chinese ogen
Er is veel te zien op de drie tentoonstellingen van China Contemporary en het is goed om hier ruim de tijd voor te nemen. Gelukkig hebben de musea het werk ondergebracht in verschillende thema’s om het enigszins overzichtelijk te houden. De thema’s helpen je de dingen in de juiste context te zien, want dat is bij deze tentoonstellingen belangrijk. Het is handig om voor je je waagt aan de tentoonstellingen enig voorwerk te doen. De presentaties zijn visueel best interessant, maar niet heel bijzonder als je niet weet waarnaar je kijkt. Natuurlijk is dit niet altijd – of vaak niet – het geval bij kunst, maar dan kun je er meestal toch nog je eigen interpretatie aan geven. Bij deze tentoonstelling wordt het pas interessant en relevant als je de kunst ziet door de ogen van een Chinees. Een goed voorbeeld is de solotentoonstelling van Xu Zhen. Het is handig om dit spanningsveld in de gaten te houden tijdens het bekijken van de drie tentoonstellingen, want het is afhankelijk van hoe je naar een object kijkt of het wel of niet door de Chinese censuur zou kunnen. Wat op het eerste gezicht puur esthetisch lijkt, kan een politieke lading hebben. Kunstenaars in China zijn voortdurend op zoek naar die grens en hoe zij zich binnen deze censuur kunnen manoeuvreren.
Kortom China Contemporary is een indrukwekkende tentoonstelling. Neem er wel de tijd voor en zet je Chinese bril op, want dan zul je er als bezoeker het meeste profijt ervan hebben.
Architectuur, kunst en beeldcultuur - China Contemporary
Gezien in: NAi, Boijmans Van Beuningen en Nederlands Fotomuseum, RotterdamNog te zien tot: zondag 03 september 2006
Link: Nederlands Architectuur Instituut (NAi)
Link: Museum Boijmans Van Beuningen
Link: China Contemporary
Misschien ook iets voor u
Preken voor eigen parochie
/ 0 Reactiesdoor: Wouter de Vries0 SterrenPoetry International is een begrip dat vrijwel iedereen kent die zich met poëzie bezighoudt maar waarvan slechts weinigen weten wat het precies inhoudt. Dit jaar bracht het Rotterdamse poëziefestijn voor de 37ste keer dichters uit de vier windstreken samen op een wijze die door de jaren heen nauwelijks is veranderd. De dichter wordt aangekondigd met lovende woorden, betreedt begeleid door beschaafd applaus het podium, leest enkele vooraf uitgekozen gedichten voor om zich daarna weer te voegen bij zijn kunstbroeders.
Bij Poetry International staat de dichter op een voetstuk. Er is geen interactie met het publiek en er is geen ruimte voor improvisatie of spontane invallen. Door festivals als deze behoudt poëzie de aureool van de meest verfijnde vorm van letterkunst die slechts door een gering aantal ‘fijne luiden’ bedreven wordt.
~
Archaïsch en vernieuwend
Neem bijvoorbeeld de avond van dinsdag 20 juni. Er dragen dichters voor die in eigen land een grote reputatie hebben, zoals Jelena Schwarz (Rusland), Pia Tafdrup (Denemarken) en Tomas Venclova (Litouwen). Het zijn echter dichters die een zeer traditionele, verhalende vorm van poëzie bedrijven, vaak doorspekt met klassieke metaforiek, archaïsch aandoende aanroepingen en de tweede wereldoorlog zoniet als thema dan als frequent terugkerend motief. Het is natuurlijk goedkoop om deze dichters met enkele pennenstreken op een hoop te gooien en onderuit te halen maar zowel de poëzie zelf als de wijze waarop ze gepresenteerd wordt laat slechts een eenzijdig beeld zien van wat poëzie kan zijn.
Gelukkig droegen op diezelfde avond ook August Kleinzahler (V.S.) en Sigurbjörg Thrastardóttir (IJsland) voor. Kleinzahler is schatplichtig aan de Amerikaanse beatpoets en laat als jongen van de grootstad een heel ander geluid horen dan zijn Oost-Europese ‘vakbroeders’. Zonder de druk om een maatschappelijke loopbaan van de grond te krijgen heeft hij zich als sleutelmaker in de avonduren met genoeg geestelijke kracht kunnen wijden aan het schrijven van zijn poëzie. Hieruit, maar ook uit het feit dat hij niet gehinderd wordt door enig ontzag voor de literaire exegese zoals die bedreven wordt aan academies blijkt dat dichten voor hem een persoonlijke noodzaak is. Ook Thrastardóttir (wiens poëzie schitterend is vertaald door Roald van Elswijk) is wat dat betreft een verademing. Ze schrijft korte, eenvoudige gedichten waarin ze met trefzekere zwarte humor de kleine alledaagse dingen op hun kop zet. Heerlijk na al het hoorngeschal en geronk uit het oosten.
Eigen parochie
Tenslotte was er ook een Fries van de partij, Elmar Kuiper, wiens poëzie van een eenvoud was die slechts beschamend te noemen is. Hoe weinig ik ook op heb met de retoriek uit het oosten, gedichten die je een plaatsvervangend schaamtegevoel opdringen zijn tien keer erger. Er was een gedicht dat aangekondigd werd als een gedicht dat “over een koe, een haas en…” (lange stilte) “ook nog een wolf” ging en het was werkelijk zo nietszeggend als de aankondiging deed vermoeden.
Hoewel de opzet van Poetry International aan vernieuwing toe is om zo meer publiek aan te trekken dan het handjevol mensen dat in de Rotterdamse schouwburg te vinden was –waarvan de helft vast al op de één of andere manier met het festival te maken had – moet ik bekennen dat Kleinzahler en Thrastardóttir dan toch weer twee ontdekkingen zijn die ik op één avond heb gedaan. Wel meen ik dat deze moderne dichters meer zullen schitteren als ze niet beperkt worden tot een voordracht binnen een elitaire instelling als een schouwburg. Van de grootste havenstad ter wereld zou je toch meer vernieuwing verwachten (alleen al een originelere locatie doet wonderen) zodat er een groter en breder publiek aangesproken wordt. Anders blijven de dichters toch preken voor eigen parochie.
Misschien ook iets voor u
Niet voor op het strand
Het tweede deel van Javier Marías’ Jouw gezicht morgen, Dans en droom, is wederom een spannend en meeslepend verhaal. Jaime Deza, in het bezit van een voorspellende gave, belandt in vreemde situaties, maar verwarrender en meeslepender zijn de lange filosofische verhandelingen waar Marías de lezer aan onderwerpt en de hoeveelheid geweld die de personages in het verhaal te verduren krijgen. De vraag is of de stijl soms niet ten koste gaat van de inhoud.
Hoofdpersoon Jaime Deza, voormalig docent aan de Universiteit van Oxford, keert terug naar Engeland nadat in Spanje zijn huwelijk met Luisa op de klippen is gelopen. Het boek begint waar Koorts en lans eindigt op het moment dat Deza de deur opent “om haar binnen te laten”. Deze vrouw is Pérez Nuix, Deza’s collega bij een geheime Britse organisatie. Ze komt hem om een gunst vragen, en Marías verhaalt uitvoerig over alle psychologische en sociale oorzaken en consequenties die een dergelijke vraag kan bevatten. Interessant, maar waar blijft die gunst van Nuix, gaat ongewild vele pagina’s door je hoofd. Dit zet de toon voor de rest van het boek. De actie is vaak spannend, maar wordt met evenveel gemak onderbroken door een uiteenzetting van tientallen bladzijden, of het nu om een achtervolging gaat of een indringend gesprek.
Als ik klap in mijn handen ben je weer wakker
~
Het verhaal vertraagt vaak zo ontzettend, de hersenspinsels als een verwarde kluwen garen, de zinnen halve pagina’s lang. Nee, dit is geen pageturner. Wat Marías wil is dat de lezer verleid raakt door het geheimzinnige plot met als hoofdpersonage Jaime Deza, maar wat Marías écht wil vertellen zijn de lange existentiële mijmeringen. Met chirurgische precisie analyseert hij zaken als trouw en wantrouwen, verleden en heden, egocentrisme en generositeit. De boodschap komt over: de mens is een wezen dat geneigd is tot het slechte en hij schaamt zich daar niet eens voor. Jaime Deza is in strijd met het goede en kwade, en met de verantwoordelijkheid die hij heeft en neemt. Maar de noodzaak om dit alles zo ontoegankelijk te verpakken is niet heel overtuigend.
Taboe op Franco-periode
Wat wellicht vanuit een bredere context als interessant kan worden ervaren is dat Marías een van de weinige Spaanse auteurs is die zich actief bezighoudt met het Franco-verleden. Nog steeds is de tijd waarin de Spaanse dictator aan de macht was geen periode waar veel over gesproken wordt, ook niet in de literatuur. Marías doet dit wel, bijvoorbeeld door de vader van Deza aan woord te laten.
Wat volgt is een ontroerend verhaal, in heldere taal, waarin zijn vader terugblikt op een verschrikkelijke gebeurtenis uit de tijd van de Burgeroorlog en de daaropvolgende eerste Franco-periode. De vader zit in de tram, en hoort een vrouw voorin de tram tegen haar buurvrouw zeggen terwijl ze omhoog wijst:
En de vader vervolgt met het ophalen van nog een verschrikkelijke herinnering. De verschrikking ligt er vooral in dat hij de wandaden uit de mond hoort van degene die ze pleegt, en dat diegene er schaamteloos over praat. Javier Marías heeft al vaker geschreven over deze periode uit de Spaanse geschiedenis die veel Spanjaarden liever vergeten, om zo te voorkomen dat het concrete abstract wordt. Het is de vader van Deza die zich er kwaad om maakt, en Deza luistert, maar dreigt zelf onderdeel te worden van een gewelddadig systeem. Als dan weer wordt teruggekeerd naar een dreigende slachtscène in Londen, doet dat extra wrang aan.
De thema’s van Dans en droom, zoals de slechtheid van de mens en de manier waarop Deza daar mee omgaat en het belang van de herinnering, worden erg sterk uitgewerkt. Jaime Deza is omgeven door geheimzinnigheid en geweld, en worstelt met zijn positie in het geheel. Het geeft het boek een aangrijpende filosofische lading, en doet verlangen naar het derde en laatste deel van de trilogie Jouw gezicht morgen. Want ondanks dat de leesbaarheid soms ten koste gaat van de stijl heeft Marías een heel eigen toon, en wil je weten hoe het afloopt met die verwarde Deza.
Prijs: 22, 95
Bladzijden: 350
ISBN: 9029076461
Misschien ook iets voor u
Sarcastische komedie
Het is vrij moeilijk voor filmmakers om aan een romantische komedie een originele draai te geven. Bij dit genre gaat het er immers niet zozeer om hoe het verhaal loopt – ‘ze’ krijgen elkaar negen van de tien keer toch wel – maar meer om hoe er naar dat einde wordt toegewerkt.
In
Just Like Heaven (2005) werd gekozen voor het vrij originele gegeven dat één van de tortelduifjes praktisch dood is (in een zwaar coma ligt), en als geest het leven van de ander zuur maakt. Uiteraard komen de twee er pas veel te laat achter dat de ander wel eens de ware kon zijn. Er volgt een race tegen de klok om Elizabeth (Reese Witherspoon) in leven te houden. Zullen ze elkaar krijgen? Of is dit één van die zeldzame films die niet zo fijn afloopt?
Humor
~
Safe
Om op safe te spelen werd gekozen voor komediespecialiste Reese Witherspoon, die in de twee Legally Blonde-films liet zien het genre goed onder de knie te hebben. Haar tegenspeler werd Mark Ruffalo, ook geen onbekende uit het genre met bijvoorbeeld 13 Going on 30 op zijn cv. De keuze voor deze hoofdrolspelers heeft goed uitgepakt, er is zeker sprake van chemie tussen de twee, hoewel Ruffalo een stuk overtuigender speelt dan Witherspoon; de scène in een restaurant waar hij iemands leven moet redden is erg grappig.
Valkuilen
~
Op de dvd staan de standaard extra’s: commentaar, castinformatie, deleted scenes en zowaar ook nog wat bloopers.
Just Like Heaven
Regie: Mark WatersJaar: 2024
Distributeur: Universal
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Californisch schrijversleed
Ask the Dust is een lauwe verfilming van John Fantes gelijknamige boek. Wel vormt het voor regisseur en scenarioschrijver Robert Towne weer een terugkeer naar thema’s die hem aan zijn hart liggen.
De naam Robert Towne roept eigenlijk gelijk de associatie met Chinatown (1974) op. Townes script voor Roman Polanski’s film heeft een legendarische reputatie als een klassieker die nog in het spanningsveld stond tussen het oude Hollywood van de noirs en het nieuw Hollywood van de tegencultuur. Towne werd er gelijk een beroemdheid mee en een belangrijke speler binnen het Hollywoodcircuit.
~
Schrijver en muzen
Ask the Dust begint met het schrijversleed van Arturo Bandini (Collin Farrell), die in voice-over vertelt over zijn dromen, terwijl hij moeite moet doen om rond te komen. Bandini woont in een vervallen hotel in Los Angeles ten tijde van de depressie en hij probeert wanhopig inspiratie te zoeken voor zijn verhalen. Bandini is in Fantes boek een kwetsbare dromer die zich bewust is van hoe het kan lopen in het leven. Met Colin Farrell als Bandini komt die geloofwaardigheid niet helemaal over in de film. Farrell lijkt veel ervarener en is niet kwetsbaar ondanks wat angstige blikken die moeten aangeven dat hij het zwaar heeft. Verder is hij net iets te knap en normaal om een outsider te zijn.
~
Glossy verfilming
Townes film is een onopmerkelijke adaptatie geworden, waarbij de regisseur bepaalde dingen heeft aangedikt die in het boek subtieler naar boven kwamen. Het einde is in de film duidelijker en daarmee ook minder sterk. Verder heeft Towne de moeite genomen om de periode goed in beeld te brengen door middel van kostuums en sets. Toch blijft Townes nagemaakte Los Angeles net iets te glossy voor Fantes sfeervolle boek. Daarmee is Ask the Dust een verbetering in vergelijking met zijn voorgaande films, maar als regisseur moet Robert Towne zich zeker nog bewijzen.
Ask the Dust
Regie: Robert TowneJaar: 2024
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Champagnemarxisten en Hollywood-fascisten
De optelsom van twee grote acteurs (Depardieu en De Niro), een waslijst aan gastoptredens (Burt Lancaster, Sterling Hayden, Alida Valli) en een stuk Italiaanse geschiedenis gezien vanuit een marxistisch perspectief zouden op zijn minst een interessante film op moeten leveren. Bernardo Bertolucci’s Novecento is helaas een film met grote gebaren die te veel in zijn eigen grootsheid gelooft.
~
Melodramatische dialectiek
Bertolucci idealiseert de simpele boeren en hun strijd op een manier die vol is van stereotyperingen en ongegeneerde sentimentaliteit. Het is opmerkelijk dat een filmer die zich verbonden voelt met het lot van de vechtende boeren ze op zo’n eenzijdige manier romantiseert dat het haast denigrerend is. Het probleem ligt bij Bertolucci’s geloof in een mate van ambachtelijke heldhaftigheid die zeer archaïsch en feodaal is, terwijl hijzelf een regisseur is die leeft in de moderne, complexere tijd.
~
De Niro en Depardieu spelen allebei op de automatische piloot. Depardieu wordt soms even woedend op het onrecht wat hij ziet, maar het vormen voornamelijk korte erupties tegenover weinig anders. Daarnaast is er ook nog eens de opzwellende muziek van Ennio Morricone die door zijn dominantie en bombast geen ruimte meer overlaat voor andere emoties.
De discrete charme van de bourgeoisie
~
Novecento is vanaf vandaag te zien in het Filmmuseum Amsterdam en in Lantaren/Venster in Rotterdam; daarna elders in het land.
Novecento
Regie: Bernardo BertolucciJaar: 1976
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Geweld schuilt in ieder mens
Ben ik in staat om te doden? Dat is een vraag die ieder mens zich wel eens heimelijk heeft gesteld. Gelukkig zijn er maar weinigen die werkelijk tot de daad overgaan. Met hoofdpersoon Carlo Ferrante (Georges Bissot) uit Vincent Lannoo’s Ordinary Man loopt het echter helemaal anders.
~
Kofferbak
Na deze openingsscène komt de eerste ommekeer in de film. De dader blijkt een sullige oude man te zijn, die na de moord in zijn maag zit met de nog levende vrouw van zijn slachtoffer. Nadat hij het lijk heeft begraven bij zijn vakantiehuisje, sluit hij de vrouw in datzelfde huisje op. Intussen begeeft Ferrante zich naar zijn werk, een meubelzaak die hij heeft overgenomen van zijn ouders. Regisseur Vincent Lannoo weet hierbij op een mooie manier het troosteloze leven in een klein dorp in Wallonië neer te zetten. De sfeer sluit goed aan bij het werk van andere Waalse filmmakers als de gebroeders Dardenne, maar dan zonder het pijnlijk realisme uit hun bekroonde films. Ordinary Man bevat daarvoor net iets te veel ongeloofwaardige momenten. Want als, na een dag werken, Carlo weer bij het huisje komt is de vrouw weg. Door een aantal toevalligheden vindt hij haar terug, waarop ze in de kofferbak van zijn auto verdwijnt.
Sneltreinvaart
~
Publieksprijs
Al met al is Ordinary Man een film geworden die vol goede ideeën zit, misschien zelfs wel te vol. Vincent Lannoo, die ook het script schreef, wil te veel tegelijk, waardoor het eindresultaat rommelig en soms overdreven overkomt. Ondanks de matige kritieken wist deze film onlangs wel de publieksprijs van het Amsterdam Fantastic Film Festival in de wacht te slepen. Liefhebbers van zwarte humor en een overdreven verhaal hebben aan Ordinary Man een heerlijke film, maar de reguliere bioscoopbezoeker zal waarschijnlijk niets kunnen met dit allegaartje.
Ordinary Man
Regie: Vincent LannooJaar: 2024
Misschien ook iets voor u
Melancholia & Hysteria – deel 2
/ 0 Reactiesdoor: Mieke Zijlmans, Maaike van Geijn, Charissa van der Vlies, Henri Drost0 Sterren~
deel 1 | deel 2 | deel 3
Woensdag 21 juni
Yotsuya Ghost Story – Jossi Wieler / Theater X
Voor de enscenering van de Japanse griezelklassieker Tokaido Yotsuya Kaidan ging regisseur Jossi Wieler de samenwerking aan met de Japanse decorontwerpster Kazuko Watanabe en twaalf Japanse acteurs. Het resultaat Yotsuya Ghost Story werd eerder opgevoerd in Tokio in het kader van het ‘Duitsland in Japan 2005/2006’ project. Voor Wieler was het de tweede keer dat hij op uitnodiging van het Goethe Instituut Tokio een voorstelling regisseerde in Japan. In 1997 ensceneerde hij Herr Paul van Tankred Dorst.
Bij een ‘ghost story’ denken wij westerlingen al gauw aan bloederige horrorfilms; in Japan heeft dit genre echter een ander karakter. De Japanse ‘ghosts stories’ gaan namelijk over het wel en wee van de doden. De geesten van mensen die op een onnatuurlijk manier aan hun einde zijn gekomen blijven rondzwerven op aarde om zich te wreken. Yotsuya Ghost Story gaat over Iemon, een werkloze samoerai die zijn vrouw Oiwa vermoord om te kunnen trouwen met een ander. De geest van Oiwa blijft op aarde en bespookt Iemon net zolang tot hij gek wordt en de ene moord na de andere pleegt.
De eerste opvoering van Tokaido Yotsuya Kaidan vond plaats in het Tokio van 1825, dat toen nog Edo heette. Dat was een traditionele kabuki-voorstelling (populaire traditionele Japanse theatervorm, zie recensie Kabuki hieronder) waarin naturalistische scènes werden afgewisseld met sterk gestileerde scènes, muziek, dans en een hoop spektakel. Sindsdien is het stuk jaarlijks te zien tijdens zomerfestivals van de kabuki-gezelschappen.
Jossi Wieler breekt echter met deze traditie. Zijn enscenering van dit negentiende eeuwse verhaal is modern, sober en minimalistisch. Er komt geen bloed of hysterie aan te pas. De moordscènes worden enkel verwoord door de acteurs en dus verder geheel aan de verbeelding overgelaten. Toch is het gelukt om de voorstelling spannend te maken. Het decor laat een modern Japans metrostation zien, compleet met een door TL-buizen verlichte ruimte, gevuld met kluisjes, donkere kiezels tussen de rails en het onheilspellende geluid van aanstormende wagons op de achtergrond. Dit toneelbeeld roept een onheilspellende sfeer op die perfect past bij de toenemende waanzin van Iemon. Yotsuya Ghost Story is een on-Nederlandse voorstelling waarbij je op het puntje van je stoel zit en die nieuwsgierig maakt naar toekomstige samenwerkingsprojecten tussen Japan en het Westen. (Sophie Janssen)
Dinsdag 20 juni
insen – Ryuichi Sakamoto & alva noto
Het Holland Festival presenteert dit jaar naast de meest traditionele Japanse kunstvorm, Kabuki, tevens één van de allerhipste Japanners van dit moment: componist en pianist Ryuichi Sakamoto. Voor insen ging Sakamoto de samenwerking aan met de Duitse beeldend kunstenaar en musicus Carsten Nicolai.
Ryuichi Sakamoto werd in de jaren ’80 bekend met de synthesizerpop van zijn Yellow Magic Orchestra en filmmuziek voor onder andere The Last Emperor. De afgelopen jaren werkte hij aan zeer diverse projecten, waaronder het componeren van nieuwe pianomuziek in de traditie van componisten uit de 20ste eeuw zoals Ravel, Debussy en Satie.
Carsten Nicolai, in de muziekwereld beter bekend als alva noto, is één van de pioniers van de glitch, een subgenre binnen de hedendaagse elektronische muziek, waarbij digitale ‘foutjes’ de basis vormen voor een compositie. Hele hoge klikjes vormen samen snelle ritmische patronen, terwijl lage dreunen de functie van basdrum voor hun rekening nemen. De klank van de piano valt precies tussen deze hoge en lage tonen in en de akkoorden klinken wijds en open.
De repetitieve beats en de spaarzame pianoklanken resulteren in een minimalistisch geheel met een bijna meditatieve werking. Op het album vrioon (2003) is dat meditatieve karakter sterker aanwezig dan in deze live uitvoering. Op het podium lijken Sakamoto en alva noto het niet helemaal aan te durven om de aan ambient grenzende spaarzaamheid door te voeren en gaan ze op zoek naar manieren om te variëren binnen het strakke concept. Zo wordt de serene harmonie tussen beide muzikanten verbroken wanneer Sakamoto als een bezetene de snelst mogelijke ritmes uit zijn vleugel beukt, terwijl noto hem probeert te overtreffen met elektronische donderwolken.
Een ander element dat live een belangrijke functie krijgt, maar je op de albums vrioon en insen (2005) niet terug zal vinden, is de live manipulatie van pianoklank en beeld. Sakamoto en noto namen hun stukken namelijk afzonderlijk van elkaar op en voegden die later samen. Live is er een heel duidelijke oplossing gevonden om te laten zien dat vleugel en laptop wel degelijk ‘samenspelen’. Een LED-scherm van zo’n 8 bij 1 meter reageert op de muzikale klanken. Simpele graffics worden gemanipuleerd door toonhoogte en volume, op dezelfde manier als in bijvoorbeeld Windows Media Player, maar dan technischer, kil en smaakvol.
De muziek van Sakamoto en noto is helder, spannend en origineel. Het minimale pianospel vervalt net niet in esoterisch gekabbel door de puntige elektronica. Een must voor de allerhipsten onder u. (Maaike van Geijn)
Insen is de komende maand nog te zien op diverse locaties in Europa, voor een speellijst klik hier.
Zaterdag 17 juni
Angels in America / Peter Eötvös
Twee jaar geleden opende het Holland Festival met Le Balcon, een schitterende opera van de Hongaarse componist en dirigent Peter Eötvös. Net als zijn eerste opera Tri Sestri (Drie zusters) baseerde Eötvös zijn opera op een befaamd toneelstuk dat hij ingenieus en gebruikmakend van een veelvoud aan muziekstijlen verklankte. Ook zijn derde opera, Angels in America, is gebaseerd op een beroemd toneelstuk. Maar waar Eötvös in de opera’s Tri Sestri en Le Balcon de essentie van de toneelstukken goed bewaarde, is zijn Angels in America een slap aftreksel van het oorspronkelijke stuk van Tony Kusher, dat hij later ook nog bewerkte tot een zeer succesvolle televisieserie.
“A gay fantasia on national themes” noemde Kusher zijn toneelstuk, waarin niet alleen AIDS centraal staat, maar ook de hypocrisie van Ronald Reagan, het failliet van de Amerikaanse politiek en de idioterie van religie. In het libretto van Mari Mezei, Eötvös’ vrouw, zijn veel van de historische verwijzingen verdwenen. Omdat de opera anders veel te lang zou worden, maar ook omdat ze de opera gedateerd zouden maken. Wat overblijft is een ‘klassieke opera’ over liefde, ziekte en dood.
Het zijn echter niet de verwijzingen naar historische figuren, maar juist de stereotype, ja, clichématige hoofdpersonages die Angels in America zo gedateerd maken: de gewetenloze advocaat die zijn homoseksualiteit angstvallig verbergt maar aan het eind om zijn moeder smeekt; de keurig getrouwde mormoon die worstelt met zijn geaardheid en religie; de aan pillen verslaafde huisvrouw die vooral in denial is; de cynische rabbi; de moeder die denkt alles wel even recht te kunnen zetten, enzovoorts. Het is ook allemaal veel te Amerikaans.
Dat laatste geldt ook voor de muziek, maar die is veel minder storend. Eötvös combineert naar hartelust Broadway musical, Jiddische muziek en bijna Wagneriaans gezang (de engel) en vermengt ze met speels gemak met moderne elektronica en alledaagse geluiden – zijn ruime ervaring als filmcomponist is duidelijk hoorbaar. Het vanuit een aparte zaal spelende Radio Kamer Filharmonie slaagt erin adembenemende klanken te produceren, maar even vaak doet deze opera denken aan een ingekort toneelstuk met obligate muziek. En dat is jammer, want de solisten leveren stuk voor stuk uitstekende zang- en acteerprestaties en weten in de statische enscenering van Benedikt von Peter de aandacht goed vast te houden. (Henri Drost)
Poème Symphonique – eerbetoon György Ligeti
~
De Hilversummers voelden zich in de zeik genomen, belachelijk gemaakt. En daar valt ook wel wat voor te zeggen, want wie de ‘partituur’ leest – een getypt velletje met bizarre aanwijzingen over hoe je aan honderd metronomen moet komen, adviezen over schoeisel en hoe lang de ‘dirigent’ moet wachten voor het applaus in ontvangst te nemen van “het dankbare publiek” – ziet al snel dat de ironie er vanaf druipt.
Toch is het stuk meer dan een grap of alleen maar een curieuze installatie. De honderd metronomen genereren aanvankelijk totale chaos en een oneindig complex ritme, maar langzaam lijken patronen te ontstaan – omdat het menselijk oor die wil horen – totdat het eenzame getik van de laatste metronomen opeens een geheel andere zeggingskracht lijkt te krijgen. In de woorden van de Amerikaanse muziekcriticus Alex Ross: “As the metronomes expired, one by one, there was a strange tremor of emotion; the last survivors, waving their little arms in the air, looked lonely, forlorn, almost human.”
In het Muziekgebouw aan ’t IJ was van die emotie geen sprake. Het publiek stond er wat lacherig bij of ging al in de zaal zitten voor de uitvoering van Eötvös’ Angels in America en doordat de metronomen niet versterkt werden, klonk de hele uitvoering niet meer dan white noise op de achtergrond. Het zag er echter prachtig uit. Of was het misschien toch allemaal een grote grap? (Henri Drost)
His Master’s Choice – Het Nationale Ballet
Succes verzekerd: vraag aan Hans van Manen een programma samen te stellen van zijn favoriete choreografieën, en je krijgt onvermijdelijk een interessante avond dans. Het Nationale Ballet brengt onder de titel His Master’s Choice werk van vier choreografen, van oud tot jong. Lastig aan de Keuze van de Meester is alleen wel dat die vier dansmeesters zo veel van elkaar verschillen dat deze interessante avond ballet tegelijkertijd nogal onevenwichtig uitvalt.
Van Manen rekent onder zijn favorieten met evenveel overtuiging oude meesters als George Balanchine en Jerome Robbins, als de hedendaagse grootheid Ted Brandsen en de relatief onbekende Martin Schläpfer. Daarmee vormt His Master’s Choice een gevarieerd palet. De alom erkende meester-choreograaf Van Manen meldt in de geleverde toelichting bescheiden dat hij zelf eigenlijk niet in de schaduw kan staan van Balanchine. En hij vertelt bij wijze van anekdote dat de aanbeden Robbins hem bij een toevallige ontmoeting feitelijk behandelde als een lastige vlieg. Ondanks zijn internationale faam is Van Manen daarmee opmerkelijk terughoudend over zijn eigen status.
Van Balanchine koos hij het stuk Kammermusik no. 2, op muziek van Hindemith. Een ballet voor tien mannen en twee vrouwen. Clowneske loopjes en handgebaren passen goed bij de hoekige pianomuziek, Balanchine maakt zelfs ongeveer geometrische figuren van de menselijke lichamen. Het resultaat is vooral technisch heel knap, maar het wordt jammer genoeg nogal strak en weinig bezield gedanst.
Het opvallendste stuk is de korte solo A Suite of Dances die Jerome Robbins schreef voor een enkele danser, begeleid door niet meer dan een op het podium gezeten celliste, die muziek van Bach speelt. Robbins giet een klassieke vormentaal in een jasje van moderne dans in dit uiterst persoonlijke en zelfs geestige stuk. Het resultaat is klassiek ballet met jazzy humor erdoor geklutst, uiterst fascinerend.
Duidelijk herkenbaar als een werk van Ted Brandsen is Stealing Time, op muziek van Sjostakovitsj. Een muziekstuk dat als een tornado langzaam aanzwelt, tot uitbarsting komt, en dan weer wegsterft. In de choreografie worden de vier duo’s overschaduwd door een gigantische zwarte kubus. Het ding beïnvloedt hun positie ten opzichte van elkaar, duwt ze bij wijze van spreken weg, maakt ze zichtbaar en onzichtbaar. Brandsen schreef deze nieuwe choreografie op uitnodiging van Van Manen speciaal voor dit programma, en het is een fraai cadeautje voor de oude meester geworden.
Nogal met de haren erbij gesleept is de vierde en laatste choreografie: Streichkwartett van Martin Schläpfer op muziek van Lutoslawski. Maar liefst twintig dansers komen eraan te pas. Het geheel is een mengelmoes van stijlen en vormen, van spitzen tot hypermodern en hoekig. Een bont allegaartje zonder rode draad, alsof Schläpfer niet zo goed kon kiezen wat hij eens zou gebruiken.
Al met al is het alsof Van Manen een vuurrode, een paarse, een lichtblauwe en een knalgele bloem bij elkaar in een vaas heeft gezet. Op zichzelf wel mooie bloemen, maar ook een merkwaardig bonte verzameling. En in combinatie niet onverdeeld geslaagd. (Mieke Zijlmans)
His Master’s Choice is nog te zien op zondag 18, dinsdag 20 en woensdag 21 juni.
Donderdag 15 juni
Kabuki – Ebizo Ichikawa XI
De oorsprong van het traditionele Japanse kabuki ligt in de Edo-periode (1603-1868), het is altijd een populaire vorm van theater geweest voor het hele Japanse volk. In de beginperiode van kabuki stonden vrouwen op het podium. Dit werd echter als onwenselijk en onzedelijk beschouwd, dus verboden. Na 1652 stonden er alleen nog maar mannen op het kabuki-toneel, ze speelden zowel mannen- als vrouwenrollen. Ka-bu-ki betekent letterlijk zang, dans en kunstzinnigheid. Verhalen worden verteld door een samenspel van deze drie elementen.
Deze avond bestaat uit één pure dans en één gedramatiseerde dans, begeleid door trommels, zangers en shamisen (3-snarige luit). De dans is heel iets anders dan wat wij in het Westen gewend zijn. Er wordt niet gesprongen of uitbundig bewogen. Met name de vrouwelijke bewegingen zijn naar de grond gericht en worden heel klein gehouden. De bewegingen zijn subtiel en gracieus. De hoofdrol in de twee verhalen worden vertolkt door de jongste telg uit de Ichikawa dynastie (grondleggers en bewakers van kabuki): acteur Ebizo Ichikawa XI. In eigen land is de 28-jarige acteur een superster. Hij speelt in Fuji Musume de vrouwenrol en in Kasane de rol van wrede ronin. De twee jaar oudere Kamejiro Ichikawa II speelt de rol van zijn geliefde Kasane. Dat we Ebizo in een rol van een vrouw zien spelen is uitzonderlijk. Het is een rol die door geen van zijn voorouders ooit is gespeeld. De Ichikawa’s legden zich van oudsher alleen toe op mannenrollen.
Het eerste stuk Fuji Musume gaat over een meisje dat danst met een zwart gelakte hoed en een bloesemtak. Deze solodans is heel poëtisch en rijk aan suggestieve beelden, verwijzingen en woordspelingen, zoals de blauweregen en de boom die haar ondersteund en omstrengeld. De verschillende stadia van verliefdheid en het uiteindelijke bedrog worden uitgebeeld aan de hand van verschillende dansen. Kasane is een erotisch en gruwelijk samoeraiverhaal over liefde, karma, vergelding, kwaad, schoonheid en wraak. Met als hoogtepunt een passievolle en opzwepende dans die eindigt in een enerverende climax.
Het draait bij kabuki om de esthetiek en vorm, beiden zijn dan ook volop aanwezig in de dansen, kleurrijke kimono’s en bonte decors. De expressie, mimiek en afwisseling in ritmiek zijn fantastisch. De acteurs dansen in een complexe dialoog met de muziek en de tekst die gezongen wordt. Ook zetten zij de vrouwenrollen overtuigend neer met vloeiende bewegingen en hoge stemmen. Het hoge spreken en zingen heeft in Japan veel aanzien. Het legt immers grote druk op de stembanden en vergt veel oefening. De kimono’s beperken de bewegingsvrijheid, maar met behulp van een waaier of de mouwen van de kimono roepen de dansers een rijk scala aan beelden op.
Om de subtiele verwijzingen in de kabuki volledig te kunnen duiden is jarenlange ervaring met deze traditionele vorm van theater een vereiste. Maar ook al begrijp je heel veel niet, er blijft voldoende over om van te genieten. De grote lijn van het verhaal is goed te volgen dankzij de duidelijke lichaams- en gezichtsuitdrukkingen van de acteurs. De ritmes zijn opzwepend en bezwerend en de kimono’s en decors kleurrijk en prachtig. Het geheel is een genot om naar te kijken en te luisteren. (Charissa van der Vlies)
Het kabuki theater van Ebizo Ichikawa XI is nog tot en met 18 juni te zien in de Stadsschouwburg Amsterdam
Woensdag 14 juni en donderdag 15 juni
Gatz – Elevator Repair Service
Er is eigenlijk maar één reden te bedenken om niet onmiddellijk naar Gatz te gaan, nu de voorstelling heel even in Amsterdam te zien is. En dat is de onverhoopte omstandigheid dat je geen Engels verstaat. Lukt dat wel, dan is deze voorstelling een absolute must. De acteurs van de New Yorkse groep Elevator Repair Service spreken heel duidelijk, dus dat Engels is goed te doen.
Lang geleden was het onder volwassenen gebruikelijk om hele boeken voor te lezen. Dat is in feite wat Gatz is: een voorstelling waarin een compleet boek wordt voorgelezen. En wel de klassieker The Great Gatsby uit 1925, van F. Scott Fitzgerald (1896-1940). Het tragische epos over de puissant rijke, maar ook duistere figuur van Jay Gatsby, bezien door de ogen van de ik-figuur Nick (Scott Shepherd).
Elevator Repair Service, in regie van John Collins, plaatst het boek in een quasi-toevallige setting van een uitgewoond kantoor, zo te zien in New York, van een jaar of tien geleden. Drukke straatgeluiden, een foto van het Empire State Building aan de muur. In dat kantoor doet de computer het niet. In afwachting van een computer-reparateur ‘vindt’ de ik-figuur bij toeval een exemplaar van The Great Gatsby in een doos. Hij begint te lezen, raakt gegrepen, en al snel nemen zijn collega’s de gedaantes aan van de personage uit Fitzgeralds roman. Verschillende locaties worden aangegeven met behulp van prachtige geluidseffecten: krekels op een grasveld, feestgedruis, een restaurant, straatgeluiden, een plensbui – de situatie wordt levensecht dankzij deze geluiden.
De aanpak van deze zeseneenhalf uur durende voorleessessie doet in de verte denken aan wat we in Nederland kennen van groepen zoals Discordia en ’t Barre land. Alleen spelen die de literaire teksten opzettelijk toneelmatig, terwijl de New Yorkse toneelspelers eerder ‘filmisch’ acteren. Terloops en naturel, alsof ze in een realistische situatie zitten. En dat werkt fantastisch en meeslepend. Want terwijl de aanloop nog opzettelijk stuntelig en ongemakkelijk is, wordt de toeschouwer vervolgens snel meegezogen in het verhaal.
In het verhaal trekt de jonge Nick in de jaren twintig naar het oosten van de Verenigde Staten om zijn geluk te beproeven. Hij handelt in aandelen in New York City, maar woont buiten de stad. Hij gaat bij toeval wonen in een bescheiden huurhuis naast het landgoed van de puissant rijke Jay Gatsby, een wereldse figuur over wie de vreemdste geruchten de ronde doen. Gatsby leeft in een mondaine wereld, waartoe ook het nichtje van Nick, de getrouwde en rijke Daisy, behoort.
Gaandeweg ontwikkelt zich een verhaal waarin het contrast tussen de mondaine bourgeois en het ordinaire, alledaagse New York van vlak voor de crisis van de jaren dertig duidelijk wordt. De rijken achten zich onkwetsbaar, dansen op de vulkaan. En roepen zo het ongeluk over zich af. Daaraan ontkomt ook de mythische figuur van Jay Gatsby niet. (Mieke Zijlmans)
Gatz is nog te zien op vrijdag 16 en zaterdag 17 juni in Theater Bellevue, beide dagen om 16.00 uur.
Woensdag 14 juni
Macbeth – Jürgen Gosch / Düsseldorfer Schauspielhaus
De Macbeth van regisseur Jürgen Gosch is geen voorstelling voor mensen met een zwakke maag. Al in de tweede minuut van de voorstelling vloeit er veel bloed, niet veel later gevolgd door poep, pis en nog veel meer bloed. Er wordt geschreeuwd, gestampt, gejoeld en kleren worden van het lijf gerukt. Het klinkt misschien smerig en banaal; smerig was het wel, maar banaal zeker niet. Gosch weet Macbeth met een uiterst treffend en dramaturgisch kloppend concept op indrukwekkende wijze neer te zetten. In Duitsland veroorzaakte deze productie vorig jaar een ware rel; eenderde van het premièrepubliek verliet voortijdig de zaal én tegelijkertijd werd de voorstelling geselecteerd voor het prestigieuze Theatertreffen. In Amsterdam leken de toeschouwers minder geshockeerd, maar het publiek was dan ook vooraf door het Holland Festival in publiciteitscampagnes gewaarschuwd.
Macbeth is een verhaal over verraad, moord en machtswellust. Shakespeare schreef het stuk vermoedelijk rond 1606 en baseerde zijn tragedie op de waargebeurde geschiedenis van de Schotse koning Macbeth (1040-1057), die op de troon kwam door koning Duncan te doden. In Shakespeares versie wordt het moordlustige karakter van de koning en zijn hang naar macht extra uitvergroot. De tragedie begint met drie heksen die voorspellen dat Macbeth koning van Schotland zal worden. Geobsedeerd door dit idee en aangemoedigd door zijn vrouw besluit Macbeth de zittende koning te vermoorden. Hij wordt tot koning gekroond, maar raakt gaandeweg steeds meer verstrengeld in een web van geweld en obsessieve waanideeën. In zijn strijd om het koningsschap schuwt Macbeth werkelijk niets of niemand.
In de loop van de geschiedenis werd Macbeth al ontelbare keren opgevoerd – het is blijkbaar een stuk dat tot de verbeelding spreekt – maar waarschijnlijk nog nooit zo rauw en expliciet gewelddadig als in de regie van Gosch. Toch is deze ruim tweeënhalf uur durende Macbeth niet alleen maar een slachtpartij, Gosch laat ruimte voor eigen interpretatie en associaties. Maar het is zeker ook te danken aan het ijzersterke spel van de zeven mannelijke acteurs, die alle vrouwen- en mannenrollen met veel energie vertolken. Bovendien wordt op ingenieuze wijze gebruik gemaakt van simpele, maar sterke theatrale effecten. Zo worden de bloederige slachtpartijen steeds vlak voor de daadwerkelijke handeling expliciet aangekondigd: acteurs pakken de flessen met bloed zichtbaar op en draaien de doppen er langzaam af, om ze vervolgens over elkaar leeg te gieten. Hierdoor zijn de moordscènes niet zozeer shockerend, ze laten eerder de absurditeit en extremiteit van de situatie zien: een koninkrijk dat ten onder gaat aan machtswellust, argwaan en geweld. Voor wie het aandurft is deze Macbeth een absolute aanrader. (Maaike van Geijn)
reportage Holland Festival 2006
Misschien ook iets voor u
Dan toch liever Pixar
Je moet maar durven, om als klein Spaans animatiebedrijfje op te boksen tegen Amerikaanse reuzen als Pixar en Dreamworks. Dygra Films doet het al enkele jaren en lanceerde in 2001 The Living Forest (El Bosque Animado), de eerste 3D-animatie van Europese makelij. Werd daarin een Spaans jeugdboek uit 1943 als uitgangspunt genomen, Dygra’s laatste film Midsummer Dream is losjes gebaseerd op het werk van Shakespeare. Symphatiek van de Spanjaarden om een alternatief te bieden voor Hollywoodanimatie, maar de volgende keer wel graag iets beters dan dit.
~
Tenenkrommend
Okee, met een budget dat tien keer zo klein is als dat van bijvoorbeeld Finding Nemo of Madagascar mag je ook geen wonderen verwachten. Het slechtste aan deze film is echter niet de animatie, maar het belabberde scenario. De personages mogen dan wel dezelfde namen hebben als die in Shakespeares komedie, het verhaal is een stuk minder memorabel. Het meisje Helena gelooft niet in sprookjes en zou graag willen dat haar vader, de hertog Theseus, iets minder fantaseerde. Als de hertog ziek wordt besluit Helena, ondanks haar ongeloof, de feeënkoningin op te zoeken die haar vader kan redden. Daartoe moet ze een reis door de Droomwereld maken, een wereld die bevolkt wordt door elfjes en trollen. Voor de kijker is het vooral een reis door gapende plotgaten, half afgemaakte (flauwe) grappen en tenenkrommende dansjes en liedjes. Tegen de tijd dat de finale aanbreekt, is alle samenhang zoek.
Dalí
~
Valt er dan niets positiefs te melden over Midsummer Dream? Weinig. Het decor van de Droomwereld getuigt van creativiteit en met een beetje goede wil vallen er elementen te ontdekken uit het surrealisme van Salvador Dalí. Dit gecombineerd met het zuurstokachtige kleurgebruik maakt de film visueel aantrekkelijk voor kleine kinderen, maar vanwege de barsten in het verhaal zullen die maar moeilijk hun aandacht erbij kunnen houden. Voor volwassenen valt er sowieso niets te genieten. De films van Pixar en Dreamworks weten meestal beide doelgroepen wel te vermaken, maar regisseur en co-scenarist Ángelo de la Cruz lijkt met Midsummer Dream tussen wal en schip te vallen.
Vreemd genoeg mocht diezelfde De la Cruz onlangs een Spaanse Goya in ontvangst nemen voor de beste animatie. Te vrezen valt dat dat meer zegt over het niveau van de andere inzendingen dan over de prestatie van Dygra Films.
Midsummer Dream
Regie: Ángel de la Cruz, Manolo GómezJaar: 2024
Misschien ook iets voor u