Boeken / Achtergrond
special: Poetry International 2006

Preken voor eigen parochie

Poetry International is een begrip dat vrijwel iedereen kent die zich met poëzie bezighoudt maar waarvan slechts weinigen weten wat het precies inhoudt. Dit jaar bracht het Rotterdamse poëziefestijn voor de 37ste keer dichters uit de vier windstreken samen op een wijze die door de jaren heen nauwelijks is veranderd. De dichter wordt aangekondigd met lovende woorden, betreedt begeleid door beschaafd applaus het podium, leest enkele vooraf uitgekozen gedichten voor om zich daarna weer te voegen bij zijn kunstbroeders.

Bij Poetry International staat de dichter op een voetstuk. Er is geen interactie met het publiek en er is geen ruimte voor improvisatie of spontane invallen. Door festivals als deze behoudt poëzie de aureool van de meest verfijnde vorm van letterkunst die slechts door een gering aantal ‘fijne luiden’ bedreven wordt.

~

Archaïsch en vernieuwend

Neem bijvoorbeeld de avond van dinsdag 20 juni. Er dragen dichters voor die in eigen land een grote reputatie hebben, zoals Jelena Schwarz (Rusland), Pia Tafdrup (Denemarken) en Tomas Venclova (Litouwen). Het zijn echter dichters die een zeer traditionele, verhalende vorm van poëzie bedrijven, vaak doorspekt met klassieke metaforiek, archaïsch aandoende aanroepingen en de tweede wereldoorlog zoniet als thema dan als frequent terugkerend motief. Het is natuurlijk goedkoop om deze dichters met enkele pennenstreken op een hoop te gooien en onderuit te halen maar zowel de poëzie zelf als de wijze waarop ze gepresenteerd wordt laat slechts een eenzijdig beeld zien van wat poëzie kan zijn.

Gelukkig droegen op diezelfde avond ook August Kleinzahler (V.S.) en Sigurbjörg Thrastardóttir (IJsland) voor. Kleinzahler is schatplichtig aan de Amerikaanse beatpoets en laat als jongen van de grootstad een heel ander geluid horen dan zijn Oost-Europese ‘vakbroeders’. Zonder de druk om een maatschappelijke loopbaan van de grond te krijgen heeft hij zich als sleutelmaker in de avonduren met genoeg geestelijke kracht kunnen wijden aan het schrijven van zijn poëzie. Hieruit, maar ook uit het feit dat hij niet gehinderd wordt door enig ontzag voor de literaire exegese zoals die bedreven wordt aan academies blijkt dat dichten voor hem een persoonlijke noodzaak is. Ook Thrastardóttir (wiens poëzie schitterend is vertaald door Roald van Elswijk) is wat dat betreft een verademing. Ze schrijft korte, eenvoudige gedichten waarin ze met trefzekere zwarte humor de kleine alledaagse dingen op hun kop zet. Heerlijk na al het hoorngeschal en geronk uit het oosten.

Eigen parochie

Tenslotte was er ook een Fries van de partij, Elmar Kuiper, wiens poëzie van een eenvoud was die slechts beschamend te noemen is. Hoe weinig ik ook op heb met de retoriek uit het oosten, gedichten die je een plaatsvervangend schaamtegevoel opdringen zijn tien keer erger. Er was een gedicht dat aangekondigd werd als een gedicht dat “over een koe, een haas en…” (lange stilte) “ook nog een wolf” ging en het was werkelijk zo nietszeggend als de aankondiging deed vermoeden.

Hoewel de opzet van Poetry International aan vernieuwing toe is om zo meer publiek aan te trekken dan het handjevol mensen dat in de Rotterdamse schouwburg te vinden was –waarvan de helft vast al op de één of andere manier met het festival te maken had – moet ik bekennen dat Kleinzahler en Thrastardóttir dan toch weer twee ontdekkingen zijn die ik op één avond heb gedaan. Wel meen ik dat deze moderne dichters meer zullen schitteren als ze niet beperkt worden tot een voordracht binnen een elitaire instelling als een schouwburg. Van de grootste havenstad ter wereld zou je toch meer vernieuwing verwachten (alleen al een originelere locatie doet wonderen) zodat er een groter en breder publiek aangesproken wordt. Anders blijven de dichters toch preken voor eigen parochie.