Boeken / Fictie

Een andere wereld, gelijk de onze

recensie: Hans Dekkers - Banjoman

Hans Dekkers (1954) is bekend als romanschrijver. Hij debuteerde in 1994 met De begrafenis van de sardine, daarna volgden onder meer Black Out en Het vijfde kwartier. Dit jaar kwam zijn poëziedebuut uit onder de titel Banjoman. Schrijvers die zich ineens op het pad van de dichtkunst wagen, worden vaak met argusogen bekeken. Niet helemaal onterecht; een goede romanschrijver is niet automatisch geschikt voor de poëzie. Dekkers bewijst met Banjoman echter dat hij ook het dichten in de vingers heeft.

~

In Dekkers’ gedichten komt een groot aantal personages aan bod, variërend van de moordenaar van Gianni Versace, Clara 8 (een koe), Dumont d’Urville (Franse ontdekkingsreiziger), Roland de Lassus (Vlaamse Polyfonist), Claesgen Dirckxdochter tot de Banjoman. In de meeste gevallen verwijzen deze namen naar historische personen. Om Dekkers poëzie te begrijpen hoef je echter niet weten wie deze personen precies zijn. Dekker gebruikt ze om een zweem van mysterie op te roepen waarmee je fantasie geprikkeld wordt. Dit effect wordt nog versterkt doordat hij put uit een rijke woordenschat die uit uiteenlopende contexten afkomstig is. Wat te denken van Orewoet (uit de Hadewijch), baardschrabber (oud woord voor kapper), halsberg (voorloper van de helm) of planetenhaar en narrenlach. Allemaal onbestaande dan wel middeleeuwse woorden, waar je je in de context van Dekkers gedichten toch direct een voorstelling bij maakt. Door het gebruik van deze woorden wordt zijn poëzie heel visueel. Zijn zinnen lijken wel stills die samen een filmpje vormen.

Aan land spoelt hij,
koude ziel, wetschender
met een rug van zilver, een huid van rubber,
biologie die afkalft

Op zoek naar zijn vangster
leert hij de narrenlach in taal,
leert hij zonder vleugels lopen.
In een licht zonder schaduw
klapwiekend op zijn benen.

Zijn planetenhaar wappert in de wind,
maar in zijn buik groeit een broedsel:
vliegen die een gezicht zoeken
vliegen die dromen.

Bij veel van Dekkers gedichten (zoals bijvoorbeeld bovenstaande) krijg je het gevoel alsof hij het heeft over een andere wereld, een wereld zoals opgetekend in verouderde sciencefiction boeken, fabels of sprookjes. Dit komt door de bijzondere woordkeus, maar ook doordat niet direct duidelijk is welke kant de gedichten opgaan. In bovenstaand gedicht begint het met een wetschender, maar eindigt het uiteindelijk met dromende vliegen. Het is alsof hij een hallucinatie beschrijft, die allerlei kanten op gaat, maar die wanneer je door de chaos heen prikt toch belangwekkende ideeën bevat.

Andere gedichten verwijzen met behulp van metaforen naar hoe mensen in het leven staan, naar waar ze hartstochtelijk van genieten en wat ze verafschuwen. In het eerste gedeelte van Rug van zilver bijvoorbeeld doet Dekkers dit heel overtuigend:

Hij hield zich doodstil
de koudbloedige, klein en wendbaar.
Een rug van zilver, een oog
dat de gebogen gestalte opnam.
Mooier dan de vangst is de ontsnapping.
Maar liever nog heb ik de schender van het spel,
de stier die de doder doodt.

De laatste twee zinnen zijn duidelijk en de eerste twee ook; het is de combinatie die de betekenis van dit gedicht ongrijpbaar maakt. Het knappe is dat je ondanks dat je het gedicht niet volledig snapt, je het gevoel krijgt dat wat Dekkers beweert heel dicht bij ‘de waarheid’ dan wel ‘de werkelijkheid’ ligt. “Mooier dan de vangst is de ontsnapping. Maar liever nog heb ik de schender van het spel, de stier die de doder doodt.” In zinnen als deze zit een prachtig vloeiend ritme, dat je dwingt het eens te zijn met degene die ze op papier heeft gezet. Wie een boodschap zo mooi weet te vertellen, moet wel gelijk hebben.

Dekkers lijkt in zijn gedichten een andere wereld te beschrijven, die gek genoeg dichter bij ons lijkt te komen dan de werkelijke wereld. Hij verstaat de kunst taal aan te wenden om de mix van droombeelden, bewuste en onderbewuste emoties uit te drukken.

Film / Films

Nederlandse oorlogsfilm met Hollywood-hand

recensie: Zwartboek

Nederland pakt dit jaar flink uit met de inzending voor de Oscars. Wie zich er in verdiept heeft, zal misschien ook al gehoord hebben dat onze inzending hoge ogen belooft te gaan gooien. De film was al verkocht aan vijftig landen, nog vóór hij in de bioscopen te zien was. Dit succes wordt niet alleen veroorzaakt door het altijd pakkende onderwerp (de Tweede Wereldoorlog), maar natuurlijk ook door de grote naam achter de film. Negenentwintig jaar na de succesvolle oorlogsfilm Soldaat van Oranje (1977) is Paul Verhoeven weer terug bij zijn oude leest: de Nederlandse oorlogsfilm.

Zijn nieuwste film, Zwartboek, vertelt het verhaal van de Joodse Rachel Stein (Carice van Houten). Nadat haar onderduikadres op het platteland is gebombardeerd en haar familie tijdens een vluchtactie wordt geliquideerd, komt Rachel in aanraking met een groep actieve verzetsstrijders. Omdat ze naar eigen zeggen niets meer te verliezen heeft, besluit ze hen te helpen onder de naam Ellis de Vries. Haar taak is niet de geringste. Ze moet infiltreren bij de SS en als informante aan de slag gaan om een lek in de ondergrondse te ontmantelen. Rijke Joden, zoals Ellis’ ouders, wordt een veilige vluchtroute naar Brussel beloofd, maar dat blijkt een valstrik die opgezet is door SS’ers, in samenwerking met iemand uit het verzet. Het is aan Ellis om mee te helpen deze mol op te sporen. Dat haar dubbelleven vol gevaren is, behoeft geen uitleg. De situatie wordt zelfs nog complexer wanneer Ellis gevoelens begint te ontwikkelen voor Hauptsturmbahnführer Müntze, de man van wie ze informatie moet zien los te peuteren.

Dubbel

~

De spanning in deze film zit hem erin dat de grens tussen vriend en vijand vaak een erg dunne en onduidelijke lijn is. En dat, in een tijd waarin zekerheden niet bestaan, vertrouwen al snel in een zaak van leven of dood kan veranderen. Zwartboek is dan ook vergeven van karakters met dubbele gezichten en al even dubbele motieven. Dit maakt niet alleen de verhaallijn erg interessant, maar vergt ook het neusje van de zalm wat acteerwerk betreft. Carice van Houten laat in dit licht zonder meer een sterke acteerprestatie zien; de karakterontwikkeling in haar rol van naïef meisje tot zelfbewuste vrouw geeft ze op een bijzonder geloofwaardige manier vorm. En ook gevierde acteurs als Thom Hoffman en Derek de Lint zijn uitermate geknipt voor hun rol als verzetsstrijders.

Hoewel Zwartboek een Nederlandse film is, is de Hollywood-hand van Verhoeven merkbaar. Onder het mom van “everything is bigger in America” trekt hij alle registers open om ook op het visuele vlak een blockbuster te creëren. De cinematografie is dan ook tot in de puntjes geperfectioneerd. Strak camerawerk, goed gekozen achtergrondmuziek en prachtig aangeklede decors en settings dragen sterk bij aan de optimale beleving van de film.

Wat is vrijheid?

~

Maar naast de intrigerende verhaallijn, de strakke cinematografie en het sterke acteerwerk, is het voornamelijk de thematiek die je als kijker bij blijft. De film is immers meer dan een verhaaltje over Jodenvervolging en heldendaden in de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de bevrijding komt er voor Ellis het moment om haar daden uit het verleden te overdenken; welke weerslag zullen deze hebben op haar toekomst? Haar wanhopige uitroep “houdt het dan nooit op?”, is nu net de kern van het hele verhaal. Want wanneer is vrijheid echt vrijheid? En in hoeverre kan je vrij zijn, als je voor de rest van je leven gevangen zit in een traumatisch verleden?

Zwartboek is wat dat betreft een film die zowel in verhaal als in beeld goed vormgegeven is. Mooi aan de buitenkant, interessant aan de binnenkant. Een combinatie die zeker als Oscarwaardig aangemerkt kan worden.

Film / Films

Heilig slachtoffer

recensie: China Blue

De documentaire China Blue speelt zich af in en rond een spijkerbroekenfabriek in een Zuid-Chinese stad. Voor onder andere Wal-Mart (waartegen regisseur Peled al eerder ageerde in Store Wars) worden er voor een schijntje jeans geproduceerd door een leger zwaar onderbetaalde werknemers voor wie een werkdag van 20 uur zonder pauze geen uitzondering is.

Het is verbazingwekkend hoeveel vrijheid de filmmakers kregen: de arbeiders worden voor, tijdens en na hun werk gefilmd, en spreken openhartig over hun leven en werk in de fabriek, waar ze buiten werktijden in slaapzalen bivakkeren. Volgens Peled ging dit niet zonder slag of stoot, maar de makers kregen vreemd genoeg toestemming van de eigenaar van de fabriek (‘Mr. Lam’), die in de veronderstelling was dat de documentaire een rooskleurig beeld van zijn onderneming zou tonen.

Uitgeput

~

Het is een eigenaardige man: een voormalig politiebeambte die besloot een slaatje te slaan uit Deng Xiaopings liberale marktpolitiek en schijnbaar met succes een klein imperium leidt over de ruggen van kinderen en arme boeren die voor werk naar de stad getrokken zijn. Je vraagt je af hoe Lam zo naïef had kunnen zijn, maar zijn waan lijkt niet gespeeld: hij spreekt vol trots over zijn prestaties en beweert glashard dat zijn werkers verwend zijn, en dat ze van hem alles krijgen wat ze nodig hebben.

Zulke beelden zijn ontluisterend, net als de scènes waarin we een ontstellend knullige onderhandeling met een Britse opdrachtgever zien over de prijs van een spijkerbroek (iets meer dan 4 dollar, zo blijkt), en een bezoekje aan de fabriek door decadente Canadese zakenlui, die grijnzend zeggen te zien hoezeer de arbeiders het naar hun zin hebben. Ook sterk zijn de zwijgende beelden waarin uitgeputte werkers in slaap vallen op de gigantische stapels spijkerbroeken, en het feit dat ze hiervoor op hun schamele loon gekort worden.

Tienermeisje

~

Helaas zijn zulke momenten de enige kracht die in China Blue schuilt. We krijgen geen realistisch inzicht in de problematiek anders dan de stelling dat de grote westerse merken de Chinezen dwingen tot slavenarbeid. Iedereen die het nieuws bijhoudt weet dat er in onderontwikkelde landen veel gruwelijkere dingen gebeuren dan in Lams fabriek. Dit is op zich geen probleem, maar Peled maakte een ernstigere structurele fout die de potentiële impact van zijn film verder afzwakt: hij hing de film op aan het relaas van een tienermeisje van het platteland, dat zich laat uitbuiten maar de positieve kanten van haar nieuwe leven in de stad probeert te blijven zien. Deze ironie is geen moment aangrijpend, omdat het verhaal sentimenteel gebracht wordt, en grotendeels in scène gezet is. De beelden van de arbeidsvloer zijn voorzien van een voice-over met (zogenaamde) dagboekteksten van het meisje, dat wordt afgeschilderd als een bijna heilig naïef slachtoffer van de kwade machten van de fabrikant en westerse hebzucht. Deze simplistische greep maakt wellicht indruk op kinderen en mensen die onwetend zijn van onrecht in de wereld, maar ondermijnt een echt realistisch beeld van de wantoestanden.

Theater / Voorstelling

Kindermusical in volwassen verpakking

recensie: The Wiz (Joop van den Ende Theaterproducties)

Als je een wereldberoemde musical naar Nederland haalt, met songs die regelrechte klassiekers genoemd kunnen worden, en een fenomenale aankleding verzorgt, hoeveel zorg moet je dan nog besteden aan de inhoud? The Wiz van Joop van den Ende Theaterproducties, die zaterdag in première ging, is een lust voor het oog en oor. In contrast met het verhaal dat helaas slordig is
uitgewerkt.

‘Feelgood musical van het jaar’ heet The Wiz nu al. De boodschap is er dan ook naar: als je maar in jezelf gelooft, komt uiteindelijk alles goed. Het
flitsende decor, de overdadige kostuums, de ‘soulvolle’ muziek en de breed lachende zangers doen de rest om je zo ‘feelgood’ mogelijk naar huis te laten gaan.

Home is Kansas

~


Het verhaal van The Wiz – oorspronkelijk The Wizard of Oz – is iedereen bekend: meisje Dorothy en hond Toto worden met huis en al opgetild in een tornado en uiteindelijk in het land van Oz neergegooid. Op zoek naar een manier om weer naar huis (Kansas) te komen, krijgt Dorothy een stel betoverde, zilveren schoenen en het advies naar de Tovenaar van Oz te gaan voor hulp. Onderweg pikt ze de vogelverschrikker zonder hersenen, de blikken
man zonder hart en de laffe leeuw zonder moed op en al zingend en dansend volgt het kwartet het gele pad naar de tovenaar.

Dat zingen en dansen gaat de cast uitstekend af. De musical, in 1975 op Broadway in première gegaan als ‘all-black’ (alleen Afrikaans-Amerikaanse acteurs) staat bol van de funky soulnummers en dat is aan deze acteurs prima besteed. Nurlaila Karim is een gedroomde Dorothy die niet bang is om flink haar scheur open te trekken en toch dat kleine meisje blijft in haar
blauwgeruite jurkje. Jerrel Houtsnee als blikken man en Jeroen Phaff als laffe leeuw doen het ook prima en vooral Danny de Munk (de Tovenaar) laat
zien waarom hij zo’n gevierde musicalster is en kan op zijn jaren-zeventig-blokhakken nog een behoorlijk potje swingen.

Sprookjesjurk

~


Het decor bestaat voornamelijk uit futuristische neonlichten en strakke lijnen, met een uitbundige lichtshow als belangrijkste sfeermaker. Tegen die bijna sobere achtergrond steken de overdadige kostuums en make-up schitterend af, zoals de fee-achtige sprookjesjurk van Glinda (Mathile Santing) en de gothic-outfit boze heks Sadista (Marjolein Touw).

Alles keurig in balans dus, ware het niet dat de makers inhoudelijk een aantal steekjes hebben laten vallen. De scènes volgen te abrupt op
elkaar, waardoor er geen sprake is van een vloeiende lijn in de voorstelling. Sadista (dankzij Marjolein Touw één van de beste en
leukste rollen van de avond) is een belangrijke figuur in het verhaal, maar wordt na één liedje en een aantal oneliners binnen luttele minuten
uitgeschakeld om ruimte te maken voor een ‘joechei we zijn vrij’-act van drie keer zo lang. Allemaal puik uitgevoerd weliswaar, maar het voelt even alsof je bij een oppervlakkige kindermusical bent beland. Weg balans.

Oppervlakkig

~


De vertaling van Martine Bijl is vakwerk, met name de actuele kwinkslagen die ze eraan toevoegde – de laffe leeuw die roept ‘ik heb er de kracht niet meer voor’ – zijn zeer geslaagd. Maar de personages blijven wat oppervlakkig, zeker naar het einde toe als blijkt dat hun strubbelingen niet meer zijn dan een aanloop naar de veel te makkelijk gebrachte,
moraliserende boodschap in de laatste scène. The Wiz is een kindermusical in een zeer volwassen verpakking.

Klik hier voor meer informatie over The Wiz

Muziek / Album

Variëren met Zeuss

recensie: Hatebreed - Supremacy

Welhaast Slayeriaans is de aftrap van Supremacy te noemen. Na een onheilspellend geluidsfragment brult Jamey Jasta het nummer Defeatist naar een lekker thrashtempo toe. En daarmee is de sfeer van dit album ook direct gezet, de metal ligt er dikker bovenop dan bij voorganger The Rise of Brutality. Voor sommigen is het misschien iets te dik, maar verder zijn er geen verrassingen: Jasta en zijn band leggen een album neer waar de fans weer blij mee kunnen zijn.

~

Als we Supremacy nog even naast The Rise of Brutality leggen, valt niet alleen te concluderen dat er meer metal in de nummers verweven zit, maar ook dat het geheel wat gevarieerder klinkt. Voor mij zelfs gevarieerd genoeg om na 35 minuten toch een beetje ontevreden naar de cd-speler te lopen om te zien dat het inderdaad alweer afgelopen is. Hier lust ik namelijk wel meer van.

Wisseling van de wacht


Speculeerde ik in mijn recensie van Terror afgelopen maand er nog over dat de toegenomen variatie daar te maken zou hebben met de bezettingswisselingen; hier zal het niet aan Frank “3 Gun” Novinec hebben gelegen. Hij verruilde zijn plek binnen Terror voor die in Hatebreed. Voor beide bands speelde echter producer Zeuss een belangrijke rol; bij zowel Hatebreed als Terror nam hij plaats achter de knoppen. En net als bij Terror krijgen we ook hier een stevige mix voor de kiezen, waarbij de agressie van de band goed overkomt in de huiskamer. Het is wellicht minder zwaar dan het geluid van voorgaande albums, maar minstens zo overtuigend.

Nog steeds Hardcore


Maar laat je hier als hardcorefan niet door van de wijs brengen: ook de hardcore zit er nog stevig ingebakken. Nummers als Destroy Everything en Divine Judgement zijn bijvoorbeeld gestoeld op een duidelijk NYHC-groove. En ook opener Defeatist zal ondanks de thrashriffs zeker de hardcorefans meekrijgen in de pit. De groove is ook hier namelijk onmiskenbaar aanwezig en het refrein laat zich natuurlijk heerlijk meebrullen. Geen koersveranderingen dus, en voor elk wat wils. Laat het gros van de metalcore hier nou eens een voorbeeld aan nemen…

Muziek / Album

Verwarmend en duister

recensie: My Brightest Diamond – Bring Me the Workhorse

Sfeervol en duister. Twee woorden die het debuut van My Brightest Diamond perfect beschrijven. Shara Worden vormt de essentie van My Brightest Diamond. Ze produceerde Bright Me the Workhorse en bespeelde daarbij een groot deel van het instrumentarium. Waarbij haar stem het belangrijkste instrument is, een stem uit duizenden die dankzij de transparante composities genoeg ruimte krijgt.

Pop en klassiek

Vorig jaar speelde ze nog in het voorprogramma in de begeleidingsband van Sufjan Stevens en ze liet toen haar talenten zien. Ze wist toen maar deels te overtuigen, maar Bring Me the Workhorse overtuigt daarentegen wel degelijk en er kan worden gesproken van een geweldige debuutplaat. Ze bevindt zich op een scheidslijn tussen indie en klassieke muziek; zo weet ze onconventionele songstructuren en klanken te vermengen met klassiek aandoende strijkersecties en crescendo’s.

Onderhuidse spanning

Worden kruipt onderhuids en fluistert, ontroert en bouwt bedachtzaam spanning op. In We Were Sparkling weet ze met een repetitief gitaarpatroon en minimale sfeergeluiden de luisteraar bedachtzaam in haar armen te sluiten. Als ze dan fluisterend zingt I’m afraid to forget you om vervolgens breekbaar over te schakelen naar haar kopstem, zijn de waterlanders niet meer ver weg. Strijkers en blazers zijn prachtig verweven met haar gitaarspel. De transparante productie laat genoeg ruimte voor haar stem. Een veelzijdige stem die deze plaat naar een ontzettend hoog niveau tilt; in Something of an End imiteert ze een telefoon die niet opgenomen wordt, Golden Star is verrijkt met een verrassende uithaal en zo zijn er nog talloze momenten waarop haar stem de luisteraar weet te raken. Het gemak waarmee ze onconventionele melodieën zingt doet denken aan het zangtalent van Jeff Buckley en Nina Simone.

Schoonheid en verlies

~

De thema’s schoonheid en verlies worden muzikaal versterkt door de duistere en angstaanjagende kraakheldere productie. Wachtend bij de telefoon op de terugkomst van haar geliefde zingt ze: I have saved every piece of paper, Like grocery lists & note cards, To Do lists and race scores, so just in case you change your mind & come back, I’ve kept everything safe. Vrolijk kan de plaat zeer zeker niet genoemd worden, al schuilt er onder al deze duisterheid en een verlangen naar schoonheid. De manier waarop dit verlangen muzikaal wordt gebracht verwarmd.

Niet alles aan de plaat komt perfect uit de verf, het rommelig refrein van Freak Out heeft niet het beoogde resultaat, namelijk om uit te freaken. De herhaling van het refrein haalt de angel uit het onverwacht optreden van de chaos – een klein minpuntje aan deze verder enorm coherente en boeiende plaat. Om het geheel af te maken sluit het donkere artwork met schetsmatige tekenen en sprekende foto’s naadloos aan op de muziek. Met Bring Me the Workhorse levert My Brightest Diamond een album dat meerdere luisterbeurten vereist om zich daarna permanent onder je huid te nestelen, voortdurend schurkend vragende om een nieuwe luisterbeurt.

Theater / Voorstelling

Verfijnde schoonheid in het museum

recensie: Zijde (Orkater)

“Iedere hoek van haar gezicht glimlacht”. Terwijl hij de schoonheid van de mysterieuze vrouw beschrijft, maken zijn handen delicate bewegingen, alsof hij haar gelaat streelt. Hij proeft de woorden waarmee hij over haar zwarte haren en haar ranke figuur vertelt. Voorzichtig spreekt hij die woorden uit, om de betoverende sfeer van het moment niet te verbreken. De zijden kleden laat hij bijna teder door zijn handen glijden alsof het goudstof is. Verteller Porgy Franssen is in de voorstelling Zijde een uiterst gedistingeerd man met een passie voor schoonheid – en dat spreekt uit zijn taal, zijn toon, zijn bewegingen en zijn verhaal.

Hij vertelt over Hervé Joncour, een handelaar in zijderupsen in de negentiende eeuw, die ieder jaar een lange tocht maakt naar Egypte en het Midden-Oosten om de beste rupseieren in te kopen. Telkens is hij precies in de eerste week van mei terug in zijn Zuid-Franse stadje, waar de zijdehandel dankzij Joncour groeit en bloeit als nooit tevoren. Maar dan is er een epidemie onder de zijderupsen in het grootste deel van de wereld en vertrekt Joncourt noodgedwongen naar die ene plek op aarde waar de rupsenziekte nog niet is doorgedrongen: Japan.

Hij ontmoet daar een mysterieuze, wonderschone vrouw. Hij spreekt nooit een woord met haar, maar haar subtiel-erotische toenaderingen en ‘niet-westerse ogen’ achtervolgen hem tot in Frankrijk, tot in zijn huis, zijn hoofd en uiteindelijk ook zijn huwelijk.

Museumzaal

~

Zijde is de tweede bewerking van Franssen en regisseur Dirk Groeneveld van een boek van de Italiaanse auteur Alessandro Baricco. Eerder maakten zij de bejubelde voorstelling Novecento – Pianist der Oceanen, waarin Franssen in een met licht en muziek omlijste monoloog sprak over de vondeling Novecento, de pianovirtuoos die zijn hele leven doorbracht op het stoomschip dat tussen Amerika en Europa voer.

Ook in Zijde is Franssen niet een acteur in de rol van het hoofdpersonage, maar is hij de verteller, de buitenstaander. Het kleine publiek is niet in het donker gezet, maar lijkt in een museumzaal terecht zijn gekomen. Als een bevlogen conservator heeft Franssen zich op de kleine speelvloer omringt met negentiende-eeuwse attributen, die zijn verhaal illustreren: een authentieke reiskoffer, gladhouten stoelen in Jugendstill-stijl, een transparante zijden jurk. Achterin is een felrode knop, waarmee hij de begeleidende Japanse klanken doet starten en veranderen.

Net als in Novecento toont Franssen zich hier een begenadigd verteller. De tekst, waarin het boek tot een vloeiende monoloog is omgezet, brengt hij met zoveel passie dat het lijkt of hij er zelf bij was, daar in Japan. Hij kijkt zijn toehoorders geregeld met doordringende blik aan, pakt je aandacht en neemt je mee. Dolgraag wil hij zijn liefde voor de schoonheid van dingen delen, zoals de lichtgeweven, zijden shawl die hij door het publiek laat gaan. “Voel dan, zo licht. Ja, geef maar door”, maant hij met zachte stem.

Dynamiek

~


Die rustige, bijna eerbiedige toon waarmee hij het leven van Hervé Joncour beschrijft, dreigt hem aan het einde van de voorstelling even op te breken. Hoewel artistiek en inhoudelijk weinig is aan te merken op Zijde, is er nauwelijks dynamiek. Slechts één keer breekt de conservator uit zijn rol en verbeeldt hij de oorlog die Japan woedt met verwrongen gezicht in een korte maar woeste choreografie. Om vervolgens weer terug te keren naar de gedistingeerde man met de subtiele stem en delicate handgebaren. Dat maakt van Zijde vooral een luisterstuk, maar wel één dat zeker de moeite waard is.

Zijde van Orkater is te zien t/m 10 november in theaters door het hele land. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Muziek / Album

Beetje vreemd, maar wel lekker

recensie: Junior Boys - So This Is Goodbye

Junior Boys debuteerden in 2004 met het meesterlijke album Last Exit. Een plaatje dat jammer genoeg alleen via de import verkrijgbaar was. Niet veel later werden ze echter opgepikt door het Londense Domino. Met So This Is Goodbye kan de zegetocht dan ook in ons land beginnen.

~

Wie de buitenlandse media volgt, zal de naam Junior Boys niet onbekend in de oren klinken. Voor alle anderen is een korte introductie waarschijnlijk op zijn plaats. Producer Mattew Didemus en zanger gitarist Jeremy Greenspan zijn twee Canadezen afkomstig uit Hamilton, Ontario. Het zijn typische indienerds: teruggetrokken, zachtaardige, soms bijna wereldvreemde artiesten die liever hun muziek voor hen laten spreken.

Geile electroschuivers

De twee komen nu met nieuw werk. En dat mag zeker gehoord worden. Sterker: dat moet gehoord worden. Er is wel het één en ander veranderd in vergelijking met de vorige cd. De stotterende beats zijn op dit nieuwe album ingeruild voor een boem-tsjakgebeuren waarbij de voor electro zo karakteristieke handclaps vaak de bovenhand voeren. Dit heeft tot gevolg dat deze tweede langspeler nog meer dan zijn voorganger een onvervalste popplaat is geworden. Soms schurkt het geluid zelfs schaamteloos aan tegen kitschpop. Dan weer is er ruimte voor onvervalst scheurende synthbassen en psychedelische arpeggio’s die top 40-volk op veilige afstand houden. De sfeer loopt uiteen van springerige, geile electroschuivers tot extreem desolate tranentrekkers. Altijd is er de verlangende en dromerige zang en de weemoedige gitaarakkoorden van Jeremy Greenspan die de eenheid bewaren. Altijd is er ook de luchtige en ruimtelijke productie waarin de zang weliswaar niet meer zover naar achter staat gemixt als op Last Exit, maar nog steeds nauwelijks boven de muzikale begeleiding uitkomt.

Een enkel niemendalletje

Het middendeel van de plaat is het sterkst. De geweldige single In The Morning, titelsong This Is Goodbye en Like A Child zijn absolute parels uit de electronische popmuziek en behoren tot het beste wat er in het genre verschenen is. Dit fantastische middengedeelte maakt het tegelijk jammer dat het album na het einde toe een klein beetje inzakt. Dan begint het op te vallen dat de nummers soms nogal eendimensionaal zijn en her en der te lang gerekt worden, waardoor ze aan spanning verliezen. Die paar niemendalletjes zijn echter kleine smetjes op het blazoen, die het geheel eigenlijk nog veel mooier maken.

Lekker vreemd luchtje

Junior Boys blijven ongrijpbaar. Dat bewijzen ze opnieuw met dit album. De knisperende beats zijn dan misschien ingeruild, de unieke, zowel luchtige als beklemmende sfeer is gelukkig behouden gebleven. Dat wordt nog een flinke strijd bij de verkiezing van het beste electropop album van het jaar. Vooralsnog streefde Silent Shout van the Knife onbedreigd op de overwinning af. Nu ondervinden de Zweden de geduchte concurrentie van dit stel Canadezen. Aan beide albums zit dan misschien wel een vreemd luchtje, maar oh wat zijn ze lekker. Gelukkig hoeven we ons in de popmuziek niet druk te maken over vermoedens of beschuldigingen over dopegebruik.

Film / Films

Spike Lee Light

recensie: Inside Man

Spike Lee’s Inside Man (2005) staat in een lange traditie van films over bankovervallen en lijkt een hommage aan Sidney Lumets Dog Day Afternoon (1974). Maar de film is in het oeuvre van Lee een commerciële uitschieter, en toont ook een hintje van de jongensdroomfascinatie van menig regisseur voor de snelheid en spanning van grote actiefilms.

Het lijkt geen geloofwaardig gegeven meer om een grote overval in hartje New York te plegen, ook al is het in de filmgeschiedenis een terugkerend thema. Zo hebben de dieven in Die Hard: with a Vengeance een heel arsenaal wapens en voertuigen tot hun beschikking en bovendien de ijzeren discipline om een scala aan logistieke problemen op te lossen. Dat zulke zaken in een normale wereld onmogelijk zijn geeft aan hoezeer dit een aangelegenheid is die alleen door Hollywood kan worden volbracht.

~

Gedeeltelijk begint Inside Man in dezelfde trant. De dieven worden geportretteerd als ervaren overvallers die niets aan het toeval overlaten. Geleid door een incognito Clive Owen nemen ze efficiënt een grote bank over. Als de politie wordt ingeschakeld lijkt er een vergelijkbaar stereotiep beeld tegenover de overvallers te worden geplaatst. De NYPD heeft direct een crisiscentrum klaar en rukt uit met een klein legertje ME’ers en sluipschutters die onder leiding staan van Denzel Washington. Deze uitbeelding past bij de structuur van de genrefilm, waarbij het verhaal uiteindelijk draait om de impasse tussen overvallers en politie die spannend wordt gehouden door het wegtikken van de klok en onverwachte plotwendingen.

Milde kritiek

Maar wie Lee’s films kent zou meer verwachten dan een standaard afhandeling. Afgezien van zijn sociaal bewogen en maatschappijkritische films (Do the Right Thing, Malcolm X) heeft Lee altijd een visuele flair gehad, waarbij hij het medium met plezier leek te onderwerpen aan zijn eigen signatuur.

~

Denk hierbij aan de dolly shots waarbij het gefilmde personage een deel vormt van de bewegende camera – iets wat Lee van Jungle Fever tot 25th Hour gebruikt en wat in Inside Man terugkomt. Verder heeft Inside Man een gefragmenteerde structuur qua montage waarbij bepaalde scènes zijn gefilmd met verzadigde kleuren die rauw overkomen, een visuele stijl die Lee al in Clockers gebruikt.

Inhoudelijk heeft Lee in Inside Man op het eerste gezicht afstand gedaan van raciale kwesties. Daarmee lijkt de film in de lijn te vallen van Lee-films als Summer of Sam of 25th Hour, waarbij hij zijn Afrikaans-Amerikaanse perspectief leek in te ruilen voor algemenere visies die voornamelijk voortkwamen uit zijn fascinatie voor New York. Maar gaandeweg komen er in Inside Man wat subplots naar boven (voornamelijk door inmenging van een sluwe Jodie Foster) die gezien kunnen worden als een commentaar op de genadeloosheid van het geldwezen. Foster en Washington zijn tussenpersonen die manoeuvreren binnen de intriges die zich afspelen in wandelgangen van de macht. Zo levert Inside Man een bescheiden kritiek op het kapitalisme in de licht verteerbare vorm van popcorncinema.

Plezierprincipe

Dit uitstapje in de commerciële film is waarschijnlijk niet helemaal ongewillig. Kijkend naar de film krijgt men het vermoeden dat een grote actiefilm een jongensdroom blijft van menig regisseur. Er is een scala aan controversiële en onafhankelijke regisseurs (Stephen Soderbergh, Martin Scorsese of Oliver Stone) die zich lieten verleiden tot het maken van big-budgetfilms. Lee brengt het er qua flair goed van af, ondanks het feit dat de film niet echt verrassend is.

~

Technisch is Lee een bekwame regisseur en het is de vraag of hij zijn controversiële fascinaties gaat opgeven voor het maken van films die in de strakke kaders passen van genres, maar verder weinig ruimte overlaten voor kritiek of boodschap. Ergens is er nog de hoop dat Lee even zijn tijd uitzit met dit soort films, om vervolgens weer terug te komen met iets wat meer punch heeft. Zo heeft hij net een documentaire afgerond over hoe de Amerikaans regering laks ingreep na orkaan Katrina in het zuiden van de Verenigde Staten.

Muziek / Achtergrond
special: Sebadoh brengt deluxe oude plaat uit

Just Gimme Indierock!

Wie denkt dat het uitgeven van re-issues van klassieke platen aangevuld met bonustracks voorbehouden is aan belegen mega-artiesten als Bowie, The Who of George Harrison, vergist zich. Zo kwam bijvoorbeeld een groep als Pavement al aanzetten met een deluxe editie van Slanted & Enchanted, en ook hun Crooked Rain, Crooked Rain ontkwam niet aan zo’n behandeling. Nu is daar Sebadoh III van de klassieke indierockband Sebadoh. Sebadoh III is nooit werkelijk in de boeken komen te staan als de ultieme plaat van dit trio uit Massachusetts. De vraag lijkt dan gerechtvaardigd waarom deze plaat opnieuw uitkomt met een bonus-cd op de koop toe. Aan de andere kant is in de kunsten de vraag ‘Wat heeft het nou voor nut?’ meestal niet zo van belang.

~

Sebadoh is altijd een ontzettend sympathieke band geweest: een waarbij je bij elke nieuwe plaat hoopte dat alle puzzelstukjes dit keer nou werkelijk echt goed in elkaar zouden vallen. Dat de heren nou eens niet die beeldschone parels lieten volgen door een rammelend lawaainummer dat het niveau van de oefenruimte bij wijze van spreken nog niet helemaal was ontstegen. Pas met de platen Bakesale uit 1994 en twee jaren later in mindere mate wellicht met Harmacy slaagde Sebadoh er wel in om te overtuigen. Sebadoh III, uit 1991, is nog een stuk wisselvalliger. Wat niet wil zeggen dat er niets te genieten valt.

Barlows talent

De basis van Sebadoh was het grootse talent voor intense liedjes van Lou Barlow. Hij tekende, zeker in de beginjaren van Sebadoh, voor zowel zeer fragiele akoestische nummers in intieme huiskamersfeer op 4-sporen – zoals het door Bettie Serveert op hun eerste plaat gecoverde Healthy Sick – als voor steviger popsongs met lichtelijk ontsporende rockgitaren – denk aan de bijna instant anthemGimme Indierock op de elpee Rocking The Forest. Overigens is de originele Gimme Indierock EP op de bonus-cd van Sebadoh III terug te vinden.

~

De creatieve bron van Barlow was van dien aard dat hij aan één band niet genoeg had. Naast Sebadoh was daar ook nog Sentridoh, overwegend een eenmansproject met een overdaad aan lo-fi-nummers op elpees, singles en cassettes. Daarnaast vormde Barlow met John Davis het duo The Folk Implosion, dat nog een redelijke bekende status wist te verwerven middels enkele songs op de soundtrack van Larry Clarks film Kids. Op deze soundtrack staat trouwens ook het prachtige nummer Spoiled van Sebadoh III. In Sebadoh leverde echter niet alleen Lou Barlow nummers aan, ook Eric Gaffney, Jason Loewenstein en Bob Fay deden dat. Dat deed de evenwichtigheid en het niveau van de platen lang niet altijd even goed. Heeft Barlow doorgaans talent voor een catchy melodie, bij de overige bandleden lijkt die melodie eerder vaak ondergeschikt aan hectisch kabaal of geschreeuw, dat soms vooral doet verlangen naar het volgende nummer of het einde van de plaat. Wat dat betreft is Sebadoh III allesbehalve een uitzondering en het feit dat deze plaat ruim een uur duurt (indertijd ook uitgebracht als dubbelelpee), maakt het achter elkaar volledig afluisteren ervan er dan ook niet gemakkelijker op.

Dinosaur

Als Lou Barlow nou net zo’n klootzak was geweest als J Mascis in Dinosaur Jr, over wie Barlow menig nummer schreef nadat Mascis hem uit Dinosaur had gewerkt, had ’t misschien goed kunnen komen. Daarover filosoferen is echter van dezelfde orde als je afvragen hoe de muziekwereld er nu uit zou zien als Mick & Keith elkaar niet waren tegengekomen toen in 1961 op dat treinstation ergens in Londen. Onzin dus.

Bijna volgens een socialistisch principe leek iedereen in Sebadoh zowat even veel ruimte te krijgen. Het socialisme heeft nergens tot Utopia geleid en ook Sebadoh had zo dus z’n zwakke punten. Op Sebadoh III wordt dat ook meteen duidelijk. Het begint met het prachtige The Freed Pig, een klassieke uptempo Barlow rocksong. Hierna volgt de rommelige instrumentale uitbarsting Sickles And Hammers (een Minutemen cover). Total Peace is het derde nummer, een typische 4-poren Barlow-compositie, maar daarna komen Eric Gaffney en Jason Loewenstein zo nu en dan aan de beurt. Hun nummers zijn duidelijk minder dan die van Barlow. Live manifesteerde dit zich indertijd ook. Zolang Barlow met gitaar achter de microfoon stond was er niet zoveel aan de hand. Alleen bleef dat nooit een heel optreden zo, na rommelige instrumentenwisselingen die op zichzelf al te veel tijd in beslag namen, was het de beurt aan Gaffney of Loewenstein of zich luidruchtig door hun nummers heen te werken. Maar dat was toen en dit is nu.

Deluxe?

Wat al met al te denken van deze Sebadoh III deluxe? Gewoon lekker luisteren, geniet van de mooie nummers en sla je door enkele minder geslaagde composities heen. Vergeet die deluxe onzin en laat die bonus-cd voor wat ‘ie is. Beluister in plaats daarvan een evenwichtig Sebadoh van hoog niveau als Bakesale. En als je Lou Barlow in Sebadoh op z’n breekbaarst en intiemst wil horen, zet dan zijn ultieme lo-fi meesterwerk Weed Forestin’ op.