Tag Archief van: recensie

Boeken / Non-fictie

Tijdloos en dus nooit achterhaald

recensie: Antoine Bodar - Eeuwigh gaat voor oogenblick

Interviewers, vooral in tv-programma’s, hebben nogal eens de neiging zichzelf een even grote rol toe te dichten als de geïnterviewde. Priester Antoine Bodar heeft daar geen last van. Hij laat vooral de gast praten. Dat levert eenvoudige en mooie gesprekken op.

Wanneer een journalist een stuk voor de krant wil schrijven, dient hij zich altijd af te vragen: waarom nu, waarom vandaag? Zonder actuele aanleiding is het, naar journalistieke maatstaven, geen plaatsbaar stuk. Aan dat dogma heeft priester Antoine Bodar geen boodschap. Het gaat hem niet om de waan van de week maar om het tijdloze – vandaar ook de aan Joost van den Vondel ontleende titel Eeuwigh gaat voor oogenblick.

Zo leren we een hele andere kant van de geïnterviewden kennen. VVD-coryfee Hans Wiegel geeft aan dat dit een bijzonder gesprek voor hem is omdat hij nooit eerder over geloof heeft gesproken. Ook van andere (voormalige) politici – Dries van Agt, Jan Marijnissen, Herman Van Rompuy en Wim van de Donk – krijgen we de persoon te zien. En dan niet de overgeregisseerde ‘authenticiteit’ van de ‘spontane’ vakantiekiekjes op de ‘persoonlijke’ Facebookpagina’s, maar het intieme: verlies en verdriet, de dood en een eventueel hemels bestaan daarna.

Confrontatie

Niet in elk gesprek komt dat even goed van de grond. Het interview met dichter en voormalig priester Huub Oosterhuis blijft een oppervlakkig twistgesprek. Dat Bodar, zoals hij zelf zegt, het minst goed overweg kan met vrijzinnige katholieken – en daar is Oosterhuis er zeker een van – wordt pijnlijk duidelijk. Je proeft, in tegenstelling tot in andere gesprekken, een zekere vijandigheid waardoor het gesprek stroef verloopt.

Daar is ook een duidelijke reden voor: Oosterhuis staat voor alles waar Bodar tegen is – en vice versa. De vernederlandsing van de liturgie bijvoorbeeld, waarbij het door Bodar zo gekoesterde Latijn plaats moest maken voor de ‘liedjes’ van Huub Oosterhuis, lijkt hij hem bijna persoonlijk kwalijk te nemen.

Ook de ontmoetingen met de katholieken waarmee hij meer op één lijn zit – zoals met de drie kardinalen – leveren niet de meest spannende gesprekken op. Met Oosterhuis was er te veel confrontatie, met de kardinalen te weinig.

Heidenen

Gelukkig preekt Bodar niet alleen voor eigen parochie. Zo is een groot deel van zijn gasten niet katholiek. De gesprekken met heidenen, zoals hij ze zelf placht te noemen, vindt hij prettiger. ‘Juist de confrontatie met een andere levensinstelling daagt uit en brengt de vraag in het midden, of niet de eigen levensvisie herziening behoeft,’ zo schrijft hij in het voorwoord.

Komt er ook wat terecht van die herziening? Schrijfster Vonne van der Meer, de laatste geïnterviewde in de reeks van zestien, vraagt of zulke ontmoetingen hem ook tot een ander inzicht hebben gebracht. Bodar: ‘Nee, dat kan ik niet zeggen, neem me niet kwalijk, dat kan ik echt niet zeggen.’

Vrolijke twist

Toch zijn die gesprekken het prettigst om te lezen. Hierin wordt zowel de vijandigheid van het gesprek met Oosterhuis als de gezapigheid van de geestelijke onderonsjes vermeden. Bodar is op z’n best wanneer de degens met  een zekere speelsheid worden gekruist – en dat gebeurt met name in de gesprekken met de ongelovigen.

In de interviews met atheïsten als Paul Witteman, Maarten ’t Hart en Adriaan van Dis zoekt hij de verbinding tussen zijn eigen levensvisie en die van zijn ongelovige gesprekspartner. Maar Bodar schuwt de confrontatie niet – en zijn tegenstanders evenmin. Hij geniet van de immer met wellevendheid gevoerde twist.

Boeken / Non-fictie

Tijdloos en dus nooit achterhaald

recensie: Antoine Bodar - Eeuwigh gaat voor oogenblick

Interviewers, vooral in tv-programma’s, hebben nogal eens de neiging zichzelf een even grote rol toe te dichten als de geïnterviewde. Priester Antoine Bodar heeft daar geen last van. Hij laat vooral de gast praten. Dat levert eenvoudige en mooie gesprekken op.

Wanneer een journalist een stuk voor de krant wil schrijven, dient hij zich altijd af te vragen: waarom nu, waarom vandaag? Zonder actuele aanleiding is het, naar journalistieke maatstaven, geen plaatsbaar stuk. Aan dat dogma heeft priester Antoine Bodar geen boodschap. Het gaat hem niet om de waan van de week maar om het tijdloze – vandaar ook de aan Joost van den Vondel ontleende titel Eeuwigh gaat voor oogenblick.

Zo leren we een hele andere kant van de geïnterviewden kennen. VVD-coryfee Hans Wiegel geeft aan dat dit een bijzonder gesprek voor hem is omdat hij nooit eerder over geloof heeft gesproken. Ook van andere (voormalige) politici – Dries van Agt, Jan Marijnissen, Herman Van Rompuy en Wim van de Donk – krijgen we de persoon te zien. En dan niet de overgeregisseerde ‘authenticiteit’ van de ‘spontane’ vakantiekiekjes op de ‘persoonlijke’ Facebookpagina’s, maar het intieme: verlies en verdriet, de dood en een eventueel hemels bestaan daarna.

Confrontatie

Niet in elk gesprek komt dat even goed van de grond. Het interview met dichter en voormalig priester Huub Oosterhuis blijft een oppervlakkig twistgesprek. Dat Bodar, zoals hij zelf zegt, het minst goed overweg kan met vrijzinnige katholieken – en daar is Oosterhuis er zeker een van – wordt pijnlijk duidelijk. Je proeft, in tegenstelling tot in andere gesprekken, een zekere vijandigheid waardoor het gesprek stroef verloopt.

Daar is ook een duidelijke reden voor: Oosterhuis staat voor alles waar Bodar tegen is – en vice versa. De vernederlandsing van de liturgie bijvoorbeeld, waarbij het door Bodar zo gekoesterde Latijn plaats moest maken voor de ‘liedjes’ van Huub Oosterhuis, lijkt hij hem bijna persoonlijk kwalijk te nemen.

Ook de ontmoetingen met de katholieken waarmee hij meer op één lijn zit – zoals met de drie kardinalen – leveren niet de meest spannende gesprekken op. Met Oosterhuis was er te veel confrontatie, met de kardinalen te weinig.

Heidenen

Gelukkig preekt Bodar niet alleen voor eigen parochie. Zo is een groot deel van zijn gasten niet katholiek. De gesprekken met heidenen, zoals hij ze zelf placht te noemen, vindt hij prettiger. ‘Juist de confrontatie met een andere levensinstelling daagt uit en brengt de vraag in het midden, of niet de eigen levensvisie herziening behoeft,’ zo schrijft hij in het voorwoord.

Komt er ook wat terecht van die herziening? Schrijfster Vonne van der Meer, de laatste geïnterviewde in de reeks van zestien, vraagt of zulke ontmoetingen hem ook tot een ander inzicht hebben gebracht. Bodar: ‘Nee, dat kan ik niet zeggen, neem me niet kwalijk, dat kan ik echt niet zeggen.’

Vrolijke twist

Toch zijn die gesprekken het prettigst om te lezen. Hierin wordt zowel de vijandigheid van het gesprek met Oosterhuis als de gezapigheid van de geestelijke onderonsjes vermeden. Bodar is op z’n best wanneer de degens met  een zekere speelsheid worden gekruist – en dat gebeurt met name in de gesprekken met de ongelovigen.

In de interviews met atheïsten als Paul Witteman, Maarten ’t Hart en Adriaan van Dis zoekt hij de verbinding tussen zijn eigen levensvisie en die van zijn ongelovige gesprekspartner. Maar Bodar schuwt de confrontatie niet – en zijn tegenstanders evenmin. Hij geniet van de immer met wellevendheid gevoerde twist.

Boeken / Fictie

Verlangen naar vrijheid

recensie: Peter Stamm - In geen velden of wegen

De bekende Zwitserse schrijver Peter Stamm beschrijft in zijn nieuwste werk In geen velden of wegen een avontuur waar iedereen weleens over mijmert, in een vluchtige dagdroom of in een moment van wanhoop: alles achterlaten en een nieuw leven beginnen.

Soms lijkt het wel of Stamm stiekem over een van zijn eigen geheime, niet afgebakende verlangens schrijft, of over de man die hij zelf had kunnen zijn als hij geen schrijver was geworden. Stamm werd net als Thomas – de hoofdpersoon van zijn nieuwste roman – opgeleid tot boekhouder, het beroep van zijn vader. Na daarna nog enkele studies gedeeltelijk gevolgd te hebben, stortte hij zich op het schrijven van journalistieke stukken en romans, en niet zonder succes.

Stilte van de nacht

Thomas en Astrid drinken op het bankje voor hun huis een glas wijn. Ze zijn net terug van een vakantie in Spanje en de kinderen liggen op bed. Als ze net zitten roept hun jongste. Astrid staat op en gaat naar binnen, naar boven, naar de kamer van hun zoon. Zonder nadenken, zonder enige overweging staat Thomas op en loopt de stilte van de nacht in, de straat, het dorp en het voor hem zo bekende gebied uit, om niet meer terug te keren.

Als Astrid de volgende morgen wakker wordt is ze niet direct bezorgd. Tegen de kinderen vertelt ze dat Thomas weg is voor zijn werk; tegen zijn werk vertelt ze dat Thomas ziek is. Pas na een paar dagen begint Astrid echt ongerust te worden en gaat ze naar de politie, licht beschaamd omdat ze daar misschien zullen denken dat ze een slechte echtgenote is geweest. Intussen loopt Thomas verder. Op enkele toevallige ontmoetingen na is hij alleen in het Zwitserse platteland dat Stamm prachtig beschrijft. De rinkelende koeienbellen en dauwslierten boven de velden doen verlangen naar de vrijheid waar Thomas naar op zoek is.

Wanhoop en rust

In geen velden of wegen beschrijft afwisselend de ervaringen van Astrid en Thomas. Astrid is wanhopig en blijft vurig aan Thomas vasthouden. Soms voelt het voor haar zelfs nog net alsof hij naast haar in bed ligt, dan praat ze tegen hem. Thomas is vol afwachting over wat er komen gaat. Hij heeft geen wrok of woede in zich, louter verwachting en rust. Hij denkt veel aan zijn vrouw en kinderen, op een manier die hem altijd vult met warmte en kalmte.

Ondanks het feit dat Astrid en Thomas zonder enig contact van elkaar gescheiden zijn, lijken ze dichter bij elkaar te komen. Thomas denkt in het begin nog aan hoe hij Astrid nooit kan peilen en Astrid blijkt datzelfde gevoel bij Thomas te hebben. Vanaf het moment dat ze van elkaar gescheiden zijn lijkt die gevoelsband juist nauwer te worden: liefdevoller, met meer begrip voor elkaar.

Het hier en nu

De beschrijvingen van Stamm zijn intrigerend en laten je opgaan in het landschap. Je ruikt het natte gras, je hoort het water van de beken stromen en de muggen zoemen. De kou van de vroeg opzettende winter in de bergen trekt in je huid en de drang die Thomas moet voelen kruipt in je hoofd.

Thomas voelde zich ongekend aanwezig, het was alsof hij geen verleden en toekomst had. Er was alleen deze dag, dit pad waarover hij langzaam bergopwaarts liep.

Dit verlangen naar beleving van het moment en van de vrijheid wordt door Stamm fascinerend beschreven. De drang te willen weten hoe het verhaal verder gaat neemt geen moment af. In geen velden of wegen is een literair hoogstaand staaltje menselijke psychologie.

Theater / Reportage
special: ITS Festival 2017

Autonomie, lef en confrontatie

Het International Theatre School Festival Amsterdam heeft een aantal turbulente jaren achter de rug. Gelukkig is daar een einde aan gekomen en kunnen we dit jaar toch het werk van afstuderende theaterstudenten bekijken.  Er zijn wat verschillen met vroeger: het ITS duurt vijf dagen in plaats van negen. En de afsluiting is geen gala met allerlei awards maar een ‘priceless sexy slotfeest’. Het ITS wil ‘inspireren in plaats van concurreren’. 8WEEKLY maakte de slotdag mee en raakte onder de indruk.

NOBUYA – TELETEXT/Koninklijk Conservatorium van Antwerpen, Drama

In de Rode Zaal van de Brakke Grond staat een muzikale set-up: drums, basgitaar en twee keyboardachtige instrumenten, waarvan één verbonden is met een laptop. TELETEXT wordt gevormd door Leonore Spee en Sascha Bornkamp, twee Nederlandse, maar inmiddels vervlaamste, afstuderende studentes aan de Kleinkunst Afdeling van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen. De voorstelling Nobuya is gebaseerd op het Japanse woord voor ster. Bedoeld wordt ster als in beroemdheid, maar TELETEXT heeft er een ster aan de hemel van gemaakt. Vonden ze mooier. Dat doen ze vaker, de dames, ze halen woorden en teksten uit hun oorspronkelijke context en maken daar liedjes van.

Alle liedjes uit Nobuya zijn samengesteld uit WhatsApp-berichten. Dan krijg je zinnen als: ‘laat mijn goden maar gewoon idolen zijn’ en ‘als je priemgetallen moet geloven zal het geen goed jaar meer zijn’. Ook is het boek ‘Norwegian Wood’ van Haruki Murakami gebruikt. Grappig idee dat de titel ‘Norwegian Wood’ een Beatles song was en dat het boek nu weer een ander liedje heeft opgeleverd. En er is een ode van een smartphone aan zijn eigenaar.

Het is een bijzonder gezicht om die jonge meiden aan de keyboards bezig te zien. Ze hebben mooie stemmen die goed bij elkaar passen en ze worden prachtig ondersteund door een basgitarist en een drummer die zijn instrument soms laat fluisteren. Er wordt zeer subtiel gemusiceerd door alle vier. Nobuya is een voorstelling die je blij doet zijn dat het ITS nog bestaat. Er is iets heel energieks, fris en hoopvols aan afstuderende theaterschoolleerlingen. Ook iets kwetsbaars maar dat is, zeker op het toneel, een grote meerwaarde.

AUGUSTUS OKLAHOMA – Toneelacademie Maastricht, acteursopleiding

Ze hebben in ieder geval wel lef, die afstuderende jongens en meisjes van Toneelacademie Maastricht. Augustus: Oklahoma van Tracy Letts is één van de mooiste hedendaagse toneelstukken. Letts heeft er zeer terecht een Pulitzer Prize voor gekregen. Maar makkelijk om te spelen is het niet. We hebben in Nederland al verschillende versies kunnen zien. De niet zo fantastische invulling van De Utrechtse Spelen, de film met Meryl Streep en Julia Roberts en het wonderschone ‘Augustus, ergens op de vlakte’ van NTGent.

Augustus Oklahoma gaat over een disfunctionele familie met veel verslavingsproblemen. De tekst is uitermate geestig, maar ook heel donker en pijnlijk. En de meeste personages zijn tussen de veertig en zeventig jaar oud. Dat wreekt zich bij de Maastrichtse twintigers. Ze hebben een prima regisseur in Daria Bukvić en het ziet er geweldig uit, maar de vraag is of het niet een te ambitieus project voor ze is. Het is duidelijk dat iedereen kan spelen en de tekst is zo goed dat het sowieso een spannende middag oplevert. Maar komt het stuk tot zijn recht? En is iedereen in staat eigen kunnen optimaal te laten zien?

De Vlaamse Laura De Geest, die moeder Violet speelt, in ieder geval wel. Het is zeer knap hoe de jonge actrice geloofwaardig een monsterlijke bitch van vijfenzestig neerzet. Ze is één van de weinigen die de geestige bijtende tekst echt recht doet en er is ook een moment, vlak nadat duidelijk is dat haar verdwenen man Beverly zelfmoord heeft gepleegd, dat je haar pijn voelt. Maar de prachtige donkere slotscène werkt niet. Hoeveel talent De Geest ook heeft, hier is ze vermoedelijk te jong voor.

Wat opvalt aan de voorstelling is dat de veelgeprezen stemtraining van Toneelacademie Maastricht zijn nadelen heeft. Er wordt weliswaar zeer duidelijk en met voldoende volume gesproken maar het klinkt af en toe erg toneelmatig. Sommige acteurs hanteren een fysieke manier van spelen die grappig bedoeld lijkt, maar het niet is.

Er zijn echter ook heel mooie momenten in deze voorstelling: de dinerscène is geweldig en het lied waar die mee eindigt verrassend en heel goed gekozen. Een aantal van deze acteurs kan mooi zingen, dat is op Nederlandse toneelscholen niet vanzelfsprekend.

Letts maakt in zijn stuk duidelijk dat het land waar de familie woont vroeger aan indianen toebehoorde. De manier waarop dat gegeven hier wordt vertaald is bijzonder. Aan het begin van de voorstelling dekt een gigantische Amerikaanse vlag het speelveld volkomen af. De drie dochters van de familie komen voor de vlag staan en zingen met veel lef en overdreven uithalen het Amerikaanse volkslied. Als de familie uit elkaar is gevallen en Violet troost zoekt bij de indiaanse bediende Johnna, die ze het hele stuk door heeft bespot, horen we een krachtig indiaans gezang. Een treffend einde.

NOMADEN – Sam Scheuermann, Toneelacademie Maastricht, regie

In een grote ruimte staat een doorzichtige glazen cabine waarin op een bankje een aantal performers volkomen in elkaar gestrengeld ligt. Je ziet haren, handen, voeten, maar of het mannen of vrouwen zijn en hoeveel mensen er in totaal liggen is niet te zien. In de theaterruimte staan wat stoelen tegen de muren, maar lang niet genoeg voor alle aanwezige toeschouwers. Het publiek loopt om de cabine heen of gaat op de grond zitten. We zijn allemaal vol verwachting maar er gebeurt niets, de kluwen blijft een kluwen.

Na een lange tijd zie je een paar vingers licht bewegen en dat maakt dat je nieuwsgierig wordt naar wat er nog meer te zien is. Want als je blijft zitten zie je maar één kant en er zijn vier kanten aan de cabine, althans op horizontaal niveau. Mensen die een stoel hebben bemachtigd, verlaten die om een ander perspectief te krijgen. Dit vraagt een zekere moed. Niet als iedereen nog zoekend is en rondloopt, maar wel als er een status quo is in de ruimte.

Deze installatieperformance lijkt even veel om het publiek te gaan als om de performers. Je kijkt zowel naar de cabine als naar je medebezoekers, want eerlijk is eerlijk, die doen vaak meer dan de performers. En wat ze doen lijkt spontaner, ontstaan uit een bepaalde noodzaak, bijvoorbeeld om iets anders te willen zien.

Op een gegeven moment ontstaat er meer actie: de kluwen ontrolt zich. En rolt weer in elkaar. En weer uit elkaar. Er gebeurt nog steeds niet echt veel. Toch is het niet saai of vervelend, daarvoor is dit een te onzekere situatie waarbij je het gevoel hebt dat je alert moet zijn, je impulsen moet volgen. Helaas lukt dat maar ten dele. Als de performers echt tot leven komen, kauwgom kauwen, contact maken met bezoekers en zelfs het hok verlaten, krijg ik allemaal ideeën. Als zij er uit gaan kan ik er in, toch? Maar ik durf niet en niemand anders doet het. Eén van de performers schrijft iets op een laptop, het publiek verdringt zich om te kunnen zien wat het is: wat woorden en een telefoonnummer. Later denk ik, waarom bel ik dat nummer niet? Kijken wat er gebeurt. Maar ook dat doe ik niet. Ben ik beïnvloed door het trage tempo? Waarom ben ik zo geremd?

Sam Scheuermann noemt Nomaden een museale en beeldende voorstelling over de mens die onderweg is. Ze wil met haar spelers onderzoeken wat voor invloed een plaats of een ander mens heeft op je gedrag. Het is duidelijk dat die invloed bestaat en dat je je daardoor soms anders gedraagt dan je eigenlijk wil, ook al staat niets je echt in de weg. Nomaden vormt een interessante en confronterende afsluiting van deze geslaagde slotdag van ITS 2017.

Boeken / Non-fictie

Opgevoed tot nazi

recensie: Mischa Cohen - De nazi-leerling

In De nazi-leerling beschrijft Vrij Nederland-journalist Mischa Cohen het leven van Dick Woudenberg, zoon van NSB-topman Jan Woudenberg. Als jonge jongen geloofde Dick hartstochtelijk in het Groot-Germaanse Rijk en was hij bereid te sterven voor Adolf Hitler. Hoe komt een puber tot zulke denkbeelden?

Het antwoord is even simpel als ongemakkelijk: het werd hem met de paplepel ingegoten. Dicks vader, Jan Woudenberg, was een vroeg lid van de NSB en wist het uiteindelijk tot Tweede Kamerlid te schoppen. Hij kwam voor zijn werk af en toe in Duitsland dat toen in crisis verkeerde. Bij toeval zag hij Hitler spreken en werd geraakt door de extase van de luisterende menigte. Bovendien had Jan Duitse kennissen die hem overtuigden van de plannen van Hitler. Jan was om.

Bij thuiskomst begon hij zich met ongelooflijke ijver in te zetten voor zijn politieke idealen. Het was net alsof hij tot dan toe niet had geleefd, zo zei hij later. Het nationaalsocialisme was zijn levensdoel geworden. Niet alleen Jans leven, maar heel het gezinsleven draaide om politiek.

Bekering

De enige die daaraan wist te ontsnappen was Jans gelijknamige oudste zoon. Die moest weinig van politiek hebben; zijn leven draaide om voetbal. Het Nederlands elftal halen was het enige doel in zijn leven.

Tot de oorlog begon. Jan zat in dienst en moest Nederland beschermen tegen de Duitse invasie. Zijn bekering tot het nationaalsocialisme werd in gang gezet toen hij op een van zijn posten naar de wc moest. Een stapel kranten fungeerde als toiletpapier. Jan pakte de krant waarop het nieuws was afgedrukt van de arrestatie van zijn vader, die als NSB-lid als mogelijk landverrader werd gezien en uit voorzorg was opgepakt. Jan: ‘Ik moest vechten voor mijn vaderland en met mijn eigen vader kon ik mijn reet afvegen.’ Een maand later – Nederland was gecapituleerd – vertrok hij voor een militaire opleiding naar München. Een paar jaar later zou Jan als SS’er sterven aan het Oostfront.

Reichsschule

Dick keek tegen zijn broer op. Alleen had hij niet het sportieve talent van Jan. Dick moest het meer van zijn intellectuele en artistieke kwaliteiten hebben. Hij werd toegelaten op de Reichsschule waar de leerlingen werden klaargestoomd tot de toekomstige nazi-elite.

Later zou Dick zijn tijd op die school omschrijven als het langzaam toegediend krijgen van druppels gif. Hij was overtuigd van de superioriteit van het Germaanse volk en van de inferioriteit van met name de Joden. Later moest hij, zoals Dick dat omschreef, ‘gedeprogrammeerd’ worden.

Het kwaad

De wegen die de drie Woudenbergs aflegden naar het nationaalsocialisme zijn heel verschillend. Bij Jan sr. was het de uitkomst van een geleidelijk proces en een weloverwogen beslissing. Hij was overtuigd en fanatiek. Die weg is tegengesteld aan die van zijn oudste zoon, op het fanatieke na. Dick rolde er als het ware in.

Het is jammer dat Mischa Cohen hier geen nadruk op legt. Ook vandaag hebben we te maken met radicalisering en ook daarbij vragen we ons af hoe mensen kunnen kiezen voor een ideologie die zo overduidelijk het kwaad belichaamt. Het boek had meer kunnen bieden als het ook dieper was ingegaan op de ogenschijnlijke aantrekkingskracht van het kwaad.

Boeken / Non-fictie

Tussen werkelijkheid en waanzin

recensie: Georges Perec - De duistere winkel

De kunst beheersen om je dromen zo op te schrijven dat ze ook interessant zijn voor anderen en vervolgens de moed hebben om dit te publiceren en hiermee je kwetsbaarheid te tonen: Georges Perec kon en deed het.

Frankrijk, 1968. Een tweeëndertigjarige jonge man ligt in de knoop met zijn verleden – zijn ouders zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog gestorven – en hij begint zijn dromen op te schrijven. Het belang dat Perec hecht aan zijn dromen wordt onderstreept door de psychoanalytische behandelingen die hij rond dezelfde periode ondergaat. Het resultaat is de bundeling van 124 dromen in De duistere winkel. Dit boek is oorspronkelijk gepubliceerd in 1973, vijf jaar voordat Perecs meesterwerk Het leven een gebruiksaanwijzing zou verschijnen. Nu heeft het, vertaald door Edu Borger, een plekje gekregen in de prachtige reeks Privé-domein van De Arbeiderspers.

Dromen over de Tweede Wereldoorlog

Perecs dromen staan los van elkaar maar vormen tegelijkertijd een verhaal. Dit komt doordat sommige onderwerpen telkens terugkeren. Zo is de Tweede Wereldoorlog sterk aanwezig: Perec droomt over concentratiekampen, soldaten en het verzet. In juli 1970 noteert hij:

‘Op een goede ochtend’ bevind ik me weer in het kamp. […] Een officier zet ons met behulp van een lange bamboe zweep op een rij. Hij is eerst wel vriendelijk, maar dan begint hij ons plotseling op een verschrikkelijke manier uit te schelden. […] De wereld van het kamp is onaangetast: je kunt er niets aan veranderen.

Perec droomt in november 1971 dat hij zich in bezet Frankrijk bevindt: ‘Het is de tijd van de bezetting. Overal Duitsers. Doorwaakte nacht in een door de ondergrondse bezette boerderij. Verzetstaferelen.’ Daarnaast droomt hij meerdere keren dat de politie hem wil arresteren, over filmopnames van zijn boek Een man die slaapt, maar ook over zijn liefdes, kruiswoordpuzzels, katten en Adolf Hitler. En dit heeft Perec allemaal opgeschreven in zijn prachtige, beeldende schrijfstijl.

In het hoofd van een genie

De stukken variëren in lengte; soms bestaat een droom uit een paar zinnen en soms uit een paar pagina’s. De dromen zijn donker, maar met een vleugje humor. Dit zorgt ervoor dat het verhaal niet te zwaar wordt en je zonder problemen door kunt lezen.

Dit boek biedt een inkijkje in het hoofd van een genie en mag beslist niet ontbreken in de boekenkast van een Perec-liefhebber. Met De duistere winkel heeft de serie Privé-domein er weer een juweeltje bij gekregen.

Boeken / Non-fictie

Digitalisering: een vloek of een zegen?

recensie: Sidney Vollmer - On/Off

De smartphone en digitale media zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijkse leven. Hoewel digitalisering ons veel goeds heeft gebracht komt er toch ook steeds meer argwaan en kritiek. Is al die afleiding wel zo prettig en raakt onze privacy niet in het geding? Deze scepsis was reden voor Sidney Vollmer om onderzoek te doen naar digitalisme. Hij gaat op zoek naar balans in digitale tijden.

Voorafgaand aan het boek heeft Vollmer uitgebreid onderzoek gedaan en een podcastserie over het onderwerp gemaakt. Zijn grondige speurwerk is te zien aan de uitgebreide literatuurlijst en de vele voetnoten. Ook heeft hij zelf geëxperimenteerd met digitale media: van zijn roman Alles ruikt naar chocola verscheen een app. Hier zegt hij over:

Alleszins een succes te noemen en ik ben ook trots op het resultaat. Maar de verdienste is niet vast te houden, niet tastbaar in de kast bij te zetten. Vijf jaar later is dat een onvermoede tegenvaller.

De teleurstelling die hij hier voelt is tekenend voor zijn boek en zijn houding ten opzichte van de digitale revolutie: de verbitterdheid spat van het boek af.

Nostalgie naar de vorige eeuw

Aan de hand van zijn eigen leven beschrijft Vollmer de digitale revolutie vanaf de jaren tachtig tot nu. Hij denkt terug aan het opnemen van de nieuwste hits vanaf de radio, de eerste minidisc-speler die hij kreeg en de oude games die hij speelde, maar ook de eerste sociale media MSN en Hyves passeren de revue. Helaas romantiseert hij hierbij het verleden en heeft hij enkel kritiek op het heden.

In zijn verbitterdheid laat hij geen ruimte voor twijfel en zelfreflectie. Het feit dat hij niet meer zo intens van muziek houdt als vroeger wijt hij aan de algoritmes van Spotify – terwijl de gemiddelde puber vaak intenser naar muziek luistert dan een dertiger. Dezelfde algoritmes van Netflix zorgen er volgens hem voor dat je in een bubbel zit en niet meer buiten je comfortzone durft te kijken. Mensen kijken alleen nog maar de films die hen worden aanbevolen in het menu van Netflix en zien hierin hun wereldbeeld bevestigd. Theoretisch gezien is dit misschien het geval, maar in de praktijk zijn er nog altijd de persoonlijke aanbevelingen van vrienden en de recensies in kranten, tijdschriften en op internet.

Wake the f*ck up

Vollmer beklaagt zich niet alleen maar over de grote mediareuzen (Netflix, Spotify, Facebook, Google) maar komt ook met suggesties. Ideeën voor de overheid en het bedrijfsleven die onze privacy beschermen en het inzichtelijker moeten maken wat er met onze gegevens gebeurt. Vollmer hoopt met zijn boek een revolutie te ontketenen, zo doet zijn lange lijst met aanbevelingen vermoeden. Een revolutie die ook echt nodig lijkt te zijn, getuige dit citaat:

De smartphone is vanwege het gebruiksgemak, de bundeling van functies, de alomtegenwoordigheid en het continue tweerichtingsverkeer […] het ultieme surveillanceapparaat gebleken.

Wie boeken als The Circle van Dave Eggers en 1984 van George Orwell heeft gelezen, weet hoe gevaarlijk deze trend kan zijn.

De reden dat dit boek wellicht niet voor een revolutie zal zorgen is de toon van Vollmers betoog. Hij is overduidelijk boos en gefrustreerd over de gang van zaken. Op een gegeven moment schreeuwt hij de lezer die nog niet mee wil zelfs de kwade woorden ‘wake the f*ck up‘ toe. Maar hierdoor schiet hij zijn doel voorbij. Zijn agressie roept weerstand op in plaats van compassie. Het is als lezer moeilijk om mee te gaan in zijn woede, omdat het Vollmer niet lukt om invoelbaar te maken wat de impact van digitalisme op je eigen leven zal zijn. De beste passages zijn dan ook de momenten waarop hij de materie persoonlijker aanpakt, zoals wanneer hij vertelt over zijn boek/app. Of over zijn eigen twijfel bij Facebook, en dat hij de sociale media eigenlijk niet mist sinds hij ze verwijderd heeft.

Het beste stuk van het boek is het einde. Vollmer beschrijft dat hij voor zichzelf de rust en balans heeft gevonden via meditatie en spiritualiteit. De balans in digitale tijden heeft hij gevonden. De balans in het boek is helaas nog zoek.

Boeken / Fictie

Ongrijpbaar gedachte-experiment

recensie: Menno van der Veen - Rimpelgeweld

De eerste roman van filosoof en schrijver Menno van der Veen leest als een filosofische zoektocht naar de betekenis van vriendschap, jaloezie, geweld en de maakbaarheid van het leven.

Rimpelgeweld is verrassend. Van der Veen is een schrijvend filosoof, wat direct blijkt bij het openslaan van zijn eerste roman. De fragmentarische opzet doet denken aan de Tractatus van Ludwig Wittgenstein. De 43 kleine hoofdstukken – die soms maar uit een zin bestaan – hebben geen titel maar een Romeins cijfer, waardoor ze als stellingen gelezen kunnen worden. Het blijft onduidelijk of dit zo bedoeld is, maar het idee dat deze losse stellingen samen één geheel proberen te ontvouwen spreekt de filosofische lezer aan.

rimpelgeweld vogelsOngrijpbaar

Van der Veen heeft een roman geschreven, maar niet een verhaal dat duidelijk omlijnd is. Wel duidelijk is dat het gaat om een vriendschap die ‘zichzelf omschrijft als een kleine vlucht vogels’, en net zo ongrijpbaar als intrigerend is. De vriendengroep die bestaat uit drie mannen en twee vrouwen – allen excentriekelingen – heeft een eigen manier gevonden om de werkelijkheid te vormen, of in ieder geval van betekenis te voorzien. Ze belijden samen wat ze noemen ‘caleidoscopie’.

Nieuwe patronen

De werkelijkheid bestaat uit kleine stukjes en deeltjes waaraan gedraaid kan worden zodat een nieuw beeld ontstaat, net zoals een caleidoscoop dat doet. ‘We maken nieuwe patronen in beperkte ruimte.’ Zo kan oneindig gedraaid worden aan iemands persoonlijke herinneringen totdat een nieuwe geschiedenis is gevormd. Zo vaag als dit klinkt blijft de bedreven caleidoscopie in het boek ook. Filosofische bespiegelingen op het precieze wat en waarom blijven achterwege, waardoor je een groot deel zelf mag invullen. Voor de lezer die geïnteresseerd is in meer duidelijkheid over de toedracht van het doen en laten van deze uitzonderlijke vriendengroep kan dat frustrerend zijn.

Ondoorgrondelijk

Zo ongrijpbaar als de caleidoscopie blijft het hele verhaal. Precies die fragmentarische vorm waarin je actief op zoek moet naar samenhang – waarvan niet zeker is dát die er is – past wel goed bij het idee dat Van der Veen lijkt te willen neerzetten. In die zin is het een goed gekozen en originele manier van schrijven die verre van standaard genoemd kan worden. Het past bij het gevoel van ongrijpbaarheid en onzekerheid dat je als lezer krijgt. Toch zou het ook kunnen dat juist die vorm het verhaal tekort doet, omdat je er niet echt tussen komt, en slechts een toeschouwer blijft van de korte, bijna fenomenologische beschrijvingen. Gewelddadige handelingen die de vrienden begaan vragen om meer uitleg dan gegeven wordt, waardoor ook de zin daarvan vaag blijft.

Nihilisme

Dat geweld – zoals het doodschoppen van een gewonde hond – wordt door de vrienden afgedaan als tijdelijke rimpelingen op een oppervlak dat snel weer glad zal worden. Het doet er niet toe, niets doet er toe, zo lijkt het. Alles is slechts een rimpeling die weer zal verdwijnen. Deze gedachtegang doet nihilistisch aan en zonder verdere uitwerking mist zo’n scène zijn doel. De lezer blijft na het lezen van de gewelddadige gebeurtenis met een naar gevoel achter.

Gedachte-experiment

Rimpelgeweld leest veeleer als een filosofisch gedachte-experiment dan als een roman, en als zodanig verdient het meer lof. De manier van schrijven van Van der Veen is interessant en onthult een grote drang om de fenomenen te verwoorden zoals de ik-persoon ze ervaart en voelt. De tekst staat soms iets té bol van vergelijkingen en de minieme beschrijvingen van de personages, dingen of situaties zijn haast poëtisch. Dat het geheel niet verder verduidelijkt wordt maakt het boek teleurstellend, want de geschapen verwachtingen blijven onbeantwoord en je bent nog niet veel verder dan toen je het boek voor de eerste keer opensloeg.

kunstgeschiedenis
Boeken / Non-fictie

Kunstgeschiedenis in een notendop

recensie: Susie Hodge - De kleine geschiedenis van de kunst
kunstgeschiedenis

Kunsthistorica Susie Hodge schreef tal van bestsellers over de wereld van de kunst. In haar nieuwste boek, De kleine geschiedenis van de kunst, poogt ze een compacte en heldere introductie tot de kunstgeschiedenis te geven.

De kunstgeschiedenis is in deze bundel opgedeeld in vier hoofdstukken: stromingen, werken, thema’s en technieken. Het is mogelijk om De kleine geschiedenis van de kunst chronologisch te lezen, al is het verleidelijker de onderlinge verwijzingen tussen de onderwerpen te volgen. Lees je bijvoorbeeld over Fontein van Duchamp, dan word je ook verwezen naar de onderwerpen ‘dada’, ‘conceptuele kunst’, ‘handgemaakt’, ‘vorm en gedaante’ en ‘readymades’.

Vijftig werken

Het leeuwendeel van Hodges gids bestaat uit de bespreking van vijftig belangrijke werken uit de kunstgeschiedenis. Dit hoofdstuk is verreweg het interessantst, omdat er hier iets meer de diepte ingegaan wordt dan in de andere hoofdstukken. Van prehistorische tekeningen van stieren tot Damien Hirsts opgezette haai biedt Hodge context bij de werken.

Toch is van echte diepgang geen sprake. Hodge wil zo veel mogelijk kwijt in zo min mogelijk woorden. Bijvoorbeeld over Caravaggio, waarover ze schrijft dat ‘zijn korte, turbulente leven even dramatisch [was] als zijn kunst’. Deze wetenswaardigheid schept een verwachting. Hoe zag zijn leven eruit? Op welke manier was het turbulent en hoe is hij aan zijn einde gekomen? Helaas, het antwoord blijft Hodge ons verschuldigd.

Jammer is ook dat Hodge blijft steken bij Hirst. Natuurlijk is hij nog steeds relevant, maar ze bespreekt een werk dat meer dan 25 jaar oud is. Een toevoeging van recent werk van een Ai Weiwei of Cindy Sherman had het geheel wat vollediger gemaakt.

Kernachtig

De kleine geschiedenis van de kunst wordt gekenmerkt door orde en overzichtelijkheid. Hodge heeft haar best gedaan om de kunst vanaf de prehistorie tot aan nu behapbaar te maken. Beslist geen gemakkelijke opgave, maar Hodge slaagt er in kernachtig te blijven en laat zich niet verleiden tot lange uitweidingen. Veel meer dan twee of hooguit drie alinea’s besteedt Hodge niet aan een onderwerp. Gevolg hiervan is dat de teksten vrij statisch lezen, meer als een encyclopedische opsomming van feiten dan als een levendige geschiedenis.

Het is dan ook maar zeer de vraag of de gehele (westerse) kunstgeschiedenis zich er wel toe leent zo beknopt weergegeven te worden. Doordat alle uitleg zo gecomprimeerd is, zijn de teksten weinig genuanceerd. Hodge stipt kernwoorden aan. Romantiek? Dat was verbeelding en emotie. Hodge schetst een referentiekader voor verder onderzoek. De kleine geschiedenis van de kunst is niets meer of minder dan wat het claimt te zijn: een uiterst compacte weergave van de kunstwereld.

Boeken / Non-fictie

Hermsens heldere verteltrant overtuigt

recensie: Joke J. Hermsen - Heimwee naar de mens

Met haar essaybundels Stil de tijd (2009) en Kairos (2014) tapte Joke J. Hermsen uit wat je de tijdgeest zou kunnen noemen. Eerder had Hermsen al de prettige bundel Heimwee naar de mens gepubliceerd, die nu herdrukt is.

Hermsen (1961), een in Amsterdam, Parijs en Utrecht getrainde filosofe, schreef twee romans voordat ze Heimwee voor de mens publiceerde in 2003. In een van die twee romans, Tweeduister, speelt Virginia Woolf een rol, aan wie ook twee essays in deze bundel gewijd zijn. Daaruit blijkt wel hoe centraal de positie is die Woolf inneemt in Hermsens denken; misschien dat haar categorisering van de Britse modernist als zowel een ‘wat droefgeestige en schuchtere romanschrijfster’ als ook een ‘felle polemiste’ ook wel iets over Hermsen zelf zegt.

Virginia Woolf

In het eerste essay van de twee Woolf-essays in Heimwee naar de mens behandelt Hermsen de dubbelzinnige perceptie van Woolf: kon die laatste, grof gezegd, het genie en de gek in één mens verenigen? En welke eisen stelt Woolf daarmee aan een biograaf of, inderdaad, aan de schrijfster die haar tot een personage maakt? Het zijn vragen die in Woolfs eigen werk opgeworpen worden; en ook elders in deze bundel, waar Hermsen publiek geworden briefwisselingen verkent. Bij dat alles essayeert Hermsen op een aangename manier die aan Woolfs complexiteiten geen afbreuk doet.

Wetende dat Heimwee naar de mens gevolgd zou worden door Stil de tijd, Kairos en, ter ere van de Maand van de Filosofie eerder dit jaar, Melancholie van de onrust, neemt deze eerste bundel steeds meer de vorm aan van een fundament voor Hermsens latere denken. Haar drie favoriete denkers zijn er al: Hannah Arendt, Ernst Bloch en Lou Andreas-Salomé. En Nietzsche op de achtergrond.

Politiek

De latere bundels onderscheiden zich niet zozeer door stijl, of door de filosofen uit wier werk Hermsen put. Eerder is er een ontwikkeling richting het expliciet politieke te ontwaren. Dat wordt het beste uitgedrukt door de ondertitel van Heimwee naar de mens: ‘Essays over kunst, literatuur en filosofie.’ Hoewel Hermsens betoog tegen een al te grote invloed van de technologie op ons leven – toen al! – een zekere politieke lading kent, bevat dit boek geen politieke essays. Haar latere werk zal zich steeds explicieter uitlaten over de toenemende werkdruk, neoliberale controle en het gevaar van een steeds verder ondermijnde democratie.

Maar in deze bundel houdt Hermsen het bij een bepaald soort verlangen naar vroeger, naar aanwezigheid. In het openings- en slotessay zet Hermsen dat frame neer: waar is de mens in tijden van het internet? ‘En ik, ben ik nog in het spel? En zo ja, waar?’ schrijft zij over virtual reality en films zoals The Matrix. Tegenover de grenzeloze mogelijkheden van het internet – alleen haar taalgebruik doet ouderwets aan – plaatst Hermsen in de essays telkens weer de cultuur en de filosofie. Dit contrast is nogal zwart-wit, niet helemaal overtuigend.

Heldere verteltrant

In wezen doet deze framing van de meer dan een dozijn essays in Heimwee naar de mens er niet zo toe. (Latere essayboeken lijden niet aan dit euvel.) Het mooiste blijft, ook na herlezing, Hermsens heldere verteltrant en de organische manier waarop zij ideeën met elkaar verbindt. Voor iedereen die gecharmeerd was van Stil de tijd of Kairos is er nu ook een toetje, dat oorspronkelijk het voorgerecht was.

Boeken / Fictie

Romancier Grunberg op dood spoor?

recensie: Arnon Grunberg - Het tweede bestand

Geen nood als je Het bestand (2014) niet gelezen hebt, want uit Het tweede bestand valt het voorgaande gemakkelijk af te leiden. Ze hadden als één roman uitgegeven kunnen worden. Maar de Bijbel bestaat ook uit een deel oud en een deel nieuw, zal Grunberg gedacht hebben.

Dochter wachtte op de komst van Christus I, de worm, de grote ontregelaar. Die liet verstek gaan, waardoor een radicale schoonmaak ten behoeve van een waarlijk liefdevolle wereld uitbleef. Voor die wereld is Christus II de benodigde virus. Dochter meent van dit virus zwanger te zijn maar in feite is ze dat van een ongewenst kind, een potentiële onderdrukker. Net als haar vader was. Dochters moeder is een representante van de conformistische massa die door Christus II het onderspit moet delven. De baby blijkt niet te redden, maar de woedende dochter volhardt tegen haar gynaecoloog: ‘Het virus leeft.’

Geen verbale Umwelt

Het tweede bestand heeft geen romaneske uitwerking. Mogelijk wilde Grunberg zich niet voor een zoveelste (conformistische?) roman oppeppen. In de novelle ontbreekt het aan een verbale Umwelt van personages die gaan leven en aan gebeurtenissen die zin en betekenis krijgen. Wat resteert zijn dorre fragmenten die volkomen koud laten. Hooguit kan de novelle als een soort parabel bedoeld zijn, naar keuze op te vatten als een waarschuwing of als een pleidooi. Het wordt niet duidelijk wat de schrijver met het denken en handelen van zijn hoofdpersonage wil overbrengen.

Dochter heet eigenlijk Lilian, maar wil zo niet genoemd worden. Ze wordt ‘de vrouw die vroeger Lilian heette’, ‘de nog net niet gearresteerde vrouw’ en ‘de staatsvijandin’ genoemd. Moeder wordt ‘de representant van de oude orde’ en ‘de treurige broedmachine’ genoemd. Probate middelen om beide personages niet tot leven te laten komen.

Wanen

Halverwege Het tweede bestand wordt er enig inzicht gegeven in de denkbeelden van dochter, zoals haar woede over onrecht. Ze verafschuwt de liefdeloze en hoopt op een liefdevolle wereld. Haar monomanie kent verder geen innerlijk leven. Ze blijft zielloos. Zo doorgedraaid als ze is kan het innerlijk door elkaar geschud of afgevlakt zijn. Maar ook daaraan moet toch zoveel uitdrukking gegeven worden dat de lezer zich een en ander kan inbeelden en aantrekken.

Is Grunberg niet altijd een enigszins harteloze schrijver geweest die geen levensecht psychologisch portret heeft kunnen of willen componeren? Nu ontwerpt hij een virus dat geeft wat de mensen niet konden geven: liefde. Verkeert de vigerende liefde volledig in onmacht? Warmte zou te verwachten zijn van niet-menselijke strelingen dankzij ‘kunstmatige intelligentie, waaraan volgens de dochter niets kunstmatigs is. Hoe kunstmatig is de mens zelf niet?’ Een passage met innerlijke tegenspraak. Als de mens, kennelijk niet in zijn voordeel, zelf kunstmatig is, waarom wordt dan van de gewaardeerde kunstmatige intelligentie gezegd dat daaraan niets kunstmatigs is? Of moet hieruit blijken hoe in de war de dochter wel niet is?

Dochter vindt niet dat de aanstaande quantumcomputer hardvochtig is, omdat hij geen behoeftes heeft. ‘Het zijn de mensen die hardvochtig zijn, met hun emoties die ze niet kunnen bedwingen, hun gevoelens die best vergeleken mogen worden met oprispingen, harde stinkende boeren’. Kent de oude liefde alleen maar emoties die dáármee geassocieerd kunnen worden? Van de nieuwe strelingen zou verwacht worden dat ‘die wakker maken, de alertheid verhogen, de waarheid aan het licht brengen.’ De vraag is weer in hoeverre dit soort frases overeenstemt met het mensbeeld van de schrijver. Of lezen we hier alleen maar gratuit verzinsel?

Vlees en bloed

De met geen andere schrijver vergelijkbare Grunberg heeft met zijn grillige intelligentie en bizarre verbeelding een aantal bijzondere romans geschreven. Het handjevol toneelstukken dat hij ook schreef, had als voordeel dat acteurs zijn tekst het vlees en bloed brachten dat Het tweede bestand ontbeert. Misschien kan Grunberg zich meer op toneel toeleggen.