Verdomme Chuck
‘Ben je daar Satan? Ik ben ’t, Madison.’ Palahniuks nieuwste roman begint als een brief aan de Duivel: de dertienjarige Madison doet verslag van haar ontdekkingstocht door de Hel.
De meeste lezers zullen Palahniuk kennen van zijn debuut Fight Club (1996). Of als ze eerlijker zijn: van de gelijknamige verfilming uit 1999 met een hoofdrol van Brad Pitt. Zijn andere wapenfeit is het korte verhaal ‘Guts’, dat eindigt met een masturbatiescene onder water die een gevaar bleek voor de volksgezondheid. Op voorleesavonden vielen tientallen toehoorders flauw terwijl Palahniuk de dramatische gebeurtenissen vertelde – en niet omdat ze verliefd waren op zijn subtiele proza.
Onveilige seks
Nou is subtiel sowieso niet een woord dat we met Palahniuk moeten associëren. Ook in Verdoemd doet hij weer zijn best om de liefhebbers van bellettrie en goede smaak op de tenen te trappen. Verteller is de dertienjarige Madison, die op tamelijk tragische wijze om het leven is gekomen. Zelf wijt ze haar dood aan een marihuanaoverdosis, maar in werkelijkheid, zo blijkt later, is ze per abuis gewurgd met een condoomslinger die ze van haar ouders kreeg; die heeft dus weinig bijgedragen aan ‘veilige seks’.
Enfin, Madison is nu dus onder de doden, of beter gezegd: in de Hel. Al gauw krijgt ze gezelschap van een stel irritante Amerikaanse tieners die haar meevoeren op een ontdekkingstocht door de krochten van de onderwereld – en uiteindelijk naar Satans hoofdkwartier. Als in een high school-komedie worden de rollen onderling verdeeld: van betweter Leonard tot punker Archer en sportheld Patterson. Onderweg ontmoet het gezelschap demonen en ander hels gespuis, die met veel bravoure beschreven worden, maar gezien Palahniuks ironische stijl niet bepaald angstwekkend zijn.
‘Humor’
Verdoemd is dan ook niet bedoeld als thriller. Palahniuk heeft zijn best gedaan om een satirische komedie over de hel van de puberteit te schrijven. Helaas is Madison een nogal ongeloofwaardige en vervelende hoofdpersoon, en weten haar lotgevallen niet bijzonder te boeien. Daarbij zijn de beschrijvingen van de Hel één groot cliché. Maar het pijnlijkst is Palahniuks poging tot humor. Zo hebben de verschillende locaties in de Hel namen als ‘Grote Oceaan van Verspild Zaad’ en ‘Strontmeer’, en excuseert Madison zich tegenover Satan telkens wanneer ze het G-woord (‘God’) gebruikt.
Het helpt ook niet dat Palahniuk in de veronderstelling lijkt dat zelfs de meeste ongeïnspireerde grap na een x aantal herhalingen vanzelf hilarisch wordt. In komische televisieseries van een vergelijkbaar niveau kan een lachband nog veel goedmaken. Maar zonder deze kunstgreep zijn de running gags in Verdoemd niet meer dan bladvulling – hoogstens interessant voor de lezer die het literaire equivalent van een pijnlijke stilte wil ervaren.
Eén voorbeeld is dat Madison telkens wanneer ze een moeilijk woord gebruikt – bijvoorbeeld ‘obstinaat’ – de lezer verontwaardigd uitlegt dat ze dan misschien dertien jaar oud is, maar wel over enig vocabulaire beschikt: “Ja, ik weet heus wel wat ‘obstinaat’ betekent. Ik ben dertien en ontgoocheld en een tikje eenzaam, maar ik ben niet simpel.” Behalve dat dit gauw gaat vervelen, lijkt het ook een wel erg gekunstelde manier om zo een bredere woordenschat te gebruiken dan we zouden verwachten bij zo’n jeugdige verteller.
Plichtmatig
Nee, wie over de psychologische of religieuze hel wil lezen, kan beter een Dante Alighieri of Hubert Selby ter hand nemen. En de liefhebber van parodieën op arrogante Amerikaanse tieners kan kiezen uit legio high school-pastiches, stuk voor stuk vermakelijker dan Palahniuks plichtmatige toevoeging aan het genre. Het is alsof hij de recensenten die Snuff (2008) en Pygmy (2009) neersabelden, nu eens voor wilde zijn: zijn laatste gedrocht is dermate ongeïnspireerd dat er voor de kritische lezer weinig eer te behalen is – een abortus was beter geweest.