Samen zoeken naar de Groenlandse haai
Soms is al bij de eerste zin duidelijk dat het boek een onvergetelijke leeservaring wordt. Dat lijkt ook het geval te zijn bij Haaienkoorts van de Noor Morten A. Strøksnes.
Altijd al kreeg kunstenaar Hugo Aasjord een speciale blik in zijn ogen en een andere klank in zijn stem als hij het over de Groenlandse haai had. Het dier dat ‘misschien wel vijfhonderd jaar’ oud kan worden. De grootste vleesetende haai ter wereld. En tevens een beest dat op de bodem van de diepe Noorse fjorden zwemt. Schrijver en journalist Strøksnes aarzelt dan ook geen moment wanneer zijn vriend Aasjord voorstelt om op zoek te gaan naar een exemplaar van deze haaiensoort. In Haaienkoorts doet Strøksnes verslag van dit avontuur.
Wachten op het juiste weer
Een Groenlandse haai vinden, of zelfs vangen, zoals de officiële doelstelling van de twee mannen luidt, doe je niet zomaar. Niet alleen moet er aan een geschikte boot en het juiste aas worden gedacht; het begint allemaal met de juiste weersomstandigheden. Die blijken in Steigen, een gemeente in de provincie Nordland en de woonplaats van kunstenaar Aasjord, niet zo vaak voor te komen. Wanneer Aasjord vermoedt dat het binnenkort haaienvangweer wordt, neemt hij contact op met Strøksnes. Dat moment vormt de opening van Haaienkoorts:
Het zou drie en een half miljard jaar duren vanaf het moment dat het eerste primitieve leven zich in de zee ontwikkelde tot het ogenblik dat Hugo Aasjord me een zaterdagavond laat belde terwijl ik een geanimeerd etentje bijwoonde in het centrum van Oslo.
Strøksnes pakt vervolgens vanaf de Noorse hoofdstad het vliegtuig naar Bodø. Vanaf daar volgen twee uur met de snelboot naar Bogøy, alwaar Aasjord hem met de auto opwacht om naar zijn huis op Engeløya, ‘engeleiland’, te rijden. Dan treft het tweetal de voorbereidingen om de zee op te gaan. Strøksnes zorgt voor aas; hij gaat op pad om het kadaver van een Schotse hooglander op te halen. De resten van het dier worden door de twee mannen op een gunstige plek in de zee geworpen. Ze geven de Groenlandse haai, volgens oud plaatselijk gebruik, een dag om op het aas af te komen. Daarna gaan Aasjord en Strøksnes weer het water op. Nu is het alleen nog maar wachten tot het roofdier zich toont.
Vuurtorenwachters in de negentiende eeuw
Eigenlijk doet de bovenstaande beschrijving van de eerste pakweg zestig bladzijden geen recht aan Haaienkoorts. Het boek is namelijk veel meer dan een weergave van de zoektocht naar de Groenlandse haai. Allereerst is het een inkijkje in de verhouding tussen twee vrienden. Aan de ene kant is daar Aasjord, de man midden in de natuur die vol liefde over boten praat, elke middag om vijf uur naar Derrick kijkt en altijd wel een fraai verhaal paraat heeft. Strøksnes op zijn beurt komt uit het allernoordelijkste puntje van Noorwegen, dicht bij de Russische grens, maar woont nu in de hoofdstad. Hij lijkt in het boek meer de rol van observator en luisteraar in te nemen. Van samen zwijgen op zee tot hoogoplopende irritaties wanneer de radio te hard of zacht staat: Strøksnes weet het contact tussen hemzelf en zijn vriend sober maar sprekend te beschrijven.
Behalve een boek over een zoektocht en over vriendschap is Haaienkoorts haast een encyclopedie, vol met allerlei weetjes die rechtstreeks of zijdelings aan het zeeleven te relateren zijn. Elke observatie die Strøksnes tijdens de haaienjacht doet, kan aanleiding geven tot een uitstapje naar een gerelateerd thema. Dan gaat het bijvoorbeeld over de eigenaardigheden van de potvis, over negentiende-eeuwse vuurtorenwachters, of over het leven in het dunbevolkte noorden van Noorwegen.
Uitstapjes en uitweidingen
Al deze uitstapjes bieden meerwaarde, omdat de feitjes in Haaienkoorts reuze interessant zijn. Wie denkt niet geïnteresseerd te zijn in de zee en haar bewoners, komt beslist bedrogen uit. Strøksnes heeft een treffende schrijfstijl en neemt de tijd om een onderwerp aan te pakken en uit te diepen. Dat is echter tegelijkertijd ook het minpunt aan het werk. In het begin zuigt de lezer elk gegeven en iedere uitweiding in zich op. Maar wanneer een enkele zin over de zoektocht voortdurend aanleiding geeft voor een uitvoerige uiteenzetting over iets geheel anders, begint dat na een tijdje te irriteren. De verhouding is soms zoek.
Nadat er bijna driehonderd bladzijden lang is meegeleefd met de speurtocht, eindigt het boek abrupt. De lezer is nog volop bevangen door de haaienkoorts als hij opeens op de laatste pagina aangekomen blijkt te zijn. Dat is jammer. Bij de beeldende en beschrijvende stijl van Haaienkoorts had een wat langer en beschouwender einde goed gepast. Strøksnes kan de hoge verwachtingen gedeeltelijk, maar niet geheel waarmaken. Een goede beginzin mag dan mooi meegenomen zijn, een sterk slot is een must.