Theater / Voorstelling

TROUW OF ONTROUW – That’s the question

recensie: Troilus en Cressida (Noord Nederlands Toneel)

Als één van de eerste voorstellingen van het nieuwe seizoen speelt het Noord Nederlands Toneel Troilus en Cressida van William Shakespeare. Een eigenaardig stuk dat moeilijk te plaatsen valt: is het een komische tragedie of een historische komedie? Het is misschien om die reden dat het niet vaak opgevoerd wordt – het is een beetje ‘vleesch noch visch’. Shakespeare kon klaarblijkelijk niet kiezen en deze regisseur ook niet.

Vleesch…

~

De Trojaanse oorlog is al zeven jaar aan de gang en verveling en desinteresse nemen de overhand. De strijdlust word alleen nog maar aangewakkerd door eer en trots. De tragedie krijgt een nieuwe wending als de Trojaan Troilus, verliefd wordt op Cressida, dochter van Calchas die naar de Grieken is overgelopen. De Grieken en Trojanen komen een gevangenenruil overeen en Cressida vertrekt om die reden naar het Griekse kamp. Regisseur Floris van Delft debuteert met dit stuk in de grote zaal. Naast de regie verzorgde hij ook de enscenering van het stuk, hetgeen heeft geleid tot een nogal onstuimige creatie: de waterballonnen vliegen je letterlijk om de oren, de muziek staat keihard en de acteurs stuiven het toneel over. Alle ingrediënten om een indrukwekkende voorstelling neer te zetten; dat is nu precies wat er niet gebeurt.
Alles blijft aan de oppervlakte. De kracht van het stuk – hoe blijf je trouw aan je geliefde, aan je vader, aan je familie, aan je vaderland en wanneer ben je bereid dat allemaal op te geven? – komt helaas door het wilde toneelspel en de enscenering amper naar voren. In plaats daarvan is ruim baan gegeven aan een soort wilde apenkooi. Leuk om naar te kijken en ongetwijfeld een hele uitdaging om te spelen, maar inspirerend is het allemaal niet.

Noch visch

~

Het onstuimige karakter van dit stuk komt voor een groot deel voort uit het plezier van de acteurs. Ze hebben echter niet zo veel energie gestoken in de tragische liefdesgeschiedenis van Troilus en Cressida. De hoofdrolspelers Yorick Zwart en Sophie van Winden weten nergens te overtuigen; de tragische afloop van hun liefde wordt nergens invoelbaar gemaakt en blijft hangen in het onbezield uitdragen van clichés. Gelukkig staat daar een aantal acteurs tegenover die iets van hun rol gemaakt heeft. Jef Hoogmartens speelt Thersites, de loopjongen van Ajax, met veel humor en weet de karaktereigenschappen van zijn personage zo uit te vergroten, dat je hoopte dat Shakespeare hier een eenakter aan had gewijd. Koen Wouterse weet een komische Nestor, eveneens een Griekse veldheer, te portretteren. De rol van Achilles, ook een belangrijke Griekse legeraanvoerder, wordt treffend vertolkt door Ludo Hoogmartens die van hem een hoopje uitgezakte ellende weet te maken, maar waarbij je de lach ook niet kan onderdrukken.

Deze acteurs zorgen ervoor dat je toch nog een aardige avond beleeft, maar dat is dan ook alles. De onduidelijke status van het stuk heeft doorgewerkt in de uiteindelijke uitvoering ervan. Niets beklijft – het is als die waterballon: als hij gevuld is met water gaat er een spanning vanuit, maar eenmaal kapot blijft er niets meer hangen.

Troilus en Cressida wordt niet meer opgevoerd. Meer informatie over nieuwe producties van NNT vind je op hun site.

Theater / Voorstelling

Hilarische klucht, mager plot

recensie: Dubbel op! (V & V Entertainment)

Een serieuze beschouwing geven van een klucht is natuurlijk een hachelijke onderneming. Je moet vooral niet op zoek gaan naar iets als een karakterontwikkeling, want de karakters in een klucht zijn meestal zo plat als een dubbeltje, en meestal nog platter, wat niet zo verwonderlijk is, want anders was het ook geen klucht. Verwacht ook geen humor die een beroep doet op je intelligentie, want dieper dan een acteur die zijn neus steekt in de tot angstaanjagende proporties opgepompte borsten van zijn medespeelster, die olijk uit haar ogen kijkt (‘Oh oh, wat overkomt mij nu weer’) gaat het niet.

Borsten van een omvang waar pornoster Lolo Ferrari nog een minderwaardigheidscomplex van zou krijgen. Het is slechts een van de clichés waar vrolijk mee wordt gespeeld in de nieuwste klucht Dubbel op! van en met Jon van Eerd. Anders gezegd: een voorstelling van Dubbel op! is gewoon een avondje zorgeloos en onbekommerd lachen. De komieken kwamen in schouwburg De Meerse in Hoofddorp in ieder geval in een gespreid bedje terecht; de zaal hoefde niet eens meer veroverd te worden, maar had zich bij voorbaat al overgegeven. Het publiek wilde gewoon vermaakt worden, en verder geen moeilijk gedoe.

Desastreus

~


Het plot van Dubbel op! is snel uit de doeken gedaan: een louche plastisch chirurg steelt in een Zwitserse kliniek een wondermiddeltje, dat echter nog niet voldoende is getest. Hij probeert het in zijn Nederlandse kliniek alvast uit op een patiënte, wat desastreuze gevolgen heeft: de patiënte overlijdt. Paniek alom en dus wordt besloten om de schuld af te wentelen op Harry, de oliedomme tweelingbroer van de chirurg. Zoals bij een klucht gebruikelijk, neemt Jon van Eerd (blonde krullen, gekke bekken) zowel de rol van chirurg als diens tweelingbroer voor zijn rekening. Dat betekent dus dat hij razendsnel van de ene in de andere rol moet schieten, want Hector heeft het toneel nog niet verlaten of Harry komt al weer op. Er zit zelfs een moment in de voorstelling dat ze alletwee op het toneel staan, althans, door een goocheltruc word je even in die waan gelaten.

Natuurlijk doet Van Eerd het niet in zijn eentje. Hij wordt bijgestaan door Lucie de Lange, die zich helemaal uit kan leven in de rol van een hysterische directrice, Dennie Klein, die een supernichterige assistent speelt, compleet met bespottelijke oranje bril, Han Oldigs, die de rol van politieagent voor zijn rekening neemt, Marjolein Algera die als patiënte in de kliniek is opgenomen en Esther Roord, die als journaliste het bedrog aan de kaak mag te stellen.

Schmieren

~


Het verhaaltje is niet meer dan een vehikel om eens lekker alles uit de kast te kunnen halen. Er wordt geschmierd bij het leven, er wordt gepingpongd met woordjes, vrolijk door allerlei deuren gerend, vermakelijk gezeuld met ‘dooie’ patiënten, een heel scala aan ondeugende dubbelzinnigheden gedebiteerd; kortom, de hele truckendoos gaat open. Hoewel het publiek zich kostelijk amuseert (Na afloop: ‘Leuk hè? Zeker weten!’) zou het te ver gaan om het plot sterk te noemen. Daarvoor is het gewoon, alle welwillendheid ten spijt, te magertjes en is het slot ronduit flauw, alsof er nog snel even een einde moest worden verzonnen. Van Eerd is een uitstekend acteur en zijn streven om nieuwe kluchten te schrijven is lovenswaardig, want er is duidelijk behoefte aan. Maar Van Eerd kan vast beter. In ieder geval haalt hij met deze productie niet het niveau van de geestige klucht De Tante van Charlie, waarin hij ronduit excelleerde.

Dikke pluim

Aan het spel ligt het overigens niet, want de hele cast speelt aanstekelijk. Ook het decor van Marjolein Ettema verdient een dikke pluim. Vooral de smakelijke kleurtjes van de rode vitrines, paarse krukjes en groene ampullen spatten van het blokkendecor af, om nog maar te zwijgen van de witte bank in de vorm van twee vrouwenborsten, waar supernicht Dennis gedachteloos aan mag frunniken, tot grote hilariteit van het publiek. Minstens zo aardig is het gebruik van beelden uit televisieprogramma’s als Editie NL en RTL Boulevard, waarvoor hoog in het decor twee tv-schermen zijn opgehangen. Met behulp van nieuwsflashes worden de verwikkelingen in de schoonheidskliniek besproken, waarbij gebruik wordt gemaakt van de echte presentatoren, zoals Albert Verlinde, Daphne Bunskoek en Catherine Keyl. Zelfs plastisch chirurg Robert Schumacher komt even langs. Maar ja, het helpt dat Albert Verlinde de producent van deze klucht is.

Dubbel op! is nog tot en met 10 maart 2007 te zien. Klik hier voor meer informatie.

Film / Films

Piekerende pubers

recensie: Tigers on Tour: Glue

Hoe weet ik of een meisje me leuk vindt? Hoe kan ik ervoor zorgen dat ze me opmerkt? Als mijn ouders een maand voordat ik verwekt werd de liefde hadden bedreven, was ik het dan geweest die geboren werd? Of een andere jongen? Dit zijn slechts een aantal losse gedachten die door het hoofd van de vijftienjarige Lucas spoken terwijl hij tijd verdrijft in een klein dorpje in het Argentijnse Patagonië.

~

Er valt genoeg te piekeren voor de altijd slaperig ogende Lucas; over zijn ruziënde ouders of zijn eigen opspelende hormonen bijvoorbeeld. Hij en z’n beste vriend Nacho zijn behoorlijk geobsedeerd door alles wat met seks te maken heeft, maar zodra er daadwerkelijk een leuk meisje in de buurt komt laten hun versiertechnieken het afweten. Hun ongemakkelijke gestamel tegen vrouwelijke leeftijdsgenootjes is grotendeels geïmproviseerd en komt daardoor erg authentiek over. Met de mooie, warme shots van de stoffige, winderige omgeving wordt een dromerig maar lamlendig sfeertje gecreëerd.

Beginnend regisseur en scenarioschrijver Alexis Dos Santos koos voor een realistische setting en zit de personages dicht op de huid, waardoor de film een heel intiem karakter heeft. Er is veel met een handcamera gefilmd, waardoor de beelden soms desoriënterend werken. Alsof je als kijker beneveld bent door lijmdampen, om maar wat te noemen. Het afwisselen van Super8-film met digitaal materiaal en de duidelijke montage dragen eveneens bij aan deze ervaring. Delen worden soms nét lang genoeg getoond om een gevoel op te wekken, waarna het beeld alweer verspringt of overloopt in een nieuwe situatie, met een nieuw gevoel. Zo ga je al snel mee in de stemmingswisselingen van de tieners. De personages worstelen letterlijk en figuurlijk met zichzelf en elkaar, en willen soms niets liever dan hun leven ontvluchten. Toch is er ook troost te vinden; bij familie of vrienden, maar vooral in de muziek, die in deze film een belangrijke rol speelt.

Humor en hoop

Veel recente Argentijnse films (bijvoorbeeld La ciénaga en El abrazo partido) bevatten een zekere troosteloosheid, en dat geldt ook voor Glue. In deze broeierige film is er echter meer ruimte voor humor en hoop – er schemert zelfs tederheid door. Het is duidelijk merkbaar dat de film met liefde gemaakt is. Het verhaal is dan ook gebaseerd op de jeugdervaringen van Dos Santos zelf.

~

Glue is weer een mooie aanvulling op de Nuevo Cine Argentino, die het internationale filmpubliek al een aantal jaren weet te verrassen met jonge, veelbelovende regisseurs die ondanks de kleine budgetten indrukwekkende en originele films afleveren. Het Hubert Bals Fonds helpt regelmatig bij de financiering van de vaak kleinschalige projecten, en speelt zo een belangrijke rol bij de bloei van de Argentijnse cinema. Hopelijk kan deze verder groeien en op eigen benen leren staan, want er is aan jong talent geen gebrek.

Deze film vormt samen met Un matin bonne heure en La perrera de Tigers on Tour, een selectie van het afgelopen IFFR die tot en met februari volgend jaar op tournee is door de Nederlandse filmhuizen. Klik hier voor meer informatie en voor het bestellen van kaartjes.

Muziek / Album

Geen franje, geen kwaliteit

recensie: Isobel Campbell - Milkwhite Sheets

Isobel Campbell heeft niet stilgezeten sinds ze in 2002 bij Belle and Sebastian vertrok. Ze produceerde een geslaagde, maar nauwelijks verkopende soloplaat, een collectie antieke jazzcovers met Bill Wells, een razend populair album met Mark Lanegan, en onlangs nog een obscuur mini-album met maar liefst negen nummers.

~

Al deze albums en ook haar eerste creaties uit de periode met Belle and Sebastian, de twee platen onder de noemer The Gentle Waves, zijn variaties op een fraaie formule. Het zijn poezie-albumteksten die ze met een karakteristiek ijle fluisterstem ten gehore brengt met een achtergrond van eenvoudige, speelse melodieën. Slaapliedjes, naïeve liefdesliedjes, vederlichte poëziepop.

A capella

Haar eerste solo-album Amorino voegde als versiering nog wat meer gewaagde jazz-elementen toe dan het tweede Gentle Waves-album en haar grote doorbraak Ballad of the Broken Seas had als tegenwicht de diepe stem van Mark Lanegan. De liedjes bleven altijd niemendalletjes, maar wel schitterende, uitgesproken niemendalletjes. Op haar nieuwste album koos Campbell ervoor het songmateriaal van alle franje te ontdoen. Zo wordt ze op veel nummers alleen begeleid door een akoestische gitaar en wat voorzichtige percussie, één song doet ze zelfs a capella. Deze kale aankleding lijkt een goede zet om haar eenvoudige composities voor zich te laten spreken, maar op Milkwhite Sheets gaan verrassend genoeg vrijwel alle nummers het ene oor in en het andere weer uit. Afzonderlijk houden ze geen stand en als geheel maken ze een bijzonder slappe indruk.

Graatmager

~

Maar het is niet alleen het gebrek aan franje dat dit album zo zwak maakt, de composities zijn eenvoudigweg graatmager. Meer dan de helft van de songs bestaat uit stokoude folk-klassiekers, die net zo weinig indruk maken als Campbells eigen liedjes. Alleen Cachel Wood, op de helft van het album, mag zich meten met haar betere werk, het is het enige nummer dat een fraaie, memorabele zanglijn uitbuit. Voor de rest zijn de melodieën te vaak half uitgewerkte ideeën, dromerige aanzetten tot een echt liedje. En dat maakt van Milkwhite Sheets Campbells saaiste plaat sinds haar debuut met The Gentle Waves, The Green Fields of Foreverland.

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Joost Zwagerman

De ideografie van een suburbiaan

.

~

“Je kon er op wachten dat de hele literaire goegemeente over me heen zou vallen”, zegt Joost Zwagerman nu. In februari dit jaar sprak hij de Kellendonklezing uit. Titel: Tegen de literaire quarantaine. De rede betekende een aanval op het navelstaren van de Nederlandse literatuur. Want wat was de laatste jaren daarin terug te vinden van bij voorbeeld de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh? Niks. Neem dan twee recente Engelstalige romans: Shalimar the Clown en Extremely Loud and Incredibly Close, waarin respectievelijk Salman Rushdie en Jonathan Safran Foer de wereld van na 9/11 verliteratuurden. De lezing staat zij aan zij met tal van essays in Zwagermans nieuwe bundel Transito.

Typisch Nederlands, die volkomen uitsluiting van al het straatrumoer, oordeelt Zwagerman. Vlak over de Belgische grens is deze laakbare eigenschap al niet meer te bespeuren. Zie Zwerm (2005), de post-9/11 roman van de Vlaming Peter Verhelst. “Maar kijk ook naar de boeken van Yves Petry, Tom Lanoye en Dimitri Verhulst. Verhulst omschrijft zichzelf zonder ironie als een geëngageerd schrijver. Wie dat in Nederland over zichzelf beweert, roept direct hoon over zich af.”

“In de Nederlandse speelfilm, het theater en ook in de beeldende kunst speelt die kwestie helemaal niet. Neem de film Nachtrit van Dana Nechustan. Een spannend verhaal, geweldig geacteerd, maar onderhuids een behoorlijk geëngageerde film. Niemand spreekt haar daar beschuldigend op aan – natuurlijk niet zelfs. Dat is dus in de literatuur onmogelijk. Als je zo’n boek à la Nachtrit zou maken, zou je door de literaire fatsoenspolitie worden uitgejouwd en weggezet als veredelde journalist. Dat is toch krankzinnig? In vergelijking met de Nederlandse film en het theater is de Nederlandse romanliteratuur belegen en benauwend.”

Zó beschrijft Zwagerman de stemming in Nederland Schrijverland: “Een roman mag niet rieken naar journalistiek, want de journalistiek is inferieur aan de literatuur.” De oorzaak hiervan, aldus zijn diagnose, ligt voor een deel in een traditioneel gebrek aan Nederlands New Journalism. En even later zegt hij: “Het New Journalism heeft mij als schrijver gevormd.”

Dé belichaming van dit literair-journalistieke genre is Truman Capote, die op een dag op pagina negenendertig van The New York Times las over de moord op een gezin in Kansas. Capote bezocht de plek des onheils en de twee daders in de gevangenis en schreef de moderne klassieker In Cold Blood. Samen met uiteenlopende schrijvers als Joan Didion, Hunter S. Thompson, Norman Mailer en Tom Wolfe definieerde Capote het genre.

Drieluik

Pornotheek Arcadië (2000), Het vijfde seizoen (2003) en Transito – zijn laatste drie essaybundels vormen de “ideografie” van de schrijver Zwagerman. Meer nog dan door één van zijn zes romans leer je hem aan de hand van zijn essays kennen, zegt hij. “Dit drieluik is de autobiografie van mijn fascinaties, obsessies en ideeën.” Usual suspects in zijn essays zijn naast de eerdergenoemde pioniers van het New Journalism ook namen als auteur John Updike met diens portrettering van de Amerikaanse kleinburger, Philip Roth en zijn grootse literaire verbeelding van het straatrumoer, Bratpackers Jay McInerney en Brett Easton Ellis, de geëxalteerde dichters Allen Ginsberg en Walt Whitman alsmede beeldend kunstenaars zoals de abstract-expressionist Mark Rothko, pop-art koning Andy Warhol en fotografe Nan Goldin. Conclusie: voor Zwagermans fascinaties en ideeën moet je al gauw de oceaan over.

“Ik merk een bepaalde vitaliteit, daadkracht en penvoering op bij veel Amerikaanse schrijvers, waarbij in vergelijking de Nederlandse literatuur een tikje verbleekt”, legt hij uit. “Een tikje, zeg ik met nadruk. Mijn poëtica en smaakpalet zijn spelenderwijs door de Amerikaanse literatuur ingevuld. In Europa heb je geciseleerd proza, fijnslijperij. Wij zijn fijnschilders in de literatuur. Een literaire pedant van Cobra hebben we niet. In Amerika mag de verf van het doek spatten.” Amerikaanse kunstenaars worden niet gehinderd door enige valse bescheidenheid. “Met ernst, volharding en ook zelfdestructie proberen ze de loop van de beeldende kunst te veranderen. Mark Rothko wilde het definitieve antwoord op Picasso geven. Hem stond een duizendjarig rijk van de abstractie voor ogen.”

In 1988 was Zwagerman lid van de hardhandig onder de noemer van Maximalen geschaarde dichtersgroep. Al vanaf die tijd is hij de auteur van het straatrumoer, van het wegwerpgebaar naar een met narcisme te verwarren zelfobsessie die auteurs nog weleens wil aankleven. Hij houdt niet van schrijvers die zichzelf “uitsmeren” over hun werk. “Ik ben nu eenmaal geen Connie Palmen of Adriaan van Dis.” Hij wil het niet over zichzelf hebben, maar alleen over wat hij te vertellen heeft. “Bij Susan Sontag las ik eens de programmatische uitspraak: ‘The others are far more interesting to write about.’ Dat zeg ik haar graag na.” Hij lijdt naar eigen zeggen niet aan het “Gouden Kooi-syndroom”. De deelnemers aan dat reality-programma begeven zich “tussen schotten van zelfpresentatie”. Hij mag dan zelf vaste gast zijn of zijn geweest in programma’s als Barend & Van Dorp en De wereld draait door, maar daar verschijnt hij slechts als “evangelist” die zijn enthousiasme voor andermans werk wil overdragen.

Want Zwagerman is een bewonderaar. Hij schrijft over de veelzijdigheid van beeldend kunstenaar Gerard Richter, of over de verdwijningskunst van fotografe Rineke Dijkstra. “Twee chromosomen anders en ik was beeldend kunstenaar geweest. Dat medium is totaal anders dan taal. Kunst drukt zichzelf uit, dat fascineert mij. Ik ben misschien jaloers op de directe uitdrukkingsmogelijkheid.” Evenzo de muziek. Hij speelde ooit klassiek gitaar. “Maar heb ik genoeg talent om muzikant te worden? Nou nee.”

Zwagerman gaat in zijn essaybundel zo ver dat hij keer op keer in de bres springt voor de door hem behandelde kunstenaars. De vooroordelen die getackeld moeten worden zijn legio. Nee, fotografe Diane Arbus exploiteerde haar modellen niet. Nee, John Updike is geen schrijver van louter huiskamerrealisme. Nee, Philip Roth is niet anti-semitisch. Nee, het ontbreekt dichter Pieter Boskma niet aan zelfspot en ironie. “Ik vind dat plaatsvervangend storend voor de kunstenaar. Juist omdat ik zelf zo vaak verkeerd word begrepen.”

Suburbia

Transito spitst zich gaandeweg toe op de verbeelding van de buitenwijk, de slaapstad, het suburbia. Zwagerman noemt zichzelf, geboren Alkmaarder, “een kind van de buitenwijk”. Maar dat is niet de enige reden voor zijn preoccupatie. “Vijftig tot zestig procent van de Nederlanders woont in slaapsteden”, zegt de New Journalist in hem. “En het gaat naar de zeventig procent. Dat moet iets met ons land doen. In Amerika doordringt de buitenwijk de literatuur, zoals bij Jonathan Franzen en Dave Eggers. Hier is het in de literatuur een onbestaande plek.” Romans spelen zich doorgaans af tegen de achtergrond van de grote stad of juist de ongerepte natuur. Dat geeft blijk van weinig realiteitszin, zoals de Amerikanen als geen ander begrijpen. Alleen iemand als columnist Martin Bril deelt dat inzicht, stelt hij. Zelf ruimde hij in zijn romans De buitenvrouw en Zes sterren plaats in voor de buitenwijk.

“Hoog op mijn lijst van memorabele filmpersonages staat Ricky uit American Beauty (2000)”, valt te lezen in Transito. Het speelfilmdebuut van Sam Mendes verbeeldt de puinhoop die zich schuil houdt achter het aangeharkte uiterlijk van de slaapstad. Alle personages – de keurige huisvrouw, de beminnelijke cheerleader – blijken wanhopige, angstige mensen. Tegelijk heb je Ricky, de buurjongen die alles om zich heen registreert met zijn videocamera. Zijn mooiste beeldopname: een plastic zakje dat minutenlang in de wind dwarrelt. “There’s an entire world behind things”, zegt Zwagerman hierover. “Je hoeft geen pelgrimage af te leggen om iets te weten te komen. Het paradijs is veel nabijer dan je denkt. De messias kan schuil gaan in een doorzonwoning.”

Lijnrecht tegenover Ricky staat het filmpersonage Frank Booth uit David Lynchs Blue Velvet (1986), gespeeld door Dennis Hopper. In het “glycerinestadje” Lumberton – waar brandweermannen breed glimlachend voorbij rijden en gazons rijkelijk worden besproeid – oogt de perverse en wrede Booth als een curiosum. Maar Booth prent de hoofdpersoon, brave borst Jeffrey, in: “You’re like me.” Zo is de slaapstad tegelijk idylle en Sodom.

Geen tussendoortje

Voor Zwagerman – nu misschien wel de driftigst publicerende essayist in Nederland – voelt de publicatie van zijn essaybundel niet als een tussendoortje. “Allesbehalve zelfs. Dit is mijn lijvigste boek tot nu toe. Ik heb er langer aan gewerkt dan aan mijn romans. Transito is voor mij net zo belangrijk als Gimmick!, Zes sterren of Roeshoofd hemelt. Het heeft allemaal met mijn literaire huishouding te maken.” De realiteit oordeelt anders: van zijn romans verkoopt hij tussen de honderd en tweehonderdduizend exemplaren, terwijl essaybundels in het algemeen nog slechter lopen dan dichtbundels. Bovendien: “Een roman wordt binnen dezelfde week besproken, maar een essaybundel pas als er een gaatje is. Dat vind ik jammer.” Zwagerman laat het er niet bij zitten: oktober volgend jaar verschijnt onder zijn redactie de verzamelband De Nederlandse en Vlaamse literatuur sinds 1880 in 250 essays. Het is de reden waarom hij zijn dagen nu zoek brengt in universiteitsbibliotheken.

Wat mij gaande houdt, is dat ik in veel genres bezig kan zijn. Ik moet er niet aan denken roman na roman te schrijven, hetzelfde geldt voor non-fictie.” Zwagerman spiegelt zich aan een productief schrijver en prominent essayist als Harry Mulisch. “Hij wordt altijd gezien als romancier, maar qua aantal nemen zijn romans een bescheiden plek in zijn oeuvre in.” En wat te denken van een veelzijdig auteur als W.F. Hermans? “Waar vind je zo iemand nog?” Joost Zwagerman voelt zich geroepen: “Iemand moet het doen, dus doe ik het.”

Muziek / Album

Een geconsumeerd huwelijk tussen rock en hiphop

recensie: C-mon & Kypski - Where the Wild Things Are

Op het moment dat het derde album van C-mon & Kypski verschijnt, is net de derde studioplaat van inspirator Dj Shadow rücksichtslos aan de kant gezet. “Pffff, partyhiphop”, verzuchtte het leeuwendeel van de pers. Met die diskwalificatie zal het viertal achter C-mon & Kypski in geen geval om de oren worden geslagen. De groep beweegt zich met Where the Wild Things Are namelijk voorzichtig in de tegengestelde richting; die van de rock.

~

Oprichter Thomas Elbers is een viervoudig turntable-kampioen, dus een standaard rockplaat is al op voorhand niet te verwachten. De basis blijft de hiphopbeat, al dan niet scratchend uit zijn ritme gebracht. Where the Wild Things Are, dat op het eigen label Penoze uitkomt, wordt niet voor niks in- en uitgeluid door mc’s. Sadat X van Brand Nubian en Kain van The Last Poets leveren beide, overigens niet al te memorabele, bijdragen. Maar gitarist Daniel Rose injecteert het album met een hoeveelheid witte-mannen-energie door af en toe flinke riffs neer te leggen.

Veelzeggend genoeg komt één van de meest opwindende nummers van de plaat – Eyes on the Road – tot stand in samenwerking met twee leden van Voicst, de energiekste Nederlandse rockband van dit moment. De sobere, maar pakkende gitaarrock van Voicst klinkt goed met de hiphop, de funk en de pop van C-mon & Kypski – een heerlijk geconsumeerd huwelijk. Ook als rapper Pete Philly op het niet minder sterke Make my Day meedoet, dendert de muziek prachtig dankzij het gitaarspel van Rose en de beats van Elbers & (C-mon) Akkermans.

Eclecticisme

~

Eclecticisme blijft boven alles het codewoord. De plaat vangt niet al te sterk aan met trompetgeschal, een plompe beat en de eerdergenoemde Sadat X als spreekstalmeester. De hier opvolgende single Bumpy Road mondt uit in een wat vrijblijvende Beatlesque meezinger. Als met de Amsterdam Klezmer Band, in Circus C-mon & Kypski, een weinig verfrissende kijk op de joodse volksmuziek wordt geboden, mag je spreken van een foute start in drievoud – hoe veelzijdig het allemaal ook mag zijn.

Hierna is evenwel alles vergeten. Naast de aansprekende samenwerking met Pete Philly en Voicst, sluit de de werkelijk overal opduikende saxofonist Benjamin Herman het nummer Spirits High sterk af en stuit je op spannende instrumentals als Chocolat, Attention en Chemical Mixture. Het hoogtepunt van de plaat is het acht minuten triphoppende, uiterst sfeervolle In and out of Days – ongeveer zo deed Dj Shadow dat vroeger ook – dat totaal onverwacht eindigt met een vooral erg mooi opgenomen, haast klassiek pianostuk. Slechts aan het begin van Where the Wild Things Are ontbreekt dit soort muzikale inventiveit. Dat gemis valt eens te meer op naast de opzwepende kwaliteit van de overige nummers.

Film / Films

Meezing editie

recensie: Grease (special edition)

.

Dat deze nieuwe dvd-uitgave uitgebreider is, blijkt al door de zeer fraaie hoes: een zwart of roze leren jack geheel in de stijl van de T-Birds en Pink Ladies outfits in de film. Verder is de film van vrijwel al het vuil ontdaan, waardoor het beeld helderder en scherper is. Ook de muziek klinkt beter en luider, wat bij een musical natuurlijk van belang is. Met een tweede schijf vol extra’s is dit de dvd waar fans op hebben gewacht.

Meezingen

~

Het absolute hoogtepunt van alle extra’s is zonder meer de ‘Rydell Sing-Along’ op de eerste schijf. Alle beroemde liedjes zijn als karaoke-versie te zien, horen, én mee te zingen. Met roze ondertitels voor de dames en blauwe voor de heren, om tijdens een gezellig avondje met wat vrienden samen hits mee te blèren als ‘Greased Lightnin’, ‘You’re the one that I want’ en ‘Summer Nights’. De liedjes zijn apart te beluisteren, maar er is ook een optie om de karaoke tijdens de film te laten meespelen, om het Grease-gevoel (want meezingen deed je tóch al) pas echt los te maken.

Het audiocommentaar is wat karig, regisseur Randal Kleiser en choreografe Patricia Birch halen oude herinneringen op, maar het lijkt er niet echt op alsof ze er veel zin in hebben. De eerste zin van Kleiser begint zelfs met een diepe zucht. De twee vertellen vooral dingen als: “Daar heb je Dingetje, hij speelde later nog mee in…”, en: “Dat deed je zo goed, maar je had ook goede dansers natuurlijk”, waarbij tussen de meeste zinnen lange stiltes vallen. Het was waarschijnlijk leuker geweest om de acteurs (John Travolta en Olivia Newton-John) te horen over hun bevindingen.

Verplichte nummers

~

De extra’s op de tweede schijf zijn voornamelijk verplichte nummers. Een interview hier, een achter-de-schermen daar. Maar de schijf bevat in totaal toch wel genoeg om je ruim een uur mee zoet te houden. Meest bijzonder zijn de ‘Deleted/Extended/Alternate Scenes’: elf scènes die het net niet hebben gehaald in de film en onlangs zijn teruggevonden in de kelders van Paramount. De scènes zijn van slechte kwaliteit en helemaal in zwart-wit, maar dat mag de pret niet drukken. Erg absurd is bijvoorbeeld ’50’s Beauty School 101′, waarin een kapper vier kapsels uit de film namaakt op zijn modellen. Dat vrijwel al de kapsels totaal niet lijken, maakt het natuurlijk grappig.

Al met al is deze dvd-uitgave van Grease, zeker voor de fans, meer dan de moeite waard, al was het maar omdat deze klassieker gewoon in de dvd-kast thuis hoort. Hoewel de extra’s niet zo bijzonder zijn als de film zelf, zullen de liedjes nog lang in je hoofd blijven rondzingen. En het fijne? Je kan ze elke dag weer meezingen. Als je wilt.

Boeken / Fictie

Alleen op de wereld

recensie: Frank Noë - Luca

Inspiratie zit in kleine dingen. Zo haalde Frank Noë het idee voor zijn meest recente roman uit een krantenartikel over een jongetje dat werd achtergelaten op het Amsterdamse Centraal Station. Dat nieuwsitem vervlocht hij met zijn eigen ervaringen in de opvang van hulpbehoevende kinderen. Het resultaat is Luca, een herkenbaar, maar weinig verrassend boek.

Feit: op een dag wordt bij de Burger King op het Amsterdamse Centraal Station een jongetje achtergelaten. Het kind is kaal, lijkt niet te kunnen spreken en heeft een Chinees uiterlijk. Fictie: kort daarna passeert Justin, het hoofdpersonage van Frank Noë’s boek. De vondeling loopt op hem toe, klampt zich aan hem vast en laat niet meer los. Justin neemt het kind ten einde raad mee naar huis en belt van daar de politie op. Ook de agenten kunnen echter niet onmiddellijk voor onderdak zorgen, zodat Justin de jongen, die een kettinkje met de naam ‘Luca’ rond zijn hals draagt, een nachtje bij hem laat slapen. Natuurlijk wordt die ene nacht er vele en kan Justin Luca al snel niet meer missen.

Zo begint Luca, het nieuwste boek van Frank Noë, dat net als zijn vorige werk (het kinderboek Daki in Afrika) uit Noë’s fascinatie met cultuurshocks is gegroeid. De botsing tussen twee werelden dient deze keer echter alleen als aanknopingspunt. Al snel treden twee heel andere thema’s – relaties tussen westerlingen aan het begin van de éénentwintigste eeuw en hun verwerking van het verleden – naar de voorgrond.

Voorspelbaarheid

Justin en alle mensen rondom hem – zijn vriendin, zijn zus, zijn overleden vader, zijn grootmoeder en zijn moeder met haar nieuwe vriend – vormen een kluwen van de meest verscheiden relaties waarin mensen al dan niet samenleven. Voorspelbaar genoeg zet Luca’s komst het één en ander in beweging: Justin, die er aanvankelijk weinig voor voelt vader te worden, bezwijkt al snel voor het kind, terwijl het moederinstinct van zijn vriendin een flinke knauw krijgt omdat Luca geestelijk gehandicapt lijkt. Bovendien dwingt het vaderschap Justin ook om zijn verhouding tot zijn eigen overleden vader te herbekijken. Daardoor groeit hij weer meer naar zijn moeder toe, die zelf net verlaten is door haar vriend. Enzovoort.

Zo beschreven lijkt de korte inhoud van Luca bijna het draaiboek voor een soap. Daar ligt dan ook meteen de zwakte van het boek: de wel heel toevallige samenloop van crisismomenten, gecombineerd met Justins onverwerkt verleden, wordt al snel kunstmatig en voorspelbaar. Niemand zal het een verrassing noemen wanneer Justins vriendin uiteindelijk toch voor Luca valt, en natuurlijk verzoent op het einde van het verhaal iedereen zich met iedereen. Luca’s afscheid – zijn moeder is opnieuw opgedaagd – wordt daarbij zelfs wat vlugvlug afgehandeld. De vondeling lijkt zijn rol in het verhaal te hebben vervuld.

Overkill

En toch. Bij momenten toont Frank Noë dat hij wel degelijk meer in zijn mars heeft dan een rechtlijnige plot. Getuige daarvan is de nominatie voor de Libris Literatuurprijs die de auteur in 2001 kreeg voor zijn boek Het gemaal. Ondanks zijn gemeenplaatsen heeft ook Luca het één en ander te bieden: Noë hanteert een nuchtere, filmische stijl zonder veel franje en weet op die manier het gevaar van de sentimentaliteit te omzeilen. En zelfs met hun clichématige problemen overtuigen enkele personages in hun pogingen hun draai te vinden in een rondtollende wereld. Noë neemt echter wat veel hooi op zijn vork: als letterlijk elk personage een persoonlijk gevecht met zichzelf of de maatschappij aangaat, is dat gewoonweg overkill.

Een ambivalent boek dus, die laatste roman van Frank Noë. De personages zijn best overtuigend, de probleemsituaties herkenbaar, het verhaal vlot geschreven. Maar het is eveneens zo’n werk dat iets te geconstrueerd en voorspelbaar overkomt en dat te weinig karakter heeft om te blijven hangen. Het doet wat denken aan een toets waarop de leraar heeft geschreven “Frank doet goed zijn best.” Wat hij in gedachten had, was: “Frank kan eigenlijk beter.”

Theater / Voorstelling

Hoe duivelser, hoe heiliger

recensie: Richard III (RO Theater)

‘De kop afhakken, man, ik verzin wel wat.’ Ziehier het credo van Richard III. De troonsbestijging van Richard III gaat letterlijk over lijken: zijn broers, zijn zwagers, zijn neefjes. Werkelijk één groot familiedrama. Het is maar goed dat het programmaboekje een korte opsomming geeft van de opkomst en ondergang van het huis van York. De gastregisseur, de Duitse Andreas Kriegenburg, veronderstelt dat deze kennis aanwezig is, of beter gezegd, hij vindt dat deze kennis niet eens nodig is om het stuk te begrijpen.

~

Helaas is het bijna ondoenlijk om de tekst van het stuk, in een vertaling van Gerrit Komrij, te volgen. De acteurs spreken de tekst te snel uit waardoor het aan kracht inboet. Het spel concentreert zich daardoor op de pathologische machtswellust van Richard III. Rogier Philipoom speelt deze rol, zijn eerste grote, met verve. Het is natuurlijk verleidelijk om Richard III louter als de belichaming van het kwaad te spelen. Kriegenburg wilde dat Philipoom hem juist droevig speelde. Deze Richard is alleen, eenzaam, maar bovenal onbereikbaar. Deze man, en vooral deze psyche, plaatst zich buiten elk historisch kader en is daardoor van alle tijden. In één van de meest krachtige scènes laat Philipoom Richard III veranderen in Hitler en Mussolini om daarna uit te krijten: ‘Ich bin ein Mensch.’ Het is angstaanjagend om te zien hoe letterlijk deze transformatie voor de ogen van het publiek gebeurt, inclusief de juiste gebaren en gelaatsuitdrukkingen. Terwijl Rogier Philipoom alleen Richard III speelt, hebben de andere acteurs verschillende rollen. Door een ingenieuze kostuumwisseling kunnen zij die rollen spelen; zij vervallen echter niet in louter aangevers van Philipoom. Kriegenburg heeft die verleiding gelukkig weerstaan. Iedere acteur kan in zijn veelvuldigheid aan rollen zijn kracht en kennis van het toneelspel kwijt. In het bijzonder Fania Sorel en Dragan Bakema weten met hun spel te overtuigen. Fania Sorel weet veel humor in haar spel te leggen en tegelijkertijd dramatische kracht uit te stralen.

Poëtisch totaaltheater

~

Voor Kriegenburg is sfeer en muzikaliteit erg belangrijk. Tekst, geluid, beeld, decor en toneelspel zijn allen onderdeel van een totaalconcept. In dit stuk heeft dat geresulteerd in een sober poëtisch decor waarin het dynamische en fysieke toneelspel van de acteurs goed naar voren komt. Naast het decor bedient Kriegenburg zich van een aaneenschakeling van beelden en geluiden uit onze (film)geschiedenis. Roger Philipoom kan het zich daardoor permitteren moderne filmiconen als Hannibal the Cannibal en Darth Vader te gebruiken zonder het klassieke karakter uit het oog te verliezen. Deze wisselwerking tussen oud en nieuw heeft een zeer verrassend en ontwrichtend effect. Kriegenburg weet op deze wijze een nachtmerrie-achtige wereld op te roepen waarvan je je het liefst zou willen afkeren, maar waarvan je weet dat je er niet aan kan ontsnappen. De enige vluchtweg lijkt humor te zijn. En gelukkig valt er heel wat te lachen. Als de twee neefjes van Richard III opkomen, zijn zij voorzien van een gigantisch babyhoofd. Eerst moet je lachen om deze kostuums, maar geleidelijk aan worden ze naargeestiger en krijgen ze iets beklemmends. Zeker wanneer zij vertellen van de moord die op hen is gepleegd. De humor geeft dat beetje lucht wat het stuk nodig heeft om het tot zijn ware proporties terug te brengen.

Drie uren later laat het stuk je verbluft achter. Je hebt zojuist de akeligste man ter wereld gezien en toch heb je bewondering. Niet voor Richard III en zijn totaal verwrongen geest. Des te meer voor het toneelspel en de totale enscenering – van decor tot beeld en geluid. Zelden ben ik dichterbij een ziel gekomen die ik niet bevatten kan.

Richard III is nog te zien tot 8 november, tournee door het hele land. Zie de site van het RO Theater voor meer informatie over de voorstelling.

Film / Films

Aardige shot voor griezeljunkie

recensie: The Grudge 2

In vrijwel iedere nieuwe horrorprent van de laatste paar jaar passeert een vaste schare personages de revue. Zo is er de onderzoeksjournalist, die op obsessieve wijze de raadsels rondom een zaak probeert op te lossen, de korte rokjes dragende middelbare scholieren of eerstejaars studenten, die natuurlijk allemaal een gruwelijke dood sterven, en een angstaanjagende 21ste-eeuwse Mager Hein die de meestal oerstomme slachtoffers over de kling jaagt. Het zijn vaste herkenningspunten die het vaak jonge publiek houvast geven en die een bepaald verwachtingspatroon bevredigen. The Grudge 2 biedt wat dit betreft niets nieuws: het is de logische uitkomst van een formule, die met wat oprecht griezelige schrikmomenten de kijker nog net wakker kan houden.

~

Als een gevolg van bovenstaande patronen moeten de verrassingen bij het zoveelste massaproduct vaak gezocht worden in zaken als acteerwerk en een indrukwekkende, originele manier waarop al die onnozele mensen hun einde vinden. Het knarsetandend slechte acteerwerk in The Grudge 2 is op zich griezelig genoeg. Zo is daar de nieuwkomer Amber Tamblyn die Aubrey Davis speelt en echt beter tv-werk had kunnen blijven doen. Aubrey is de zus van Karen Davis (Sarah Michelle Gellar), de heldin uit het eerste deel, die dacht dat met het afbranden van het huis in deel 1 de hele zaak achter de rug was, en die al in een vroege scène in deel 2 van een gebouw wordt gegooid.
Aubrey is naar Tokio gereisd om op last van haar labiele moeder haar zus Karen terug naar de VS te halen. Dit feest gaat dus niet door, en nadat ze de onderzoeksjournalist Eason (Edison Chen, zie Infernal Affairs) tegen het jonge en bevallige Japanse lijf is gelopen, gaan de twee op onderzoek uit.

Een tweede en derde plot

Tegelijkertijd ontvouwt zich een tweede en derde plot. In de tweede plot bezoekt een groep meisjes op een internationale school in Japan het afgebrande huis uit deel 1. Dit is natuurlijk vragen om problemen, die dan ook niet lang op zich laten wachten. In de derde verhaallijn staat een familie in Chicago centraal. De nieuwe partner van de vader, Trish (Jennifer Beals, uit Flashdance), trekt bij het gezin in, tot ongenoegen van zijn jonge zoon Jake. Jake, gespeeld door een uitstekende Matthew Knight, voelt aan dat niet alleen de familiedynamiek wat verandert, maar dat er veel meer te gebeuren staat in hun appartementengebouw.

~

In The Grudge was een bezoekje aan het vervloekte huis essentieel voor het besmet raken met de vloek. Dit is niet langer het geval in het vervolg, waarin de vloek zich niet door onroerend goed laat remmen en zijn heil zelfs overzees zoekt. Dit leidt dus tot drie plots, die op hun beurt weer leiden tot nieuwsgierigheid en verwarring. Pas aan het eind wordt duidelijk hoe de drie draden met elkaar zijn verweven. Deze capriolen zijn in eerste instantie interessant, maar lijken uiteindelijk alleen maar verzonnen te zijn om de opties voor een derde deel, waaraan inmiddels gewerkt wordt, open te houden. Bovendien is het alsof Takashi Shimizu, de Japanse regisseur die ook het eerste deel en de originele Japanse versies verzorgde, de controle verliest, waardoor alledrie de plots een soort verknipte opsomming van slachtoffers worden.

The Grudge 2 kent wel degelijk enkele goed getimede, griezelige momenten. Natuurlijk is de opzet van dit soort momenten hetzelfde: een close-up op het gezicht van een personage dat op zoek is naar de bron van ‘dat vreemde geluidje’, en hierbij altijd ‘die ene deur’ die open moet doen.
Het volgen van een formule hoeft niet altijd een probleem te zijn, zeker niet als in de meeste gevallen de overdaad aan geluidseffecten en de toch altijd plotseling verschijnende boosdoener inderdaad het gewenste schrikmoment teweeg brengen. The Grudge 2 is dan ook een aardig shot voor de griezeljunkie, met de nodige enge elementen. Eng is bijvoorbeeld de schooltherapeute die de drie meisjes behandelt, of de verschijning die halverwege de film pretendeert therapeute te zijn, en aan het eind van de scène een tot kippenvel leidende brul op de filmbezoeker loslaat.
Wat meer van zulke nare scènes, wat meer controle van de regisseur en wat meer acteurs met charisma hadden The Grudge 2 echter boven de grijze middelmaat kunnen tillen.