Boeken / Fictie

De last van de tweede generatie

recensie: Bernice Eisenstein - Ik was een kind van Holocaust-overlevers

In de Tweede Wereldoorlog werd voor het eerst geprobeerd op grote schaal een geheel volk uit te moorden. Goed, misschien werd het eerder geprobeerd (en probeert men het nog steeds), maar nazi-Duitsland lukte het op een ongekend systematische en gruwelijke manier. De Holocaust gaf genocide een akelig, mager en gekweld gezicht door foto’s en beelden en maakte het voelbaar door ontelbare ooggetuigenverslagen.

“Overlevenden vertellen hun geschiedenis omdat ze die noodzaak voelen”, schreef Auschwitz- overlevende Primo Levi in zijn lijvige autobiografie, “ze kunnen niet anders, ze proberen het wanhopig een plaats geven in de werkelijkheid van de taal, maar falen onherroepelijk omdat het een ervaring voorbij het talige is.” Dat maakt het erover praten of erover schrijven tot een ambivalent gegeven. Hoe kun je het onbeschrijfbare beschrijven?

~

Eli Wiesel schrijft in zijn autobiografische Nacht: “De getuige heeft zichzelf gedwongen te getuigen. Voor de jeugd van morgen, voor de kinderen die morgen worden geboren. Hij wil niet dat zijn verleden hun toekomst wordt.” Om die reden beschreven beiden hun jeugdige zelf dat aankwam in een wereld voorbij de wereld. Het geheugen dat Primo Levi bleef achtervolgen werd hem volgens velen teveel. Er wordt aangenomen dat hij na voltooiing van zijn autobiografie zelfmoord pleegde – hoewel anderen nog steeds vraagtekens zetten bij de precieze toedracht. Eli Wiesel emigreerde naar Amerika, werd er professor en vertelt zijn verhaal tot op de dag van vandaag in zijn colleges, op televisie en in lezingen. Het is het verslag van laatste levende ooggetuigen.

Een bijdrage tot gedenken

De waarschuwingsvlam die de overlevenden met hun getuigenissen brandende houden dreigt dan ook te doven. Er zijn immers bijna geen ooggetuigen meer die over hun ervaringen kunnen vertellen. Bovendien lijken al hun verhalen inmiddels gehoord. Bernice Eisenstein doet met Ik was een kind van Holocaust-overlevers een poging op een andere manier de Holocaust te gedenken. Niet een ver familielid, of een ouder, maar allebei haar ouders overleefden Auschwitz. Dit wierp een lange, sinistere schaduw over haar jeugd. Ze neemt daarbij het voortouw van de tweede generatie wiens ouders of familie omgekomen is in de Holocaust, maar het verhaal van deze tweede generatie is allerminst hetzelfde als dat van de overlevenden zelf. Zij schrijven over iets dat ze nooit gekend hebben en overtuigen of ontroeren om die reden dan ook niet vanzelfsprekend.

In haar autobiografische verhaal probeert Eisenstein uit te leggen hoe het was een kind te zijn van ouders die de dood in de ogen hadden gekeken. De jonge Bernice, op de hoogte en geobsedeerd door het feitelijke verleden van haar ouders, had geen idee wat het met hen had gedaan en hoe het hen had veranderd. Ze praatten er niet over. In tegenstelling tot Levi of Wiesel zagen ze in elkaar de werkelijkheid terug van wat hen was overkomen en wilden ze het vergeten. Ze verborgen hun verleden voor de buitenwereld en voor hun kinderen.

Stukjes van de puzzel

Min of meer chronologisch en geïllustreerd met zelfgemaakte tekeningen schetst Eisenstein aan de lezer haar jeugd in Canada, waar haar ouders naartoe emigreerden na de oorlog. Eenmaal volwassen ziet Eisenstein haar moeder haar verhaal doen op televisie naar aanleiding van de documentaire Shoah. Dan pas hoort Eisenstein de naakte waarheid. Ze herkent de vrouw die kalm haar nachtmerrieachtige verhaal vertelt bijna niet. Bernice heeft stukjes van een puzzel bij elkaar verzameld en ze heeft er genoeg om slechts een deel van Auschwitz te kunnen zien. Tegen die tijd is haar vader al overleden. Ze heeft hem nooit kunnen vertellen dat ze hem zijn sporadische woede-uitbarstingen inmiddels heeft vergeven.

Eisenstein werd geboren in Toronto, Canada en is werkzaam als freelance illustrator en redactrice. Haar zelfgemaakte tekeningen vormen een aparte verhaallijn, die de lezer eigenlijk de beste inkijk geeft in haar persoonlijkheid. Ze zijn overwegend zwart-wit, wat het boek een merkwaardige sfeer geeft, alsof er kleur mist in haar jeugdherinneringen. Ze ademen ook de sfeer van de dood, haar getekende gezichten lijken op die van geesten of spoken. Ze zijn vluchtig en ijl. Bovendien lijken ze vervormd zoals ook het geheugen zelf vervormt door het verstrijken van de tijd. Het zijn deze tekeningen van haarzelf of haar familie, dood of levend, die de meeste indruk maken. Ze benaderen haar emoties het beste, ze gaan verder waar de taal ophoudt. Het is dan ook niet voor niets dat haar werk wordt vergeleken met Spiegelmans Maus, een beroemd geworden driedelig stripverhaal over het Auschwitz verleden van Spiegelmans vader.

De last van de tweede generatie

Kan dit boek nog iets toevoegen aan de Holocaust-canon? Het verhaal is niet bijzonder boeiend en hapert hier en daar. Het komt bovendien niet op gang, mede door het obscure verleden dat onbesproken blijft. Als een raamvertelling borduurt het voort op een oorspronkelijk verhaal dat ergens door de kieren heen sijpelt, maar nergens kan worden beschreven. Het boek kan dan ook beter niet beschouwd of beoordeeld worden als Holocaust-literatuur, in die zin voegt het ook weinig toe. Het verhaalt niet over de ervaring van Auschwitz. Het is het autobiografische verhaal van een vrouw wiens ouders een nieuw bestaan probeerden op te bouwen. Bernice probeert haar ouders en al die andere overlevenden die elkaar treffen te doorgronden. Ze gebruikt hiervoor haar tekenpen, het verhaal staat in dienst van de tekeningen.

Het is een roman van een tweede-generatiekind dat om moest leren gaan met de verborgen wonden van haar ouders. Eisenstein durft niet gelukkig te zijn omdat haar ouders dat ook niet kunnen zijn, haar huwelijk loopt uit op een scheiding. Het onvermogen te delen in de unieke vreselijke ervaring van haar ouders schept een onmetelijke kloof. Die is voelbaar door de hele roman heen. Wie op zoek is naar een verslag van de gruwelen van Auschwitz doet er beter aan iets anders te lezen. Dit boek is vooral een getekend verslag van een abnormale jeugd, in die zin staat het Auschwitz-gegeven het verhaal eerder in de weg. Bernice Eisenstein kijkt van een afstandje naar haar ouders die vooral vreemden voor haar zijn. De lezer kijkt met haar mee.

Film / Films

Een ode aan de film noir

recensie: The Black Dahlia

Brian De Palma staat vooral bekend om zijn voorliefde voor Hitchcock-films en films noirs. Films als Body Double en Obsession waren duidelijke hommages aan Hitchcock, zijn nieuwste film The Black Dahlia is een eerbetoon aan de film noir. Een duistere metropool, twee keiharde rechercheurs en de onvermijdelijke femme fatale: The Black Dahlia heeft het allemaal.

~

De film is gebaseerd op de gelijknamige roman van James Ellroy, die weer gebaseerd was op de moord op Elizabeth Short in Los Angeles, 1947. Zij was een van de vele jonge vrouwen die in de jaren veertig naar L.A. kwamen om actrice te worden. In de film wordt de moord de spil in de relatie tussen de rechercheurs Lee Blanchard (Aaron Eckhart) en Dwight Bleichert (Josh Hartnett). Terwijl Blanchard steeds meer geobsedeerd raakt door de moordzaak, groeien Bleicherts gevoelens voor diens vriendin Kay (Scarlett Johansson). Los Angeles blijkt een stad met een duistere onderlaag, waar iedereen geheimen uit het verleden verbergt en waarin hoofdpersoon Dwight Bleichert steeds dieper verzeild raakt. Zeker wanneer hij een affaire begint met de mysterieuze en rijke Madeline.

Verkeerde tijd

Behalve het feit dat de vrouwen iets geëmancipeerder zijn en de dialogen iets minder statisch, blijft De Palma de hele film trouw aan de stijlkenmerken van de film noir. Het verhaal speelt zich niet alleen af in de jaren veertig, maar het lijkt zelfs alsof de film in die tijd gemaakt zou kunnen zijn. Schaduwen op de muur verbergen de identiteit van criminelen, de wereld is een donkere plek waar niemand te vertrouwen is en met een machostem vertelt Bleichert het verhaal op fatalistische wijze in retrospectief.

~

Het geheel ziet er spectaculair uit, bovendien passen ook de spelers mooi in het plaatje van het Los Angeles van de jaren veertig. Vooral de altijd sprankelende Scarlett Johansson is zo goed op haar plaats in deze film dat het lijkt alsof ze in de verkeerde tijd is geboren. Josh Hartnett is in zijn rol van Dwight Bleichert een soort moderne Humphrey Bogart, maar, hoewel hij het zeker goed doet in deze film, de uitstraling van de legendarische Bogart heeft hij niet. Een grappige cameo is die van K.D. Lang als zangeres in een lesbische nachtclub.

Intertekstueel

The Black Dahlia refereert niet alleen naar een filmstroming als de film noir, maar bevat ook specifiekere intertekstuele verwijzingen. Er wordt meerdere malen verwezen naar het werk van David O. Selznick, de producer van de film noir The Third Man en de man die Hitchcock (De Palma’s favoriet) naar Amerika haalde om samen met hem aan Rebecca te werken. Zo wordt er verwezen naar zijn Gone with The Wind wanneer Elizabeth Short in een screen-test een demonstratie van ‘haar’ Scarlett geeft.

The Black Dahlia is een film die lang weet te blijven boeien. Aan het einde neemt de film echter een rare wending en dat maakt de ontknoping enigszins onbevredigend. Maar gelukkig zijn er dan nog De Palma’s typische spetterende actiescènes die de aandacht grijpen en de vaart erin houden. Daarnaast maken de duistere sfeer en bijzondere vormgeving The Black Dahlia niet alleen een vermakelijke, maar ook een zeer indrukwekkende film. Na het tegenvallende succes van Femme Fatale, waarin De Palma ook al een poging deed om te werken met de stijlconventies van de film noir, is dit een project van De Palma, dat de elementen in zich draagt om wèl een groot succes te worden.

Muziek / Album

Aanstekelijke popmelodieën uit Sheffield

recensie: The Long Blondes – Someone to Drive You Home

Pulp, The Human League, Cabaret Voltaire, ABC, Def Leppard, Moloko en Joe Cocker, zomaar wat namen uit de rijke muziekgeschiedenis van het Engelse plaatsje Sheffield. Op cultureel gebied schijnt er in de derde stad van Engeland niet veel te beleven. Toch heerst er in de voormalige industriestad al decennialang een uitstekend muziekklimaat. Dat Sheffield niet alleen een noemenswaardig muzikaal verleden heeft maar ook een gouden toekomst, bewijst The Long Blondes’ debuutalbum Someone to Drive You Home.

~

Zoals het gros van de jonge bandjes, heeft ook The Long Blondes een immense fanschare opgebouwd via MySpace en
YouTube. Met dank aan de altijd dansbare melodieën, de krachtige stem van zangeres Kate Jackson en een enorme geldingsdrang. Ook Jacksons modieuze verschijning zal meespelen: The Guardian noemde haar in hun ‘style’-bijlage, de NME gaf haar een plek in de lijst van coolste mensen van dit moment. Alsof dat niet genoeg publiciteit oplevert, gooien The Long Blondes er ook graag ‘brutale’ statements in zoals “We do not listen to The Beatles, The Rolling Stones, Jimi Hendrix, The Doors or Bob Dylan. We chose an instrument each and learnt to play it.” In een land als Engeland genoeg reden om permanent in de spotlights te staan. Je zou bijna vergeten dat de rakkers ook nog muziek maken.

Zweem van vroeger

Die muziek klinkt als een aanstekelijke mix van jaren zestig vrouwenpop, disco, postpunk en new wave. Gestileerde, positieve liedjes met een rough edge. De energieke sound klinkt zoals de andere hype van dit moment: The Fratellis. Hoewel The Blondes ook door kunnen gaan voor het ondeugende zusje van The Pipettes, maar dan met vocalen van Blondie-zangeres Deborah Harry of Gwen Stefani. De heren van Franz Ferdinand waren zo onder de indruk, dat ze de vijf jongelingen persoonlijk vroegen als voorprogramma voor hun optreden in het Alexandra Palace. Er is nog een andere ‘keizerlijke link’; in navolging van FF en Kaiser Chiefs ging The Long Blondes er begin dit jaar vandoor met de Philip Hall Radar Award. Naar aanleiding van hun optreden tijdens de prijsuitreiking werden ze door The Guardian en Vogue meteen uitgeroepen tot ‘Best Unsigned Band in the Country’.

Onbezorgd en onschuldig

‘Unsigned’ zijn ze al een tijdje niet meer; in april van dit jaar tekenden ze namelijk een contract bij het befaamde Rough Trade Label (The Smiths, The Strokes, The Libertines). Someone to Drive You Home is de eerste vrucht van die samenwerking. Een heerlijk album waarop nergens de plank wordt misgeslagen. Van de rauwe, scheurende Sonic Youth-gitaartjes in de opener Lust in The Movies tot de vrolijke uptempo funkpunk van Giddy Stratospheres: alles pakt goed uit. De band grossiert in opzwepende popmelodieën waarop het onmogelijk stilzitten is. Tekstueel kijkt Jackson graag terug naar de tijd dat ze jong was. Die periode in je leven waarin het enkel draait om uitgaan, dansen en plezier maken. Liever een onenightstand dan een vaste relatie. Zorgeloos dartel je door de weide, het leven nog ongecompliceerd en aantrekkelijk. Someone to Drive You Home zorgt ervoor dat je als luisteraar even de dagelijkse sores vergeet. Heerlijk plaatje!

Boeken / Fictie

Het kiemen van een dilettant

recensie: Alex van Warmerdam - Van alle kanten komen ze

Het is deze maand op de kop af tien jaar geleden dat Van alle kanten komen ze, de debuutbundel van Alex van Warmerdam, verscheen. De ex-regisseur, die zich sinds de publicatie van de bundel in 2006 heeft ontpopt als één van de invloedrijkste dichters van ons land, werd ten tijde van zijn debuut op deze website overspoeld met hoon en kinnesinne. Een reis terug in de tijd naar 2006.

Het waren andere tijden. Het eerste decennium van de nieuwe eeuw bracht Nederland grote politieke beroering, die ook aan de kunsten niet ongemerkt voorbij ging. Als gevolg van de moord op de filmmaker Theo van Gogh (door wat toentertijd een ‘islamofascist’ werd genoemd) waren de ogen van cultuurminnend Nederland onder meer gericht op de vooraanstaande vaderlandse regisseurs. Zou één van hen het lef hebben om de strijd van Van Gogh voort te zetten door ‘de vijfde colonne van geitenneukers’ met een filmisch statement op haar nummer te zetten?

~

De anti-islamlobby kwam zoals bekend bedrogen uit: na de aanvankelijke oorverdovende stilte kwam de in intellectuele kringen sowieso al als ‘fout’ beschouwde expat Paul Verhoeven met Zwartboek, een film waarin vooral de Nederlandse volksziel zélf op de pijnbank werd gelegd. Ook Alex van Warmerdam, toentertijd nog eerst en vooral een gewaardeerd filmregisseur, pakte de anti-islam-handdoek niet op. Van Warmerdam liet the clash of civilizations voor wat ze was en verraste vriend en vijand met het van onberedeneerbare angst doortrokken poëtische meesterwerk Van alle kanten komen ze (2006). In zijn door surreële taalrijkdom gekenmerkte bundel liet Van Warmerdam zien dat de vijand niet alleen bij de Ander maar vooral ook in eigen gelederen gezocht moet worden.

Soms duikt het plotseling voor je op
het lacht zo’n beetje
en klauwt zijn tenen in het zand

Van Warmerdams debuutbundel kreeg op z’n zachtst gezegd een gemengde ontvangst. De in tragikomische observaties gehulde fijnzinnige poëtische introspectie van Van Warmerdam werd niet begrepen door alle tijdgenoten. Gevangen in het web van de actualiteit bleven enkele recensenten blind voor lang niet meer geziene talige oorspronkelijkheid die Van alle kanten komen ze kenmerkt. Elektrificerende woordcombinaties als “Ik heb koningsmantels, opium / en nieuwe haring in de kluis / de sleutel heb ik in een zwerfhond verborgen” werden in de Nederlandse (web)pers niet altijd op waarde geschat.

Ook op deze website kreeg Van alle kanten komen ze eind 2006 een zure ontvangst. “Van Warmerdams beeldenrijkdom laat zich het best vertalen in film”, aldus de onderkoelde afsluitende zin van de destijds gepubliceerde 8WEEKLY-recensie. Recensent Henk-Jan Hoekjen viel onder meer over wat hij destijds “de gebrekkige beheersing van poëtische instrumenten als muzikale ritmiek en spanningsverhogende enjambementen” noemde. “Bij een gebrek aan metrische discipline en rijm wordt de lezer overgelaten aan de kracht van de onalledaagse beelden die de dichter hem voorspiegelt”, constateerde Hoekjen. “Die beelden mogen soms overtuigend, beklemmend en/of grappig zijn, uiteindelijk laat Van Warmerdam zijn lezers te veel aan hun lot over, zeker wanneer zij het cinematografische werk van de dichter niet kennen en het gelezene aldus niet in een bredere context kunnen plaatsen. Bij Van Warmerdam is het de context – zijn films – die de lezer houvast biedt, niet de poëzie zelf.”

Regelloosheid

~

De 8WEEKLY-recensent bleef blind voor de verfrissende anarchie van Van Warmerdams bundel. Het negeren van conventionele poëtische instrumenten, dat door Hoekjen in 2006 nog als het belangrijkste nadeel van de bundel werd beschouwd, wordt tegenwoordig juist gezien als een belangrijke bijdrage van Van Warmerdam aan de eigentijdse Nederlandse poëzie. De dichter Van Warmerdam heeft getoond dat poëzie niet alleen bestand is tegen, maar zelfs stérker wordt van volstrekte regelloosheid, verspringende klankreeksen en door toeval gedicteerde woordcombinaties. Dat Van Warmerdam deze regelloosheid in zijn beruchte bundel 6:66 (2008) (zoals bekend bestaande uit 66 blanco pagina’s, die volgens Van Warmerdam in 7 minuten en 6 seconden ‘gelezen’ moesten worden; de toevallige achtergrondgeluiden vormen volgens van Warmerdam ‘de ware poëzie’) in al zijn letterlijkheid op de spits dreef, bewijst voor ons eens temeer zijn vroege preoccupatie met de poëzieopvatting die wij sedert enkele jaren kennen als het ‘poëtisch dilettantisme’.

We kunnen de destijds verantwoordelijke 8WEEKLY-recensent wellicht niet al te hard afrekenen op het miskennen van de aard van de ‘glanzende kiemcel’ die Van Warmerdam zijn lezers met Van alle kanten komen ze voorschotelde – het was destijds tenslotte maar weinigen gegeven zich rekenschap te geven van de groeikracht van de kiemcel die Van Warmerdam poëtisch Nederland anno 2006 in het gezicht smeet. Wél laakbaar is de volstrekt ontoereikende behandeling van de inhoud van de debuutbundel van Van Warmerdam. Zo had Hoekjen totaal geen oog voor de existentiële angst die overal tussen de kieren van de surreële regels van de bundel naar buiten stulpt.

Mijn haar is voor de kale majorette
bespan de trommels met mijn huid
maak een buidel van mijn zak
en geef die aan de penningmeester

De in deze regels voelbare angst vormt een belangrijke sleutel voor een juist begrip van Van Warmerdams poëtische eersteling, een sleutel die Hoekjen ongebruikt liet. Ook de overduidelijke fascinatie van de dichter voor het verleden ontging hem én een deel van zijn collega-recensenten geheel. Vrijwel niemand refereerde zelfs maar aan gedenkwaardige gedichten als Intussen lang geleden of Het was warm en het waaide, waar Van Warmerdam terugkeert naar het verleden en op die manier dekking zoekt voor de angst die hem tegelijkertijd beklemt en fascineert.

Schuilplaats

Van Warmerdam biedt ons in zijn poëzie geen happy end; ook het zo vaak met beklemmende beelden opgeroepen verleden is voor Van Warmerdam en zijn lezers uiteindelijk geen betrouwbare schuilplaats. In de eerste plaats omdat er in het geëvoceerde verleden van alles niet in de haak is (in Intussen lang geleden is het bijvoorbeeld niet pluis bij de buren: “we wonen er nog maar koud / of de buurman is al weggehaald / kroop bij zijn dochter in de wieg”, en in Het was warm en het waaide figureert een door waanbeelden geteisterde buurvrouw: “Emiel die aan het oostfront was gesneuveld / woonde in de linnenkast / werd door zijn weduwe gevoed”), maar vooral ook omdat de herinnering aan het verleden slechts herinnering blijft; wérkelijk contact kan er niet mee gemaakt worden:

Je bent veranderd, broertje
en ik ook
we zien onszelf lopen
maar als we roepen
wordt er niet omgekeken

Het sterke van Van alle kanten komen ze, is dat de dichter erin is geslaagd om wél contact te leggen met de toekomst. In zijn bundel zijn de kiemen te vinden van de dilettantistische poëtische stroming die ons sindsdien via papier, podium en beeldscherm overstroomd heeft. Het ontging recensent Henk-Jan Hoekjen in 2006 ten enenmale. Dat is geen schande. Tegelijkertijd verbaast het niet dat er sindsdien weinig meer van deze recensent vernomen werd. Er is geen groot talent verloren gegaan.

Film / Films

Spannend middeleeuws avontuur in naam van God

recensie: Kruistocht in Spijkerbroek

Wie heeft hem niet gelezen: Kruistocht in Spijkerbroek, de beroemde historische jeugdroman van Thea Beckman waarin een tijdmachine het verhaal aanzwengelt. Een briljante zet, die tijdmachine: hoe ongeloofwaardig een tijdreis ook mag zijn, het maakt het avontuur van hoofdpersoon Dolf iets wat iedereen had kunnen overkomen. En zoals dat hoort in een goed jeugdboek zijn Dolfs belevenissen groots en meeslepend. Na bijna 25 jaar is het nu verfilmd door Ben Sombogaart: een internationale, Engelstalige productie met een budget van tien miljoen euro. Een even gewaagde als onontkoombare zet voor een verhaal dat zo tot de verbeelding spreekt.

Voor wie het niet kent: de zestienjarige Dolf reist terug in de tijd en komt per ongeluk in de middeleeuwen terecht. In 1212 om precies te zijn, het jaar waarin duizenden kinderen op weg gaan naar Jeruzalem om de Heilige Stad te bevrijden van de heidenen. Een kinderkruistocht.

~

Dolf sluit zich aan bij de kindermassa en werpt zich als Rudolf van Rotterdam op als de beschermheer van het voetvolk (waar iedereen, afgezien van een tiental adellijke figuren, eigenlijk tot behoort). Dolf is natuurlijk de held, een onbevangen en daadkrachtig leiderstype. De Messias in eigen persoon als hij brood uitdeelt aan een hongerige schare en de Duivel als hij op slinkse wijze kinderen redt uit de klauwen van een enge graaf met pedofiele neigingen. Maar Dolf is vooral een held omdat hij uit een ander tijdperk komt, een waarin het gezonde verstand het heeft gewonnen van een bekrompen en rechtlijnig geloof in een almachtige God.

Een nieuwe spijkerbroek

Regisseur Ben Sombogaart (Het Zakmes, De Tweeling) koos voor een hedendaagse benadering van Kruistocht in Spijkerbroek en paste de plot hier en daar rigoureus aan, inclusief het einde. Een nieuw model spijkerbroek, zeg maar. Zo is de aantrekkelijke Jenne (Stephanie Leonidas) toegevoegd, een typische onafhankelijke ‘Beckman-chick’, en is Emily Watson de bezorgde moeder aan het thuisfront. Dolf (Joe Flynn) kijkt na zijn tijdreis of z’n mobieltje wel bereik heeft in het middeleeuwse oerbos en slikt DNA-ondersteunende pillen. Zijn eenentwintigste-eeuwse instinct redt niet alleen levens, maar brengt hem ook in problemen.

Het conflict tussen Dolf en kruistochtleider broeder Anselmus loopt als een rode draad door boek en film, maar Sombogaarts film gaat vooral over het persoonlijke avontuur van Dolf, een gewone jongen die een voetbalwedstrijd over wil doen en in de middeleeuwen belandt. Vriendschap en liefde zijn de belangrijkste ingrediënten van Kruistocht in Spijkerbroek en de getalenteerde jonge Britse cast speelt die thema’s goed uit. Flynn is perfect als de onbevangen en sympathieke Dolf en de kleine Ties (Mykola Allen) is een ware vondst. Ook Jack Wouterse is aandoenlijk als sullige bakker.

~

Het grimmige verloop van de kruistocht en de heldenrol die Beckman Dolf daarin heeft gegeven raakt door Sombogaarts aanpak op de achtergrond. Ook in visueel opzicht: het overweldigende van een stoet van duizenden kinderen komt niet echt over, ondanks de inzet van computer. De vaart en vooral de meeslepende spanning van het boek wordt wat gemist, en Beckmans boekenwijsheid (voor de nodige historische context) ontbreekt soms.

Geslaagde versie

Misschien is het inpassen van al die dimensies (en hoofdstukken) van een boek ook teveel gevraagd van een film die jong en oud moet aanspreken. De versie van Sombogaart gaat over de belevingswereld van Dolf en zijn middeleeuwse leeftijdsgenoten, en dat is heel goed gelukt. Sombogaart heeft niet voor niets zijn sporen in het genre verdiend. Zijn Kruistocht in Spijkerbroek is een spannende en ontroerende film, gebaseerd op een overbekend boek. Blijf vooral zitten voor de schitterende aftiteling.

Boeken / Achtergrond
special: 16. Wahwah

Tijdschriften over literatuur

Samen een blaadje maken over muziek, wat is er nu leuker? Sinds januari van dit jaar is er Wahwah. In Wahwah staat de liefde voor muziek centraal, in verhalen, reportages, gedichten, interviews, beschouwingen, foto’s en tekeningen. Inmiddels zijn er drie nummers verschenen. Maar een goed literair poptijdschrift maken is nog niet zo gemakkelijk.

Het redactioneel van het eerste nummer, dat ‘Geen beginselverklaring’ heet, ademt helemaal de sfeer van jongens onder mekaar, jongens die samen plaatjes draaien en hun enthousiasme delen. Geen plechtig statement, maar een gesprekje van de makers, over hoe ze het willen en hoe niet. “Het gaat hier over muziek die véél is, muziek die al sinds het begin van de jaren vijftig de soundtrack van generaties is, die beweging veroorzaakt, verandering teweegbrengt, die opwindt, verontrust, troost.” (Thomas Verbogt) “Topamusement dat tot op het bot gaat, met hart en ziel, door merg en been.” (Peter Buwalda). Wat muziek met je kan doen, daar gaat het over in Wahwah. Zelfs de bio’tjes van de medewerkers zijn in de vorm van een lijstje met muziekvoorkeuren.

Persoonlijke begeestering

~


De benaming “literair poptijdschrift” betekent dat het blad zich niet wil richten op de actualiteit (dat doen bladen als Oor al), maar op de persoonlijke begeestering die muziek kan oproepen, net zoals in Hard Gras over de passie voor voetbal wordt geschreven. In die benadering lijkt Wahwah op ‘popliterair’ tijdschrift Payola, dat van 1997-1999 verscheen. In beide bladen treffen we dan ook een aantal dezelfde auteurs aan, zoals Thomas Verbogt, Roel Bentz van den Berg en Jan Donkers. Wahwah is vergeleken bij Payola wel iets minder ‘grachtengordel’; het is minder pretentieus en introduceert meer onbekende namen.

Wat kunnen we zoal lezen in Wahwah? Het zwaartepunt ligt bij persoonlijke stukken over muziek, waarin eigen herinneringen en popmuziek met elkaar vervlochten zijn. Zo schrijft Jan Kuitenbrouwer over het moment waarop de “grootsheid van de Beach Boys” tot hem doordrong, Esther Gerritsen over hoe ze in een Amerikaans themarestaurant fan werd van Buck Owens. Verder een zinnig stuk over ‘Jailhouse rap’ (rappers in de gevangenis), en een originele bijdrage over “de dag dat ik naar the Arctic Monkeys ging”, waarin de lezer uiteindelijk geen woord over het concert zelf te lezen krijgt, maar toch volop de geur van the Arctic Monkeys kan opsnuiven.

In Wahwah uiteraard ook interviews, veelal in de vorm van ‘een dagje optrekken met’. Dat gebeurt onder andere met Joost den Draaijer, Jan Smeets (in de vorm van een zestien-paginalange, wel erg serieuze hagiografie) en met ‘de beste onbekende gitarist van Nederland’, te weten Wouter Planteijdt van de band Sjako!. De coverstory van het tweede nummer is een eveneens zestien pagina’s tellende kennismaking met de zieleroerselen en het narcistische gebabbel van singer-songwriter Charlie Dee.

Muzikale biografie

~


Verder bestaat het blad uit een flink aantal rubrieken. In De anonieme helden van de pop neemt Thomas Verbogt met bevlogenheid een onderbelicht muziekpersonage onder de loep, zo lezen we onderhoudend over Perla Batalla, de achtergrondzangeres van Leonard Cohen, en over Tetsu Yamauchi, “de beroemste bassist die niemand kent”.

In de rubriek Sing, memory! wordt een ‘muzikale biografie’ van een bekende Nederlander (i.c. Gerrit Komrij en Eddy Terstall) geschetst aan de hand van diens muziekvoorkeuren. Een aardig idee, maar alleen boeiend als de persoon in kwestie je interesseert, en nogal onaangenaam op de pagina gepropt. Ook publiceert Wahwah poppoëzie: in het eerste nummer de primeur van (overigens niet erg opzienbarende) gedichten van Leonard Cohen, en gedichten van Alex Roeka en Jaap Boots.

Dan zijn er natuurlijk de broodnodige columns, onder andere van de Easy Aloha’s en van Isis, die verslag doet van hoe ze als DJ “de wereld verovert”, maar goeddeels blijft steken in oninteressante details over vliegreizen. Daniel Lohues weet wél hoe het moet; hij schrijft over muziek op precies de manier waarop je over muziek wil lezen: boeiend, to the point en op een prettige toon.

Een mooie aanvulling op alle non-fictie over muziek zijn de smakelijk geschreven verhalen van Peter Buwalda en Leon Verdonschot. Buwalda’s verhaal Jongens, dit moet de hond even zien is hilarisch en met een ongelofelijke drive geschreven. Ook Verdonschot weet hoe je een smeuïg popverhaal in elkaar zet. Mijn KKK-bitch begint met de regels: “Annet was niet gewoon erg rechts, ze was een nazi. Maar pijpen dat ze kon! Dus ja.” Tja, dan lees je door.

Sympathiek maar onevenwichtig

~


De vormgeving van Wahwah lijkt nog niet helemaal uitgekristalliseerd. De omslagen van de eerste twee nummers (met een rockchick erop) vond ik wat goedkoop aandoen, maar het derde nummer maakt alles goed met een schitterende foto van de elkaar gebroederlijk omarmende Elvis en Johnny Cash (jammer dat de begeleidende tekst misleidend is en ten onrechte een soort special suggereert). In de titels van stukken wordt woest geëxperimenteerd met grote doorschemerende letters in spiegelbeeld. Mooi gevonden, maar op den duur gaat het irriteren als je je voortdurend (letterlijk) in bochten moet wringen om de titel van een stuk te ontcijferen.

Wahwah is een sympathiek initiatief, maar nog wat onevenwichtig in de uitvoering. Maar het is nu eenmaal hondsmoeilijk, een mooi muziekblad maken. Zoveel mensen zijn er niet die bezield en onderhoudend over muziek kunnen schrijven. Wahwah levert per nummer een paar boeiende, meeslepende stukken op en een paar kromme tenen. Een strengere eindredactie van de bijdragen zou het blad goed doen, zodat al te langdradige stukken tot de juiste proporties worden teruggebracht en auteurs hier en daar bijgestuurd worden. Dan kan het lot van Payola, dat na 2 jaar ter ziele ging, Wahwah hopelijk bespaard blijven.

Wahwah
– Losse nummers: € 7,95
– Abonnement: € 29,95
– Uitgever: Nieuw Amsterdam
Wahwah verschijnt 4 maal per jaar, en is verkrijgbaar in de betere boekhandel.

Zie ook in deze reeks: 1. Het Trage Vuur, 2. Passionate Magazine, 3. Tzum, 4. De Revisor, 5. Armada, 6. Bunker Hill, 7. Raster, 8. De Gids, 9. Hollands maandblad, 10. Hard gras, 11. Parmentier, 12. Deus ex Machina, 13. Het liegend konijn, 14. Lava en 15. Yang.

Theater / Voorstelling

Moralisme om te lachen

recensie: Mug Inn (mugmetdegoudentand)

Een bruin café met een Turkse eigenaar en een handjevol stamgasten, genaamd Mug Inn. Dat is het uitgangspunt voor de nieuwe voorstelling van mugmetdegoudentand. Aanvankelijk was het de bedoeling een televisieserie te maken rond dit gegeven, maar de VPRO haakte af uit angst voor tegenvallende kijkcijfers. Wat overbleef is een eenmalige aflevering in de vorm van de nieuwe lunchtheatervoorstelling in Theater Bellevue.

Tijdgeest


Mug Inn
is een voorstelling over de tijdgeest die bepaald wordt door de angst voor het vreemde; de wij-zij mentaliteit. Allerlei kwesties passeren de revue en worden van commentaar voorzien. De oorlog in Afghanistan, de invloed van de media, het belang van de kijkcijfers, problemen binnen het gezin en ga zo maar door. In eerste instantie lijkt dit allemaal erg moraliserend, maar dit beeld verdwijnt al snel naar de achtergrond. De tekst heeft namelijk geen belerende toon. Belangrijke thema’s worden behandeld zonder erover te oordelen.

Sterke cast

~


De voorstelling wordt gespeeld door de artistieke leiding van mugmetdegoudentand. De Turkse kroegeigenaar wordt gespeeld door Marcel Musters. Compleet met snor en kussen onder de gebreide trui speelt hij het prototype tweede-generatie Turk. Zijn accent is bovendien ijzersterk. Joan Nederlof zet een verlegen en idealistische moeder van twee puberzonen neer, een heel ander type dan de neurotische karakters die ze vaker gespeeld heeft, maar daardoor niet minder overtuigend. Ze is enorm aandoenlijk naast de andere twee stamgasten. Die worden gespeeld door Michiel van Erp en Frank Houtappels. Van Erp is van huis uit geen acteur maar televisiemaker. In het begin komt hij dan ook wat onwennig over maar al snel voelt hij zich als een vis in het water als de neoconservatieve Geert Wilders-stemmer. Houtappels speelt een echte dramaqueen. Hij steekt zijn liefde voor de mannen niet onder stoelen of banken en dost zich graag uit met pruik en make-up.

Publieksparticipatie

De karakters zijn uitvergroot maar toch nog overtuigend en erg herkenbaar. Dat komt ook door de vorm die is gekozen voor het toneelstuk. Tijdens de voorstelling stappen de acteurs namelijk zogenaamd uit hun rol. De hilarische tekst van Joan Nederlof zit zo in elkaar dat we het ene moment een afspiegeling van de samenleving zien in de vorm van de kroeggangers en het volgende moment de vier acteurs als zichzelf die commentaar geven op de tekst van de personages. Deze extra laag biedt de mogelijkheid om het publiek te betrekken bij de voorstelling. Want ook de toeschouwers wordt om hun mening gevraagd over allerlei morele kwesties. De acteurs leggen een aantal stellingen voor en wie het ermee eens is mag zijn hand opsteken. Deze publieksparticipatie is heel ongedwongen en past bovendien uitstekend bij de setting. De tribune staat dicht op het decor waardoor een echt cafésfeer ontstaat, zelfs tijdens de lunchpauze.

Op de site van mugmetdegoudentand zijn veel extra’s en achtergronden bij de voorstelling te vinden. De personages worden uitgebreid voorgesteld en delen van de tekst zijn er te lezen. Er worden veel citaten gebruikt in de voorstelling en het is interessant om na te lezen van wie die afkomstig zijn. Het plaatst de voorstelling in een context. Want ook al is Mug Inn in de eerste plaats een voorstelling om je dood te lachen, het gaat ook nog eens ergens over.

De voorstelling Mug Inn is nog tot en met 3 december 2006 te zien. Zie:www.mugmetdegoudentand.nl

Boeken / Non-fictie

Weimar 1932?

recensie: Bruce Bawer - Terwijl Europa sliep – de dreiging van de radicale islam

Ondanks de krachtige ontkenningen van capitulistische multiculturalisten, wordt steeds duidelijker dat Europa afstevent op onderwerping aan wat binnen afzienbare tijd een islamitische meerderheid zal zijn. Bruce Bawer zette de zaken vanuit Amerikaans perspectief nog eens op een rijtje, zodat niemand ooit nog zal kunnen zeggen dat we het niet hebben zien aankomen.

De islamitische aanval op Rushdi’s The Satanic Verses bevatte in 1988 al zo ongeveer alle elementen die we de afgelopen jaren steeds vaker zijn tegengekomen in de strijd om Europa. In retrospectief waren vooral de reacties vanuit het westerse kamp uitermate verontrustend. Terwijl moslims zich nauwelijks hard maakten voor de vrijheid van meningsuiting en overal in het land onverdraagzaamheid uitstraalden en boeken in brand staken, wrong de multiculturele elite zich in alle mogelijke bochten om de volgelingen van de profeet maar niet voor het hoofd te stoten.

Zoals uit een gedegen analyse van de Amerikaan Bruce Bawer blijkt, was dit patroon een sjabloon voor wat in intensievere mate zou volgen. De explosief groeiende moslimbevolking stelt zich steeds veeleisender op, de beloofde gematige islamieten blinken uit in afwezigheid (zelfs bij de zichzelf als gematigd proclamerende Ahmaddiyyah weigeren mannen de hand van een vrouw, omdat die onrein is), stukje bij beetje dringen de moslims steeds verder op in het publieke domein, ten koste van de traditionele westerse waarden en vrijheden, twee uitgesproken critici van de islam werden vermoord, anderen laten zich door intimidatie de mond snoeren en zogauw ergens een islamiet weer eens iets uithaalt haasten de overheden zich niet naar de slachtoffers, maar gaan zij gebukt en smekend om genade naar de dichtstbijzijnde imam, hopend op een dialoog met een religie die dat alleen maar ziet als een teken van zwakte.

Inmiddels kunnen we met Bawer de niet-islamitische bevolking van ons land dan ook verdelen in twee scherp onderscheiden groepen. Enerzijds zijn er degenen die nog steeds geloven dat de islamieten gewoon hetzelfde zijn als wij, maar dan met een iets ander geloof, wat in hun ogen dan weer niet erg is, want zoals minister Donner al beweerde: we geloven allemaal wel in iets en we moeten niet als meerderheid onze mening aan een minderheid willen opdringen – een mengsel van paternalisme, superieure onverschilligheid en hardnekkige kortzichtigheid, die later leidde tot een ongelukkige opmerking over de sharia.

Aan de andere kant staan mensen als Bawer, die zich wel iets gelegen laten liggen aan de nieuwe medelanders, die zich hebben verdiept in de achtergronden en denkbeelden van de islamitische immigranten – en zich rot zijn geschrokken. Op een zeker moment kwam Bawer tot de conclusie dat wilde hij zijn vaderland goed kunnen beoordelen, hij dat moest kunnen vergelijken met andere landen. Daarop trok hij naar het toen nog paradijselijke Europa, dat in de jaren die volgden voor zijn ogen verbrokkelde en zich overgaf aan de eisen van de ijveraars voor een Europees kalifaat – waar in ieder geval geen plaats is voor mensen van zijn geslachtelijke voorkeur.

Terwijl Europa sliep is geschreven vanuit woede en verontrusting, wat de toon niet altijd ten goede komt. Uitroeptekens zijn altijd een zwaktebod en ook het consequent verkeerd spellen van namen werkt niet echt – al kan dat laatste liggen aan de persoonlijke obsessie van uw toegewijde dienaar. Bawer komt met persoonlijke ervaringen die te gruwelijk voor woorden zijn, en tuigt zijn betoog verder op met een enorme hoeveelheid informatie uit zeer uiteenlopende bronnen. Het beeld dat daaruit oprijst is genoeg voor serieuze gedachten aan emigratie dan wel het lidmaatschap van een erkende schietvereniging. Voor wie het nog niet in de gaten had schetst Bawer in schrille tinten het afglijden van de Oude Wereld naar een toestand van balkanisering, herlevend fascisme dan wel het kalifaat, en misschien wel een combinatie van deze drie.

Islamitisch geweld

Kenmerkend zijn de uiteenlopende reacties op islamistisch geweld. Waar de Spanjaarden na de aanslagen in Madrid niet wisten hoe snel ze gehoor moesten geven aan de eisen van de moslimterroristen, sloeg Amerika na 9/11 genadeloos toe. Volgens Bawer is dat verschil onder meer te wijten aan de Europese neiging tot appeasement, dezelfde houding die ons Chamberlain bracht en er kort daarna voor zorgde dat vrijwel al onze joden werden afgevoerd naar de vernietigingskampen, terwijl wij, zoals hij venijnig schrijft, druk bezig waren met het invullen van onze ariërverklaringen. Een moderne equivalent is het kopje thee van de Amsterdamse burgemeester Job Cohen, die zelfs de islamitische provocaties tijdens de dodenherdenkingen in zijn stad aangrijpt voor een zeer voorspelbare knieval naar een met overheidsgeld gebouwde en onderhouden moskee.

Typisch Europees is ook dat het verzet zich niet richt tegen de agressors, maar dat Amerika – of liever een karikatuur van dat land – de kop van jut is, iets wat Bawer mateloos irriteert, en terecht. Net zoals niemand Reagan serieus nam, terwijl die toch door zijn onverzettelijke houding jegens de Sovjet-Unie de ondergang van de communistische dictatuur op zijn conto heeft, doen de Europeanen alsof zij op alle fronten superieur zijn aan wat zij zien als de cowboy Bush. Dat we op die manier ons eigen graf graven en straks alleen maar kunnen hopen dat de Amerikanen ons (alweer) uit de nesten komen halen dringt tot slechts weinigen door.

Lezing van dit boek is een uitputtende emotionele ervaring, vooral doordat het eigenlijk overbodig is. Iedereen met ogen in zijn hoofd weet allang wat in Europa gaande is, daar heb je geen Bawer voor nodig. Degenen die nog steeds blijven geloven in de welwillendheid van die onzichtbare meerderheid van gematigde moslims, die in navolging van de ayatollahs Amerika als de grote Satan blijven zien en de onafzienbare reeks incidenten, de vrouwenonderdrukking, het antisemitisme en al die andere zegeningen van de reëel bestaande islam blijven bedekken met een mantel van zelfhaat, zullen ook door dit boek niet tot andere gedachten worden gebracht.

De toestand is kortom hopeloos en doet sterk denken aan de situatie in het interbellum, toen ook slechts een handjevol begreep wat zich achter de oostgrens ontwikkelde. Eén van hen was de als immer alerte Menno ter Braak over wie – leuk om als vrolijke afsluiter even te melden – een zeer boeiende studie verscheen bij uitgeverij Vantilt, en dan met name over de ideologische strijd in literair Nederland, toegespitst op zijn conflicten met de katholieken en in het bijzonder Anton van Duinkerken. Het Comité van Waakzaamheid heeft indertijd trouwens niet geholpen, net zomin als het boek van Bawer dat zal doen.

Muziek / Album

Americana met een Flying V om de nek

recensie: My Morning Jacket - Okonokos

Achteraf is het goed te plaatsen. Maar toen alt.country-formatie My Morning Jacket in 1999 zijn eerste optredens deed in Nederland, was het een dissonant in de podiumpresentatie. Hoe bestond het dat zanger Jim James een Flying V gitaar, een relikwie uit de hardrock-scene, om zijn nek had? Het net verschenen debuut The Tennessee Fire bestond namelijk grotendeels uit aan de akoestische Neil Young gelieerde, verstilde twang-liedjes.

~

Op zijn debuut deed My Morning Jacket weliswaar onbeholpen pogingen om te rocken – zo is de techniek van drummer J. Glenn beperkt – maar de band maakte veel, heel veel indruk met zijn melancholische lofi-americana. Daarbij vormde de uniek galmende stem van Jim James de hoofdmoot. In een vroege aflevering van documentaire-serie Loladamusica zong James, zichzelf begeleidend op akoestische gitaar, moederziel alleen in een verlaten Groningse parkeerplaats een hartverscheurende versie van I think I’m going to hell. Daar kwam geen powerakkoord bij kijken.

Twee jaar later kwam opvolger At Dawn uit. De boodschap was duidelijk: de tijden van bedachtzame americana waren voorbij, My Morning Jacket was nu officieel een onstuimig en vooral breed uitwaaierend countryrock-outfit. Deze omwenteling vertoonde overeenkomsten met die van Counting Crowes, die na het ingetogen rootsrock-debuut August and everything after vanaf de tweede plaat allengs meer de richting van de toegankelijkere poprock op bewogen.

Major label

My Morning Jacket oogstte met de nieuwe muzikale richting meer succes dan eerder in thuisland Amerika. Derde plaat It Still Moves verscheen op een major label, en het eerder zo belangrijke Nederland werd niet langer bezocht. Toch bleef het altijd bijzonder jammer dat de muziek van debuut The Tennessee Fire een kennelijk afgesloten hoofdstuk was. Maar het vorig jaar verschenen Z legde dat soort gedachten als geen eerder album het zwijgen op. Frontman James deed aanvankelijk de wenkbrauwen fronsen door niet alleen te verklaren dat op de nieuwe plaat de gitaren minder prominent moesten zijn, maar dat de nummers eveneens dansbaar dienden te zijn. Bij het horen van songs als de soulvolle opener Wordless Chorus of het opvallend montere Off the record bleken de opmerkingen van James toch helemaal niet zo curieus te zijn geweest als ze aanvankelijk deden denken. My Morning Jacket had het gepresteerd de countryrock te perfectioneren.

Op dit punt aangekomen verschijnt het dubbel-live-album Okonokos. Op het eerdergenoemde I think I’m going to hell na, is het geregistreerde concert geënt op de energieke countryrock van de laatste drie albums. Dat Z het beste van de drie is, blijkt opnieuw doordat de nummers hiervan afkomstig hun voorgangers overtreffen in doordachtheid, spanning en melodie. Maar ook een opzwepend One Big Holiday van It Still Moves maakt indruk. De openende hardrock-riff van dit nummer wordt door het publiek luid toegejuicht. Dat blijft op zijn zachtst gezegd wennen: My Morning Jacket glorieerde eerder in de hooischuur, maar hanteert nu met groot gemak de brede armzwaaien van arena-rockers als The Verve of U2.

Golden

Een grote kwaliteit van Z was dat het de band lukte een stap terug te nemen en de gitaarpartijen te doseren. Live blijft dit een mankement. De band dendert vol overtuiging over het publiek heen, maar op cd twee aangekomen mag de overtuiging wel ietwat worden teruggeschroefd. Meer van het soort van Golden, een met slide-gitaar versierd stukje akoestische country-melancholie, had het evenwicht goed gedaan en Okonokos misschien wel tot een onvergetelijk live-album gemaakt. In het tweede uur van het concert beginnen de songs te slepen, iets anders dan meeslepen.

Okonokos is zo een op vele momenten prachtige live-registratie geworden. Tegelijk weet je dat My Morning Jacket tot nog veel meer in staat is, en dat komt voornamelijk door het talent van Jim James. Dat is niet zozeer een sombere bevinding, maar een uitgesproken vertrouwen in wat er komen gaat.

8WEEKLY

Villa Nuts sluit niemand uit

Artikel:

.

In de expositieruimte van Villa Nuts op het Westeinde in Den Haag is iedere twee maanden een nieuwe tentoonstelling te zien. Voor wie dat te afstandelijk is, wordt er ook nog om de acht weken een avond in het Nutshuis georganiseerd waar verschillende kunstdisciplines aan bod komen. Performances, fotografie, beeldende kunst, film of muziek; Villa Nuts legt zich niet toe op maar één uitingsvorm of één communicatievorm.

Geen galerie, geen museum, geen barrière

Hoogdrempelige galeries en musea zijn er al genoeg, Villa Nuts heeft de ambitie een voor kunstenaars toegankelijk platform te zijn, waarbinnen de kunstenaar verantwoordelijk is voor de vormgeving en de inhoud van de eigen presentatie. Jeroen en Remco benadrukken zich niet te willen profileren als kunstkenners en al zeker niet als curatoren. Want wie bepaalt wat goede kunst is? Experts maken meer dan eens een foutje in hun inschattingen, daar zijn de oprichters van Villa Nuts het wel over eens. “Een kunstenaar diende bij de Royal Academy in Londen – een zwaar gewaardeerd kunstinstituut – eens een werk in voor een prijsvraag. Het was een hoofd op een houten statief. Op een of andere manier raakten het hoofd en het statief los van elkaar, want ze werden als twee aparte kunstwerken aan de commissie gepresenteerd. De Royal Academy koos het houten blok (het statief) uiteindelijk als het winnende kunstwerk.”

Foto: S. Foederer
Foto: S. Foederer

Als je als instelling geen selectie maakt, laat je het publiek dus beslissen wat goede kunst is. Dit is een bewuste keuze van de twee jonge oprichters van Villa Nuts. “Goed of slecht; het is allemaal heel subjectief, wij willen jonge mensen een duwtje in de rug geven.” De experts zullen uiteindelijk wel beslissen of ze worden opgenomen in het ‘serieuze’ circuit. Maar voordat kunstenaars die kans überhaupt krijgen, moeten ze wel zichtbaar zijn. Het is goed wanneer er ook instellingen zijn, die kunstenaars die als not done beschouwd worden een kans geven. Musea en de beursfähige galeries hebben nogal eens de neiging hun hengel allen in dezelfde vijver met ‘goedgekeurde’ vissen uit te gooien. Een beetje variatie is meer dan welkom.

Bijbeunen in de horeca

Jeroen werkte al jaren als bedrijfsleider horeca bij onder andere het Filmhuis Den Haag en Remco maakte furore als DJ en organiseerde feesten als Club Geluk. Waarom trekken een succesvolle DJ en een goedverdienende bedrijfsleider zich het lot van de startende kunstenaar zo aan? “Veel kunstenaars werken in de horeca om hun rekeningen te betalen, vandaar dat ik binnen mijn vriendenkring veel kunstenaars heb”, vertelt Jeroen. En bij Remco, die zich jarenlang in dezelfde scene begaf, was dat niet anders. Eind 2004 dronken de vrienden weer eens samen een biertje en ontstond al pratend het idee voor een platform. Niet alleen kenden ze veel kunstenaars die door hun drukke horecabestaan nauwelijks meer aan creëren toekwamen, ze wisten ook dat het Haagse Nutshuis een culturele en maatschappelijke functie zou krijgen.

Foto: Minerva Scavo
Foto: Minerva Scavo

Het Nutsspaarbankgebouw was tot 2002 in gebruik als bankgebouw. Toen de Fortisbank in dat jaar naar een nieuwe locatie verhuisde, besloot Fonds 1818 het pand ingrijpend te renoveren. Het Fonds 1818 had niet alleen voor ogen er zijn eigen intrek in te nemen, maar ook om er andere stichtingen of verenigingen te vestigen. “We hebben Fonds 1818 een beknopt plan voor Villa Nuts gestuurd en daar stonden ze er eigenlijk direct achter. Dankzij Paul Cornelissen van het Fonds; hij geloofde er echt in en heeft zich er sterk voor gemaakt.” September 2005 werd de eerste Villa Nuts avond in het Nutshuis georganiseerd. Het feit dat ook de Gemeente Den Haag en het Prins Bernhard Cultuurfonds de geldkraan in de tussentijd ook een beetje hebben opengedraaid, is een erkenning voor wat Villa Nuts doet, vindt Remco.

Ontdekkingen

“Het is volkomen onbaatzuchtig. Van de subsidies krijgen we een vast salarisje, waar we niet mee rond komen. We moeten er dingen naast doen.” Maar deze inzet blijft niet onbeloond. Het gaat goed met de Villa-Nuts kunstenaars. Afgelopen voorjaar draaide in de tot filmzaal omgebouwde kluis de film the Order Electrus
van Floris Kaayk.

Iedereen was ontzettend enthousiast over zijn werk. Een natuurfilmpje, met David Attenburough-achtige stem, technisch zat het goed in elkaar. Hij was daarnaast ook nog eens communicatief, kon goed uitleggen waar hij mee bezig was; als je die twee elementen hebt dan zit je gebakken”, verklaren Jeroen en Remco. Een paar maanden na zijn presentatie bij Villa Nuts heeft deze nog niet eens afgestudeerde student Animatiefilm aan de Akademie voor Kunst en Vormgeving St. Joost in Breda een award gewonnen op het SICAF, het Seoul International Cartoon & Animation Festival. Onlangs nog kwam Kaayk als winnaar uit de bus van de Kunstbeeld ArtOlive award. “Dat zijn leuke dingen.”

Foto: B. Jongeneelen
Foto: B. Jongeneelen

Je zou denken dat bij een ‘open’ concept als Villa Nuts er ook wel eens wat ruis tussen zit. Maar dat blijkt wel mee te vallen. Er was een keer een kunstenaar – “zijn naam zal ik niet noemen, dat vind ik ook zo flauw” – wiens werk door veel bezoekers en andere deelnemende kunstenaars niet erg serieus werd genomen, maar hij was wel heel erg stipt en serieus, dus er viel goed mee te werken. “Er zitten geen echte flaters bij”, benadrukt Remco, “je gaat als kunstenaar toch met de billen bloot, dan wil je er ook wat van maken.” En dat is natuurlijk zo: Villa Nuts geeft een flyer uit, ze houden een site bij en op een Villa-Nuts avond komen zo’n vierhonderd mensen per keer. Zeker als starter wil je jezelf bewijzen en dan is dit natuurlijk een mooie kans, waarom zou je die verpesten? Wanneer je terugkijkt op het eerste jaar Villa Nuts, zie je er dus ook eigenlijk geen daadwerkelijke uitglijders tussen. Alle Nutsavonden hadden een professioneel karakter, door de met zorg uitgevoerde presentaties en performances.

Villa Nuts wil in de toekomst met enkele regelmaat workshops voor kunstenaars organiseren van artiesten die al wat langer in het vak zitten, zodat starters en andere geïnteresseerden daar wat van op kunnen steken. Onlangs vertelde Eboman over het verloop van zijn carrière, maar gedacht wordt ook aan mensen als Marlies Dekkers. “Den Haag is de basis”, is de mening van Jeroen en Remco, “maar ook kunstenaars uit Rotterdam, Breda en Amsterdam weten ons nu al te vinden.” In de toekomst willen we ons steeds meer ook internationaal gaan oriënteren.” Hoe meer bereik, hoe meer ze natuurlijk voor ‘hun’ kunstenaars kunnen doen.

Tot en met 29 november is in het pand op het Westeinde in een titelloze tentoonstelling te zien dat Evert Rodewijk zich steeds meer een kunstschilder voelt, dat Minerva Scavo fashion met fetish combineert, dat Michelle Beugeling haar eigen belevingswereld weergeeft en dat je met Yvo van der Vat ‘To the Loo’ kan gaan.