Theater / Voorstelling

De toekomst is passé

recensie: Annette Speelt - De eeuw van mijn dochter

.

De nabije toekomst. Nederland rouwt. Deze prachtig rijmende alexandrijnen komen uit de mond van Jeroen Krabbé. Hij mag spreken op de begrafenis van premier Jan Peter Balkenende. Mevrouw Balkenende en haar dochter staan aan de zijkant. Vanuit de coulissen kijken de Griekse goden Zeus, Pallas Athene en Apollo – goden waarin men het geloof allang heeft opgegeven – toe en zien een grote ramp gebeuren als Jeroen Krabbé de nieuwe premier wordt van dit bange landje. Hun hoop is gevestigd op Amélie, de dochter van Balkenende, die zegt wat er wérkelijk aan de hand is. Maar helaas wordt er naar haar woorden niet geluisterd.

Vondel

~


Deze moderne Griekse tragedie komt uit de pen van dichter Ilja Leonard Pfeijffer, die hiermee zijn eerste toneelstuk aflevert. De titel heeft hij ontleend aan de titel van een toespraak van Balkenende zelf. En het moet gezegd: wat een prachtige tekst. Hij fonkelt, is spitsvondig en bij vlagen hilarisch. En dat alles consequent op rijm. Pfeijffer is in zijn kritiek op het Nederland van nu eveneens consequent. In zijn ogen is het verlangen van Balkenende en de zijnen naar het verleden een benepen visie die het Nederland van nu geen werkelijke oplossing biedt. Nederland is naar binnengekeerd en de werkelijke problemen worden niet aangepakt.

In de laatste scène ziet men op een scherm op het toneel de goden dan ook de schouwburg uit lopen. Er valt niets meer met Nederland te doen. Amélie heeft de dood verkozen en ligt op het graf van haar vader. Het publiek applaudisseert en mevrouw Balkenende en Jeroen Krabbé komen op en nemen het applaus in ontvangst. We hebben dus niets geleerd.

En met dat gevoel ga je ook naar huis. Deze scène toont dramatische zeggingskracht, hetgeen de rest van het stuk ontbeert. Pfeijffer bekritiseert het huidige tijdsgewricht zonder hiervoor diepere oorzaken aan te geven. De vraag waarom een man als Balkenende met zijn hang naar het verleden toch zo populair is, wordt niet gesteld. Hij speelt op de man en dat is niet erg, maar het wordt allengs wel flauwer en oppervlakkiger.

Klucht

~


Naast de tekst valt er ook heel wat te genieten van het theaterspel. Nettie Blanken speelt met verve mevrouw Balkenende. Er is geen twijfel mogelijk, zij heeft de touwtjes in handen en dat blijft ze houden. Ze duldt geen tegenspraak. Ook niet van haar dochter, die de waarheid verkondigt. Amélie wordt vertolkt door Lidewij Mahler, die prachtig weet te schakelen tussen de kinderlijke en vrouwelijke, verleidelijke kant van haar personage. Tenslotte weet Michel Sluysmans, die duidelijk plezier in heeft in het spel, een heerlijke Apollo neer te zetten. Het hele ensemble zorgt voor een levendige voorstelling en weet op de juiste momenten de komische dan wel dramatische accenten aan te brengen, waardoor je je geen moment verveelt.

Ondanks deze levendige vertoning en de prachtige toneeltekst, ga ja na afloop niet met een bezwaard gevoel weg. Doordat er oppervlakkig op de man wordt gespeeld, verwordt de voorstelling eerder tot een klucht dan tot een waar treurspel.

De eeuw van mijn dochter van Annette Speelt is nog te zien tot en met 16 mei 2007. Klik hier voor meer informatie en de speellijst.

Film / Films

Verdwaald in Blue Tomorrows

recensie: Inland Empire

De meningen over regisseur David Lynch zijn sterk verdeeld. Is hij nu wel of niet (a) krankzinnig (b) een geniale kunstenaar (c) een ordinaire oplichter (d) een slechte binnenhuisarchitect? Lynch is hoe dan ook een meester in het scheppen van angstaanjagende mysteries in de vele werelden binnen zijn eigen bizarre universum. Hij maakt derhalve ontroerende portretten van vrouwen in verwarring: verliefde, gekwelde, verdwaalde, mishandelde en gevallen vrouwen.

Om Inland Empire, zijn jongste, bijna drie uur durende epos, te filmen maakte hij de opmerkelijke keuze voor een eenvoudige digicam (een Sony PD150). Een technische verrassing, maar vertrouwd is dat er weer geen touw aan vast te knopen is, hooguit een dunne zijde draad. Laura Dern, die eerder schitterde in zijn films Blue Velvet en Wild at Heart, is fenomenaal in haar vele gedaantes: zij is om beurten een actrice die een actrice die een andere actrice die de hoer Susan Blue speelt die op Hollywoods Sunset Strip hoogst onaangenaam ten val komt. Dern acteert als een prachtige, levende matroesjkapop.

Labyrint

~

De film begint met een huilende vrouw in een Poolse hotelkamer. Zij kijkt naar een aflevering van Lynch’s absurdistische internetfilm Rabbits, waarin drie acteurs met konijnenhoofden kleine huiselijke drama’s naspelen. Terug in Hollywood heeft de actrice Nikki Grace (Laura Dern) zojuist een rol gekregen in On High in Blue Tomorrows onder regie van de zeer Britse Kingsley Stewart (Jeremy Irons). Haar tegenspeler is de versierder Devon Berk (Justin Theroux). Nikki’s vreemde buurvrouw (Grace Zabriskie) waarschuwt haar echter voor deze rol want het gaat om een remake van een nooit afgemaakte Poolse film over een zigeunervloek. Nooit afgemaakt omdat de hoofdrolspelers allemaal vermoord werden. Als de film in productie is gaat het Nikki steeds moeilijker af om onderscheid te maken tussen haarzelf, haar personage Susan en haar andere personages, waaronder Susan Blue. Zij verliest zichzelf in een labyrint van absurde, duistere voorstellingen.

~

Lynch’s speeltuin is het schemergebied naast ons krampachtig geordend bewustzijn. Een schimmige wereld vol waanzin en lugubere personages (al dan niet met konijnenhoofden), die zich regelmatig opdringen en doen verontrusten. Maar Lynch, zoals alle compromisloze kunstenaars, omarmt deze waanzin. Sommigen vinden hem een oplichter en verdenken hem van het te veel toepassen van de eenvoudige scenaristentruc waarin alle scènes door elkaar gegooid worden en daarna willekeurig opgeschreven om een maximaal verwarrend effect te creëren. Ja, meneer Lynch, zo krijgen we de matroesjkapoppen erg makkelijk aan het dansen. Mulholland Drive is een goed voorbeeld hiervan. Maar het is nu bekend dat Lynch Inland Empire helemaal zonder script begon te filmen, hij schreef zelf scènes uit vlak voor het draaien. Men moet ook niet te veel achter de titel zoeken. Inland Empire is een in de volksmond collectieve naam voor een aantal kleine steden dichtbij Los Angeles, de man van Laura Dern komt daar vandaan. Toen zij dit aan Lynch vertelde vond hij de naam zo mooi dat hij ter plekke besloot die als titel te gebruiken.

Beklemmend

~

Bevlogen acteurs naast Laura Dern zoals Jeremy Irons en Justin Theroux overtuigen, en Harry Dean Stanton speelt zoals gewoonlijk Harry Dean Stanton, de blik steevast op treurig oneindig. Zijn personage Freddie Howard leent geld van iedereen en zegt iedere keer weer dat hij blij is nu op eigen benen te kunnen staan. De Pinteriaanse dialogen boeien, er is veel suggestie en weinig geweld. Niemand wordt spectaculair onthoofd zoals Bobby Peru in Wild at Heart. Het suggestieve is beklemmend genoeg. In Lynch’s slecht belichte, armzalige ruimtes voelt men zich steeds ongemakkelijker. Zijn goedkope interieurs vormen zeker geen bedreiging voor Jan des Bouvrie, maar ademen eerder de grimmige geest van de Amerikaanse schilder Edward Hopper.

In een kolderiek intermezzo is er plots onverklaarbaar bruisend leven in zo’n stille ruimte. Het wordt dan gevuld met synchroon dansende Sunset Strip-hoeren, begeleid door de wervelende Goffin/King-danshit The Locomotion. Heeft dit iets te betekenen of is Lynch voor even weer de abstracte kunstschilder van voor zijn filmcarrière, die ineens een achteloos trefzekere penseelstreep neerzet als mooie maar betekenisloze toevoeging? Schoonheid die verder niets te betekenen heeft mag er ook wezen, of niet soms?

Oceanen

Tijdens de aftiteling, na bijna drie monumentale uren, lijkt het even alsof Lynch zijn publiek danig om de tuin heeft geleid wanneer de complete cast de revue passeert. Vrolijk dansend, lachend, plagerig de zaal in kijkend. Ach, willen ze misschien zeggen, maakt u zich vooral niet ongerust, ’t was maar een dans naar de muziek van David’s waanzin. Het goede nieuws hieromtrent komt van David Lynch zelf. Onlangs in een interview vertelde hij over zijn hartgrondige hekel aan verklaringen afleggen als het om zijn beweegredenen gaat. Hij is een intuïtieve visuele artiest en, beste filmliefhebbers, hoe u Inland Empire interpreteert of ervaart is hem om het even. U heeft allemaal helemaal gelijk. Inland Empire is een meesterlijk hallucinaire carnaval. Of zoals Stantons personage Freddie Howard het verwoordt: “Er zijn oceanen van mogelijkheden“. Dat dan weer wel, en met David Lynch kunt u in elke daarvan verdrinken.

Boeken / Non-fictie

Tot lering ende vermaak

recensie: Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes - Wat leuk is en wat niet

Een van de boeken die op de stroom van het boekenweekthema ‘Lof der zotheid’ is komen aandrijven, is Wat leuk is en wat niet, geschreven door Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Het is, zoals de titel zegt, een inventarisatie van wat leuk is en waarom; en wat niet, en waarom niet, maar dan op Henkes-en-Bindervoetiaanse wijze.

~

Veel van wat Henkes en Bindervoet produceren (teksten en duo-optredens), is op de een of andere, en vaak op meerdere manieren, grappig en op zijn minst origineel. Ze hebben een onorthodoxe vertaling van het onorthodoxe en ontoegankelijke Finnegans Wake gemaakt, en van alle teksten van de Beatles. (Ze vertaalden Here comes the sun zonder blikken of blozen als Daar komt de sneeuw, en She’s leaving home als Ze mailt nog wel.) Of neem de hilarische filosofiekalender Nietzsche is ziek van enkele jaren geleden, waarin per dag Nietzsches kleinzerige aantekeningen uit zijn eigen dagboek waren overgenomen. Daarnaast ontregelen ze zo nu en dan literaire avonden met hilarische duo-performances.

Droogstoppel

Een boekje over humor zou dus wel aan ze besteed moeten zijn. In Wat leuk is en wat niet passeren allerlei theorieën over wat humoristisch is, de revue, gegoten in de vorm van een dialoog tussen “twee niet al te humoristisch aangelegde huiskamergeleerden”, te weten Boekenweek-auteurs Geert Mak en Kees Fens. Ergens halverwege wordt dit even overgenomen door Max Havelaar-personage Droogstoppel -“Ik ben makelaar in koffi en woon op de Lauriergracht No. 37”- en diens schepper Multatuli – en door een paranoïde pamflet over Harry Mulisch en de argumenten waaruit zou blijken dat die er als alien op uit is de wereld te vernietigen. Verrassend, jawel hoor, en, sja, ook wel grappig. De vele toneelaanwijzingen tussen de dialogen door variëren op talloze manieren op stilteaanduidingen: “Stilte. Ergens valt een briefje op de mat, er is niemand thuis.”, of: “Stilte, slechts verbroken door het geknisper van de herfstbladeren onder de gelaarsde voetstappen van de tijd. Ergens aan het andere eind van de wereld ontsnapt een schaap door een gat in de afrastering van een boerderij. Langs de Amstel ruist riet.” De auteurs laten Droogstoppel dromen dat hij een hoer ziet, naar haar verlangen en vervolgens tegen zichzelf zeggen: “Ja Droogstoppeltje, wie gaat dat betalen?” – ja, ook dat is best grappig.

~

Tot zover het vermaak. In de gesprekken tussen Mak en Fens komen allerhande ideeën langswaaien van filosofen als Kant -“Lachen is een affectie die afkomstig is van transformatie waarin een aangehouden verwachting plotseling uitloopt op niets” – , Freud – humor geeft plezier, omdat je bespaart op je gevoelens. Wie lacht hoeft geen medelijden of zelfmedelijden te hebben – en Kierkegaard – “Humor is het laatste stadium van existentieel bewustzijn alvorens het geloof intreedt”. Het levert af en toe een ‘o ja’ of ‘aha!’ moment op, zoals bij Horace Walpoles stelling: “De wereld is een komedie voor wie denkt, een tragedie voor wie voelt.”

En toch. De vloek die Henkes en Bindervoet zelf toeschrijven aan de niet-leukheid van cabaret of moppenboeken – “Als het leuk bedoeld is, is het bijna per definitie niet leuk” – geldt ironisch genoeg ook een beetje voor dit boekje: de tekst straalt zozeer uit dat hij leuk gaat zijn, dat het de leukheid zelf in de weg staat. Het boekje zal dan ook vermoedelijk weer rustig wegkabbelenen met de stroom boekenweekthemaboekjes, richting vergetelheid. En Henkes en Bindervoet gaan gewoon weer door met écht grappig zijn.

Boeken / Non-fictie

Op zoek naar de ark

recensie: Frank Westerman - Ararat

Lang geleden liep er een mooie grens tussen non-fictie en literatuur. Niemand trok die in twijfel. De fictieauteur was een kunstenaar, wie non-fictie schreef hoogstens een getalenteerd vakman. Maar toen verdwenen de zekerheden. Grenzen vervaagden en non-fictie schopte het tot gerespecteerd literair genre dat tegenwoordig een bloeiperiode beleeft. Eén van zijn belangrijkste Nederlandstalige vertegenwoordigers, Frank Westerman, publiceerde onlangs een nieuw boek: Ararat.

Sinds de ex-journalist Westerman in 1994 voor het eerst ‘frictie’ schreef, zoals hij de mengeling van fictie en non-fictie zelf noemt, overtreft elk nieuw werk van hem het vorige. Waar De graanrepubliek nog bleef steken op de shortlist van De Gouden Uil Literatuurprijs, belandde El Negro en ik in 2005 op het hoogste schavotje. Westermans boeken voerden hem naar de Balkan, de Sovjet-Unie en Afrika, maar ook Nederland zelf speelde al eens de hoofdrol, in het genoemde De graanrepubliek. Met zijn nieuwste boek zoekt de auteur hogere sferen op, meer bepaald die van de Ararat, de heilige berg in Turkije. Daar waar volgens de overlevering na de zondvloed de Ark van Noach aan land liep.

Van gelovige naar agnost

~


De centrale vraag die Westerman in Ararat bezighoudt, is waar de God is gebleven die in zijn kindertijd zo’n belangrijke rol speelde. Net als vele van zijn leeftijdsgenoten werd Westerman protestants opgevoed, maar begon hij op latere leeftijd aan zijn geloof te twijfelen. Niet alleen confronteerden de wetenschapslessen op school hem met de onmogelijkheid van de verhalen die hij met de paplepel ingegoten had gekregen. Hij ontwikkelde ook een afkeer van de onderwerping die noodzakelijk met geloof gepaard leek te gaan.

Toch noemt Westerman zichzelf geen atheïst: “‘God bestaat niet’, zou je mij niet horen verkondigen. Het niet-bestaan van een Opperwezen viel niet te bewijzen en wie daar toch stellig over deed, waarin verschilde die van een gelovige?” Veel meer dan dat tamelijk politiek correcte standpunt komen we over Westermans overtuiging niet te weten. Het zou een Richard Dawkins, die bijvoorbeeld in zijn recente The God Delusion vurig opkomt voor het atheïsme, waarschijnlijk mateloos irriteren. Om te ontdekken wat hij dan wel is, welke rol de godsdienst uit zijn jeugd nog speelt en hoe de wetenschap die vroegere zekerheden heeft verdrongen, ondernam Westerman een reis naar de Ararat, de berg die als geen ander wetenschap en religie uiteendrijft en verenigt.

Dualiteit

~


Die dualiteit van de Ararat is fascinerend. De berg trekt niet alleen wetenschappers aan die onderzoek doen naar het geologische verleden van het gebied, maar ook avonturiers die op zoek zijn naar delen van de ark. Westerman zelf vertrok eveneens met een dubbel doel: ondanks de persoonlijke redenen achter zijn queeste wilde hij ook foto’s maken die uitsluitsel zouden moeten geven over de vulkanische status van de berg. Toch werd Ararat vooral een boek over Westerman zelf. Hij vertelt over zijn eigen kindertijd en jeugd en over zijn ervaringen als jonge vader. Meer dan een boek over de verhouding tussen wetenschap en religie wordt Ararat door deze zeer persoonlijke – maar herkenbare – achtergrond een reisverslag van een zoekend mens in een tijd van onzekerheden.

Soms vormt die persoonlijke drijfveer echter ook een belemmering. Van een boek als Ararat mag je natuurlijk niet verwachten dat het een duidelijk antwoord geeft op de vragen die het stelt, maar hier en daar lijkt Westerman toch iets te nadrukkelijk een stellingname te vermijden. We vernemen wel hoe wetenschap en literatuur de religie in Westermans leven hebben vervangen, maar over de eventuele rol die religie nog kan spelen naast de wetenschap blijft het stil. Ook de godsdienstproblematiek is opvallend afwezig. Nochtans leveren Turkije als islamitisch land en het zondvloedverhaal als vertelling die de individuele religies overstijgt, interessante aanknopingspunten. Misschien gaat het hier om bewuste keuzes, maar toch hadden dergelijke toevoegingen het boek iets evenwichtiger kunnen maken.

Ararat bewijst nog maar eens dat Frank Westerman meer is dan een getalenteerd vakman. In een tijd waarin de populariteit van religie lijkt toe te nemen, is hij dan ook de geknipte persoon om met een literair antwoord op de proppen te komen. Ararat documenteert hoe de religie uit zijn leven verdween, maar niet waarom ze vandaag toch nog zo’n belangrijke rol kan spelen. Misschien stof voor een volgend boek?

Boeken / Fictie

Een bundel Weemoedt. Of hoe humor en droefheid hand in hand gaan

recensie: Lévi Weemoedt - Vanaf de dag dat ik mensen zag. Verzamelde gedichten

Van Lévi Weemoedt verscheen bij Nijgh & Van Ditmar zijn Verzamelde gedichten, met de heel mooie titel Vanaf de dag dat ik mensen zag. Lévi Weemoedt is het pseudoniem van Isaäck Jacobus van Wijk (°1948). Hij schrijft tragikomische korte verhalen en dito gedichten die veelal in en rondom Vlaardingen spelen. Vanaf de dag dat ik mensen zag bevat een 250-tal gedichten, waarbij de dichter zoveel mogelijk de simpele, beproefde chronologie heeft gevolgd. Hij heeft geput uit zijn debuut Geduldig lijden (1977), Geen bloemen (1978), Zand erover (1981), Liedjes van Welzijn, Volksgezondheid & Cultuur (1987+1992-), Ken uw klassieken! (1992) en Rijk verleden (1999). Zo’n veertig versjes verschijnen nu voor het eerst in druk. Een eerste vaststelling: voor wie er een beetje gevoel voor heeft, zijn de gedichten uitstekend. Weemoedt heeft een unieke stijl, die af en toe herinnert aan die van Piet Paaltjens.

In zijn gedichten overheerst de melancholie. Of de degradatie van de liefde en de wil tot leven. Nooit barst hij uit in een hartverscheurend snikken. Grappen maken en stilletjes huilen als een zachtmoedige man die ook schrijft. Verzet ligt niet zijn aard. Wel een hartverwarmende neerslachtigheid. Weemoedt “kwispelt niet, omdat hij treurig is en bang van mensen”. In zijn humor lijkt hij wel “een geslagen hond” die afdruipt.

Het verlangen naar “een andere werkelijkheid”

~

Zijn steeds kortere gedichten – grappige woordjes in een volgeschreven dichtersdoosje – zijn niet alleen stijlkenmerkend, ze wijzen ook op een uitgebluste Weemoedt. De mens Weemoedt wil af van zijn weemoedig schrijven, hij wil “de andere werkelijkheid” beleven waar hij al die jaren “niets van verwachtte”. Hij is het jammeren en klagen moe: het biedt hem weinig uitzicht op verandering. Weemoedt schrijft kort omdat hij af wil van “die lulligheid” en hij niet wil veinzen of de droefheid kunstmatig in leven wil houden. De dichter is eenzaam, zijn poëzie wordt met de tijd korter en korter. Hij publiceert ook minder frequent, het lijkt wel of hij zich wil terugtrekken uit een bestaan dat niet leefbaar lijkt. Zijn weemoed draagt de kenmerken van een twijfelende ziel: enerzijds wil hij er van af en anderzijds koestert hij haar, wanneer ze hem kracht geeft om te overleven. Hij zoekt de laatste jaren meer een uitweg in zijn verhalen dan in de poëzie.

Weemoedt is niet de meest vrolijke man. Hij is zich hiervan goed bewust, vandaar de afleidingsmanoeuvres en de humor in zijn poëzie. Zijn korte gedichtjes geven mij de indruk dat zijn poëtisch verhaal uitgezongen geraakt. Droefheid zonder humor kan bij Weemoedt niet; deze twee gevoelens zijn bij hem onafscheidelijk, als tweelingen, zo is hij gebekt. Humor en droefheid zijn bij hem niet alleen gelijkwaardig, maar ook gelijkend: ze vloeien in elkaar over als water dat een bedding binnenstroomt. In het beschrijven van zijn droefheid zit veel opluchting. Het is zijn wijze van overleven.

Het lijkt eenvoudig

Gedichten schrijven lijkt bij Weemoedt eenvoudig, maar dit is het niet. “Eenmaal de eerste regel gezet, maak ik het gedicht ambachtelijk af. Het einde blijft echter altijd een probleem,” zegt hij in een interview met de VPRO (De Avonden, 30 januari 2007) naar aanleiding van zijn verzamelbundel. Weemoedt lijkt verbaasd over het volume ervan, maar nog meer over het succes. “Ik dacht: het wordt niets. Ik ben niet zo’n dichter. Ik zit in het randgebied tussen poëzie en iets anders. Ik schrijf gedichtjes die niet dezelfde zwaarte hebben als die van Gerrit Achterberg.”

Weemoedt plaatste zijn “Tips voor Alleenstaanden” vooraan in de bundel. Een bewuste keuze. Deze vier gedichten zijn actueel en zetten de toon, een lichte toon die opklinkt uit een inktzwart hoofd. Ze zijn helder en laten de lezer toe vanuit de duisternis naar het licht te wandelen. En dat is precies wat Weemoedt de laatste jaren ook probeert.

Theater / Voorstelling

Klassieke schelmenroman wordt bruisend theater

recensie: Nationale Toneel - De Graaf van Monte Cristo

De drenkeling ligt op zijn rug op het dek van het schip. Hij is uitgeput van het zwemmen in open zee. Het had niks gescheeld of de ontsnapte gevangene Edmond Dantès was verdronken. De piraten die hem hebben opgevist, bekvechten over zijn verdere lot. Piratenbaas Bertuccio beslist: de drenkeling zal leven, en hij zal vrij zijn. Daarmee maakt de geredde zwemmer een nieuwe start in een nieuw leven. Dantès bestaat niet meer, Monte Cristo is in zijn plaats opgestaan. Aldus de roman van Alexandre Dumas in 1846. De Graaf van Monte Cristo is nu een toneelstuk bij het Nationale Toneel.

Regisseur Johan Doesburg mag graag literatuur bewerken voor theater. Zo maakte hij eerder toneel van Mystiek lichaam van Frans Kellendonk, en van Elementaire deeltjes van Michel Houllebecq. Waren dat intellectuele bolwerken, De Graaf van Monte Cristo is eerder een klassieke schelmenroman. De jonge zeebonk Edmond Dantès is betrapt met een brief van Napoleon Bonaparte op zak, op het moment dat die in Frankrijk in ongenade is gevallen.

Schat

~

Dantès gaat de bak in op een onbereikbaar eiland. Alles wordt hem afgenomen. Over zijn verloofde Mercedes ontfermt zich een ‘vriend’ die feitelijk een rivaal was. In de gevangenis ontmoet Dantès de oude, geleerde Pater Faria. Die leert Dantès in lange jaren gevangenschap alles wat hij moet weten om zich in den vreemde staande te kunnen houden. Bovendien vertelt Pater Faria hem op zijn sterfbed de plek waar op het eiland Monte Cristo een grote schat in goud is begraven. Na zijn spectaculaire ontsnapping, kan Dantès zich wreken op zijn oude vijanden, vermomd als ‘Graaf van Monte Cristo’.

Kosmopoliet

Meer heeft het verhaaltje feitelijk niet om het lijf. Het bijgeleverde programmaboekje ziet in Monte Cristo een hedendaagse kosmopoliet, een wereldreiziger die zich in elke stad en onder alle omstandigheden weet te handhaven. Dat lijkt me iets te veel eer, daarvoor hangt het oorspronkelijke verhaal te veel als los zand aan elkaar. Maar vanwege de nodige soapingrediënten: leugens, intriges, dubbelspel, vreemdgaan, en uiteraard,  vurige hartstocht, is het geheel toch vermakelijk en onderhoudend. 

Geloofwaardig

Opvallend is de strakke acteursregie die Doesburg op zijn troupe heeft toegepast. Terecht heeft de regisseur Stefan de Walle ingeschakeld om de titelrol te vervullen. De Walle beschikt over een groot scala aan emoties, van onderkoeld tot gepassioneerd. Bovendien heeft De Walle met zijn stem een bereik van hautain tot kwetsbaar, van superieur tot geëmotioneerd, waardoor zijn graaf geloofwaardig wordt. Tegenover de boomlange De Walle zet de kleine Camilla Siegertsz een fraaie, wanhopige verloofde neer. Let ook op de komische Mirjam Stolwijk in haar dubbelrol als piraat Bertuccio en overspelige Hermine Danglars.

Vier uur

Voeg hierbij de live geproduceerde sprookjesmuziek van Harry de Wit, en de uitstekende toneelbewerking van de tekst door Sophie Kassies, en je krijgt een bruisende voorstelling die ondanks zijn vier uren speeltijd uur uiterst vlot voortrolt.

De Graaf van Monte Cristo is dit seizoen te zien t/m 9 juni. Klik hier voor de speellijst: www.nationaletoneel.nl

Theater / Voorstelling

Meesterproef van verstilling en verlangen

recensie: NTGent / Toneelgroep Amsterdam - Maeterlinck

Op de grijze fabrieksvloer vallen druppels water. Drup, drup, drup, de plas op de betonnen vloer wordt gestaag groter. Een van de meisjes die achter de naaimachines werkt, staat op en probeert de druppels op te vangen. Eerst met haar handpalm, dan met de rug van haar hand, haar arm en ten slotte haar tong. Een berisping van haar meerdere doet haar uit haar spel ontwaken en ze gaat snel weer aan het werk. Toch heeft ze genoten, kort maar intens.

De voorstelling Maeterlinck van Christoph Marthaler toont een lange aaneenschakeling van momenten waarin poëtische menselijkheid steeds weer opbloeit ondanks harde, kille omstandigheden. Hij werd hiervoor geïnspireerd door het symbolistische werk van de Gentse schrijver en Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck (1862-1949). In een hyperrealistisch decor, van vaste ontwerper Anna Viebrock, geeft Marthaler de – in deze cynische tijd bijna kitschaandoende – symbolistische teksten en gedachtegoed een warme en bovenal menselijke dimensie.

Textielfabriek

~


Een textielfabriek aan het begin van de twintigste eeuw. Een grijze, vochtige en bouwvallige ruimte. De verf bladdert van de muren. De lampen flikkeren. Vier vrouwen in keurige gebloemde jurkjes zijn hard aan het werk. Ze laten hun logge naaimachines brommen en grommen terwijl ze het ene na het andere lapje afwerken. Dit onder streng toezicht van een dame van het hardvochtige type en een viertal mannen in kostuum. Wat die mannen precies voor werk doen blijft onduidelijk. Zeker is dat zij zich ver boven de werkende vrouwen verheven voelen. Eigenlijk staan ze de hele dag maar een beetje te niksen, die mannen in hun pakken. Voor de vorm keuren ze wat lappen stof of kijken ze eens naar het mechaniek van de naaimachines. Dit zijn de profiteurs, de mensen die rijk worden over de rug van anderen. Toch zijn de hardwerkende vrouwen niet zielig. Zij hebben de macht om de hele productie stil te leggen, de hoge piefen erkennen hun afhankelijkheid. Er is dus af en toe ruimte voor de meiden om te dagdromen, te slapen, te zingen, een paar woorden te wisselen of gewoonweg niets te doen. Maar nooit te lang. Dan worden ze met een streng woord weer aan het werk gezet, begeleid door montere pianomuziek van de altijd aanwezige fabriekspianist. Totdat er zich weer een ander onbelangrijk voorval voordoet die de aandacht opnieuw even van het slopende werk afleidt.

Ware kunststukjes

Maeterlinck loopt over van muziek. Begeleid door piano en orgel of muziek op band zingen de acteurs meerstemmige, veelal wat verstilde, liederen. Ze variëren van Satie, Bizet, Bovet tot platte volksliedjes over pies, poep en neuken. Soms om de verveling te verdrijven, dan weer als illustratie van een onderhuids verlangen of simpelweg om (de schijn van) het plezier erin te houden. Hoewel niet elke speler een geschoolde stem heeft, is ieder lied tot in de puntjes ingestudeerd en wordt voorbeeldig uitgevoerd. Hoogtepunten zijn de mannen die zachtjes en laag l’Amour est un oiseau rebelle zingen uit Bizets Carmen en When I am Laid uit Purcells Dido and Aeneas. Deze laatste wordt gezongen door sopraan Rosemary Hardy, die hiermee haar rol van kille toezichthoudster op wonderschone wijze weet te verdiepen. Ook de vette volksliedjes gezongen door het ensemble zijn hilarisch en vlijmscherp bewerkt tot ware kunststukjes. Maar zelfs zonder zang of piano is Maeterlinck door het vlijmscherp ritmisch vormgeven spel muzikaal als een hedendaagse compositie.

Geen politiek statement

~


De voorstelling is doorspekt met bloemrijke, soms lastig te volgen teksten van Maeterlinck. Uitspraken van ongedefinieerde personages die in cirkels praten of deliriumachtige omschrijvingen geven van woest natuurschoon en daarmee verwijzen naar de oorsprong en de seksualiteit van de mens. Teksten die nu misschien als overdadig worden ervaren, geschreven met als doel de waarheden te onthullen die verborgen liggen onder de oppervlakte van de dingen om ons heen. En in dit doel heeft Marthaler Maeterlinck als bondgenoot herkend. Het doel om het werkelijke leven achter de alledaagsheid te laten zien. Dit bondgenootschap is zo sterk dat er van een discrepantie tussen het ‘ouderwetse’ symbolisme en de vrij concrete vorm van de voorstelling totaal geen sprake kan zijn. Prachtig om te zien hoe wezenlijk en aards dit door sommigen elitair gevonden gedachtegoed hier is uitgewerkt.

Maeterlinck is geen aanklacht, geen politiek statement over klassenverschil of de onderdrukking van de arbeider. Het is een voorstelling die menselijkheid wil tonen. Een sfeer van melancholie, dromen, onontkoombaarheid vloeit geleidelijk over de toeschouwers uit. Dat neemt tijd. Net zoals het leven de tijd neemt. En net zo huiveringwekkend mooi is.

Maeterlinck is nog van 3 tot en met 20 april in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Klik hier voor meer informatie.

Boeken / Fictie

Iets te hard geprobeerd

recensie: Bill Broady - Onsterfelijkheid duurt maar even

De zomer van 1976. Ik heb ‘m zelf niet meegemaakt wegens nog niet geboren, maar volgens zij die het kunnen weten was het toen zo heet als in de hel en kleefde de zon als een warme lap op ieders voorhoofd. En het blééf heet, maandenlang, zodat mensen op de duur de zon gingen vervloeken en zich het mikpunt van haar verschroeiende campagne zagen. Zo beschrijft ook de Britse auteur Bill Broady het in zijn, laten we maar in de sfeer blijven, halfbakken debuutroman Onsterfelijkheid duurt maar even.

Halfbakken, zeg ik, maar dat is deels de waarheid, want op andere momenten is de roman eigenlijk te hard doorbakken, wil-ie te slim zijn en onderschat hij daarbij de lezer die dit al snel doorheeft. Onsterfelijkheid duurt maar even speelt zich grotendeels af in een bejaardentehuis, tijdens, het is reeds gezegd, de hittegolf van 1976. Het verhaal doet niet zo heel veel ter zake, maar hier toch even de krijtlijnen: ene Evan, die zichzelf graag een muzikant noemt, komt op de eerste bladzijden een Londense pub binnen gewaaid, op de vlucht voor de moordende hitte die buiten woedt. Een vrouw aan de bar, schijnbaar stomdronken van teveel pints, biedt hem out of the blue een job als bejaardenhelper aan, omdat die oude wezens haar “tot hier” zitten. Evan neemt prompt de uitdaging aan. Waarom? Dat wordt niet gemotiveerd, maar dat hoeft hier ook niet: een roman mag heel bewust motieven of redenen weglaten, als het het raadsel maar vergroot. In een situatie als deze komt dat zelfs prettig over.

De geboorte van de punk

~

In het bejaardentehuis ontmoet hij Andrea, voor wie hij al snel gevoelens begint te ontwikkelen, die zij maar al te graag beantwoordt. Terwijl de oude mensen van het bejaardentehuis fungeren als komisch of semi-tragisch behangpapier, zijn we getuige van het ontstaan van een heftige relatie, die quasi gelijkloopt met de geboorte van de punkbeweging in Londen, die Evan en Andrea samen ontdekken, culminerend in een bijzonder gedetailleerd weergegeven concert van Patti Smith. Het verdere verloop van de roman is een weergave van het wel en wee van hun relatie.

We geven grif toe dat Bill Broady een vlot verteller is, maar hij kampt teveel met beginnersfouten die vermeden hadden kunnen worden. Broady weet van zichzelf maar al te goed dat hij een vlot verteller is, waardoor hij de ene vergelijking na de andere sfeerschepping op papier zwiert. Maar die talrijke vondsten werken niet alleen overdadig en al te verzadigend, ze zijn ook niet van dien aard dat ze krachtig en origineel kunnen worden genoemd. Gedurende de ganse roman moest ik denken aan de Amerikaanse schrijver DBC Pierre, meer bepaald aan diens debuut Vernon God Little. De vertelstof en setting zijn even ongewoon, maar wat Pierre met de taal deed, was buitengewoon verfrissend en getuigde van een razend knap talent (“haar luchtpijp bewoog als een nest bijen dat achter behangpapier gevangen zat”). Broady komt er in die vergelijking uit als het zwakkere broertje. Hoewel hij, zeker niet onbewust, de hittegolf van 1976 en een bejaardentehuis als situering gebruikt, doet hij ofwel te weinig met de broeierige sfeer die toen moet hebben geheerst, ofwel buit hij dan weer te veel de mogelijkheden uit van een decor vol oude warme mensen. Broady doet op die momenten te hard zijn best en verdrinkt vaak in zijn vondsten, zoals in deze fragmenten:

Haar gezicht zag er en profil uit als een met ruwe hand uitgesneden, door het zoute water verweerd boegbeeld

Ze haatte die dunne, kromme beentjes als dode boomtakken (…). En ze had vooral een hekel aan de manier waarop ze ademde: ze nam geluidloze slokjes lucht die culmineerden in één enorme uitademing, die klonk als een heet strijkijzer op nat katoen.

Ik weet niet of iemand ooit een dergelijke ademhaling heeft gehoord?

Teveel en te weinig

Onsterfelijkheid duurt maar even leest weliswaar niet onprettig weg, maar als je vooral mikt op stijl en sfeer, vooral door overduidelijk een sfeervol decor met dat doel te kiezen, mag je dat doel vooràl niet mislopen. Dan krijg je het ongemakkelijke gevoel iemand aan het werk te zien die te hard probeert maar er niet in slaagt – zoals een deelnemer aan Idool/Idols die eigenlijk niet weet dat hij niét de volgende Bono is.
Er is onmiskenbaar talent, maar het is nog groen, niet volledig gerijpt, en tegelijkertijd mag er eens flink in gesnoeid worden. Dan en alleen pas dan zullen we nog verrast worden door Bill Broady.

Kunst / Expo binnenland

Een verfrissende les in kunst kijken

recensie: Contour / Continuïteit, Heden en Verleden

.

In het historisch museum Het Prinsenhof in Delft en twee nabijgelegen musea, Museum Nusantara en Museum Lambert van Meerten, zijn tot en met 13 mei kunstwerken van maar liefst honderdenelf bekende Nederlandse kunstenaars te zien. Hedendaagse kunstwerken hebben in deze musea een plekje gekregen naast zestiende- en zeventiende-eeuwse werken die overeenkomen in stijl of inhoud. Het gaat de tentoonstellingmakers om de raakvlakken tussen oude en hedendaagse kunst en daarmee om de tijdloosheid – of continuïteit – van de toegepaste thema’s. Ze hebben zich daarbij niet laten remmen door kunsthistorische dogma’s; de omvangrijke expositie Contour / Continuïteit, Heden en Verleden is nadrukkelijk gericht op het grote publiek.

Ronald Ophuis, Birkenau II, 2003, olieverf op doek, 210 x 270 cm, courtesy Galerie de Praktijk, Amsterdam, fotograaf Claude Crommelin
Ronald Ophuis, Birkenau II, 2003, olieverf op doek, 210 x 270 cm, courtesy Galerie de Praktijk, Amsterdam, fotograaf Claude Crommelin

Een kleine greep uit de groep deelnemende kunstenaars: Co Westerik, Atelier Van Lieshout, Maria Roosen, Aernout
Mik
, Reinier Lucassen, Frank van der Salm, Marlene Dumas en Desiree Dolron laat zien dat het hier om – vaak zeer succesvolle – Nederlandse kunstenaars gaat van verschillende generaties en van verschillende disciplines. Alle kunstenaars stemden enthousiast toe toen gastconservatoren Jaap van den Ende en Jan Hein Sassen ze vroegen mee te doen. Sommigen maakten voor de gelegenheid nieuw werk, zoals Krijn de Koning die een grote installatie maakte voor de zaal met het thema ‘ruimte’. De expositie is een vervolg op de reeks exposities die tot 1987 in Het Prinsenhof onder de noemer Contour een dwarsdoorsnede van de actuele kunst in Nederland gaf. Het museum vond het echter niet meer verantwoord de kwetsbare stukken te verwijderen uit de zalen voor de expositie, waarop Van den Ende en Sassen van de nood een deugd maakten. Ze besloten aanknopingspunten te zoeken in de vaste collectie waarmee moderne kunstwerken een dialoog kunnen aangaan. Zo kreeg De Bewening van Christus van Maarten van Heemskerck uit 1566 gezelschap van Birkenau II van Ronald Ophuis uit 2003. En kijken de pubermeisjes op een foto van Rineke Dijkstra uit 2006 verlegen naar de jonge Dirk van der Dussen op een portret uit 1596. Het concept is ook toegepast in de nabijgelegen musea Nusantara en Lambert van Meerten. In Nusantara, een ethnografisch museum met objecten uit Indonesië en West-Papoea, zijn werken van moderne kunstenaars die zich met andere culturen bezighouden ondergebracht. De stijlkamers van Lambert van Meerten werden verrijkt met hedendaagse objecten, zoals ceramiek van Marien Schouten. De verbinding met deze twee locaties is versterkt met drie buitenkunstwerken, waaronder een boomtent van Dré Wapenaar.

Maurice van Tellingen, School 2005, MDF, plastic, verf, mp3-speler (geluid van spelende kinderen), 34 x 22 x 34 cm, courtesy RONMANDOS Gallery, fotograaf  René Gerritsen
Maurice van Tellingen, School 2005, MDF, plastic, verf, mp3-speler (geluid van spelende kinderen), 34 x 22 x 34 cm, courtesy RONMANDOS Gallery, fotograaf René Gerritsen

Vastgenaaide nagels

Het Prinsenhof is bekend vanwege de kogelgaten in ‘de Moordhal’ die getuigen van de moord op Willem van Oranje. In de hal staan nu kisten met vastgeklonken zwaarden van Cornelius Rogge als commentaar op het thema ‘geweld’. De combinaties van kunstwerken zijn ondergebracht in tientallen thema’s. De eerste zaal die de bezoeker binnenstapt biedt meteen een confronterende ervaring. Gegroepeerd onder het thema ‘lijden’ werken de zojuist genoemde kunstwerken van Van Heemskerck en Ophuis, maar ook een indringende video-installatie van Aernout Mik en foto’s van vastgenaaide nagels van Yael Davids behoorlijk beklemmend. De route langs groepjes kunstwerken in de verschillende zalen levert soms verrassende, soms vervreemdende maar telkens spannende visuele momenten op. Een verlicht flatgebouw van de Delftse fotograaf Frank van der Salm bij een Gezicht op Delft uit 1615 is misschien een voor de hand liggende combinatie, maar toch nooit vertoond. Jan Hein Sassen benadrukt vooraf dat het hier draait om het ‘kijken’. De expositie leent zich goed voor aandachtig kijken en het vergelijken tussen kunstwerken geeft daarbij houvast, stellen de makers in de catalogus. Dit werkt inderdaad: het geheel blijkt meer dan de som der delen. Zet werk van een moderne kunstenaar die iets te vertellen heeft naast een object van een oude meester die met hetzelfde thema bezig was en ze versterken elkaar in betekenis. De korte zaalteksten, zonder kunsthistorische informatie, dragen hier ook aan bij. Het zijn bijna poëtische mijmeringen, geschreven door Hendrik van Leeuwen, een vriend van Jaap van den Ende. Deze laatste is overigens ook met zijn schilderijen vertegenwoordigd in deze tentoonstelling.

Onbekommerd

De raakvlakken en verschillen tussen de werken in Contour / Continuïteit, Heden en Verleden zijn treffend gekozen. De schuttersstukken uit de tijd dat de edelen de macht hadden krijgen commentaar van Mark Bijl. Zijn installatie A Search into the Nature of Society laat hedendaagse iconen (hollywoodsterren) en machthebbers (multinationals) zien. Een ander voorbeeld is de groep rond het thema ‘dood’. Staande tussen de oude schilderijen met anatomische lessen kijk je tegen het licht in naar het gebroken kleilichaam van de Anatomische les van Guido Geelen, waar vrolijke tulpen in buisjes uitsteken. De bloemrijke Schedel van Marc Mulders en het opgebaarde jongetje van Desiree Dolron geven extra lading aan de twee gezichten van de dood: ‘het lichaam blijft na voor rouw en schouwspel’ is hier de suggestie van de zaaltekst.

Desiree Dolron, Xteriors VIII, 2004, kodak endura print op perspex, dibond en hout, 115 x 174 x 5 cm, Rabobank Kunstcollectie
Desiree Dolron, Xteriors VIII, 2004, kodak endura print op perspex, dibond en hout, 115 x 174 x 5 cm, Rabobank Kunstcollectie

Bij de buren Nusantara en Lambert van Meerten zijn de combinaties van de objecten minder uitgesproken waardoor de eigen sfeer van de musea meer behouden blijft. De toegevoegde moderne kunst is in elk geval een goed excuus om deze bijzondere musea ook eens te bekijken – voor wie genoeg energie heeft om de veelomvattende expositie in haar geheel te zien.

Contour / Continuïteit, Heden en Verleden is een publiekstentoonstelling, bedoeld voor iedereen die van kunst houdt en daarom houden de samenstellers zich verre van kunsthistorische theorieën en kaders, zo stellen ze. Dat geeft hen de vrijheid om ombekommerd heel verschillende kunstenaars aan elkaar te koppelen, hoewel dit het risico inhoudt dat kunstkenners hun wenkbrauwen zullen fronsen. Henk van Os, hoogleraar en voormalig directeur van het Rijksmuseum, kan deze moed erg waarderen, zo schrijft hij in de inleiding van de catalogus. En met hem waarschijnlijk heel wat bezoekers. Continuïteit in betekenis is in deze expositie op visueel aantrekkelijke wijze heel aannemelijk gemaakt. Je krijgt het gevoel dat moderne kunstenaars, hoe gevierd ook, toch gewoon op de schouders van hun voorgangers staan. Een nadeel is dat er weinig abstract werk is gekozen doordat deze moeilijker te koppelen zijn aan de vaste collecties. Desondanks zijn er vele kunstdisciplines vertegenwoordigd zoals schilderwerken, foto’s, video’s, installaties en sculpturen van vele hedendaagse kunstenaars van jong tot oud. Wat hen bindt zijn menselijke en tijdloze thema’s. De expositie geeft een verfrissende les in het waarnemen hiervan. Het is te hopen dat deze achtiende editie van Contour de start is van een hernieuwde traditie. En dat de volgende versie wat langer duurt dan deze, die half mei, vóór het toeristenseizoen start, alweer sluit.

Boeken / Non-fictie

Gala en Dalí als een surrealistisch soep

recensie: Sophie Delassein - Gala/Dalí: biografie van een surrealistisch echtpaar

Beroemde liefdesparen doen het altijd goed, het echtpaar Dalí is daarop geen uitzondering. Naast een uitzonderlijk schilderkunstig talent beschikte de Spanjaard over een prima neus voor publiciteit. Een nogal dunne dubbelbiografie ontrafelt de invloed van echtgenote Gala.

Gala – eigenlijk Elena Dimitrievna Diakonoff – was de ultieme kunstenaarsvrouw. Eerst getrouwd met de dichter Paul Eluard en daarna een leven lang bij Dalí, voor wie ze niet alleen muze was, maar ook een soort uitgebreide manager, terwijl ze intussen ook nog eens vreemd ging bij het leven – net als de schilder zelf trouwens. We hebben het dan ook over kunst, de wereld van het grote geld en buitenissig gedrag. Sagan-biograaf, Nouvel Observateur-journalist en lachebekje Sophie Delassein vertelt op welhaast impressionistische wijze het verhaal van een koppel dat uiteindelijk wereldberoemd werd, met veel aandacht voor smeuïge details. Gelijk heeft ze, boeken die serieus de rol van de Spanjaard op de internationale kunstontwikkeling belichten hebben we al genoeg, bovendien ligt van alles op straat, dus geneer je niet. Voor serieuze liefhebbers van het genre bevat het boek weinig tot geen nieuws, over de Dalíetjes is de afgelopen decennia al zo verschrikkelijk veel verschenen. Het zou een wonder zijn geweest als mevrouw Delassein daar iets wezenlijks aan toe had kunnen voegen.

Verering

Nee, het gaat hier uitsluitend om de magische wisselwerking tussen vrouw en kunstenaar. Een atypische relatie, omdat de gemiddelde kunstenaarsvrouw in de schaduw van haar scheppende wederhelft opereert, zoals het hoort. Zeldzaam zijn de vrouwen die een rol voor zichzelf opeisen, de partners die we kennen bestaan meestal alleen doordat hun man ze onsterfelijk heeft gemaakt, denk aan Nora Joyce: de dag waarop Ulysses speelt is de exacte datum waarop James haar ontmoette, iets wat in letterlijk alle beschouwingen over het meesterwerk weer eens wordt opgerakeld. Nora heeft dan ook sinds jaar en dag haar eigen biografie. Het geval Gala doet in zekere zin ook denken aan de Wagners – Richards geliefde Cosima was voordat het noodlot haar in de armen van de geniale componist dreef immers ook getrouwd met een andere, minder begaafde kunstenaar. Het grote verschil is, dat Dalí in zijn Gala-verering nog veel verder ging. Gala doordrenkte zijn gehele leven. Delassein vertelt hoe hij bij haar afwezigheid door vrienden letterlijk verder moest worden geholpen. Op haar beurt voldeed Gala althans in de openbaarheid aan het klassieke beeld van de kunstenaarsweduwe, de vrouw die haar echtgenoot eronder heeft en zelf wel bepaalt met wie hij omgaat en hoeveel de schilderijen moeten kosten.

Niet dat zulk gedrag altijd slecht is. Delassein maakt aannemelijk dat het zonder Gala met Dalí en de kunst lang niet zo voorspoedig zou zijn gegaan. De schilder was een gevoelige jongeman, die onder haar handen veranderde in een zelfverzekerde cosmopoliet. Alles met mate uiteraard, want de mentale problemen gingen nooit helemaal weg.

Leven als kunstwerk

Het boekje krijgt naarmate de jaren voorbijtrekken een steeds tragischer toon. Het duo maakt dingen mee waar zelfs een normaal mens moeite mee zou hebben. De familieperikelen – Dalí senior verbreekt bijvoorbeeld alle banden met zijn al te excentrieke zoon – zijn nog maar de minste van hun problemen, de Spaanse burgeroorlog trekt diepe sporen, de Tweede Wereldoorlog doet daar weinig voor onder. Intussen groeit hun gezamenlijke wereldroem en worden ze dankzij handig opereren steenrijk. Dalí zelf maakt van zijn gehele leven een kunstwerk, doet aan allerlei verschillende disciplines en baart telkens weer opzien met zijn even bizarre als gecalculeerde gedrag, de anecdotes zijn bekend. Eens een surrealist, altijd een surrealist. Al wordt hij dan op zeker moment door Breton uit de beweging gezet, een zeldzaam dieptepunt in de internationale kunsthistorie, waar Delassein enkele malen zeer venijnig op terugkomt.

Terwijl zijn naam op ieders lippen ligt, gaat het met Dalí zelf langzaam maar zeker bergafwaarts. Ondanks de van zijn kant onverminderde passie groeien ze toch uit elkaar, tot ze op zeker moment zelfs in aparte plaatsen wonen. Als dan ook de geestelijke en fysieke gezondheid steeds meer gebreken gaan vertonen wordt het triester en triester. De echtelieden gaan elkaar te lijf en vechten een vergeefse strijd tegen het menselijke noodlot.

Delassein vertelt het allemaal op een licht hysterische toon en vliegt stilistisch hier en daar danig uit de bocht., maar maakte er toch een meeslepende vertelling van. Het had wel wat uitgebreider gekund, want met nog geen tweehonderd niet eens overdreven grote pagina’s is het wel wat aan de korte kant voor zoveel leven en lijden. Jammer is het ontbreken van illustraties – wat ongetwijfeld te maken zal hebben met de torenhoge bedragen die de rechten moeten kosten – en een register plus bibliografie. Nu moeten we het alleen doen met wat summiere noten. De vertaling leest ook lekker vlot weg, maar zit zoals te doen gebruikelijk vol met merkwaardige kleine foutjes en punten waar je nog lang over zou kunnen discussiëren. Een voorbeeld is de hoofdstuktitel Een kasteel in Spanje, die als we logischerwijze terugvertalen naar het Frans dubbelzinniger is en in het Nederlands dus beter Een luchtkasteel in Spanje had kunnen heten. Het blijven kleinigheden, al had een eindredacteur de soms wat erg lang doormeanderende zinnen gerust in stukken mogen hakken, of in ieder geval iets ruimer van komma’s voorzien. Altijd wat te zeiken. Duidelijk is in ieder geval, dat de mythe Gala/ Dalí springlevend is, en dat nog heel erg lang zal blijven.