Boeken / Fictie

Een bundel Weemoedt. Of hoe humor en droefheid hand in hand gaan

recensie: Lévi Weemoedt - Vanaf de dag dat ik mensen zag. Verzamelde gedichten

Van Lévi Weemoedt verscheen bij Nijgh & Van Ditmar zijn Verzamelde gedichten, met de heel mooie titel Vanaf de dag dat ik mensen zag. Lévi Weemoedt is het pseudoniem van Isaäck Jacobus van Wijk (°1948). Hij schrijft tragikomische korte verhalen en dito gedichten die veelal in en rondom Vlaardingen spelen. Vanaf de dag dat ik mensen zag bevat een 250-tal gedichten, waarbij de dichter zoveel mogelijk de simpele, beproefde chronologie heeft gevolgd. Hij heeft geput uit zijn debuut Geduldig lijden (1977), Geen bloemen (1978), Zand erover (1981), Liedjes van Welzijn, Volksgezondheid & Cultuur (1987+1992-), Ken uw klassieken! (1992) en Rijk verleden (1999). Zo’n veertig versjes verschijnen nu voor het eerst in druk. Een eerste vaststelling: voor wie er een beetje gevoel voor heeft, zijn de gedichten uitstekend. Weemoedt heeft een unieke stijl, die af en toe herinnert aan die van Piet Paaltjens.

In zijn gedichten overheerst de melancholie. Of de degradatie van de liefde en de wil tot leven. Nooit barst hij uit in een hartverscheurend snikken. Grappen maken en stilletjes huilen als een zachtmoedige man die ook schrijft. Verzet ligt niet zijn aard. Wel een hartverwarmende neerslachtigheid. Weemoedt “kwispelt niet, omdat hij treurig is en bang van mensen”. In zijn humor lijkt hij wel “een geslagen hond” die afdruipt.

Het verlangen naar “een andere werkelijkheid”

~

Zijn steeds kortere gedichten – grappige woordjes in een volgeschreven dichtersdoosje – zijn niet alleen stijlkenmerkend, ze wijzen ook op een uitgebluste Weemoedt. De mens Weemoedt wil af van zijn weemoedig schrijven, hij wil “de andere werkelijkheid” beleven waar hij al die jaren “niets van verwachtte”. Hij is het jammeren en klagen moe: het biedt hem weinig uitzicht op verandering. Weemoedt schrijft kort omdat hij af wil van “die lulligheid” en hij niet wil veinzen of de droefheid kunstmatig in leven wil houden. De dichter is eenzaam, zijn poëzie wordt met de tijd korter en korter. Hij publiceert ook minder frequent, het lijkt wel of hij zich wil terugtrekken uit een bestaan dat niet leefbaar lijkt. Zijn weemoed draagt de kenmerken van een twijfelende ziel: enerzijds wil hij er van af en anderzijds koestert hij haar, wanneer ze hem kracht geeft om te overleven. Hij zoekt de laatste jaren meer een uitweg in zijn verhalen dan in de poëzie.

Weemoedt is niet de meest vrolijke man. Hij is zich hiervan goed bewust, vandaar de afleidingsmanoeuvres en de humor in zijn poëzie. Zijn korte gedichtjes geven mij de indruk dat zijn poëtisch verhaal uitgezongen geraakt. Droefheid zonder humor kan bij Weemoedt niet; deze twee gevoelens zijn bij hem onafscheidelijk, als tweelingen, zo is hij gebekt. Humor en droefheid zijn bij hem niet alleen gelijkwaardig, maar ook gelijkend: ze vloeien in elkaar over als water dat een bedding binnenstroomt. In het beschrijven van zijn droefheid zit veel opluchting. Het is zijn wijze van overleven.

Het lijkt eenvoudig

Gedichten schrijven lijkt bij Weemoedt eenvoudig, maar dit is het niet. “Eenmaal de eerste regel gezet, maak ik het gedicht ambachtelijk af. Het einde blijft echter altijd een probleem,” zegt hij in een interview met de VPRO (De Avonden, 30 januari 2007) naar aanleiding van zijn verzamelbundel. Weemoedt lijkt verbaasd over het volume ervan, maar nog meer over het succes. “Ik dacht: het wordt niets. Ik ben niet zo’n dichter. Ik zit in het randgebied tussen poëzie en iets anders. Ik schrijf gedichtjes die niet dezelfde zwaarte hebben als die van Gerrit Achterberg.”

Weemoedt plaatste zijn “Tips voor Alleenstaanden” vooraan in de bundel. Een bewuste keuze. Deze vier gedichten zijn actueel en zetten de toon, een lichte toon die opklinkt uit een inktzwart hoofd. Ze zijn helder en laten de lezer toe vanuit de duisternis naar het licht te wandelen. En dat is precies wat Weemoedt de laatste jaren ook probeert.