Theater / Voorstelling

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet

recensie: Theatergroep Kwatta - Kwattamuseum

.

Theatergroep Kwatta bestaat vijf jaar en dat roept natuurlijk om een feestje. Speciaal hiervoor maakten ze Kwattamuseum, een voorstelling over wat je precies doet in een museum, hoe je kijkt en wat nou eigenlijk kunst is. En wie kan je nou over deze kwesties beter aan het woord laten dan iemand die het museum op z’n duimpje kent? Inderdaad, de suppoost. Suppoost De Vries (Jawi Bakker) neemt het publiek mee aan de hand om van alles uitleggen over kijken naar kunst.

Kaartje = Kunst

~

Maar wat is kunst nou eigenlijk? Is alles wat in het museum hangt kunst? Nee, kunst herken je aan het kaartje. Dat is een van de stelregels die De Vries ons bijbrengt. Ondertussen is er ook een bijzondere bezoeker – gestoken in een knalroze rok en jurk met een enorme blauwe tas – aangesloten. Zij (Agnes Bergmeijer) brengt de regel direct in de praktijk. Zo bestempelt ze de suppoost ook als kunst, vanwege zijn naamkaartje op de borst. Ondertussen moet De Vries ook nog aan een andere opdringerige dame (Anouk Beugels) vertellen waarom zij geen plekje in het museum kan krijgen.

Net wanneer De Vries voor de zoveelste keer rood aanloopt, omdat hij de vrouwelijke bezoeker maar niet krijgt uitgelegd waarom hij zelf geen kunst is, wordt hij onderbroken door collega Ten Cate (Arthur Geesing). Hij zit met een kwestie; een van de werken uit de Pop-art zaal is onvindbaar! Snel wordt het publiek de trap op geleid om daar een grappige choreografie te bekijken die de beide heren uitvoeren met de rolstoelen uit het museum en laten zien hoe pakplastic verandert in een woeste golvenzee.

Beetje lucht

~

De tocht door het Valkhofmuseum in Nijmegen eindigt in de Pop-art zaal waar de kwestie van het missende kunstwerk wordt opgelost. Hier eindigt de voorstelling die op een rake manier de clichés van de museumwereld doorprikt en zorgt voor een beetje lucht in het soms zo benauwende museum. De acteurs zijn prima op elkaar ingespeeld, hebben een uitstekende timing en weten hiermee de kinderen én ouders meer dan eens aan het lachen te krijgen. Dat er aan het eind geen duidelijk antwoord komt op wat nu eigenlijk kunst is, geeft niets. Tot nu toe is daar nog door niemand een sluitend antwoord op geformuleerd. En tot die tijd is: “Kunst herken je aan het kaartje” nog helemaal niet zo’n gekke oplossing.

Theater / Voorstelling

Aangenaam sprookje voor jong en oud

recensie: Theatergroep Kwatta - Vlieg en de verkikkerde pad

.

Dit is waar Vlieg en de verkikkerde pad om draait. Een eenvoudige verhaallijn die scherp, vol humor en met het nodige acteertalent wordt uitgevoerd in een bewonderenswaardig – en ogenschijnlijk eenvoudig – multifunctioneel decor.

Oeps (niet veel soeps)

~

Kwattaveteraan Egidius Pluymen weet de rol van Pad helemaal naar zich toe te trekken. Zijn heerlijk nurkse, chagerijnige houding wordt helemaal afgemaakt door zijn rollende bologen en ongeïnteresseerde blik. Dit in combinatie met het bruine wrattenjasje maakt Pad helemaal af. En dan die stem! Zijn opera-achtergrond is niet te missen en geeft net dat beetje extra kracht aan de paddenblues (“Ik ben dik van bil, geboren uit de dikste paddendril.”) waarin hij zijn miserabele bestaan bezingt. Vlieg biedt tegenwicht aan de onbegrepen pad. De rol van Rik Engelgeer is jong, snel en haastig. Met zijn geestige woordgrapjes en mooie verhalen weet hij het publiek direct op zijn hand te krijgen. Hij is blij met wie hij is en kan ook niet echt begrijpen waarom pad de hele tijd zo moeilijk loopt te doen. Hij is wie hij is en dat is meer dan goed.

Tussen Vlieg en Pad in staat Oeps (niet veel soeps). Zij is nog maar net uit haar cocon en moet juist nog uitvinden wie of wat ze is. Gaandeweg komt ze erachter dat ze mooie pootjes heeft en rare dingen op haar rug die de kinderen uit het publiek direct herkennen als vleugels. Oeps (Lotte Lohrengel) is een aangename middenweg tussen de zelfverzekerde Vlieg en de ongelukkige Pad.

Wie ben ik?

~

Zelfs de waterlelies wuiven mee op de paddenblues in het decor dat bestaat uit riet, paddenpoelen en lelies met op de achtergrond een zon waar een spinnenweb voor hangt. Dit is waar Pad zichzelf probeert wijs te maken dat hij door een simpele kus verandert in de prins die hij eigenlijk is, Vlieg verhalen vertelt tot hij kriebels krijgt en weer moet gaan vliegen en Oeps ontdekt dat ze een libelle is.

En ook al is het een kindervoorstelling, Vlieg en de verkikkerde pad raakt universele thema’s te over. Wie ben ik, waarom ben ik hier en waarom komt wat er van binnen zit niet overeen met de buitenkant? Op een speelse, luchtige manier komen onderwerpen aan bod die heel herkenbaar zijn voor jong en oud. Kwatta dus; voor alle kinderen van zes jaar of ouder en voor alle ouderen die nog niet te oud zijn voor sprookjes.

Vlieg en de verkikkerde pad speelt nog tot en met begin december. Klik hier voor meer informatie.

 

Kunst / Achtergrond
special: Peter Struycken - Het Digitale Paradijs

Uitsnedes van dynamische kleurruimtes

Het Groninger Museum toont tot 2 december vrij en opdrachtgebonden werk van Peter Struycken. Daarnaast verscheen over hem ook een uitgebreide monografie met een overzicht van 50 jaar kunstenaarschap. Struycken is het bekendst van de Beatrix-postzegels uit 1979. Die zegels zijn een beetje atypisch, want vrijwel al zijn andere werk is abstract. Zowel expositie als boek tonen ontwikkeling, verbanden en verschillen in het werk van Struycken.

Er is een hechte band tussen de kunstenaar en het Groninger Museum, dat in het bezit is van de grootste Struycken-collectie. Dat begon met directeur Westers in de jaren zestig en werd geïntensiveerd onder Frans Haks, die Struycken vroeg om een kleurpalet voor de binnenmuren van het in 1994 geopende nieuwe museum. Ook de huidige directeur, Kees van Twist, houdt de band levend.

Een expositie dient een meerwaarde te hebben ten opzichte van een kunstboek. Dat plaatste het Groninger Museum voor een probleem, toen het besloot juist nadruk te leggen op de monumentale, meestal plaatsgebonden kunstwerken van Struycken, want die allemaal het museum inslepen is natuurlijk onmogelijk. Een oplossing heeft het museum gevonden in wandgrote projecties van panoramafoto’s, gemaakt door Carel Struycken (acteur, regisseur, fotograaf en broer). De grootte en de interactiviteit benadert enigszins het werkelijk aanwezig zijn.

Parkeerterrein Mandelabrug, Arnhem, 1972-77
Parkeerterrein Mandelabrug, Arnhem, 1972-77

Dat is bijvoorbeeld het geval bij de vormgeving van het verkeersplein rond de Mandelabrug in Arnhem. We laten onze ogen glijden over de 4 meter brede golvende blauwe en witte banen. Wat de panoramafoto niet laat zien, is dat dit kunstwerk slecht onderhouden is. Gemeentes en andere opdrachtgevers huldigen een nieuw kunstwerk met een opening, toespraak en een borrel, vervolgens worden er een paar mooie foto’s geschoten voor de nieuwe gemeentebrochure of het jaarverslag, maar daarna verslapt de aandacht snel en zet het verval in.

De panoramafoto’s worden op de expositie geflankeerd door gerelateerd vrij werk. Dat pakt opvallend goed uit; de werken versterken elkaar én het roept een interessante vraag op: komen de principes van Struycken beter tot hun recht in een geïsoleerde omgeving als het museum of in de open ruimte waar de waarneming vluchtig en misschien wel bij toeval is?

Een ander hoogtepunt is de museale ‘première’ van dynamische kleurbeelden op basis van ‘…explosante-fixe…’, een compositie van Pierre Boulez, die Struycken in opdracht van de Stichting Pierre Boulez en het Groninger Museum maakte. Op vijf schermen in het Coop Himmelb(l)au paviljoen, vensters op een oneindige ruimte, zien we soms rustig, soms als een wervelwind door de ruimte bewegende vormen, ingegeven door de stemmingswisselingen en overgangen in de muziek. Meteen is duidelijk dat dit niet slechts een illustratie is, maar dat de twee kunstvormen hier alleen als gelijkwaardig, elkaar complementerend, waargenomen kunnen worden.

Monografie

~

Het boek biedt, naast een uitgebreide inleiding en een overzicht van de kleurenleer, een overzicht van zo’n 80 werken en de achterliggende theorie. Het toont een voorzichtig begin in de formele kunst van de jaren ’60 van de vorige eeuw. Dat ontwikkelt zich langzaam tot apparatieve kunst. Eind jaren ’70 resulteert dit in kleurenprints door een volwaardige inzet van de computer. Daarna groeien de mogelijkheden die de computer biedt, maar altijd blijkt dat het slechts een hulpmiddel is en dat elk werk begint en eindigt bij de afwegingen en keuzes van de kunstenaar zelf.

Sommige kunstwerken tonen stipjes in variërende dichtheid, als zomerse zwermen spreeuwen, andere, met name die uit de jaren ’80, tonen uitsnedes van oneindige ‘kleurruimtes’ waarin kleurwaarden een vijfde dimensie vormen. Het zijn als het ware plakjes uit een kleurrijke kosmische marmercake.

Die ruimtelijkheid is het best te zien in de centrale hal van het Aegon hoofdkantoor in Den Haag. In een driedimensionaal grid hangen clusters gekleurde bollen die vanuit ontelbare hoeken bekeken kunnen worden en evenzoveel associaties opleveren. Het is een fascinerend idee dat dit eigenlijk een materialisatie is van een patroon dat zich tot in het oneindige voortzet; in een gebouw honderden kilometers verderop zou op basis van dezelfde berekening het kunstwerk voortgezet kunnen worden.

Hal Aegon hoofdkantoor, 1983-86
Hal Aegon hoofdkantoor, 1983-86

Dit kunstwerk komt uitgebreid aan bod in het prachtig verzorgde boek. In foto’s en toelichting, maar ook op de bijgesloten dvd met daarop o.a. links naar Google Earth en de eerder genoemde panoramafoto’s van enkele plaatsgebonden kunstwerken. Enig minpuntje van het boek is de moderniteit van een belachelijk mager lettertype voor de bijschriften en het nawerk.

Paradijs

In een kunstwereld die soms lijkt te draaien om flauwe en slecht uitgevoerde ideeën of bandeloze expressie is het ingenieuze werk van Struycken een verademing. In de Nederlandse abstracte en monumentale kunst is zijn oeuvre een belangrijk ijkpunt. Tegelijkertijd is het veelzijdig genoeg om niet álles in gelijke mate te waarderen. Bijvoorbeeld twee of drie recente projecten met computergestuurd gekleurd licht vallen volgens sommigen een beetje tegen. Expositie en boek bieden ruimschoots materiaal om zelf een mening te vormen. Ze zijn een kroon op het werk van Struycken. Niet dat hij al klaar is; ongetwijfeld droomt hij van een allesomvattend kunstwerk, een digitaal paradijs vol muziek en continu veranderende vormen van gekleurd licht.

Expositie:

P. Struycken, Het Digitale Paradijs Groninger Museum, Groningen Tot 2 december 2007

Boek:
P. Struycken Door Carel Blotkamp, Daniel Dekkers, Jonneke Jobse, Ruud Schenk Uitgever: NAi Uitgevers € 45,00 272 bladzijden Inclusief dvd ISBN 9789056626051

Film / Achtergrond
special: Deel 1

Het 2e Leids Film Festival

.

Wat heeft Leiden, stad van de Lullo’s, nou met film? Welnu, achter het station in Oegstgeest werd bijvoorbeeld de versgestorven kunstlegende Jan Wolkers geboren. Hij was hoofdleverancier van pikante romans die schreeuwden om gefilmd te worden. In Terug Naar Oegstgeest keek Wolkers aan het sterfbed van zijn vader terug op zijn jeugd in de regio Leiden. Tevens leverde hij de roman voor de legendarische verfilming van Turks Fruit door Paul Verhoeven, evenals voor een aantal andere spraakmakende films.

Deel 1 | Deel 2

Als je richting het historisch centrum wandelt kom je langs het Rapenburg en een belangrijke locatie uit misschien de beroemdste Nederlandse film ooit, Soldaat van Oranje. In 1977 waren de leden van de Los Angeles Film Critics Association er ook diep van onder de indruk. Boven het studentencafé Barrera op de hoek van de pittoreske Kloksteeg had Erik Hazelhoff, de Soldaat van Oranje, zijn studentenkamer. Hij studeerde Rechten aan de Leidse Universiteit. En niet alleen Hazelhoff, maar ook Nederlands bloedeigen Hollywood sterregisseur Paul Verhoeven heeft in Leiden gestudeerd. En, oh ja, er is ook een maffe Engelsman woonachtig in Leiden die beweert dat hij als figurant doodgeschoten werd door Eli Wallach in Ace High. Een paar minuten verwijderd van de kamer van de Soldaat van Oranje treffen we een verborgen schat die in z’n eentje een Leids Film Festival rechtvaardigt. Een van de opmerkelijkste bioscopen die Nederland rijk is, het schitterend gerestaureerde Trianon filmtheater dat een prominente rol gaat spelen op het LFF 2007.

Feniks

Scène uit <i>American Gangster</i>
Scène uit American Gangster

De vermaarde Amerikaanse regisseur Woody Allen was een filmfanaat pur sang. Hij bracht zijn jeugd door in het donker, in de schitterende art-deco movie theaters van New York. Zijn passie voor film verschafte hem, zei hij ooit, kippensoep voor zijn ziel. Intriest dat de weelderige filmtheaters van Woody’s jeugd plaats hebben gemaakt voor potsierlijke megacinemacomplexen, waar de kippensoep koud wordt opgediend en de reclame duurt From here to Eternity. Maar NIET in Leiden. Hier, in de geest van Hazelhoff zelf, zijn tekenen van verzet. Trianon is wellicht zelfs authentieker dan zijn illustere zuster, Tuschinski in Amsterdam. Met minder tierelantijntjes en wellicht iets volkser, maar daarin ligt ook haar charme. De bioscoop is behuisd in een monumentaal pand uit de zestiende eeuw, dat pas in 1927 een filmtheater werd. De gesloten achtertuin werd omgetoverd tot een enorme filmzaal. In een overwegend art-deco stijl werd het geheel ingericht door Tuschinski ontwerper Jaap Gidding. Maar in de jaren tachtig ging het verloederde pand bijna verloren. Ze bloedde als een gewond beest, met de aasgieren geduldig wachtend op een aankoop met vette winst. Maar gelukkig voor Leiden kochten twee filmliefhebbers het pand, toen de eigenaar in 1994 overleed, en de renovatie kon beginnen. En nu – na vele jaren bloed, zweet en tranen – is Trianon als een feniks herrezen. Voor de aficionados combineert het huidige Trianon de baarmoederachtige warmte van het traditionele filmtheater met de technologische vooruitgang van de 21ste eeuw. Met zijn twee kleinere zalen erbij is Trianon een ode aan de filmtheaters van weleer. Je ziet de jonge Woody daar zitten, genietend van Casablanca of The African Queen.

Uitsmijters

Scène uit <i>The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford</i>
Scène uit The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford

Het Leids Film Festival 2007, dat gretig gebruik maakt van deze parel in de kroon, is ontegenzeggelijk (in de woorden van die stokoude rockiconen The Stones) een BIGGER BANG dan de 2006-editie. Zeg maar gerust een MUCH BIGGER BANG. Het hoofdprogramma herbergt een groot aantal Nederlandse voorpremières. Speciale aandacht gaat uit naar films die in de prijzen zijn gevallen op de festivals van Venetië, Cannes, Toronto of Locarno. Wat te denken van Sicko van Michael Moore, die de gezondheidszorg in de VS of het gebrek daaraan aan zijn hyperkritische blik onderwerpt. Niet geliefd door de CIA moest Sicko clandestien naar Cannes gesmokkeld worden en is nu al in Leiden te bewonderen. Run, Fatboy, Run is geen advies aan de dikke onheilsprofeet Moore om zo uit de klauwen van de CIA te blijven, maar de nieuwste prent van David Schwimmer.

Scène uit <i>Sicko</i>
Scène uit Sicko

Andere uitsmijters? Ridley Scotts American Gangster met Denzel Washington (vol drugsbarons, hufters en dealers en dan hebben we het alleen maar over de politie), de uitstekende nieuwe western van Andy Dominik The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford (een must see), evenals het met prijzen overladen debuut van Merlijn Passier De Tranen van Castro (in één voorstelling te zien met de documentaire Who Buried Paul McCartney). Te veel spraakmakende films om op te noemen en dit alles weken of zelfs maanden voor de premières elders in Nederland.

Eclectisch

Naast dit sprankelende hoofdprogramma is er een keur aan programma’s op andere locaties in de stad: vijf dagen lang een uitgekiend eclectisch geheel om van te watertanden. Het Hollandse Nieuwe programma bestaat dit jaar uit drie categorieën: Animatie, Drama en Visualising Music. Alles gedraaid door studenten, acteurs en jonge regisseurs. Voor het Filosofie en Film programma heeft het LFF samen met ‘Zin In Film’ bijzondere sprekers uitgenodigd die de filosofische achtergronden van hun lievelingsfilms toelichten. In het programma Artist & Cinema is een selectie gemaakt van films over het leven van grote kunstenaars. Er is aandacht in het Russisch Programma voor de sterk opkomende Russische cinema, zowel op boxoffice als arthouse niveau.

Scène uit <i>Onibaba</i>, uit het Japanse programma
Scène uit Onibaba, uit het Japanse programma

Het Japanse programma staat in het teken van de samurai, en de nadruk ligt hier op de klassiekers. Interessant is ook het FAKE-programma over mockumentaries (nepdocumentaires). Hierin wordt de aandacht gevestigd op alles wat nep of fake is, vaak humoristisch maar soms bloedserieus. Er zijn extra programmaonderdelen zoals een IFFR Film Course, een Gerrit van Dijk-retrospectief en True North, afkomstig van Amnesty.

Voor alle enthousiaste Pluto’s (dat zijn jonge filmhonden tot 21 jaar) is er ook nog een workshop Filmmaken onder professionele begeleiding van Sneaks per View. Het volledige programma van het LFF staat op www.leidsfilmfestival.nl. Kortom, trots op Leiden mogen alle Leidse filmliefhebbers zeker zijn met dit opmerkelijke FilmFest. Het enige wat misschien ontbreekt is Woody Allen op de voorste rij van Trianon smullend van een vijf dagen voorraad kippensoep voor de ziel. Hoewel, de organisatoren van deze 2007 editie van het LFF blijven verrassen. Je weet het maar nooit.

Theater / Voorstelling

Eenzame mensen verstrikt in een kluwen van tijd

recensie: Nationale Toneel - Levende doden

.

Op haar gemakje kletst het kamermeisje aan tegen de hotelgast die in het bed ligt. ‘Waarom ben je nou niet naar iets echt goeds gegaan? De Ritz of het Hilton of zo? Ik bedoel: je hoeft er de volgende morgen toch niet voor te betalen!’ Een staaltje galgenhumor is dit, want de gast in het hotelbed is dood. Het kamermeisje heeft hem zojuist gevonden, koud en stijf, een leeg flesje slaappillen naast zijn bed. Deze combinatie van humor en zwartgalligheid is kenmerkend voor Levende doden (2005) van het Britse talent Laura Wade (1977). Het Nationale Toneel brengt dit intrigerende stuk in de uitstekend gelukte regie van Ivar van Urk.

~

Die dode hotelgast in dat bed vormt de start van een keten van rampzalige gebeurtenissen. De toeschouwer begint die gebeurtenissen met elke scène beter te begrijpen. Een verhaal van achter naar voor vertellen is in de (toneel)literatuur vaker vertoond, bijvoorbeeld door Martin Amis en door Harold Pinter. Schrijfster Laura Wade doet daar een schepje bovenop. Ze maakt een onontwarbare kluwen van de tijd, waardoor oorzaak en gevolg van alle ellende met elkaar samenvallen.

Trauma

In Levende doden vinden drie mensen elk een lijk. Zo’n ervaring is ontwrichtend, traumatiserend. De dode hotelgast heeft zijn pillenpotje leeggegeten omdat hij niet meer wijs kon worden uit een dergelijke traumatische herinnering. Het kamermeisje dat hem vindt, krijgt een tik van de molen mee. De echtgenote van de dode hotelgast zag de bui al hangen, maar wist het lot niet te keren.

Thriller

Zo zijn alle personages in dit stuk in de grond door en door eenzaam. Het zijn eilandjes, ieder zit opgesloten in zijn eigen belevingswereld en kan de anderen niet bereiken; zelfs praten helpt niet. Levende doden is een thriller van het soort waarvan je vooraf niet te veel mag verklappen, anders verpest je de reeks van clous aan de toekomstige toeschouwer.

Verkeerd

Eigenlijk zet het Nationale Toneel Levende doden verkeerd in de markt. De titel schrikt potentiële toeschouwers af: hoe macaber en somber kan een stuk klinken. Bovendien wordt Levende doden gebracht als een van de negen kleine voorstellingen die het NT dit seizoen in de pijplijn heeft zitten. Daarmee klinkt dit stuk te zeer als een niemendalletje, dertien-in-een-dozijn.

Tempo

~

Niets is echter minder waar. Levende doden is een fraaie, actuele tekst die met veel humor het hedendaagse klimaat van miscommunicatie neerzet. Het verhaal licht de toeschouwer op intrigerende wijze beentje. Puzzelstukje na puzzelstukje wordt de plot duidelijk. Nog belangrijker dan het verrassende verhaal is echter de uitvoering. Regisseur Ivar van Urk heeft zijn acteurs stevig in de tang. Een hoog tempo, een strak ritme maken Levende doden tot een zeer spannende voorstelling. Van Urk gebruikt onverwachte kanten van zijn acteurs. De vaak nogal stuurse Pauline Greidanus is hier een kwetsbaar kamermeisje. Lefgozer Pieter van der Sman is een verzenuwd wrak. De normaal wulpse Anniek Pheifer is de hoekige carrièrebitch Kim in een adembenemend conflict met Tijn Docter. Kortom: niks niemendalletje: Levende doden is een must.

Levende doden van het Nationale Toneel is te zien tot en met zaterdag 17 november. Klik hier voor de speellijst.

Theater / Voorstelling

Komische thriller komt niet tot leven

recensie: Thriller Theater - Arsenicum en oude kant

Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. Het leukste aan de komische thriller Arsenicum en oude kant, die momenteel door het land toert, is het decor: een met grote bomen omzoomde tuin (eigenlijk een kerkhof), die zo knap wordt uitgelicht dat hij zowaar tot leven komt. Dat kan ik van de toneelvoorstelling zelf helaas niet zeggen.

En verdorie nog aan toe: ik had er zin in toen ik in het sfeervolle Singer Theater van Laren mijn kaartjes bij de kassa afhaalde, want ik bewaar goede herinneringen aan de eerste productie van Het Thriller Theater: En toen waren er nog maar…, naar een roman van Agatha Christie. Daartoe was een oude toneelklassieker in een modern jasje gestoken, zonder dat de warme sfeer van het oorspronkelijke verhaal verloren was gegaan. Kortom, het Thriller Theater van Lex Paschier was een aanwinst voor het Nederlandse toneel.

Een leuke hobby

~


Maar dat is Arsenicum en oude kant dus niet. Deze toneelklassieker van Joseph Kesselring, die in de Tweede Wereldoorlog veel succes had in Amerika en Engeland, vertelt het knotsgekke verhaal van twee oude dametjes die eenzame heren vergiftigen met hun vlierbessenwijn. Het aardige van de dametjes (prettig gespeeld door Hetty Heyting en Truus te Selle) is dat ze dit als een volstrekt normale hobby beschouwen (“Er ligt hier een lijk in de vensterbank! Ja, dat weten we!”)

Het oude familiehuis in Brooklyn telt echter nóg een maffe bewoner: neef Teddy Brewster (gespeeld door Klaus Steenbeeke), die zich de ene keer een kolonel in tropenuniform en de andere keer president Roosevelt waant. Als een volslagen idioot en trompet spelend banjert hij door het huis, terwijl hij af en toe iets koddigs roept als: “Mieters, gewoon mieters!”

Rolberoerte

De enige van de familie die alles nog op een rijtje heeft is Mortimer Brewster, de broer van Teddy, die zijn brood verdient als toneelrecensent. Mortimer (leuk gespeeld door Han Oldigs) krijgt een rolberoerte als hij in de vensterbank een lijk ontdekt, dat het twaalfde slachtoffer van de zusjes Abby en Martha Brewster blijkt te zijn. Aan hem de taak om de misdaad te verhullen, maar alsof dat nog niet erg genoeg is, krijgt de familie onverwacht bezoek van Mortimers jongere broer Jonathan, die in de achterbak van zijn auto ook al een lijk met zich meesleept. Het is zijn dertiende slachtoffer, want hij blijkt dezelfde liefhebberij te hebben als zijn oude tantetjes.

De brutale Jonathan (gespeeld door Hans Breetveld), zoekt niet alleen een plek om zich van het lijk ontdoen, maar is ook voornemens het oude familiehuis te gebruiken om criminelen van een nieuw uiterlijk te voorzien. Daartoe heeft hij een louche chirurg meegenomen (Dokter Einstein), gespeeld door Marnix Kappers, die er een ietwat flauw typetje van maakt, met een vet aangezet Duits accent.

Bloedstollend

~


Volgens het publiciteitsmateriaal zat ik te kijken naar een voorstelling over ‘een dolkomische, maar vooral bloedstollende nacht’, maar voor mijn ogen ontrolde zich een verhaal dat noch spannend, noch geestig was en dat zich min of meer naar de pauze sleepte. Dat een aantal toeschouwers na de pauze niet meer terugkeerde was tekenend, al gebiedt de eerlijkheid op te merken dat een groot deel van het publiek zich wel degelijk amuseerde.

Voor mij is Arsenicum en oude kant echter niet meer dan een slappe klucht, waarin veel wordt gezeuld met lijken en veel met deuren wordt geklepperd. En dat de acteurs elkaar tijdens het slotapplaus zo uitgelaten achterna zaten kwam misschien wel omdat ze ook blij waren dat de voorstelling er weer opzat.

Arsenicum en oude kant toert tot 21 januari 2008 door Nederland. Klik hier voor meer informatie.

Theater / Achtergrond
special: Koning Carlos - Roert!

Confronterend op hart-niveau

In de serie Blind date gaat iedere maand een voorstelling van beginnende, nog onbekende theatermakers, geselecteerd door het Theater Instituut Nederland, op tournee door Nederland. Theatermakers krijgen zo de kans om een groter publiek kennis te laten maken met hun werk. Wie of wat precies speelt, wordt pas kort van tevoren bekend gemaakt om de verrassing niet te vroeg te verklappen. De tweede voorstelling in deze verrassingsserie is ROERT! van het Tilburgse theatercollectief Koning Carlos. Een multimediale voorstelling over oorlog, binnen en buiten je hoofd. 8WEEKLY sprak met muzikant, acteur en ontwerper Ton de Witte. Samen met Leon de Waal en Joris van Midde vormt hij de artistieke kern van de groep.

Koning Carlos Roert! Het bekt lekker. Het wekt verwachtingen. Maar het is ook een beetje vaag. Waar komt die titel vandaan, wat willen ze ermee zeggen? Ton de Witte legt uit: “Grote gemene deler voor onze voorstellingen van de komende jaren is ‘ik versus de wereld’. Een thema dat ons allemaal raakt. Het gaat in deze maatschappij steeds meer over ‘ik’ en steeds minder over ‘wij’. Wij willen als makers deze tendens aan de kaak stellen en hebben het daarom vier jaar lang centraal gesteld. Iedere keer pakken we het thema weer op om het in een voorstelling specifiek te maken.” Het zelf en de anderen daar omheen, daar vinden de makers dus hun inspiratie in. In ditzelfde kader maakten ze in 2005 1½ uur Ongenuanceerde Zelfverheerlijking. Voor Roert! was het uitgangspunt “1½ uur Ongenuanceerde Zelfontroering”. Binnenkort pakken ze met Liegt! het thema zelfverloochening aan, voor volgend seizoen staat zelfdestructie gepland.

Slagvaardig

~


Zes jaar geleden ontmoetten ze elkaar min of meer bij toeval, bij een theatercursus van Van Midde leerden de mannen elkaar kennen. Het klikte daar zo goed dat ze besloten samen door te gaan. Daarna is het snel gegaan. In enkele jaren zijn ze een volwaardig gezelschap geworden, per productie worden ze slagvaardiger. De Witte: “Natuurlijk, de verbinding die we nu hebben is niet dezelfde als die van vijf, zes jaar geleden. Dat heeft zich ontwikkeld. Op dit moment vinden we elkaar vooral in de manier van theatermaken. We maken niet-anekdotisch, associatief theater met veel verschillende middelen zoals video, animaties en muziek. De inhoud bindt ons maar we zoeken elke keer opnieuw naar vorm, denken na: waar gaan we nu met z’n allen voor? Roert! is nu een onderzoek naar vorm geworden maar omdat we bij de volgende voorstelling met een paar goede acteurs gaan samenwerken, zal daar de nadruk meer liggen op het spel.”

Heksenketel

Voor het maken van Roert zette ieder voor zich eerst zijn wensen op papier. Wat wil je graag maken, dat was de vraag. De Witte: “We willen dat ieder vanuit zijn eigen fascinatie theater maakt. We hebben allemaal materiaal verzameld en daarmee zijn we samengekomen. Daarna zijn we gaan zoeken naar een gemeenschappelijke factor.” Die factor vonden ze in oorlog, niet alleen echte oorlog maar ook de oorlog in het hoofd van mensen. “Soms kan het stormen in je hoofd, dan is het een echte heksenketel. Deze oorlog, die voor veel mensen herkenbaar is, wilden we verbeelden en zo de toeschouwer raken.”

Het boek De Steppenwolf van Hermann Hesse was belangrijk voor de makers. In eerste instantie vormde vooral het fragment waarin de hoofdpersoon zichzelf in een gebroken spiegel uiteen ziet vallen in duizend ikken een inspiratiebron, een verbeelding van de chaos in iemands hoofd. Maar gaandeweg het maakproces werd het boek als geheel steeds belangrijker, vertelt De Witte. “We wilden verhaal niet naspelen maar hadden af en toe wel een soort handleiding nodig. We ‘doen’ het boek niet maar we hebben er wel elementen uit gebruikt. De hoofdpersoon dwaalt bijvoorbeeld veel over straat, daar hebben we in video en decor dingen mee gedaan. En ook de vrouw uit het boek hebben we dezelfde rol in de voorstelling gegeven. Zij haalt hem uit zijn isolement, trekt hem terug het leven in met feesten en met dansen. Voor haar hebben we zelfs teksten letterlijk overgenomen uit het boek. Zij zegt tegen hem: ‘Jij bent als een steppenwolf, een zelfmoordenaar die het misschien nooit doet maar zelfmoord altijd als een optie met zich meedraagt. Ik heb jou nodig om mij te doden en dat zul je ook doen.’ De vrouw als reddende engel, dat is een mooi gegeven voor een theatervoorstelling.”

Hart-niveau

~

Roert! gaat over oorlogscorrespondent Herman, die contact zoekt met het thuisfront. Als dit niet lukt, verdwaalt hij in de situatie waarin hij zit. Maar is dit de werkelijkheid of speelt de waanzin van de oorlog zich in zijn hoofd af? Ton de Witte noemt het een zeventig minuten durende waanzin, die enerzijds ver van je afstaat en tegelijkertijd dichtbij is. “We gebruiken beelden die herkenbaar zijn voor het publiek. Maar het zijn geen prettige beelden. We willen geen oordeel vellen, we willen begrip wekken voor de oorlog, de storm in je hoofd. En dat blijkt herkenbaar te zijn voor mensen, heel frappant. Vooral omdat de voorstelling niet narratief is maar associatief kunnen mensen er zelf dingen uithalen waar ze wat mee hebben.” Sommige bezoekers ervaren medelijden, anderen herinneren zich dingen uit hun eigen verleden. De Witte herinnert zich een nagesprek. “Bij oudere mensen riep de voorstelling zelfs herinneringen uit de oorlog op, ze voelden de angst en paniek van toen terug. Dat was echt indrukwekkend. Er waren tegelijk ook jonge mensen die zeiden dat ze door de voorstelling weer eens echt konden reflecteren op harde beelden zoals je die op het journaal ziet, beelden die je in het dagelijkse leven al bijna niet meer raken.”

Confronterend dus. Toch heeft Roert! niet als doel om te confronteren, eerder om te helen. Een contradictie? De Witte: “Ja, een contradictie, dat klopt! Goed hè! Het zit zo: wij vinden dat je mensen eerst moet confronteren om vervolgens begrip op te wekken. Begrip voor de strijd in je hoofd die ontstaat door twijfel, angst, onzekerheden.” Roert! moet meer een ‘state of mind’ verbeelden, een manier om naar de wereld te kijken. “Het gaat niet om communicatie op hoofd-niveau, het is communicatie op hart-niveau. Van mens tot mens. Het eindigt daarom ook met de wens om opnieuw te beginnen, om de oorlog te verzachten, af te dekken, terwijl je eigenlijk wel weet dat het nooit echt over zal gaan.”

Roert! is nog tot en met 30 november te zien. Klik hier voor meer informatie.

Lees hier ook het interview en de recensie van Fantasten, de eerste voorstelling in de Blind date-serie.

Muziek / Album

Analoge warmte

recensie: John Vanderslice - Emerald City

.

John Vanderslice is niet een van de meest bekende singer-songwriters, maar dat maakt het album Emerald City er niet minder genietbaar om. Het geluid op zijn zesde album is wederom zorgvuldig gekozen. Emerald City werd geproduceerd in zijn eigen Tiny Telephone studio in Californië. Dit heeft weer geresulteerd in een warm, consistent en prettig album.

Dat deze zanger met Nederlandse roots niet vies is van politiek engagement in zijn muziek liet hij op zijn vorige albums al merken. Op Pixel Revolt, zijn vorige album, waren de gebeurtenissen van 11 september een inspiratiebron. De titel Emerald City komt van de Amerikaanse enclave rondom Saddam Husseins voormalige paleis. Het grootste gedeelte van het album heeft Vanderslice geschreven tijdens de periode dat hij verwikkeld was in juridische procedures, nadat zijn Franse vriendin een visumaanvraag was geweigerd door de immigratiedienst van de Verenigde Staten. De teksten zijn ook op Emerald City weer zeker de moeite waard. Mensen die op zoek zijn naar enkel vrolijkheid en oppervlakkigheid komen bedrogen uit, althoewel de plaat nu ook weer niet deprimerend is te noemen. Vanderslice bewijst zowel tekstueel sterk te zijn als muzikaal te kunnen overtuigen.

Analoog

~


John Vanderslice werd als klein kind gedwongen om pianoles te nemen. Op iets latere leeftijd begon hij gitaar te spelen. Als tiener versleet hij diverse bands voordat hij zijn plek vond bij MK Ultra. Na drie albums met deze band bracht hij in 2000 zijn eerste soloalbum uit. Als kind luisterde hij naar bands als Led Zeppelin, Creedence Clearwater Revival en The Kinks. Op het tekstueel gebied liet Vanderslice zich beïnvloeden door onder meer David Bowie, Bob Dylan, The Beatles en Genesis. Vrijwel allen namen uit een ver verleden. Wellicht hierdoor zweert Vanderslice bij warm analoog geluid in tegenstelling tot het vandaag de dag meer gangbare, gelikte digitale geluid.

Emerald City is vooral een consistent album. Toch zijn er een aantal nummers die boven de rest uitsteken. Kookaburra, White Dove en Central Booking zijn hier voorbeelden van. Daarnaast valt alleen Time to Go wat tegen, zonder overigens echt vervelend te worden. Fans van Vanderslice zullen niet teleurgesteld worden met dit album waarop de benodigde ingrediënten allemaal aanwezig zijn: goede teksten, een warme en intieme sound en kwalitatief goede nummers. Vanderslice levert met Emerald City een prettig album met indie folkrock en een vleugje pop. Het valt te bezien of Vanderslice ooit naar een groter publiek zal doorbreken, maar door albums als Emerald City zal zijn muziek haar weg naar de echte liefhebber zeker weten te vinden.

John Vanderslice speelt in november in België en Nederland:

14 november: Botanique, Brussel
15 november: Vooruit Café, Gent
17 november: Tivoli, Utrecht
18 november: Rotown, Rotterdam

 

 

 

Boeken / Non-fictie

De ware godsdienst

recensie: Paul Moyaert - Iconen en beeldverering: godsdienst als symbolische praktijk

.

Al in de inleiding windt Moyaert er geen doekjes om. Zijn analyse wil geëngageerd zijn: het boek is bedoeld als een pleidooi voor beeldenverering. Toch heeft het eerste hoofdstuk een vooral informatief karakter waarin Moyaert het onderscheid tussen iconen en idolen als respectievelijk ware en onware beelden bespreekt en de lezer een etymologie van het begrip idolatrie aanbiedt. Hierna wordt echter duidelijk wat de geëngageerde positie van Moyaert inhoudt. Na een bespreking van het religieuze verbod om God te mogen afbeelden, wat hij vooral verbindt aan de joodse religie, betoogt hij dat door de menswording van God in Christus het christendom vanuit zichzelf juist de ruimte biedt aan iconen en beeldverering. Nu is dit alleen typerend voor het oosterse christendom en het rooms-katholicisme. Het pleidooi voor beeldverering wordt daarmee ook een pleidooi voor deze twee takken van het christendom en tegen het jodendom en het protestantisme, om nog maar te zwijgen over de islam, die gekenmerkt wordt door een strenger beeldverbod, zoals iedereen genoegzaam weet sinds de Deense cartoonrellen.

Symbolische praktijk

~

Dit sterk apologetische karakter van het boek vertroebelt de, eveneens in de inleiding uitgesproken, intentie om het fenomeen van de godsdienst te beschrijven. Wanneer een boek een poging wil doen godsdienst te begrijpen en daarbij vertrekt vanuit een bepaalde vooringenomenheid met betrekking tot bepaalde religies, dreigt er iets mis te gaan. Moyaert beweert dat een symbolische praktijk in ultieme zin zichtbaar is in de beeldverering, waaruit men zou kunnen concluderen dat jodendom en protestantisme dus op z’n best gemankeerde religieuze praktijken zijn. In het vierde hoofdstuk, waarin hij voor het eerst een begripsbepaling van symbool en symbolisering geeft, blijken iconen echter ‘onevenwichtige symbolen’ te zijn.

De auteur vertelt echter niet welke conclusie hieraan verbonden moet worden. Betekent dit dat iconen helemaal geen ultieme symbolen zijn, maar eerder een soort mislukte symbolen? En houdt dit vervolgens in dat beeldverering niet exemplarisch is voor godsdienstig gedrag? Of blijven iconen en beeldverering wel voorbeeldig gedrag en wil Moyaert laten zien dat godsdienst weliswaar een symbolische praktijk is, maar dan wel van een specifieke, namelijk onevenwichtige soort?

Op deze manier beantwoordt het boek niet aan z’n eigen intenties en blijft het een precies begrip van godsdienst als symbolische praktijk schuldig. En als het nu nog duidelijk was waarom een pleidooi voor beeldverering zo belangrijk is, zou de lezer met de gebrekkige uitleg van godsdienst als symbolische praktijk kunnen leven, maar Moyaert doet geen enkele poging zijn pleidooi voor beeldverering te motiveren.

Relevantie

Met enige kwade wil zou een lezer kunnen betogen dat dit boek vooral een pleidooi voor bepaalde takken van het christendom is en daarom alleen bij gelijkgestemden bijval zal kunnen vinden en bij theologen discussie zal oproepen. Toch is Moyaerts boek relevant voor een veel groter publiek. Zelfs ondanks de bovengenoemde kritische opmerkingen dienen we misschien wel waardering op te brengen voor zijn poging om te vragen naar wat religie nu eigenlijk is. Deze vraag is een belangrijke vraag in de huidige maatschappelijke context. Zoals Moyaert in verdekte termen op de laatste bladzijde van zijn boek terecht opmerkt, is de gevoeligheid voor symbolen en daarmee voor de religieuze praxis tanende.

Exemplarisch hiervoor – om één voorbeeld te noemen – is het nieuwe boek Rede en religie van Michiel Leezenberg, nota bene de komende jaren het leerboek voor het vwo-examen filosofie. Wie dit boek leest met Moyaerts betoog in het achterhoofd zal direct zien dat daarin voor de eigen aard van de religieuze praktijk eigenlijk geen enkele voelspriet of intuïtie aanwezig is. Al is Iconen en beeldenverering dus een eenzijdig en vooringenomen boek, het heeft meer gevoeligheid voor religie dan het nieuwe leerboek filosofie. Alleen daarom al zou het geen kwaad kunnen om leerlingen naast Leezenbergs encyclopedietje ook het door en door Leuvense boek van Moyaert te laten lezen.

Kunst / Expo binnenland

Felgeschilderde superheld zeer welkom

recensie: Daniel Richter

.

Een drieluik van kleine, blauwige doekjes siert bij binnenkomst de wand. Superhelden, één in elk schilderij. Ze spelen luchtgitaar als virtuozen, tegen de achtergrond een verwoeste stad. Het trio gaat volledig in het spel op, de strakke stof van hun tenue gespannen om het lichaam. Geen tijd om zich te bekommeren om de rampen die hen omringen, the show must go on. Daniel Richter (1964) is zo’n superheld. Tegen een achtergrond van globalisering, immigratieproblematiek en kapitalisme schildert hij. Virtuoos en ongehinderd, maar tegelijk ook mét alles om zich heen. GEM, museum voor actuele kunst in Den Haag toont tot maart een overzicht van Richters werk tot nu toe – een retrospectief dat zijn naam eer aan doet.

Richter’s oeuvre beslaat net een decennium. Hoewel hij laat aan een kunstacademie begon had hij niet veel tijd nodig om aan de top van de Duitse schilderkunst te komen. Duidelijk geïnspireerd door de actualiteit weet hij een hectische wereld in geschilderde kaders te vatten. ‘Fuck the police’ prijkt dan in uitgelopen studs op een groezelig leren punkjasje – Lonely Old Slogan (2006) titelde Richter dit schilderij. Het is geen statement, het is pure nostalgie. Simpele maatschappijkritiek heeft hij lang en breed van zich afgeschud, zijn linkse jaren in de Hamburgse kraakbeweging met activistische pamfletten en dito platenhoezen hebben plaatsgemaakt voor een imposant oeuvre van gewaagde schilderijen. Van krantenfoto’s tot stripfiguren, van rijen vluchtelingen tot speelgoed, afval en clowns.

Daniel Richter, Lonely Old Slogan (2006)
Daniel Richter, Lonely Old Slogan (2006)

Van Ensor en Kiefer tot collega Jonathan Meese, dat ook. Richter weet de kunstgeschiedenis in zijn werk een plaats te geven, iets wat dit retrospectief er niet alleen één maakt van zijn eigen werk, maar ook van schilderkunst in het algemeen. De schilderijen barsten van citaten, parodieën en losse verwijzingen naar onderwerpen en stijlen uit een bonte verzameling kunstenaars en maatschappelijke thema’s. Dit alles gelukkig zonder te vergeten dat het hierbij niet ophoudt, dat reflexiviteit en engagement geen doel op zich zijn – iets wat tegenwoordig maar al te vaak wel lijkt te worden aangenomen. Dat is dan ook de verdienste van deze kunstenaar: Richter weet in zijn werk de kunst weer te grijpen, juist door niet te vervallen in zelfreflexieve flauwigheden of semi-geëngageerde frasen. Schilderen, dat is waar Richter zich op toelegt.

Comeback

De tentoonstelling, gecureerd door Gemeentemuseumcurator Doede Hardeman, was reeds eerder te zien in Hamburg. Niet helemaal hetzelfde overigens, het GEM toont enkele nieuwe stukken. Zo stelde Richter kortgeleden een serie sculpturen samen. Opgezette vossen met traditionele Duitse jagershoedjes, inclusief te lange pauwenveer. Hun linkervoorpoot in het gips, de rechterachterpoot verbonden, steunend op een kippenei. Richter gaf de hoedjes speciaal voor de locatie de kleuren van de Victory Boogie Woogie – zijn werk zou in Den Haag toch immers naast dat van Mondriaan in het Gemeentemuseum komen te staan? Helaas bleek het GEM net een adres verderop.

Daniel Richter, (Don't call it a) comeback (1999)
Daniel Richter, (Don’t call it a) comeback (1999)

Ook een nieuwe aankoop, vers van een Londense veiling, pronkt in deze tentoonstelling. Richter maakte rond de eeuwwisseling met zijn werk een beruchte wending. Geen zuiver abstract werk meer, ook figuratie werd een belangrijk element. Met (Don’t call it a) comeback (1999) wist het Haagse museum een sleutelstuk te bemachtigen. Roze, poppige hoofdjes, iets wat lijkt op een stel benen en een kleine flard van mensen in jassen, wachtend in een rij – als een uitgescheurde krantenfoto. Deze elementen doemen op, en spelen zelfs mee met de achtergrond van duistere gaten, onnavolgbare lijntekeningetjes en wilde spatten. Abstracte vormen die ook voor die tijd zijn werken beeldend uitdagend en complex maakten. Zo is Fool on the Hill (1999) een surrealistische en wandvullende compositie van wildfelle vloeibare vormen. Druipers à la Pollock, maar dan uitgevoerd in een graffitistijl waar doorheen een bijna pastelzachte achtergrond ademt.

Straatbeeld

Toch is Richters ommezwaai van abstract naar figuratief niet zo zwart-wit, ook niet in deze tentoonstelling. Het is geen chronologisch overzicht geworden die de tweedeling in Richters werk had kunnen benadrukken. De werken zijn geordend op kleur, vorm en inhoud, abstract en figuratief zij aan zij. Onderlinge wisselwerkingen zijn opgezocht en bijna alle schilderijen worden in ensembles van twee of drie gepresenteerd. Het zet je soms op het verkeerde been. De afzonderlijke werken Pink Flag (2003) en Halli Galli Polly (2004) lijken op het eerste oog een onafscheidbaar tweeluik. Op beide doeken steigeren paarden en vechten er honden voor een verpauperd straatbeeld. De flatgalerijen blijken niet meer dan kleurige rechthoeken en openbaren zo het lijnenspel dat zich tussen het strijdtoneel doorwurmt. Richters composities zijn door hun gelaagdheid vaak ijzersterk en intrigerend. Hij wilde deze twee imposante doeken, zo’n negen vierkante meter elk, per se bij elkaar hebben. De rechter zit in een Duitse collectie, de linker hangt normaal bij een Amerikaan – het is misschien een van de weinige keren dat ze naast elkaar te zien zullen zijn.

Daniel Richter, Captain Jack (2006)
Daniel Richter, Captain Jack (2006)

Wachtkamer

Hier tegenover staart in Captain Jack (2006) een menigte vol afgrijzen naar een mensfiguur in uniform. Rood uitgelopen verf tekent zijn bewapend silhouet, een strak opgetrokken betoncomplex rijst boven de menigte uit. Een imposante en felgeschilderde bijeenkomst, opnieuw een stad als decor. Ook bomen en vogels vormen bij Richter terugkerende elementen. En bijna al het figuratieve werk is groot, erg groot. Misschien op sommige plaatsen zelfs té groot voor de ruimtes van het GEM. Richter weet met deze omvang de grootse zaal te degraderen tot een kleine wachtkamer. Gelukkig wordt deze overdaad goed gemaakt door het feit dat het een retrospectief is: volledigheid dient als uitgangspunt, en daar schort het hier allerminst aan.

Het is de eerste keer dat een grote tentoonstelling van Richters werk in ons land te zien is en het GEM pakt de kennismaking goed aan. Van zijn eerste schilderijen uit 1995 tot aan werk waarvan de verf soms nog maar net droog is. Als afsluiter zijn kleine schetsen opgenomen, samen met enkele grafiekwerken en een documentaire over zijn werk. Een prachtige catalogus als gouden kroon op de tentoonstelling: het GEM brengt Richter in Nederland en hij is van harte welkom.