Film / Films

Überhorror

recensie: [REC]

.

Er doet een leuke trailer van de Spaanse horror film [REC] de ronde op internet. Dit keer geen vlot gesneden filmbeelden, maar een publiek dat naar de film kijkt en met een nachtzichtcamera is gefilmd. Mensen kijken weg, houden hun handen voor de ogen, schuiven ongemakkelijk op hun stoel, schrikken op of lachen nerveus. Voor diegenen die bij de vertoning van [REC] op het Filmfestival Rotterdam aanwezig waren moet het een feest der herkenning zijn. Film kijken is bij dit heerlijk lugubere werkje meer dan ooit een fysieke ervaring.

~

Men neme wat ingrediënten die iedereen al tig keer in horrorfilms heeft gezien. Een afgesloten locatie bijvoorbeeld. Voeg daar wat enge wezens aan toe en zorg dat je een ’tien kleine negertjes’-effect krijgt. En tenslotte nog een stijlmiddel dat al eerder met succes is toegepast: de hele film is vanuit het standpunt van de camera(man) gefilmd. Het is opvallend dat, negen jaar na The Blair Witch Project, er dit jaar al drie films te zien zijn geweest die hier gebruik van maken. Naast Romero’s nieuwste zombiefilm Diary of the Dead (was ook te zien op het IFFR) en de effectieve Godzillavariant Cloverfield is dat dus ook het geval bij [REC]. Misschien dus niet helemaal origineel, maar mijn god, wat kan het een effectief stijlmiddel zijn.

Nagelbijten

In [REC] maken een verslaggeefster en een cameraman van een lokaal tv-station in Barcelona reportages over wat er ’s nachts in de stad gebeurt en dit keer volgen zij de lokale brandweer. Er gebeurt weinig spannends op de kazerne tot er een melding binnen komt van een gillende vrouw die zichzelf in haar appartement heeft opgesloten. Eenmaal ter plekke aangekomen bijt de vrouw een politieman in zijn nek. Vanaf dat moment gaat het volledig mis: er breekt paniek uit en tot overmaat van ramp sluiten de autoriteiten het pand ook nog eens hermetisch af. Hierdoor zit iedereen – inclusief de stug doordraaiende cameraman – als ratten in de val. Als kijker valt er vanaf dat moment weinig anders te doen dan een kwartier of vijf de film nagelbijtend te ondergaan.

~

Regisseursduo’s zijn zeldzaam, maar [REC] is door twee man gemaakt die beiden solo al aan de weg timmerden. Jaume Balaguéro was eerder verantwoordelijk voor visueel fraaie, maar weinig echt enge films als Darkness en The Nameless; Paco Plaza maakte onder andere Second Name (El segundo nombre). Toch is [REC] niet hun eerste samenwerkingsverband. Dat was verrassend genoeg de muziekdocumentaire OT: la película (2002), waarin de deelnemers van de Spaanse versie van Star Maker werden gevolgd. Voor hun tweede samenwerkingsverband kozen ze gelukkig weer voor horror en ze hebben meteen een onvergetelijke zenuwslopende achtbaanrit afgeleverd. En of de schrikmomenten letterlijk uit de lucht komen vallen of dat je ze mijlenver van te voren ziet aankomen: ze zijn allemaal even effectief. Een huiveringwekkend meesterwerkje.

Boeken / Non-fictie

Een mystieke toegang tot het gemoed

recensie: Gerard Visser - Gelatenheid: gemoed en hart bij Meister Eckhart

De jaarlijkse prijs voor het beste Nederlandstalige filosofieboek, de Socrates Wisselbeker, kende dit jaar een shortlist met vijf genomineerde boeken. In het dagblad Trouw werd opgemerkt dat deze boeken één thema met elkaar delen: de ervaring. Wanneer dit een nieuwe trend is in de Nederlandse wijsbegeerte, zoals ook beweerd werd, dan komt de Leidse filosoof Gerard Visser, van wie medio januari het boek Gelatenheid verschenen is, wellicht wel de eer toe deze vragen als eerste op de agenda te hebben gezet.

Gelatenheid vormt een nieuwe episode in Vissers langdurige project rondom begrippen als beleving, ervaring, stemming en gemoed. Zo’n 10 jaar geleden is hij hieraan begonnen met De druk van de beleving en het project is nog lang niet afgerond getuige de aankondiging van een derde studie rondom het vraagstuk van gelatenheid in het werk van Heidegger, Nietzsche en Benjamin. Zijn analyse van ‘gelatenheid’ zal geen herhaling van zetten worden, want de focus in het boek ligt eerder bij het begrip ‘gemoed’ dan bij ‘gelatenheid’. Visser benadert gemoed in eerste instantie vanuit Aristoteles’ werk over het affectieve en de ziel, maar het leeuwendeel van het boek is besteed aan een analyse van gemoed bij de mysticus Meister Eckhart.

Innerlijkheid

Evenals in De druk van de beleving zijn Vissers studies in Gelatenheid weldoorwrocht, goed leesbaar en uitermate leerzaam. Deze combinatie is zeldzaam en dat maakt lezing van dit werk tot een groot genoegen. Bovendien is het leidmotief van zijn studie sterk cultuurkritisch. Het thema dat Visser namelijk bovenal aan het hart gaat is het vraagstuk van de innerlijkheid dat in de laatste honderd jaar niet alleen in de wijsbegeerte, maar ook in de westerse cultuur op de achtergrond is geraakt.

Om dit thema aan te snijden combineert Visser twee intuïties. In de eerste plaats meent hij dat in het veelzijdige begrip van het affectieve ook een betekenislaag te vinden is die zich betrekt op de meest oorspronkelijke dimensie van het menselijk bestaan. Deze dimensie noemt hij met Meister Eckhart het gemoed. Met deze aandacht voor het gemoed als een oorspronkelijke dimensie van het mens-zijn zet hij zich af tegen een tendens in de geschiedenis van het westerse denken waarin het affectieve als ondergeschikt aan het redelijke wordt geacht.

De tweede intuïtie van Visser heeft betrekking op de aard van de filosofie. Volgens hem heeft filosofie meer gemeen met kunst en religie dan met wetenschap. Van het drietal filosofie, religie en kunst, is de tweede in onze cultuur sterk onderbelicht, aldus Visser. Deze intuïtie wijst de auteur de weg: religie is de veronachtzaamde geestverwant van de filosofie en omdat ze zo lang niet bevraagd is, is juist zij een domein dat ons veel te melden kan hebben. Daarom kiest Visser de mystiek en de negatieve theologie als richtsnoer om de begrippen van affectiviteit en gemoed opnieuw te overwegen.

Cerebraal
De manier waarop Visser deze twee intuïties uitwerkt is rijk en indrukwekkend. Toch zijn er in de marge van het boek wel een paar filosofische vragen te stellen bij zijn inzet. Zo kan men zich afvragen of Visser niet teveel, zo niet alles, verwacht van het begrip van het gemoed. Wordt het begrip van het gemoed niet overbelast? In zijn analyse van de stemming, bijvoorbeeld, denkt Visser drie onderscheiden momenten vanuit de stemming: stemming, te verstaan geven en een stem geven. Bij Heidegger, door wie Vissers analyse overduidelijk geïnspireerd is, kunnen het hermeneutische moment en het talige moment echter niet gedacht worden vanuit de stemming: zij zijn zelfstandige, met de stemming gelijkoorspronkelijke momenten. Met betrekking tot dergelijke kwesties zou de lezer graag Vissers argumenten willen horen.

De wijze waarop de auteur bij de religie en in het bijzonder de mystiek te rade gaat roept tevens vragen op. Het is jammer dat Visser zich niet uiteenzet met iemand als Derrida. Diens kritische overwegingen bij het godsbegrip van de mystiek en de negatieve theologie zouden Visser hebben gedwongen tot een kritische overweging bij of juist een verdediging van het godsbegrip van Eckhart. Nu lijkt zijn bespreking zich soms te gemakkelijk in het cerebrale spoor van de mystiek te voegen: wordt zijn bespreking van gemoed op deze manier niet te zeer schatplichtig aan de religie? Voor de auteur is dit misschien geen probleem aangezien hij de geestverwantschap tussen filosofie en religie als zijn uitgangspunt neemt, maar de lezer die hier niet zonder meer van overtuigd is, blijft met de prangende vraag zitten of de kritische opmerkingen van iemand als Derrida niet ook van toepassing zijn op Vissers betoog.

Maar deze vragen bij Vissers studie laten onverlet dat Gelatenheid net als De druk van de beleving een aanwinst zijn voor de Nederlandstalige wijsbegeerte. Reikhalzend kan worden uitgezien naar de derde, afsluitende studie van Vissers project rondom beleving en gelatenheid.

Film / Films

Het beste van de couscous

recensie: La graine et le mulet

Het eerste wat opvalt aan de nieuwste film van Abdellatif Kechiche zijn de ijzersterke personages die alle van begin tot eind meer dan levensecht zijn. De belangrijkste is de wat oudere immigrant Slimane Beiji, vertolkt door de melancholieke Habib Boufares. De vermoeide zestiger heeft niet veel geluk. Hij slijt zijn laatste dagen op een niet langer rendabele werf in de vissershaven van het Zuid-Franse Sète. Verteerd door het gevoel als hoofd van de familie te zijn mislukt, bewoont hij een armoedige kamer boven het café van zijn maîtresse.

~

Alle pogingen van zijn kant om het contact met zijn familie te behouden zijn daarmee gedoemd te mislukken, en worden door zijn kinderen en ex-vrouw meewarig bekeken. Maar Slimane krijgt nog een laatste kans het respect van zijn familie terug te winnen. Samen met Rym, de dochter van zijn maîtresse, begint hij aan een hachelijke onderneming. Na zijn ontslag wil hij met zijn oprotpremie een oude droom realiseren en zijn eigen ‘couscous met vis’-restaurant beginnen.

De melancholie van Slimane is voelbaar in de cadans van de film die in het eerste deel de complexe Arabisch-Franse familieverhoudingen neerzet. Slimane is daarin de man van weinig woorden die komt en gaat, met zijn maaltje vis bij wijze van alimentatie. Sinds zijn scheiding is hij de grote afwezige op het wekelijkse familiediner, waar heel wat wordt afgepraat. Het siert regisseur Abdellatif Kechiche dat hij juist in deze ingewikkelde familiaire scènes de nodige trivialiteiten aan bod laat komen. Naast de verkregen kennis over de prijs van luiers, illustreren ze bijna alles waar menig uitgebluste immigrant mee worstelt in het aanzicht van een nieuwe generatie. Met de juiste traagheid kruipt de film dan ook onderhuids en wekt verbazing. De saamhorigheid in de familie groeit als Slimane zijn plannen in daden omzet, maar ook de kijker wordt meegesleept in de verwachtingen.

Een weg vol obstakels

~


Samen met de pittige Rym, die zich ontpopt als een meesterlijk organisator, overwint Slimane alle bureaucratische obstakels en wordt een oude viskotter omgebouwd tot een exotische locatie. Scherp en realistisch komt in dit deel ook de harde buitenwereld aan bod. De relatie tussen Rym en Slimane, waarbij Rym als drijvende kracht fungeert, laveert steeds tussen familie, trots en de onderliggende afhankelijkheid. In wat oogt als een kakofonie aan relaties en andere door Kechiche aangesneden thema’s, overstijgen Rym en Slimane de leeftijdsbarrières. Als twee tegengestelde polen weerspiegelen hun ervaringen de Franse realiteit en hun eigen culturele identiteit. Het is deze extra dimensie die de film tot een meesterwerk van emotie en subtiliteit maakt. Kechiche weet alle valkuilen, stigma’s en vermeend exotisme te vermijden. Sterker nog; de spanning is soms te snijden, want als geen ander balanceert Kechiche binnen het familiekader met wat de moderniteit en de seculariteit toelaten.

Moeders dis

~


Het ijzersterke plot en de uitwerking daarvan zijn een feest voor couscousliefhebbers, en voor diegenen die het wel en wee binnen Arabische families beter willen leren kennen. De zinderende opening van het restaurant is dan ook tegelijk de grande finale; vol humor, energie en familiaire ironie, maar ook met een eenheid in de verscheidenheid. In afwezigheid van Slimane, die een noodzakelijke achtervolging op zijn zoon heeft ingezet, steelt Rym de show met een wervelend optreden. Maar niet voor niets is de titel van de film La graine et le mulet, het graan en de maalsteen.

Pas met zijn derde film krijgt de in Tunesië geboren Franse filmaker Abdellatif Kechiche een Nederlandse première. Want ondanks de vele prijzen is geen van zijn eerdere films hier uitgebracht. La graine et le mulet kreeg de César (de Franse variant op de Oscar) voor beste film en beste regie, Kechiche won voor zijn originaliteit als scenarist, en actrice Hafsia Herzi was de beste vrouwelijke debutant. Daarnaast won de film ook nog eens de juryprijs op het filmfestival van Venetië.

Film / Films

Multiculti Light

recensie: Dunya en Desie

.

Desie is zwanger en Dunya wordt uitgehuwelijkt. Origineel is het allemaal niet in Dunya en Desie, de verfilming van de gelijknamige populaire tv-serie van een aantal jaren geleden. Het verhaal, dat aan elkaar hangt van clichés, dient slechts als kapstok voor de avonturen die de twee hartsvriendinnen beleven. Storend is dat echter niet, omdat de personages en de dialogen sterk genoeg zijn om op eigen kracht een vermakelijke speelfilm voort te stuwen.

~

De interesse van diverse Amerikaanse en Japanse producenten en de succesvolle première tijdens het filmfestival van Berlijn tonen aan dat regisseur Dana Nechushtan en schrijver Robert Alberdingk Tijm met Dunya en Desie precies de juiste universele toon hebben getroffen, waarmee tieners over de hele wereld zich kunnen identificeren. De beslommeringen over de twee vriendinnen uit Amsterdam-Noord, die in de film in Marokko belanden en daar elkaar en zichzelf beter leren kennen, zullen de (tiener)doelgroep ongetwijfeld aanspreken en ook voor de wat oudere kijker valt er genoeg te genieten.

Futiele obstakels

Het is verleidelijk om Dunya en Desie te zien in de traditie van films over de multiculturele samenleving, die de laatste jaren steeds meer te zien zijn in Nederland. Films als Shouf Shouf Habibi (en tv-serie Shouf Shouf), Kicks en Het Schnitzelparadijs probeerden ieder op eigen wijze iets te vertellen over de culturele verschillen in de samenleving, en hebben daarmee een nieuw genre in de Nederlandse filmwereld gecreëerd. Toch zou het onterecht zijn Dunya en Desie in dit hokje te plaatsen. De makers zijn de eerste om te benadrukken dat de film de multiculturele samenleving niet becommentarieert, maar eenvoudigweg als gegeven ziet. De problemen tussen de families van Dunya en Desie die voorbijkomen (Dunya mag Desie niet meer zien omdat ze een slechte invloed op haar zou hebben) hebben dan ook niet het doel de verschillen tussen culturen te benadrukken. Het zijn slechts, zoals gebruikelijk in tienerfilms, futiele obstakels die de meisjes moeten overwinnen om elkaar aan het eind in de armen te vallen.

~

De kracht van de serie en de film over de twee vriendinnen schuilt in de contrasten tussen de personages die ondanks hun verschillen aan een half woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen. Desie (Eva van de Wijdeven) is extravert, springerig en emotioneel instabiel en de ultieme tegenpool van Dunya (Maryam Hassouni), de bedachtzame Marokkaanse die altijd kalm blijft en nadenkt voor ze iets zegt. De twee zijn perfect op elkaar ingespeeld en slagen er in hun vriendschap zeer geloofwaardig weer te geven. Ook de bijrollen zijn goed gecast, met de zeer geestige Christine van Stralen en Theo Maassen als uitschieters.

Hartverwarmend

Zelfs de grootste cynicus is niet veilig voor het hartverwarmende optimisme van Dunya en Desie. Er valt genoeg aan te merken op het clichématige verhaal, maar wie daar voorbij wil kijken, krijgt een mooi verhaal over een bijzondere vriendschap en een fraai toeristisch portret van Marokko. De poëtische beelden van het Marokkaanse landschap contrasteren mooi met het kale Amsterdam-Noord en zorgen er, in combinatie met subtiele regie en goed acteerwerk, voor dat het nu eens geen straf is om naar een Nederlandse film te kijken.

Lees ook ons interview met hoofdrolspeelster Maryam Hassouni.

Muziek / Achtergrond
special: Motel Mozaïque 2008

Fantastische line-up

Een festival in het centrum van Rotterdam, met op meer dan tien locaties muziek, theater, videokunst, schilderijen, slaapkunstwerken, lezingen en optredens. Dat is wat Motel Mozaïque is. Dit jaar voor de achtste keer en alweer groter dan het jaar ervoor. Met te veel acts om op te noemen en zeker te veel om allemaal te zien (een heus luxeprobleem). Motel Mozaïque 2008 was een waar smulfestijn voor eenieder die geïnteresseerd is in welke vorm van kunst dan ook, maar in het bijzonder voor de muziekliefhebber.

Want muziek is er plenty op dit stadsfestival. In de geijkte concertzalen als Rotown en Lantaren, maar ook in kunstgaleries als TENT en in het Nederlands Architectuur Instituut. En dat is de meteen de charme van het festival (naast het feit natuurlijk dat je in twee dagen tijd uit meer dan dertig artiesten kunt kiezen). Je ziet plekken van de stad waar je nog nooit geweest bent, en waar je normaal nooit zou komen.

Buiten kunst zien en horen, kun je er ook in slapen. Ieder jaar is er een centraal thema en dit jaar was dat ‘Clinique Mozaïque’, aandacht voor gezondheidszorg. De organisatie borduurde in de praktijk ook voort op dat thema, en maakte het bijvoorbeeld mogelijk om in het ziekenhuis (Erasmus MC) te overnachten.

8WEEKLY keek vrijdag 11 en zaterdag 12 april rond op Motel Mozaïque en maakte een selectie van bekende en minder bekende artiesten.

Lees nu de recensies van:

The Helio Sequence |
A Fine Frenzy |
Alela Diane |
Jana Hunter |
The Dø |
dEUS |
Simone White |
Efterklang |
Foy Vance |
Goldfrapp

The Helio Sequence

Stijl: Indiefolk, neigend naar post rock

~

In TENT, een kunstgalerie in Rotterdam, heeft The Helio Sequence de eer om de eerste band van het festival te zijn. De zaal liep al gauw vol en bleef dat ook. Niet vreemd, want de tweemansband zette een muur van geluid neer waar je niet snel bij wegloopt. Door de massa aan samples die de mannen achter de muziek plakten en de staccato drumpartijen, brachten de nummers je bijna in trance. Fascinerend was hoe drummer Benjamin Weikel (geen onbekende in de scene, hij speelde onder meer met Modest Mouse) zijn drumstel onder handen nam. Met open mond en samengeknepen ogen hief hij keer op keer zijn armen hoog op, om vervolgens snoeihard op zijn bekkens te rammen. Zo sloeg hij energie de muziek in en dat voelde het publiek. Een stevige, opzwepende live-act. Goed uitgevoerd, strak gespeeld, zuiver gezongen. Helaas staan ze niet op andere podia en is niet bekend wanneer ze weer in Nederland te zien zijn.

Terug naar boven

A Fine Frenzy

Stijl: Lieve-meisjes-piano-pop

Van wie is dat zachte stemmetje in de muziek van CSI: New York? Precies, Alison Sudol, zangeres en boegbeeld van A Fine Frenzy. De roodharige pianiste die met haar twee bandgenoten breekbare liedjes speelt, was op haar plaats in de kleine zaal van de Rotterdamse Schouwburg. Door het weinige licht en de zwarte gordijnen hing daar een intieme sfeer, een beetje een huiskamergevoel. Een gevoel dat aansloot bij de nummers van A Fine Frenzy. Toch moet je hier geen uren naar luisteren. Even ter indicatie. Het beste nummer is nog steeds is nog steeds het eerste nummer dat ze ooit schreef: Almost Lover. Een schitterend nummer, maar toch we hadden graag wat meer progressie gezien. Sudol mag dan in de smaak vallen bij de Amerikaanse televisie-industrie, om in de muziekwereld echt iets te willen betekenen, moet ze proberen met iets meer lef muziek te maken. Het gevaar met dit soort zangeressen is dat ze allemaal op Tori Amos lijken, maar dan zonder durf en met minder talent. En ook A Fine Frenzy weet niet uit die categorie te komen.

Terug naar boven

Alela Diane

Stijl: Folk, country

Country heeft bij velen een slecht imago en dat is geheel onterecht. Levend bewijs dat deze stroming springlevend is, en een groot publiek kan aanspreken, is Alela Diane. In een overvolle ‘grote zaal’ van de Rotterdamse Schouwburg zong zij haar liedjes over “mountains” en “canyons“. Zelf op gitaar en begeleid door banjo en mandoline. Typische countrynummers door typische countrymensen. Inclusief leren kleding en snorren die doorlopen tot onderaan de kin. Grote verrassing was dat Mariee Sioux de laatste nummers meezong. Dat bracht het aantal zangpartijen op vier, plus drie melodielijnen van de snaarinstrumenten. In totaal dus zeven melodielijnen door elkaar heen. En dat zonder aan strakheid te verliezen. Petje af. Veel afwijken van haar plaat deed Diane niet, maar het album is sterk genoeg om precies zo live te brengen. Ook voor alle niet liefhebbers van country: een aanrader.

Terug naar boven

Jana Hunter

Stijl: Singer-songwriternoise

In de pikdonkere Lantaren speelde Jana Hunter haar duistere nummers, begeleid door haar I-Podband. Klinkt spannend, is het niet. De I-Podband houdt niet meer in dan vreselijke krassende muziek, afgespeeld via haar I-Pod. Het optreden was een rommelig, oorverscheurend geheel, waar je met moeite langer dan een kwartier naar kon luisteren. De mensen liepen dan ook bij bosjes weg. Toch waren er aanvankelijk hoge verwachtingen. Hunter is namelijk geadopteerd door het label van Devendra Banhart en werkte onder andere samen met Viking Mozes en Coco Rosie. Dat zou toch iets moeten betekenen. Helaas, in Rotterdam kwam het er niet uit. Dat Hunter wel degelijk muziek kan maken bleek aan het einde van het optreden. De techniek liet haar in de steek en ze ging verder zonder I-Pod. Zo alleen met zang en gitaar werd het einde van de show het hoogtepunt van het optreden. Jammer dat niet veel mensen dat hebben meegekregen.

Terug naar boven

The Dø

Stijl: Licht hysterische indierock

Ook bij The Dø waren de verwachtingen hoog. Dat bleek wel uit de flinke toestroom. Na een kwartier dringen bij de deur liep de zaal vrijwel direct vol. En teleurstellen deed het tweetal – en de naamloze, maar niet minder enthousiaste drummer – zeker niet. Live klinkt de muziek zelfs beter dan op plaat, en al bij het eerste nummer is de halve zaal aan het dansen.

De liedjes van The Dø zijn energiek, vrolijk, springerig en strak uitgevoerd. In een interview met 8WEEKLY beschrijven ze hun werk als “het leven zelf”. Bassist Dan: “Muziek maken is vrijheid. We kunnen doen wat we willen en bepalen hoe we het willen, zonder daar een vast recept voor te hebben.” Live straalde dat van het gezicht van de bassist af. Met een grote grijns rende hij op het podium heen en weer tussen microfoon en toetsen (zonder daarbij noten te missen), en schopte hij tegen de ‘percussiepaal’ (een ijzeren staaf met bellen en een tamboerijn). Zangeres Olivia is wat dat betreft zijn tegenpool. Koel bleef ze achter de microfoon staan en boog hooguit een paar keer door de knieën. Zo zong ze zonder moeite zelfs de hoogste uithalen van de nummers en weefde ze met haar stem het optreden aan elkaar. Want haar stem is de bindende factor in de muziek, zo erkende ook zanger Dan tijdens het interview. “Verder houden wij niet vast aan een bepaalde stijl, maar maken we dat waar wij zin in hebben.”

Terug naar boven

dEUS

Stijl: een stijl op zich

~

En uit het niets was er dEUS. Eerst onder de naam ‘verrassingsact’, maar een week of wat voor de aanvang van Motel Mozaïque, prominent op de site. En dat hebben ze geweten. De verwachting was dat er zoveel animo zou zijn voor de Belgen, dat speciaal voor het dEUS-optreden aparte armbandjes gemaakt zijn. Onder het motto ‘wie het eerst komt…’ werden die bij de entree-bandjes vergeven. Bezoekers zonder dEUS-bandje konden wel naar de zaal komen, maar moesten afwachten of ze binnen kwamen. Kortom, lange rijen voor de deur, maar een tegenvallende prestatie. dEUS speelde zo gespannen dat de spontaniteit eraf was. Jammer, want we weten allemaal dat de bond rond voorman Tom Barman, alles in huis heeft om een te gek optreden neer te zetten. Hopelijk wordt de tournee van het nieuwe album beter.

Terug naar boven

Simone White

Stijl: Lieve-meisjes-gitaarpop

Veel mensen zullen White kennen van Beep Beep, het nummer uit de Audi-reclame. Daarmee ken je eigenlijk haar hele oeuvre, want dat is wat White doet. Lieve gitaarliedjes maken en die vervolgens heel goed live vertolken. Breekbaar aan de ene, maar krachtig aan de andere kant en met minimale middelen. En met succes. Ieder nummer kon rekenen op een uitbundig gejoel in de goedgevulde TENT. Zeker de Nederlandse uitvoering van Beep Beep die ze zong “om het spannend te houden”, zo zei ze zelf, werd beloond met een lang applaus. White heeft niet veel nodig om in de concertzaal haar muziek en boodschap over te brengen. Een beetje te lief soms, dus luister met mate.

Terug naar boven

Efterklang

Stijl: Bizarre, bombastische soundscapes/composities

Wow. Meer hoeven we niet te zeggen. Wow. De mannen van Efterklang maken ondefinieerbare muziek van zeer hoge kwaliteit, en stortten dat in golven uit over het publiek. Volgestouwde composities, dat wel. Met viool, drum, bas, twee blazers, piano, acht vocalen, keyboard, twee gitaren, percussie (door bijna alle bandleden) en drumcomputers. Enigszins moeilijk te verteren soms, maar niet zo overdone dat het uit de hand loopt. Absoluut een van de beste acts van Motel Mozaïque. Ook de manier waarop de frontman contact zocht met het publiek was leuk. Met vaak onbegrijpelijke, maar zeer vrolijke opmerkingen sprak hij de luisteraars toe, en zond zo nu en dan een opgewekte knipoog de zaal in of haalde eens vrolijk de wenkbrauwen op. Op Motel Mozaïque hebben de mannen van Efterklang laten zien wat ze kunnen Om dat echt te kunnen ervaren, moet je deze band live zien.

Terug naar boven

Foy Vance

Stijl: Soulvolle gitaarmuziek

~

Al was een deel van de aanwezigen helemaal niet voor hém in de zaal, maar alvast voor Goldfrapp, bijna iedereen was ondersteboven van het optreden van Foy Vance. In zijn eentje bouwde hij met behulp van gitaar, keyboard en live-sampler een compleet orkest op het podium. Zijn stem was ijzersterk en leek minimaal vier octaven te bestrijken en hij miste geen noot op de gitaar. Aan het einde van het optreden trakteerde hij het publiek op een cover van Michael Jacksons Billy Jean, die hij waarschijnlijk beter speelde dan Jackson ooit zelf heeft gedaan. In ieder geval waren alle woorden verstaanbaar. Het optreden sloot hij af met een liedje over zijn dochter. Zijn dochter die hem overigens behoorlijk wat zorgen baart. “Want,” zo vertelde hij, “mijn broer zei mij te bidden voor een zoon. Want dan heb je maar één ‘willy‘ om je zorgen over te maken, met een dochter moet je je zorgen maken over alle andere.” Zorgen of niet, het levert een paar prachtige nummers op. Enige minpunt is de overdaad aan techniek. Vance blijft zichzelf maar samplen waardoor de composities te druk worden. De kale singer- songwriternummers waren een verademing in het optreden.

Terug naar boven

Goldfrapp

Stijl: Sensuele electrorock met soul-invloeden

~

Al vroeg stroomde de grote zaal van de Schouwburg vol om Goldfrapp te zien. Toch een van de grotere namen op het festival en dus een publiekstrekker. De band loste de verwachtingen echter niet in. Het optreden begon met een paar nieuwe, rustige nummers die zo statisch werden gebracht dat alleen de spectaculaire video-show ze kon opfleuren. De echte, oude, dansbare Goldfrapp-tracks bleven uit. Te veel routine misschien? Spelen kan de band zonder twijfel, en ook aan de zang lag het niet. Maar Goldfrapp kon niet boeien. Een flink aantal mensen verliet daarom voortijdig de zaal, om onmiddellijk vervangen te worden door ongeduldig wachtende fans bij de ingang van de zaal. Overigens is het concert geheel in lijn met de laatste plaat. Rustig werk met een dikke knipoog van zangeres Alison Goldfrapp naar de soulmuziek. Helaas op plaat interessanter dan live.

Terug naar boven

Motel Mozaïque is een prachtig stadsfestival, maar helaas is een van de centrale thema’s toch ‘dingen missen’. Niet alleen omdat zalen soms vol propvol zitten, waardoor het ‘one in, one out‘ systeem wordt gehanteerd, maar ook omdat er te veel te zien is in een vrij korte tijd. De vrijdag bijvoorbeeld. Gelijk met dEUS spelen The Dø, Mariee Sioux, Jamie Lidell, Pivot en Devotchka. Maak dan maar eens een keuze. Natuurlijk kun je voor een paar halve concerten gaan, maar dan loop je de kans in de rij te belanden. Overigens is de programmering opzettelijk zo vastgesteld. “Door meerdere grote bands tegelijk te boeken, verspreid je de drukte,” vertelde Motel Mozaïque-baas Harry Hamelink in een interview met 3 voor 12. “We beseffen wel degelijk dat dit een luxeprobleem is, want Motel Mozaïque had dit jaar gewoon een fantastische line-up. Dat je dan dingen moet missen is daarom niet eens echt een probleem, want je krijgt er altijd iets leuks voor in de plaats. Veel leuker dan naar de grote acts gaan (en dus naar volle zalen), is het bekijken van de acts waar je nog nooit van hebt gehoord. Want Motel Mozaïque is de plek bij uitstek om nieuwe muziek te leren kennen.”

Film / Achtergrond
special: Neil Gaiman

Alleskunner, én een beetje gek

.

Hij is een moderne meester van zijn genre, fantasy. Hij heeft tientallen graphic novels, gedichten, comics, boeken en verhalen op zijn naam staan. En langzaamaan verovert hij ook de filmwereld. Neil Gaiman is een alleskunner. Altijd in het zwart gekleed, het liefst met leren jack en zonnebril, weet de schrijver met het warrige haar iedereen te fascineren door de bijzondere werelden en personages die hij creëert.

Neil Gaiman (Groot-Brittannië, 1960) begon zijn bomvolle carrière als journalist en boekrecensent. Zijn eerste elektrische typemachine kon hij betalen van het geld dat hij kreeg voor de biografie van de toen immens populaire popgroep Duran Duran in 1984. Doordat het boek een redelijk succes was, kreeg hij de naamsbekendheid die hij als beginnend auteur zo goed kon gebruiken.

The Sandman

~


Inmiddels heeft Gaiman een aantal populaire titels op zijn naam staan. Een van de meest bekende is de comic The Sandman (1989 – 1996), de hernieuwde visie op het origineel van Jack Kirby uit de jaren zeventig. Gaiman schreef het verhaal voor de 75-delige reeks. Hij ontving er meerdere prijzen voor en het was de enige comic die ooit op de bestsellerlijst van de New York Times stond. In een interview met de Britse krant The Independent zei Gaiman over het einde van de serie dat hij nog wel meer afleveringen kon maken, maar dat hij daar zelf niet blij van zou worden: “I’d rather leave while I’m in love”. Nog steeds wordt The Sandman goed verkocht. Voor de echte verzamelaars zijn de delen zelfs gebundeld in vier prachtige gebonden edities.

Ook de boeken van Gaiman zijn veel gelezen. Zijn samenwerking met Terry Pratchett resulteerde in het briljante en hooggeprezen Good Omens (1990), een humoristische vertelling over het einde van de wereld. Op zijn weblog schrijft Gaiman: “tegen het einde wisten we allebei niet meer zeker wie er welke stukken had geschreven.” Twee andere grote titels van Gaiman zijn American Gods (waarin de Oude Goden het opnemen tegen de Nieuwe Goden, gezien vanuit het perspectief van antiheld Shadow) en Anansi Boys (waarin de twee zonen van Mr. Nancy uit American Gods aan bod komen). American Gods is momenteel online te lezen.

Princess Mononoke

In de filmwereld loopt Gaiman ook al flink wat jaren mee, hoewel zijn naam daar pas de afgelopen paar jaar echte bekendheid heeft gekregen. De bijna vergeten BBC-serie Neverwhere (1996) komt van de hand van Gaiman. Later schreef hij het boek met dezelfde plot, setting en personages, dat vele malen populairder werd dan de serie. Minder bekend is ook dat Gaiman de Engelse vertaling van de populaire anime Princess Mononoke schreef, evenals een aflevering van de SF-serie Babylon 5.

Mirrormask
Mirrormask

Het balletje ging pas echt rollen met Mirrormask (2005). Samen met regisseur David McKean schreef Gaiman het verhaal, en op basis daarvan ook het script. Mirrormask kan gezien worden als een bizarre maar mooie mix van Labyrinth, Alice in Wonderland, The Wizard of Oz en The Dark Chrystal. Het leverde een modern sprookje op, met veel nadruk op de visuele aspecten. Het verhaal werd niet door iedereen gewaardeerd en veel bezoekers trok de film ook niet in de bioscopen, maar iedereen was lovend over hoe Mirrormask er uit zag. Zoals het Britse filmtijdschrift Empire het omschreef: “zelden was een complete CGI-wereld zo innemend prachtig.”

Na Mirrormask was daar Beowulf (2007) van Robert Zemeckis. Gaiman had, samen met Roger Avary (Pulp Fiction), in 1997 al een vernieuwde versie van het oude epische gedicht geschreven. Het was bedoeld om te verfilmen, maar omdat het niet werd verkocht ging dat uiteindelijk niet door. Nadat Zemeckis in 2005 (opnieuw) interesse toonde werd het script herschreven, vooral omdat het budget groter was dan de schrijvers op voorhand hadden bedacht. In een interview uit 2007 leggen Gaiman en Avary uit waarom ze het gedicht op sommige punten drastisch hebben veranderd. “De eerste versie kwam van de hand van christelijke monniken”, zegt Avery. “Zij hebben het verhaal aangepast aan hun publiek, en dat hebben wij ook gedaan.” Gaiman voegt nog toe: “we waren eigenlijk gefascineerd door het gebrek aan sex in het gedicht.”

Stardust

Eén van de leukste films uit 2007 is zonder twijfel Stardust. Zelf had Gaiman weinig te maken met deze film, al is Stardust is gebaseerd op één van zijn boeken. Net zoals bij vele boekverfilmingen is het boek beter, maar regisseur Matthew Vaughn bleef redelijk getrouw aan het boek en hoefde weinig drastische veranderingen te maken. Voor Gaiman bleef het bij een adviserende rol op de achtergrond als producent.

Stardust
Stardust

Op Gaimans site staat het eerste hoofdstuk van Stardust, voorgelezen door hemzelf. De film is deze maand uitgekomen op dvd. Gaiman kreeg een half uur materiaal te zien ver voordat de film uitkwam, en zegt daarover in een interview met Underground Online: “ik was doodsbang, en ik wist niet eens hoe bang ik was totdat ik het zag en er van hield en ik een enorme zucht van opluchting slaakte en kon zeggen dat het mijn ding was en dat het prachtig was”.

Voorlopig zijn we gelukkig nog niet van Neil Gaiman af. Volgend jaar komt de verfilming van zijn kinderboek Coraline in de bioscopen; een stop-motion film met de stemmen van onder andere Teri Hatcher en Dakota Fanning. Ook in de planning is de verfilming van Gaiman’s Death: The High Cost of Living, een Sandman spin-off. Op de site van Gaiman staat inmiddels ook een teller voor de release van zijn volgende boek: The Graveyard Book. Nog ongeveer een half jaar wachten totdat dat weer verslonden kan worden. Maar hij is ook druk bezig met andere dingen. Op zijn blog van 5 april legt hij uit dat hij en zijn literair agent alles wat er de komende anderhalf jaar moet gebeuren op papier hebben gezet. “Nu is me dus verboden ook nog maar één nieuwe introductie te schrijven of ergens op te reageren met ‘ja, dat doe ik met alle liefde, dat lijkt me leuk’, zonder dat zij kan zeggen ‘Ben je gek? Natuurlijk niet!'” Laten we hopen dat Neil Gaiman altijd een beetje gek blijft.

Boeken / Achtergrond
special: 4. Tweemaal Rimbaud - Opvattingen

Het nut en nadeel van vertalingen

Leg een literaire tekst aan tien vertalers voor en je krijgt tien verschillende vertalingen. Iedere vertaling impliceert een interpretatie, omdat literaire teksten nu eenmaal geen ‘neutrale’ teksten zijn, zoals een informatiebrochure of een gebruiksaanwijzing. In dit vierde deel uit onze artikelenreeks over vertalingen kijken we opnieuw naar de verschillen tussen de onlangs verschenen Rimbaudvertalingen van Paul Claes en Hans van Pinxteren. In een eerder artikel keken we naar de vertaalpraktijk, de concrete verschillen tussen de vertalingen; in dit artikel richten we ons op de vertaalopvattingen die aan deze verschillen ten grondslag liggen.

Hans van Pinxteren heeft zijn vertaling van Rimbauds prozagedichten in Ik is een ander vergezeld laten gaan van een ‘Verantwoording van de vertaling’. Hierin, en in het stuk ‘Over het groeien in een vertaling’ (in het tijdschrift Filter), geeft hij ons een boeiend inkijkje in de wijze waarop hij te werk is gegaan bij het vertalen van Rimbaud. Van Pinxteren vertaalde in 1969 als student op verzoek een aantal prozagedichten uit Illuminations. Hij raakte zo gefascineerd door de teksten dat hij het werk in de jaren 1969 tot 1975 zo’n acht tot tien keer opnieuw vertaalde, steeds na lange tussenpozen en zonder terug te kijken naar het eerdere resultaat. Dit bood hem de mogelijkheid te groeien in de vertaling en zijn visie en vertaalwijze te laten uitkristalliseren.

Vertalen onder invloed

Van Pinxteren liet de teksten van Rimbaud in uiteenlopende stemmingen, onder het beluisteren van droevige of vrolijke muziek en zelfs stoned en met drank op, op zich inwerken. Dit om zo zuiver mogelijk af te stemmen op de frequentie “waarop Rimbaud zijn mysterieuze boodschappen uitzond”. Hij las het werk hardop om het ritme goed op zich in te laten werken. Daarna, “als het resoneerde”, “kladde”hij als in trance, in een keer zijn vertaling neer. In een later stadium, na de verschillende versies met elkaar te hebben vergeleken en tekstanalyses te hebben geraadpleegd, koos hij voor de beste vertaling.

Manuscriptversie van Rimbauds gedicht 'Voyelles' ('Klinkers')

Manuscriptversie van Rimbauds gedicht ‘Voyelles’ (‘Klinkers’)

Van Pinxteren is vooral gefascineerd door de vernieuwingsdrang van Rimbaud, zijn experiment met de taal. Dat is overigens ook de reden waarom hij zich heeft beperkt tot het vertalen van de prozagedichten; alleen hierin komt dit experiment naar zijn idee ten volle tot uiting, meer dan in de gedichten die in klassieke versvormen zijn geschreven. Hij heeft de twee beroemdste adagia van Rimbaud — se faire voyant en trouver une langue — als uitgangspunt genomen voor zijn vertaling. “Le poete doit se faire voyant,” zei Rimbaud, de dichter moet ziener worden. Hij moet een wereld achter de alledaagse, werkelijke wereld zichtbaar maken. Om dat te kunnen doen moet de dichter “trouver une langue,” een nieuwe taal vinden, want de gewone omgangstaal volstaat niet om uitdrukking te geven aan de wereld achter de alledaagse werkelijkheid.

Sinaasappellip

Bijzonder is dat Van Pinxteren Rimbauds poëtica heeft geïntegreerd in zijn vertaalaanpak. Hij heeft getracht als vertaler het gezichtspunt van de auteur terug te vinden, “zelf te zien wat hij zag nog voor hij er woorden voor vond.” Hij doet dat door taalexperimenten in het Nederlands te transponeren, door dezelfde toonhoogte te zoeken, stijlfiguren en klankeffecten toe te passen. Daarbij heeft hij er bewust voor gekozen dissonanten niet glad te strijken en, als Rimbaud er in zijn beeldgebruik zelf aanleiding toe geeft, beelden soms zelfs nog pregnanter en grilliger te maken, zodat ze nog meer ‘profiel’ krijgen. Zo vertaalde hij la fille à lèvre d’orange‘ aanvankelijk als ‘oranjelippig meisje’ wat al vrij vreemd is — en vervolgens als een meisje met een ‘sinaasappellip’.

Hans van Pinxteren benadrukt de meerduidigheid van Rimbauds gedichten en is daarom ook blij met het bestaan van uiteenlopende vertalingen door verschillende vertalers. Naar zijn idee winnen ze aan kracht bij uiteenlopende vertolkingen. Zijn eigen benadering beschouwt hij dan ook niet als een definitieve versie. Paul Claes stelt zich in dat opzicht solistischer op. Terwijl Van Pinxteren het bestaan van verschillende Rimbaudvertalingen toejuicht en expliciet het belang van Paul Claes’ vertalingen onderstreept, laat Claes zelfs na de vertalingen van Van Pinxteren — die onmogelijk te negeren zijn — in zijn bibliografie te vermelden. Hij noemt alleen zijn eigen vertalingen, wat niet zo’n sympathieke indruk maakt.

Structuralisme

Paul Claes laat zich in zijn Rimbaudboek niet specifiek uit over zijn aanpak bij het vertalen van Rimbaud. Wel zet hij zijn visie op Rimbauds werk uitgebreid uiteen. Die is grotendeels verwant aan die van Van Pinxteren: ook Claes benadrukt dat Rimbaud zich wil afzetten tegen conventies. Rimbaud wil poëzie volgens hem niet gebruiken voor het uitdrukken van persoonlijke emoties, maar wil haar “bevrijden van haar oude vormen”.

Rimbaud als 16-jarige
Rimbaud als 16-jarige

Vergeleken bij Van Pinxterens intuïtieve, zintuiglijke benadering van Rimbauds teksten is Paul Claes’ werkwijze eerder intellectualistisch te noemen. Een eerdere uitgave van de vertaalde Gedichten heeft hij rijkelijk van commentaren voorzien. In de nieuwe uitgave geeft hij een structuralistisch-psychoanalytisch-Freudiaans gekleurde duiding van het dichtwerk van Rimbaud. “Alles begint met een negatieve moederbinding”, zo zet hij in, en nog geen alinea verder constateert hij: “totaal verdrongen lijkt de afwezigheid van de vader”. Claes drijft deze interpretatie ver door: “Zelfs zijn evasiedrang is dubbelzinnig als we weten dat de Natuur voor hem een tweede moeder is.” Hij ziet zelfs het gebruiken van het stijlmiddel van de inversie (omkering van twee woorden) als een indicator voor de homoseksualiteit van Rimbaud, omdat het Franse woord inversion ook de betekenis ‘homoseksualiteit’ heeft.

In een interview in Filter spreekt Paul Claes over zijn fascinatie voor het Franse structuralisme dat “laat zien hoe teksten gestructureerd zijn en hoe ze functioneren in een maatschappij,” voor semiotiek (de leer van de tekensystemen) en intertekstualiteit (de manier waarop teksten naar elkaar verwijzen). Hij heeft naar eigen zeggen een uitgesproken voorkeur voor min of meer hermetische werken (Mallarmé, Joyce, Eliot). Hij zegt daarover: “Vertalen is voor mij in de eerste plaats een poging om die voor mezelf te verhelderen.”

Claes definieert het vertalen als het transcoderen van anderstalige werken. Hij is vooral gericht op het begrijpen van hermetische teksten en het vinden van sleutels tot de betekenis: “Vertalen is lezen met de loep”, zegt hij. Metaforen moeten “ontcijferd” worden, als raadsels die opgelost moeten worden. Als vertaler ziet hij het als zijn taak de verborgen lagen, boodschappen of verwijzingen naar andere teksten in Rimbauds gedichten in het Nederlands te handhaven: “Heel wat vertaalkeuzes zijn gestuurd door mijn commentaar.” Deze meer wetenschappelijke benadering leidt soms tot een rijkdom aan tekstuitleg en inventieve duidingen maar slaat af en toe wel wat door, zoals in bovengenoemd voorbeeld.

Sprong in het ongekende

Waar Paul Claes dus gericht lijkt op het ‘vangen’ van de diepere lagen, ziet Van Pinxteren Rimbauds prozagedichten eerder als de weerslag van momentopnames tijdens de “sprong in het ongekende“. Volgens hem wil Rimbaud de lezer zelf ontdekkingsreiziger laten worden en wil hij de verbeelding niet fixeren. Omdat Van Pinxteren van mening is dat Rimbaud woorden soms puur evocerend gebruikt, wil hij de teksten juist niet uitleggen; en ze dus ook niet vastleggen in een definitieve versie.

Rimbaud getekend door
Rimbaud in 1872, getekend door Paul Verlaine.

In deze analyse van de verschillen tussen deze meesterlijke vertalers is de overeenkomst —de hoge kwaliteit van hun vakmanschap — als een vanzelfsprekend feit beschouwd, maar zo gewoon is dat natuurlijk niet. Daarbij verdient de virtuositeit van Paul Claes in de vormvaste poëzie (de wijze waarop hij metrum, rijm en klank recht doet in zijn vertalingen) in het bijzonder vermeld te worden.

Het is fascinerend om te zien hoe deze twee vakkundige vertalers hun eigen weg gaan in de benadering van het werk van de poëtische revolutionair Rimbaud en ons feitelijk twee verschillende Rimbauds voorschotelen. Terwijl Claes in zijn zoektocht uit is op het methodisch ontcijferen van Rimbauds gedichten, heeft Van Pinxteren zich ingeleefd in Rimbauds eigen zoektocht. In uiterste consequentie zou je kunnen zeggen dat Claes in ‘zijn’ Rimbaud streeft naar verheldering, terwijl Van Pinxteren juist de duisterheid van Rimbaud intact wil laten.

Ook in deze serie: 1. Coetzee in het Nederlands | 2. Slechte ondertitels | 3. Tweemaal Rimbaud – Vertaalpraktijk | 5. Literair vertaler: hoe word je dat?

8WEEKLY

De geschiedenis als bouwpakket

Artikel: Verslag van het symposium 'Memory and Presence in Art, 1945 - present'

.

De faculteit kunstgeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen heeft zelfs een aparte onderzoekswerkgroep die de beeldende kunsthistorie op deze manier bekijkt; de kunstpraktijk als proces van herinnering. Onlangs vond er in Nijmegen een symposium plaats speciaal gericht op dit onderzoek. Drie kenners gingen in op de relatie tussen kunst, herinnering en heden vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw en kwamen elk met uiteenlopende voorbeelden op de proppen.

Andy Warhol, Jackie (The Week That Was), 1963, Zeefdruk, Sammlung Goetz
Andy Warhol, Jackie (The Week That Was), 1963, Zeefdruk, Sammlung Goetz

Bij herinneringen en kunst denk je misschien als snel aan een traditioneel historiestuk of een portret. Dit soort kunstwerken werden en worden gemaakt om een gebeurtenis of de afgebeelde personen ook in de toekomst nog in gedachten te houden. Hoe goed deze traditionele benadering ook werkt, het is echter vooral de modernere kunst die een aantal belangrijke technieken aan de artistieke vorm van herinneren heeft toegevoegd. Vanaf het begin van de twintigste eeuw zijn kunstenaars minder gebonden aan het getrouw afbeelden van de werkelijkheid, en kunnen zij vrijer werken. Doordat velen daarbij worden gedreven door een chronische vernieuwingsdrang kunnen hun kunstwerken meer dan ooit niet alleen doen herinneren, maar ook nieuwe of andersoortige herinneringen genereren.

Collectief geheugen

Een goed voorbeeld van een kunstenaar die op deze wijze artistiek omgaat met beelden en gebeurtenissen uit het verleden is Andy Warhol. Naar aanleiding van de dagenlange live-uitzending rondom de moord op president John F. Kennedy maakte Warhol een serie werken hierover, waarin verschillende portretten van presidentsvrouw Jacqueline Kennedy figureren. Losgerukt van precieze chronologie laten in Jackie, the week that was (1963) de foto’s haar stemming van haar gezicht aflezen: van opgewekt lachend tot bedrukt tijdens de begrafenis van haar echtgenoot. Het zijn waarschijnlijk de beelden die Warhol nog het meest bijbleven. Foto’s die iedereen kende, maar ditmaal met alleen de beeltenis van ‘Jackie’, de omgeving is weggesneden.

Als we het over het opnieuw ordenen van bestaande beelden hebben, dan is Warhol de onovertroffen ster. Met zijn seriële productie van zeefdrukken geïnspireerd op massacultuur, reclame en Hollywood, vindt hij zijn inspiratie in de ervaring van de maatschappij als geheel – de spektakelcultuur van Amerika. Warhol verwerkt zo zijn eigen ervaringen tot een kunstwerk, maar kan dat onze beleving van de gebeurtenissen ook beïnvloeden?

Door juist deze sterke beelden te gebruiken in een kunstwerk, ze te vervreemden en te herinterpreteren wordt herinnering in kunst echt interessant – het overstijgt de persoonlijke memoires. Warhol brengt een historische gebeurtenis, gepersonifieerd door Jackie, wederom in beeld en doet ons anders herinneren en opnieuw onthouden. Een gestuurd geheugen, maar dat is onoverkomelijk. ‘De geschiedenis,’ zo stelt Warhol, ‘zal elke persoon alleen voor zijn mooie momenten op film onthouden – de rest is off-the-record.’

Michael Lüthy, die op het symposium Warhols Jackie-serie analyseerde, schetst vooral ook de historische context waarin deze werken zijn ontstaan. De belangrijke rol die de media in de bekendwording én de collectieve verwerking van de moord op Kennedy hadden wekte de interesse, maar tevens de ergernis van de pop-kunstenaar. ‘Het deed me niet zoveel dat hij dood was. Wat me wel wat deed was de manier waarop televisie en radio iedereen programmeerden zich zo slecht te voelen,’ zo bekende Warhol later in een interview.

Donkere memoires

Een kunstenaar die tevens het collectieve geheugen op een vervreemdende manier inzet is de Amerikaanse schilder Philip Guston. In tegenstelling tot Warhol is Guston minder naar het spektakel en de media toegekeerd; bredere maatschappelijke thema’s worden door hem met zijn persoonlijke verleden verweven. Kunsthistorica Mette Gieskes laat zien hoe Guston vooral in zijn latere werk op een bijna iconografische manier gebruikmaakt van steeds terugkerende beeldelementen. Deze beelden komen rechtstreeks uit Gustons eigen verleden, alsook uit een duistere geschiedenis van de Verenigde Staten.

Philip Guston, The Studio, 1969, oil on canvas, private collection
Philip Guston, The Studio, 1969, oil on canvas, private collection

In de schilderijen zien we stripachtig uitgevoerde mannetjes met witte puntmutsen, hun ogen uitgespaard door dungesneden gaten; onmiskenbaar leden van de racistische Ku Klux Klan. Ze zijn verwikkeld in allerhande bezigheden, alleen zijn dit niet de dingen die we typisch met deze gewelddadige club zouden associëren. Regelmatig zien we ze namelijk in een stedelijke omgeving in auto’s rondjes rijden, dikke sigaren roken of ons zelfs de les lezen, en ook beeldt Guston hen af als kunstenaars aan het werk. De figuren doen dingen die we allemaal wel doen, alledaagse handelingen, en daardoor lijken ze zelfs op ons.

In de scènes komen tevens elementen uit Gustons eigen verleden naar voren. De stripachtige schilderstijl is bijvoorbeeld een voortvloeisel uit zijn allereerste kennismaking met het artistieke veld, waarin hij – veelal stiekem – strips tekende. Dat hij dit in het geheim moest doen, leidde er toe dat hij vaak zijn toevlucht zocht in een met een gloeilamp verlichte kast – het peertje dat in veel van zijn schilderijen weer opduikt. Grote thema’s worden zo door Guston vermengd met een persoonlijker beleving, en zo een beetje van het wereldtoneel naar het intieme toegetrokken. Het brengt het racistische Amerikaanse Klan-verleden in een nieuw licht naar voren, maar maakt het door de ontwapenende en persoonlijke stijl tevens iets waarmee we ons direct kunnen identificeren. Juist door wat afstand tot de realiteit te nemen brengt Guston deze donkere geschiedenis erg dichtbij.

Wegglippen

De makkelijkste manier om met kunst een beeld te herinneren lijkt toch nog wel de foto. Pak een oud kiekje, en je weet weer precies ‘o ja, dat was toen-en-toen’. Toch blijft de vraag of deze manier van afbeelden van het verleden ook voor kunst geschikt is. De Amerikaanse kunsthistoricus en eregast van het Nijmeegse symposium Richard Shiff laat in zijn lezing zien hoe Marlene Dumas zich in haar schilderkunst tot de fotografie verhoudt. Een cruciaal verschil tussen schilderkunst en fotografie is dat schilderen altijd een artistiek proces beslaat terwijl een foto – ‘klik’ – zo gemaakt is. Fotografie is direct en wat dat betreft mechanisch te noemen; noemenswaardige invloed op het afgebeelde, Photoshop daargelaten, is eenvoudigweg niet mogelijk. Bij een schilderij daarentegen heeft de kunstenaar ieder likje verf bewust, of in ieder geval zélf aangebracht. Vaak kiest Dumas een foto als uitgangspunt voor haar schilderijen. Juist door het proces van herschilderen kan ze zich niet onttrekken aan de invloed die het onaffe beeld op het eindproduct heeft – ze laat zich wat dat betreft grotendeels door toevalligheden en vooral door een associatieve houding tot de materie leiden.

Gerhard Richter, October 18 1977, 1988, Oil on Canvas, Collection MoMA New York
Gerhard Richter, October 18 1977, 1988, Oil on Canvas, Collection MoMA New York

In Dumas’ schilderij Stern (2004) neemt de kunstenares echter geen foto als beginpunt, maar een ander, eerder schilderij van een collega. Gerhard Richter, de befaamde Duitse schilder, kopieerde voor zijn serie October 18, 1977 in 1988 een foto van het dode lichaam van een van de leden van de Duitse Baader-Meinhof Gruppe in verf. Ulrike Meinhof wist zichzelf destijds in haar gevangeniscel van het leven te beroven door zich op te hangen, en de Duitse krant Stern plaatste vervolgens een foto die haar dode lichaam toonde. Richter heeft geprobeerd dit fotografische, dit doodse, zo veel mogelijk intact te houden door het beeld alleen als een blik in het verleden te schilderen – onscherp, als een wegglippende herinnering. Herinterpretatie is belangrijk, vooral in kunst, maar Richter wilde in de precieze nageschilderde krantenfoto juist het historische beeld zo veel mogelijk laten waar zij was: in haar geschiedenis.

Door in Stern Richters schilderij als uitgangspunt te nemen neemt Dumas als het ware de fakkel van hem over. Tegelijkertijd gaat ze echter lijnrecht tegen zijn werkwijze, zijn manier van herinneren in. Bewust gaat ze op een associatieve manier om met het afgebeelde. Het resulteert in een veel minder duidelijke versie van het beeld. Niet langer is Meinhof hier simpelweg dood. In Dumas’ schilderij zou ze ook kunnen slapen; of is het slechts spel? De doodsoorzaak van ophanging en de achtergronden van de situatie zijn niet langer duidelijk zichtbaar, precies omdat het zichtbaar een schilderij is. De directe lijn met de werkelijkheid is verbroken en verruild voor een associatiever verbintenis van symbolische betekenissen. Niet langer zien we simpelweg een gebeurtenis, maar worden we gedwongen het beeld te interpreteren en zo ook het oorspronkelijke beeld opnieuw anders te beschouwen.

Oprakeling

Met al deze vervreemding en associatieve inleving is duidelijk dat we ons voor een nauwgezet verslag van de geschiedenis zeker niet tot de kunst moeten wenden. Toch kan kunst-als-herinnering wel degelijk een waardevol inzicht op ons verleden bieden. Dumas bijvoorbeeld weet in haar werk de aanvankelijk door fotografie verstarde beelden een zekere openheid terug te geven, terwijl Warhol op de historie polemiseert en Guston in meer of mindere mate de geschiedenis kritiseert. Vooral wanneer publieke gebeurtenissen het onderwerp zijn is reflectie en oprakeling vanuit kunst relevant. Middels kunstwerken kunnen ons, zij het met enige vertraging, vaak voor een tweede maal historische feiten bereiken. Dit kan een verwerking of juist een kritische herinterpretatie zijn, waarbij nieuwe feiten worden meegewogen, of oude feiten ineens belangrijk kunnen worden gemaakt. Geen kant-en-klare resultaten, maar een creatieve zoektocht naar wat we menen te zien in en te herkennen aan een gebeurtenis of beeld. Precies zoals dat gaat met ons eigen geheugen.

Boeken / Fictie

Vroman leeft!

recensie: Leo Vroman - Nee, nog niet dood

.

Naast dichter is Vroman een begenadigd tekenaar: ook de afbeelding op het voorplat, een oude, schrijvende hand met een voor de helft gevulde ballpoint, is van zijn makelij. Maar ronduit beroemd is zijn poëzie. Denk aan titels als: ‘Voor wie dit leest’, ‘Bloemen’ en ‘Vrede’.

Het vromaneffect

Vroman is niet alleen bekend in de culturele wereld. In Utrecht studeerde hij biologie en vertrok vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar Nederlands-Indië waar hij afstudeerde. Na zijn krijgsgevangenschap tijdens de Japanse bezetting, bleef hij op de terugweg naar Nederland in New York hangen. Daar specialiseerde hij zich verdienstelijk als wetenschappelijk onderzoeker in bloedstollingsprocessen. In 1958 promoveerde hij op dit onderwerp aan zijn oude universiteit. Zijn multi-talent leverde hem in de Van Dale zelfs het ‘vromaneffect’ op, een begrip dat niet alleen op een hematologisch verschijnsel duidt, maar ook verwijst naar ‘het resultaat van de verstrengeling van literaire en natuurwetenschappelijke begaafdheid’.

In 1947 trouwde hij met zijn verloofde Tineke Sanders, wie hij toen al zeven jaar niet meer gezien had en met wie hij inmiddels al meer dan vijftig jaar samen is. Ze kregen twee kinderen. Dat Vroman hondstrouw is, blijkt onder meer uit de gehechtheid aan zijn uitgever. Nadat zijn vrouw tevergeefs geprobeerd had hem bij verschillende uitgeverijen binnen te krijgen, werden zijn gedichten uiteindelijk uitgebracht door Querido. Hij is daar nooit meer weggegaan. De wijlen G. A. Van Oorschot bijvoorbeeld, die zijn poëzie aanvankelijk zonder opgaaf van reden had geweigerd, moet zijn afwijzing van Vroman hebben betreurd: hij heeft hem verschillende malen geprobeerd terug te winnen. Maar noch de hem aangeboden redactionele functies, noch Van Oorschots voorstel om Vromans proefschrift te publiceren, haalden iets uit.

Vlakbijste dichter

Vromans poëzie is moeilijk binnen een stroming te plaatsen. Al bij zijn debuut werd hij herkend als een belangrijk modern dichter en men associeerde de sfeer in zijn gedichten met die van de schilder Chagall. Hij oogstte bijvoorbeeld grote bewondering bij W.F. Hermans, die zijn taalmagie en beeldmuziek verwant vond aan die van Gerrit Achterberg. Vroman wordt soms geassocieerd met de Barbarbergroep, die zich in de inmiddels ter ziele gegane tijdschriften als Barbarber en Gard Sivik verzette tegen de ‘anarchistische en duister geformuleerde experimenten’ van de vijftigers. Babarber probeerde in gewone taal alledaagse situaties te beschrijven, maar van de ready-mades van bijvoorbeeld K. Schippers die in Barbarber gepubliceerd werden, is in Vromans werk niets terug te vinden.

Dat werk wordt juist gekenmerkt door de speelsheid met de taal. Lichtvoetig rijmt de dichter, en moeiteloos vloeit de inkt uit zijn pen aan tot het doodgewone, maar poëtische parlando van zijn zinnen. Zijn gedichten zijn doorgaans als persoonlijk te kenmerken: steeds gaat hij een intieme band aan met de lezer. Dat leverde hem bij Kees Fens de benaming van ‘vlakbijste dichter’ op. Vromans gedichten gaan vaak over zijn liefde voor Tineke, over oorlog en passivisme, maar ook zijn voortdurende fascinatie voor biologische levensprocessen en de dood zie je er herhaaldelijk in terug.

Dood

In Nee, nog niet dood speelt dat laatste thema een grote rol. Er is geen gedicht waarin het niet aan de orde komt. Treedt de dood niet woordelijk zijn gedichten binnen, dan is het wel de eindigheid die zich aandient of een afscheid dat op handen is waar omheen het gedicht zich ontvouwt. De gedichten zijn veelal verhalen die in een poëtische vorm zijn gegoten. Vrijwel nergens ontbreekt het eindrijm, dat Vromans stijlmiddel bij uitstek lijkt te zijn om uiteenlopende onderwerpen met elkaar te verbinden. Helaas leidt dat soms tot het gebruik van stoplappen. Bijvoorbeeld, in het gedicht ‘Uitgedrukt’ schrijft hij in een couplet: ‘Al dat rijm, al die coupletten, / wat hinderen ze mij / zolang ik ze niet opzij / of op sterk water kan zetten.’ Het alsof je hem hoort denken: ‘o, o, wat rijmt er op coupletten’? Het sterke water heeft geen enkele toegevoegde waarde in het gedicht; het dient de metaforische eenheid niet.

De kans is reëel dat Nee, nog niet dood de laatste uitgave is van de Vroman: een bevreemdende, wrange constatering. Het is tevens een vraag naar de zin van het alles. De bundel is een grote uiteenzetting met het onafwendbare einde: met open vizier ziet Vroman het naderende ‘niets’ aan. Dat te verdichten zoals Vroman doet is bewonderenswaardig.

Boeken / Fictie

Van Porsche Boxter tot Death Row

recensie: Twee tranen - Derwent Christmas

Wie de controle verliest in de debuutroman van Derwent Christmas, gaat eraan. Want controle, dat is waar het om draait. Twee Tranen: een bekentenis is een spannende thriller-roman die gemakkelijk wegleest, met een ontknoping die er wezen mag. Toch laat Christmas, tevens stadsdichter van Leeuwarden, een paar steekjes vallen in zijn verhaal over macht en verlangen.

Vanuit de laatste halte voor ter dood veroordeelde gevangenen, ironisch genoeg ‘Paradise’ genaamd, vertelt hoofdpersoon Didier zijn verhaal. Hoe hij een succesvol zakenman werd, hoe hij als onderwijzer kwam te werken, hoe hij verleid werd door zijn studente Marian en hoe hij uiteindelijk de controle volledig verloor, toen hij uit de relatie met zijn studente wilde stappen vóór zijn vrouw Sarah het overspel zou ontdekken.

Details

Het verhaal van Didier steunt op de verrassende plot dat Christmas al vanaf de eerste hoofdstukken nauwkeurig opzet. Hij geeft kleine aanwijzingen die de lezer misleiden, maar ook duidelijke signalen. Het terras van De Ossenkop bijvoorbeeld staat voor noodlottige beslissingen (de naam zou dat al kunnen impliceren). En ook de opmerkingen van de dorpsgek bij Marian in de buurt hebben een voorspellende waarde. Maar veel van de aanwijzingen blijken achteraf iets anders te betekenen dan je als lezer in eerste instantie vermoedt.

Christmas schrijft vlot, maar zijn zinnen zijn af en toe wat overdone. Hij gebruikt bijvoorbeeld veel bijvoeglijk naamwoorden. En vaak de meest voor de hand liggende. Zo ‘gieren’ de immer ‘brede banden’ door de ‘scherpe bocht’. Ligt de bijbel ‘prominent’ op tafel en daarna in een ‘diepe’ lade. En opent hij de kap van zijn auto om twee regels later over de ‘geopende kap’ te spreken. Het is te veel, niet nodig. Minder is ook mooi, dubbelop meestal niet. Ook de details kloppen niet altijd. Zo is er een medegevangene die Kanker heet omdat hij zoveel kankert. Maar het gaat hier nog altijd om een Amerikaanse gevangenis. En in het Engels wordt de ziekte niet op die manier gebruikt. Vrije vertaling, zou je kunnen zeggen. Maar andere gevangenen hebben wel hun Engelse naam behouden. Ook heeft hij het over de Hogeschool, een begrip dat niet bestaat in Amerika. Daar zou worden gesproken over de universiteit of misschien college. Ten slotte heeft hij het over spelfouten die in het Nederlands grappig zijn (verassen in plaats van verrassen), maar in het Engels niet meer kloppen.

Semi-wijsheden
Andere storende factoren in het boek zijn de semi-wijsheden. De eerste daarvan is ‘Weten en weten dat ge weet, niet weten en weten dat ge niet weet, dat is weten.’ Al kan dat ook gevangeniswijsheid zijn die niet al te serieus genomen hoeft te worden. Maar dan de vader van Didier. De man bestaat bij de gratie van oneliners. Dat is goed omdat het personage op die manier sterk wordt neergezet, maar jammer omdat sommige van zijn uitspraken als wijsheden worden beschouwd. Meest prominente is ‘Wie tevreden is, verliest zijn wensen. Tevredenheid is het begin van ontevredenheid.’ Klinkt heel mooi maar klopt niet. Tevreden zijn wil juist zeggen ‘geen wensen meer hebben’ (Van Dale). Of hij is de wensen al verloren, of de wensen zijn uitgekomen. En dat laatste is natuurlijk de bedoeling van het woord.

Toch ziet Didier tevredenheid als het kwaad. Maar in werkelijkheid verwart hij tevredenheid met ontevredenheid waardoor de uitspraak eigenlijk niet op hem van toepassing is. Want Didier is helemaal niet tevreden. Hij is ongelukkig getrouwd maar ziet dat niet, hij heeft geen vrienden maar heeft dat niet in de gaten, hij heeft een licht jeugdtrauma omdat hij zich niet gewaardeerd voelde en heeft het verlies van zijn moeder slecht geaccepteerd. Maar het fundament van zijn ontevredenheid is de klassieke, ernstige midlifecrisis waar hij in verkeert. Inclusief de daarbij onmisbare Porsche Boxter.

In het boek van Christmas draait alles om de plot die goed doordacht en slim opgezet is. Maar het verhaal steunt te veel op die plot, terwijl de details wat zijn verwaarloosd. Gevolg is dat de gevangenis net zo goed in Nederland had kunnen staan als in Amerika, behalve dan dat in Nederland de doodstraf niet wordt uitgevoerd. Ook de filosofieën lijken wat kort door de bocht en dat alles maakt het boek vooral een lekker-weglees-exemplaar, waar je niet te veel over en bij moet nadenken. Iets dat door de korte hoofdstukken en de eenvoudige zinnen wordt versterkt en het geschikt maakt voor een groot publiek. Heerlijk voor de zondag op de bank, maar geen hoogvlieger. Christmas kan zeker schrijven, maar met meer aandacht voor detail zou hij een beter boek hebben gemaakt.