Boeken / Achtergrond
special: 5. Literair vertaler: hoe word je dat?

Het nut en nadeel van vertalingen

De afgelopen tijd zijn er talloze initiatieven gestart om de zichtbaarheid van literaire vertalers te vergroten. Zo kreeg minister Plasterk van Onderwijs op de eerste editie van de Grote Vertaaldag een pleidooi aangeboden dat het literair vertalen als beroep centraal wilde stellen. De vijfde aflvering van onze serie over vertalingen sluit hier min of meer bij aan. Rien Verhoef zet uiteen wat het beroep literair vertaler inhoudt en wat er voor nodig is om het te worden.

Wie een boek wil schrijven en dit zelf wil uitgeven, mag dat doen. In de taal van onze Grondwet (art.7.1): ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.’ (Een artikel dat de laatste tijd in ander verband maar al te actueel was.)

Wie een boek wil vertalen heeft dezelfde vrijheid – de Auteurswet stelt de vertaler als (mede)maker op één lijn met de schrijver. Wel is er één restrictie: om zijn vertaling te publiceren (‘openbaren’) moet de vertaler toestemming hebben van de auteur van het boek. (En is deze lang genoeg dood − in de EU: 70 jaar − dan wordt diens werk publiek domein en vervalt zelfs dit voorbehoud.)

In de hedendaagse praktijk betekent dit meestal: toestemming van de buitenlandse uitgever of agent die de schrijver vertegenwoordigt, maar dit doet niets af aan het principe: vertalen staat vrij. Wel wordt zo’n toestemming meestal aan voorwaarden gebonden: financiële, maar ook inhoudelijke. Bij literaire vertalingen die door Nederlandse uitgevers worden gepubliceerd − het leeuwendeel, vertalers publiceren zelden in eigen beheer − is dit vereiste gewoonlijk vastgelegd in het zogeheten modelcontract: ‘de vertaler verbindt zich tot het leveren van een naar inhoud en stijl getrouwe en onberispelijke Nederlandse vertaling rechtstreeks uit het oorspronkelijke werk’.

Maar hoe en waar leert een mens dit?

Er zijn globaal twee manieren om een vaardigheid te verwerven: we leren iets van een ander die het ons voordoet, of we leren iets ‘uit een boekje’ − meestal door bestudering van een geabstraheerd, veralgemeniseerd model.

Ook een vertaler kan zich onder het toeziend oog van een vakman al doende bekwamen, ofwel uit bestaande vertalingen (in theorie: álles wat ooit verschenen is) proberen af te leiden hoe hij zelf een nieuwe vertaling aan zou moeten pakken. Beide wegen staan in Nederland open: de VertalersVakschool te Amsterdam volgt de eerste, ambachtelijke weg, de universiteit (bijvoorbeeld die in Utrecht, waar een Master vertalen kan worden gevolgd) de tweede. Soms snijden beide wegen elkaar zelfs, zoals in het Utrechtse Expertisecentrum (voorheen: Steunpunt) Literair Vertalen, dat via mentoraten beginnende vertalers ook weer heel praktisch gerichte begeleiding biedt.

Het spiegelbeeld van ‘vertalen staat vrij’ is overigens dat (literair) vertalen geen beschermd beroep is − en dit principieel, grondwettelijk ook niet kan zijn − en dat een literair vertaler dan ook geen ‘bevoegdheid’ kan behalen die hem werk waarborgt.

“Schrijven kan iedereen, goed en mooi schrijven kunnen maar weinigen”, zei hoogleraar film- en televisiewetenschap Sonja de Leeuw op de Dag van het Scenario tijdens de Nederlandse Filmdagen 2007. En wat voor schrijven geldt, gaat evenzeer op voor vertalen. Iemand die ‘goed en mooi’ vertaalt, is welkom bij een uitgeverij, diploma of geen diploma.

Een opleiding biedt weliswaar dus geen garantie voor opdrachten, maar is daarmee nog niet nutteloos. Een oud-docent aan het allang opgeheven Instituut voor Vertaalkunde − waar ik zelf eind jaren zeventig literair vertalen leerde − verdeelde zijn studenten in vier legendarische categorieën: zij die het nooit zouden leren, zij die het misschien zouden leren, zij die het waarschijnlijk zouden leren en zij die het al konden. Voor vertalen is onmiskenbaar aanleg nodig − zonder aanleg zal het nooit lukken − maar aanleg is nog geen vaardigheid. Zelfs een natuurtalent kan niet zonder ontwikkeling.

Vrij beroep

Wat voor mensen zijn het, literair vertalers? Ruwweg zijn ze te onderscheiden in literatuur- en taalminnaars. De eersten worden veelal gedreven door verheven literaire motieven, de tweeden zijn meer het type taalsmid − wat niet uitsluit dat ook bij hen de vonk der inspiratie alle kans krijgt.

Literair vertalen heeft verder de charme van veel vrije beroepen: je doet je werk achter je bureau, je deelt je eigen tijd in, als je ’s avonds, ’s nachts of in het weekend wilt werken, boodschappen wilt doen of naar het strand wilt gaan op uren dat het rustig is, houdt niemand je tegen, etc. Uiteraard is deze vrijheid ook een val: een boek vertalen kost maanden − ik heb weleens een jaar over een boek gedaan − en een dag meer of minder verlummeld, wat maakt het uit? Maar deadlines zijn deadlines, en vertalen is geen werk dat opeens tweemaal zo snel kan als de tijd dringt.

Heel bijzonder is tot slot de over het algemeen uiterst collegiale en behulpzame omgang tussen literair vertalers. Bij de verwerving van een bepaalde opdracht zijn ze natuurlijk soms concurrenten, maar aangezien een boek meestal maar eenmaal wordt vertaald, ontvalt nadat de opdracht is verstrekt ook meteen de grond aan deze rivaliteit.

Rien Verhoef is literair vertaler sinds 1977, en winnaar van de Martinus Nijhoffprijs 1982 (samen met Sjaak Commandeur). Hij vertaalde onder andere werk van William Faulkner, Ian McEwan, Vladimir Nabokov en Graham Swift.

Ook in deze serie: 1. Coetzee in het Nederlands | 2. Slechte ondertitels | 3. Tweemaal Rimbaud: vertaalpraktijk | 4. Tweemaal Rimbaud: opvattingen