Boeken / Fictie

Hoop was nog nooit zo schaars

recensie: Shuggie Bain - Douglas Stuart

Shuggie Bain heet hij en hij staat nu al met 10-0 achter in het leven. Het naar het hoofdpersonage vernoemde debuut van Douglas Stuart gaat over een jongen die opgroeit in alle mogelijke ellende. Inhoudelijk een vernieuwend boek te noemen, vanwege de afwezigheid van literaire pretenties, maar wel erg stroef om doorheen te komen.

Een vreemd luchtje

Er zit een vreemd luchtje aan boeken die 32 keer zijn afgewezen, voordat ze de boekenkasten van boekhandelaren bereiken. Zo ook de roman Shuggie Bain van de Schotse auteur en modeontwerper Douglas Stuart. Na 10 jaar ploeteren en wroeten in zijn eigen naargeestige jeugd, voltooide de Schot dit rauwe, min of meer autobiografische debuut en won hij The 2020 Booker Prize. Het is vermoedelijk een grote strijd geweest voor de auteur om dit verhaal op te pennen, maar wellicht nog een grotere hindernis voor de lezer om zich er doorheen te worstelen. Dit verhaal is namelijk zó rauw en het is haast onmogelijk om hoop te koesteren voor de zielige hoofdpersoon, die vele gelijkenissen toont met de auteur zelf. Doorzettingsvermogen, een sterke maag en een hele dosis medelijden, zijn noodzakelijk voor de lezers die zich wagen aan deze té realistische roman.

Rare snuiter

Het verhaal centreert zich om de jonge ‘held’ Shuggie Bain, die een verstoorde relatie met zowel zijn vader als zijn moeder heeft. Zijn moeder is – tegen wil en dank – de grootste zuipschuit van heel Sighthill en Pithead, een verzonnen plaatsnaam die vermoedelijk gebaseerd is op de plaats Cardowan (ten noordoosten van Glasglow). Of van, kortom, vrijwel iedere troosteloze plaats die dienstdoet als decor in het boek van Stuart dat zich afspeelt in de jaren ’80 en ’90. Shuggie’s vader Hugh ‘Shug’ sr. Bain is een bijfiguur die niet vaak opgevoerd wordt in de roman, maar zijn afwezigheid wordt steevast gekenmerkt door walging en wanhoop. Diens leven is een aaneenrijging van de taxiritjes die hij dag en nacht draait en daarbij is het eerder regel dan uitzondering dat hij met vrouwelijk schoon in de kofferbak duikt. Shuggie’s knappe moeder Agnes bezwijkt hieronder en grijpt bij het minste of geringste naar de fles. Dit tot grote afschuw van Agnes’ vader Wullie en moeder Lizzie, bij wie het gehele gezin inwoont (tenminste, in de beginjaren). Dat wil zeggen: Agnes, Hugh, Shuggie én Catherine en Alexander (kortweg ‘Leek’). De twee laatstgenoemden zijn Agnes’ kinderen uit haar eerste huwelijk met de goedaardige Brendan McGowan.

Toen Leek nog in de luiers zat, verliet ze hem prompt op een dag om zich in een ongelukkig leven met Hugh Bain te storten. Vanwege de afwezigheid van Hugh is Shuggie al vanaf jonge leeftijd de aangewezen persoon om voor zijn moeder te zorgen. Om ervoor te waken dat Agnes overlijdt in haar eigen braaksel én om ervoor te zorgen dat Agnes niet volledige slaagt in haar talloze, halfslachtige zelfmoordpogingen. Op haar gelukzalige momenten geniet Agnes van haar dansgrage zoon, die zijn kleine porseleinen beeldjes dagelijks oppoetst en het huishouden nog enigszins bestiert. Shuggie’s ouders kunnen hem echter niet hoeden voor de pesterijen waar Shuggie aan ten deel valt. Met zijn gelakte schoenen en ‘bekakte’ accent is hij maar een rare snuiter in de ogen van de buurt én in die van zijn klasgenoten. En dat is ook meteen hetgeen wat dit boek zo kenmerkt: in de volslagen eenzaamheid die Shuggie neerdrukt, probeert hij – zo goed als dat gaat – zijn moeder in leven te houden.

Tedere blik

Het is haast opmerkelijk te noemen hoe teder Shuggie’s blik naar de wereld toe blijft, als je leest wat hij op een doordeweekse dag moet zien te verduren. Aan het einde van de dag is het maar de vraag of zijn moeder de paar centen die ze te makken hebben, heeft uitgegeven aan drank óf aan eten. Zelfs de buurvrouwen, waaronder de gierige Jinty McClinchy, zijn niet weg te slaan uit de buurt van Agnes en zorgen ervoor dat ze het drinktempo er stevig in houdt. Hoewel het verhaal is geschreven vanuit een auctoriaal perspectief (een alwetende verteller die behoorlijk afstandelijk vertelt), blijkt uit de gedragingen van Shuggie dat hij een niet al te grote haat koestert jegens de buurt- en schoolkinderen die hem vanbinnen kapot maken. Nee, zijn haat spaart hij op voor de vrouw die zijn moeders leven verwoest: Joanie Micklewhite. Dat is de vrouw die Hugh verkiest boven de knappe Agnes met haar woeste, zwarte krullen, nadat Hugh zijn gezin heeft gedumpt in het mijnwerkers plaatsje Pithead, waar vele huishoudens met werkloze vader gehuisvest zijn. Jaren later, als Catherine en Leek het ouderlijk huis zijn ontvlucht en Agnes zich de woede op de hals heeft gehaald van iedere buurvrouw, besluiten Agnes en Shuggie om naar East End te verhuizen en gunnen ze zichzelf een tweede kans. Maar, zoals te verwachten, wordt die hoop wederom door Agnes zelf in de kiem gesmoord. De dan vijftienjarige Shuggie staat dan op een wankel punt in zijn leven: is zijn moeder daadwerkelijk nog te redden of is het tijd om zijn oogkleppen af te zetten?

Trieste figuren

Wat een daadkracht steekt er achter een basisschoolkind dat de kots van zijn moeder letterlijk uit haar kunstgebit pulkt. Dat maakt van Shuggie zo’n empathisch hoofdpersonage, al helemaal in vergelijking met de trieste figuren in zijn leven. Het wordt gaandeweg steeds lastiger om sympathie op te brengen voor Shuggie’s familieleden en dan met name voor Agnes, die slachtoffer wordt van haar eigen, onbereikbare dromen. Haar oneindige drang om een glamoureus leven te leiden, vol bontjassen en panty´s zonder ladders, staat zo ver af van de werkelijkheid, dat andere vrouwen denken dat ze het te hoog in de bol heeft. Het is daarnaast ontzettend pijnlijk om te lezen hoe volwassen mensen meer van alcohol kunnen houden dan van hun eigen vlees en bloed en dat ze over het hoofd zien hoeveel hun eigen kinderen van hen houden en toch naarstig zoeken naar de liefde van een ander. Het is knap hoe een jochie van slechts zeven jaar (zo oud is hij als het verhaal van start gaat) met deze situatie omgaat.

Hoeveel respect je ook krijgt voor Shuggie, het is de vraag wat je precies moet aanvangen met zulk een roman van meer dan vierhonderd pagina’s. Het is simpelweg een feit dat dit boek niet makkelijk wegleest, omdat het een duizelingwekkend aantal duistere ingrediënten als ‘armoede’, ‘homofobie’, ‘alcoholisme’ en ‘misbruik’ met zich meedraagt. Deze gevaarlijke mix van elementen zorgt ervoor dat het boek een neerwaartse spiraal kent zonder enige karakterontwikkeling van de personages. Overigens praten de personages in een Schots accent, waarbij het de vraag is of de vertaling daarvan recht doet aan het origineel. De personages lijken nu te zijn weggewandeld uit de Haagse Schilderswijk met hun Hollandse tongval. Zo spreekt Jinty gemenig over Agnes tegenover Agnes’ potentiële nieuwe lover Eugene: “Ze ken ’t niet hellepe. ’t Is gewoon ’n vloek! Zo gauw as ze ’n diesel hoort ronken, gaat die onderbroek uit en hop, daar begint de meter te lopen.”

Weinig sierlijk

Het verhaal zelf is zeker niet sierlijk te noemen, maar de auteur bewijst wél zijn vermogen om zijn zinnen op creatieve wijze vorm te geven. Dit doet hij één enkele keer en dan verzaakt hij weer in een sobere, zakelijke stijl. Waarschijnlijk meet Stuart zichzelf deze afstandelijke wijze van schrijven aan, omdat hij dan met een iets meer objectieve bril naar zijn eigen jeugd kan terugkijken. Het opent tevens de ogen van het lezerspubliek dat inziet dat de jeugd die ons allen vormt, niet een gedenkwaardige hoeft te zijn. Deze bittere pil toont aan dat er nog teveel kinderen zijn die al op veel te vroege leeftijd leren om op beide benen te staan. Feit blijft dat dit geen lectuur voor de tere zielen is. Wie dit boek leest, staat zij aan zij met Shuggie om het hoofd fier rechtop te houden in de strijd tegen armoede, onrecht en misschien nog wel de kwaadaardigste van allemaal: alcohol.

Kunst / Expo binnenland

VOOR GROOT EN KLEIN

recensie: Breekbaar - Fragile

Terwijl in coronatijd heel wat musea komen met virtuele tentoonstellingen, rondleidingen, lezingen en wat dies meer zij, is er altijd al zoiets geweest als buitenkunst. In Amsterdam zijn er bijvoorbeeld vitrines in de Sint Antoniebreestraat, de Nieuwmarktbuurt. Speciaal voor de dertig vitrines op de pilaren van de arcade en op de muren aan beide zijden van de straat, maakte kunstenaar Carl van Hees dertig maskers van poeder- en granulaatglas.

Carl van Hees (1964, Willemstad, Curaçao) is van vele markten thuis. Behalve een opleiding op het gebied van glas, bij Toots Zynsky, volgde hij ook workshops als pottenbakker en studeerde aan de toenmalige Academie voor Beeldende Kunsten Sint-Joost (illustratie) en aan de Gerrit Rietveld Academie (mode). Toch is hij vooral als glaskunstenaar bekend geworden. Niet van glas als gebruiksvoorwerp, maar van glaskunst als doel op zich.

Rogier F. (2020), Carl van Hees. Foto: Rogier Fokke

Glaskorrels en -poeder

Bij maskers denk je meteen aan de al dan niet medische mond- en neusmaskers die het gesprek van de dag zijn. Je vergeet echter gemakkelijk dat ze in de (volks)kunst zo oud zijn als de weg naar Rome, en zo actueel als de dag van vandaag. Je komt ze evengoed tegen in musea van volkenkunde als op de Biënnale in Venetië en de Documenta in Kassel.

Maar zijn het wel maskers, die Van Hees maakte? Zijn het niet eerder abstracties van gezichten? Portretten van mensen die Van Hees kent. Qua uitvoering doen ze denken aan zowel oude Afrikaanse maskers als aan het abstracte werk van bijvoorbeeld Arp en Miró. Inhoudelijk dan, want in technische zin heeft hij het proces helemaal zelf moeten uitvinden.

De techniek die hij gebruikt is een combinatie van het versmelten van glaskorrels (fusing) en het maken van pasta van fijngemalen glaspoeder (pâte de verre). Daarin is zijn werk(wijze) uniek. Op YouTube is er een filmpje over terug te vinden. Bovendien is er een boek verschenen met foto’s van de maskers en daarbij dertig zwart-witfoto’s. Die zetten je op een spoor, want elk masker verwijst naar een bepaalde pose van een gezicht dat de fotograaf ving.

Groot en klein

Toots Z. (2020), Carl van Hees. Foto: Rogier Fokke

Het is leuk om met kinderen langs de maskers te lopen en ze hun vrije fantasie erop los kunnen laten gaan. Of, als ze dat nog niet kunnen, de kleuren te laten benoemen: blauw, rood, grijs, oranje. Grijs, rood en zwart.

Misschien komt het kind wel een ander kindje tegen: een kindergezichtje met een rode neus als van een clown. Zoals een volwassene opeens Simenon tegen het lijf lijkt te lopen, met zijn pijp in de mond. Of De Schreeuw van Munch in de omlijsting van een hart. Of het gezicht in de vorm van de klankbeker van een saxofoon. De ene keer als een geheel, een andere keer opgebouwd als uit losse elementen. Semi-abstract, zoals dat ene, qua vorm afwijkende vierkant, maar allemaal even raak, fantasievol en kleurrijk.

Je zou de maskers aan willen raken, daar vragen ze eigenlijk een beetje om, maar het is een troost te weten dat dit enerzijds in een museum of galerie meestal óók niet kan en anderzijds dat het wel heel fijn is, zo’n laagdrempelige tentoonstelling. Zomaar op straat, langs de weg. Voor groot en klein om er langs te slenteren en je eigen fantasie op los te laten.

Boeken / Fictie

Hartverwelkomende roman

recensie: Welkom bij hotel Flanagans - Åsa Hellberg

Oh, wat een zaligheid. Dat moment dat je een heerlijk boek uit hebt en erachter komt dat het pas het eerste deel is van een trilogie. Dat gevoel ervaar je met Welkom bij hotel Flanagans van de Zweedse auteur Åsa Hellberg. Deze naar de (eveneens Zweedse) serie Vår tid är, beter bekend onder de naam The Restaurant, riekende roman is een welkom boek voor alle liefhebbers van Lucina Riley en Anne Jacobs.

Eerlijk is eerlijk: je wordt niet meteen weggeblazen door de fantastische schrijfstijl van Hellberg. Het verhaal is er niet minder om: de charmante Zweeds-Engelse Linda Lansing wordt op haar 21ste levensjaar eigenares van het fameuze hotel Flanagans. Slechts luttele minuten nadat haar vader zijn laatste adem heeft uitgeblazen, krijgt ze (tot groot ongenoegen van haar neven Laurence en Sebastian) het grootste Londense hotel Flanagans in handen. Vanaf dat moment wedijvert ze zozeer met haar neven, dat ze geen tijd heeft voor de liefde. Of wel?

Wanneer ze tegen de rijzige gestalte met de naam Robert Winfrey aanloopt, wordt haar lichaam aangewakkerd zoals nooit tevoren. Lansing is een innemende figuur, een van het meer zorgzame type die de mensen om haar heen door dik en dun steunt én een bazin die het beste wil voor haar medewerkers. Zo lees je gedeeltelijk vanuit het perspectief van werknemers Elinor, Emma en Alexander en zeer gedeeltelijk vanuit dat van Robert Winfrey. Elinor krijgt te maken met het ene na het andere vooroordeel, vanwege haar getinte huidskleur. Zo wordt zij hoogstpersoonlijk door de manager van het populaire restaurant Mozart naar buiten gegooid. Tekenend voor de tijdsperiode waarin dit verhaal zich afspeelt: Elinor, Emma en Alexander zijn jongvolwassenen rond de 18 jaar in het jaar 1959/1960. Niet het gehele boek draait om de start van de sixties. Het verhaal kent namelijk geen chronologisch verloop: door middel van flashbacks worden we meegenomen naar een eerder decennium, naar 1949, als Linda Londen accepteert als haar nieuwe woonplaats en daarbij ondersteund wordt door haar grootmoeder en haar nieuwe, stinkend rijke BF Mary.

‘Wegleesroman’

Dit verhaal is een heerlijke ‘wegleesroman’ à la de serie over Het weesmeisje van Anne Jacobs en De zeven zussen-serie van Lucinda Riley. Ieder pakkend element lijkt aanwezig: een beminnelijke hoofdpersoon, het klassieke thema ‘liefde’ wordt afgewisseld met passages over dood en verderf, de moeizame relatie tussen familieleden, de innige vriendschappen, het herwinnen van het geloof in jezelf en ga zo maar door. De grootste parallel betreft de hoofdpersonages: ook Hellberg laat een heldin optreden als de belangrijkste figuur in het boek. Linda Lansing is een workaholic, die naar eigen zeggen op haar eenendertigste ‘doodmoe’ is van het harde hotelleven. Ze staat zichzelf toe om twee keer per jaar nieuwe kleren aan te schaffen voor haar ranke gestalte.

Shoppen, maar ook een man liefhebben: het is niet aan haar besteed. Dat is voornamelijk de verdienste van een vervelende ervaring in haar leven. Een van de mannen met wie ze in het jaar 1949 rollebolt in een van haar eigen hotelkamers, blijkt onder één hoedje te spelen met haar neef. En niet alleen de liefde stelt haar teleur. Op een gegeven moment wordt duidelijk wat voor smerig spelletje haar neven en tante spelen. Zij besluiten haar in 1959 volledig te dwarsbomen door hun aandelen van Flanagans te verkopen en zelf een Nieuw Flanagans te bouwen. Met lede ogen ziet Linda dat haar hotelgasten vroegtijdig uitchecken, omdat er verderop in de straat hard geklust wordt aan het nieuwe hotel van haar neven. De grote vraag is: ‘Lukt het hoteleigenaresse om haar o zo geliefde Flanagans in leven te houden?’

Back to the roots?

Aangezien Linda zo sympathiek overkomt, wens je haar het beste toe. Ook de herinneringen aan de Zweedse plaats Fjällbacka, gelegen boven Göteborg, doen sprookjesachtig aan. Bij de beschrijvingen van het huisje van Linda’s grootmoeder, krijg je spontaan zin om je koffers in te pakken en naar Zweden te vliegen om door fjorden te varen. Of Linda de Engelse hoofdstad zal verlaten voor de plek waar haar roots liggen, is een vraag die mogelijk beantwoord zal worden in deel 2 van deze trilogie. Het einde van dit boek komt ook ‘onaf’ over. Het is zelfs abrupt te noemen. Net als het licht aan het einde van de tunnel begint te schijnen, krijg je als lezer nog één laatste gebeurtenis te verduren die als een mokerslag aankomt. Wees gerust: deze Hotel Flanagans-reeks is nog lang niet ten einde en er zijn nog genoeg feelgoodromans van Hellbergs hand verschenen. Kleine en laatste dikke spoiler: in deel 2 lezen we meer over Emma´s en Elinors leven in 1985 en in deel 3 blijken hun dochters het hotel te runnen (omstreeks het jaar 2005).

Wie op zoek is naar een fijne roman, die je onder een dekentje en met een warme kop thee in de hand kunt lezen, komt bij deze reeks zeker niet bedrogen uit. Het is een toegankelijke stijl geschreven. Het leestempo ligt verrassend hoog – hetzij in het begin iets minder (noem het gerust een tikkeltje ‘langdradig’ – en de personages nemen een plekje in je hart in. Daarbij is het interessant hoe vlot de perspectiefwisseling gaat; juist die kleine ogenblikken uit het leven van het personeel (een beetje zoals in Downtown Abbey) geeft het boek een verfrissende gelaagdheid. Hopelijk laat Hellberg in de vervolgdelen nog meer van dit soort bijfiguren uit haar pen klimmen.

Boeken / Non-fictie

Orde in de chaos

recensie: De ontdekking van het dierenrijk - David Bainbridge

Wetenschapper aan de universiteit van Cambridge David Bainbridge legt in De ontdekking van het dierenrijk een belangrijk menselijk verlangen bloot: de wens om de werkelijkheid te vatten en te ‘classificeren’.

Kijk naar de geschiedenis van de mensheid en zie: sinds er mensen zijn, pogen zij om de chaotische werkelijkheid overzichtelijk en beheersbaar te maken. Sinds de mens bestaat, heeft hij de werkelijkheid altijd gedeeld met andere dieren. Het was dus van belang deze te kennen en herkennen (welke is giftig/agressief/eetbaar). Daartoe zijn mensen al sinds lange tijd aan het tekenen geslagen. Op de oudste rots- en grottekeningen zijn… ja hoor.. dieren afgebeeld! Zeehonden (Spanje) een wrattenzwijn (Zuid-Sulawesi) bizons, herten, neushoorns, paarden en stieren (Lascaux).

Orde

Lang voordat Darwin het levenslicht zag, gingen geleerden er al vanuit dat achter de variatie aan diersoorten een zekere orde schuilging. Deze orde werd vastgelegd in afbeeldingen. Die staan centraal in dit boek. In De ontdekking van het dierenrijk wordt aan de hand van de afbeeldingen van onze voorouders de geschiedenis van het classificeren geschetst. Een van de bronnen daartoe is de joods-christelijke traditie, want in de bijbel lezen we dat Adam alle dieren een naam mocht geven. Een andere bron zijn de oude Grieken. Aristoteles onderzocht de dieren op Lesbos, beschreef wat hij zag en keek naar mogelijke verwantschappen met andere dieren. Daarbij zag hij het dierenrijk als een hiërarchische verdeling: de mens staat bovenaan, ver boven het dier, en streeft naar goddelijke perfectie.

Bainbridge schrijft bondig en enthousiast. Bovendien is het boek bijzonder leerzaam. Ooit weleens gehoord van bestiaria? Dat zijn middeleeuwse tekeningen over (fabel)dieren vol symboliek, vaak bedoeld om mensen dichter tot God te brengen. In het Aberdeen Bestiarium is te zien hoe Adam de dieren een naam mag geven in het Genesisverhaal.

Aberdeen Bestiarium, anoniem, ca. 1200

 

Evolutie

In de loop van de 18e eeuw kwam de mens, o.a. door ontdekkingsreizen, tot de conclusie dat er nog veel meer diersoorten waren dan gedacht. Al deze nieuw ontdekte diersoorten werden gepoogd aan de bestaande classificatie toe te voegen. Aan het begin van de 19e eeuw (1820) werd zelfs al gediscussieerd over de leeftijd van de aarde en….. evolutie. Bainbridge laat zien dat evolutie veel ouder is dan mensen vaak denken. Oude Griekse filosofen hadden zich al wel eens afgevraagd of dieren misschien uit niet-levende materie waren voortgekomen. Ook vroeg-islamitische denkers hebben het gehad over de ‘strijd om te overleven’, die grotendeels overeenkomt met de theorie van natuurlijke selectie.

Belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de classificatie: John Ray die het concept ‘soort’ bedenkt, toegepast op planten- en dierenrijk. De Zweedse bioloog Petri Artedi die in zijn beroemde Systema Naturae alle levende dingen onderbrengt in een classificatiesysteem. Dan graaf de Buffon, die als eerste de geschiedenis van de aarde indeelde in prehistorische tijdperken. Hij dacht al in de 18e eeuw dat de aarde misschien wel 70.000 jaar oud was. En dat in een tijd dat het christendom hoogtij vierde.

De ontdekking van het dierenrijk is een mooie uitgave, met dikke bladzijden en ontzettend veel afbeeldingen. Eigenlijk is het vooral een prentenboek met hier en daar korte uitleg erbij. De afbeeldingen zijn kleurrijk en fantasievol, tot we bij de huidige tijd komen. Vandaag de dag gebruiken we computers, cijfers en grafieken om het dierenrijk te classificeren (al zijn die soms ook bijzonder kleurrijk). Neem bijvoorbeeld de Interactive Tree of Life van het Europese laboratorium voor moleculaire biologie.

Bainbridge heeft met De ontdekking van het dierenrijk een mooi boek geschreven voor iedereen die geïnteresseerd is in onze biologische geschiedenis, maar ook voor mensen die benieuwd zijn naar het artistieke deel van die geschiedenis.

 

Titelafbeelding: Jacob van Maerlant – Der Naturen Bloeme – Serra (zaagvis) – ca. 1350

Boeken / Non-fictie

Feminisme andermaal

recensie: Pauline Harmange – Mannen, ik haat ze

Pauline Harmange opent met haar pamflet Mannen, ik haat ze de deur voor een nieuw feminisme. Daarbij is ze provocerend en bloedserieus.

Toen ene Ralph Zurmély – man en werknemer bij het Franse ministerie voor Seksegelijkheid, Diversiteit en Gelijke Kansen –  de titel van Harmanges pamflet zag dacht hij: ‘daar moet ik een stokje voor steken.’ Door zijn dreigement om het te verbieden werd het boekje in één klap razend populair. Alleen in Frankrijk zijn al meer dan 20 duizend exemplaren verkocht en vertaling na vertaling volgt. Zo ook in Nederland: uitgeverij Atlas Contact vertaalde de titel Mois les hommes, je les déteste naar Mannen, ik haat ze, en voegde op het omslag een groot, geel kruis toe dat op de Franse en Engelse varianten ontbreekt.

Misandrie

Feministen wordt veelvuldig verweten dat zij ‘mannenhaters’ zijn. Met een mooi woord: misandrie. Wanneer een vrouw anderen wijst op het feit dat vrouwen nog altijd het grootste deel van de huishoudelijke werkzaamheden op zich nemen: mannenhater. Wanneer een vrouw begint over de ongelijke verdeling tussen het aantal mannen en vrouwen in de Tweede Kamer of de top van het bedrijfsleven: mannenhater. Op die manier wordt het debat weggevoerd van de inhoud en wordt de nadruk gelegd op de vrouw die klaagt. Dat moet stoppen, zo stelt Harmange. Wat zou er gebeuren als we het omdraaien? Als vrouwen zich niet meer gaan verdedigen tegen deze aanklacht? Als vrouwen stoppen met uitleggen waarom ze mannen niet haten, maar dat het gaat om veel meer dan die individuele man, die toch best prima is? Dat het gaat over de brede onderliggende structuren en vooronderstellingen?

Misschien is het verwijt van misandrie wel dé oplossing voor het probleem waar het feminisme vandaag de dag mee wordt geconfronteerd. Laten we mannen gaan haten, als vrouw heb je er genoeg reden toe. Welke dan? Nou, zegt Harmange, kijk maar naar de cijfers van seksueel geweld tegen vrouwen in de westerse ‘beschaafde’ landen. Gemiddeld de helft van alle vrouwen heeft ooit met seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken gehad (tegenover 13 procent van alle mannen). Meer dan één op de tien vrouwen in Nederland is ooit verkracht. Zolang daarover beginnen je het label ‘feminist’ als zijnde een scheldwoord oplevert, is het kennelijk nodig om verder te gaan, om niet met voorzichtige aanklachten te komen maar om mannen en hun mannelijkheid te haten. Volgens Harmange moeten vrouwen daarin radicaal zijn: de man is de vijand. Natuurlijk zijn er ook ‘goede’ mannen, maar het gaat om het bredere verhaal dat we onszelf en onze zoons en dochters blijven vertellen. Mannen die luisteren en een deel van het huishouden op zich nemen voldoen namelijk helemaal niet aan de norm van mannelijkheid.

Mannelijkheid onderdrukt

Het mag duidelijk zijn waar Harmange op doelt wanneer ze spreekt over ‘mannen’: de gesocialiseerde man. Het beeld van de man als krachtige, rationele, rustige leider tegenover het beeld van de vrouw als zwakke, emotionele, theatrale wezens die sturing nodig hebben. De beroemde filosoof en feminist Simone de Beauvoir zei het al, maar kennelijk behoeft haar boodschap herhaling: sekse is geen biologisch feit, maar een sociaal construct. Wat ‘de man’ of ‘de vrouw’ is bepaalt de maatschappij. We voeden jongetjes op met agressie en meisjes met passiviteit. Zolang dat gebeurt, zijn we niet vrij en zeker niet gelijk. Ook de man is in zijn ontwikkeling en bestaan onderhevig aan dit discours. ‘Pas als we mannelijkheid afschaffen, kunnen ook mannen betere mensen worden’ (Harmange in een interview met Trouw 27-2-2021).

In Nederland wordt vaak gedacht dat praten over emancipatie ouderwets is, we zijn toch al gelijk? Toch staat Nederland op de 38e plek op de ranglijst van landen als het gaat over gelijkheid tussen man en vrouw. Er zit dus nog veel ruimte voor verbetering. Alleen het lastige is: zolang we niet zien hoe kwalijk onze huidige man-/vrouwbeelden zijn komt die verandering niet. Een aantal voorbeelden dan: een vrouw die besluit dat zij abortus wil krijgt te maken met een verplichte bedenktijd van 5 dagen. Waarom? Is een vrouw niet evengoed een autonoom subject dat voor zichzelf kan bepalen of zij een medische ingreep behoeft? Voor geen enkele andere medische ingreep bestaat zo’n bedenktijd. En waarom worden anticonceptiemiddelen zoals de pil en het spiraaltje tot 21 jaar wel vergoed en condooms niet? Is het voorkomen van een zwangerschap de verantwoordelijkheid van het meisje? Ook het feit dat de Nederlandse vrouw 16 weken zwangerschapsverlof krijgt en haar man maximaal 6 weken (waarvan 5 weken maar 70% vergoed) zegt iets over wat wij verstaan onder moeder- en vaderschap. Kan dat ook anders? Jazeker, kijk maar naar Zweden. Daar krijgen ouders samen 480 betaalde dagen die ze onderling mogen verdelen. En in Canada is abortus legaal (waar het in Nederland nog in het Wetboek van Strafrecht staat).

Zusters

Volgens Harmange kan misandrie zorgen voor een nieuwe verbondenheid tussen vrouwen, die ook, je raadt het al, door de man verloren is gegaan. In hun drang om de man te behagen is de vrouw de andere vrouwen als concurrent gaan zien. In een soort verdeel en heers blijft de man de norm omdat de vrouw versplinterd is in haar drang de man te behagen. ‘Solidariteit onder vrouwen is nooit onbenullig, maar altijd politiek.’ Als vrouwen samen zouden komen kunnen ze een ruimte creëren waarin ze ‘de belangen van mannen niet dienen’. Zo kunnen ze elkaar liefhebben en samen zorgen voor de bevrijding van de vrouw. Zoals Marx zei: ‘proletariërs aller landen, verenigt u.’ Zo zegt Harmange: ‘vrouwen, laten we ons verenigen, onze gezamenlijke kracht wordt geducht en gevreesd.’

Waarom mannenhaat (misandrie) om vrouwenhaat (misogynie) te bestrijden? Is dat niet net zo erg? Nee, zegt Harmange. Misandrie is haat van een andere orde. Het is haat die geen slachtoffers eist. Niemand wordt verwond of verkracht. Niemand wordt belet zijn droombaan na te jagen of de kleren te dragen die hij wil. De enige die zulke beperkingen kan opleggen is een man, niet een vrouw die mannen haat. De misandrie is koel, vanaf een afstand. Dusdanig dat vrouwen niet meer, maar juist minder aandacht hebben voor de man. Dit is nodig, ‘zolang er misogyne mannen zijn, zolang er mannen zijn die de andere kant opkijken en zolang de maatschappij vrouwenhaters tolereert en aanmoedigt’. Zolang een president kan zeggen ‘grab ‘em by the pussy’ en wij dit niet veroordelen maar het wegzetten als een grap die moet kunnen, bevestigen we dat je als vrouw nog altijd niet veilig bent.

Harmanges invalshoek is verfrissend en tegendraads. Ze schrijft met Mannen, ik haat ze een ongelofelijk vurig, scherp en provocerend pamflet dat zomaar eens een nieuw feminisme kan aanwakkeren. Een feminisme dat niet zoekt naar verbinding, dat niet akkoord gaat met vrouwenquota die bevestigen dat de man de norm is, maar een feminisme dat zoekt naar vrijheid van onderdrukking. Vrijheid die alleen maar verkregen kan worden door een volledige distantie van mannelijkheid als eerste stap. Vanuit daar kan een volledige herwaardering van wat wij verstaan onder ‘man’, ‘vrouw’ en ‘gelijkheid’ ontstaan.

Boeken / Fictie

Thriller of erotische roman?

recensie: Epische erotiek - Pippa Pinuppins

Epische erotiek van Pippa Pinuppins draagt het predicaat romantische thriller en heeft als ondertitel De seksuele schreeuw van de vrouw. Veel beloftes die de lezer nieuwsgierig maken naar wat er in die bladzijden te vinden zal zijn.

De naam van de schrijfster suggereert maar al te makkelijk een verkeerde aanvang om het boek serieus te nemen. De meegeleverde flyer laat diezelfde indruk achter. Maar ooit zei iemand “Don’t judge a book by its cover”; alle reden om het boek toch maar te lezen en beoordelen.

Heftige ervaringen en ziekte

Epische erotiek is een boek met een groot autobiografisch gehalte. Het gaat over een vrouw, Liselot genaamd, die behoorlijk ziek is vanwege PTSS en Lyme-fase-3 waardoor ze regelmatig in een rolstoel zit. Ze kan niet tegen te veel prikkels. Door een teveel aan prikkels kan ze soms compleet out gaan midden tussen de mensen. Dan helpt alleen rustig platliggen. Daarnaast maakt ze diverse opnames in psychiatrische inrichtingen mee, omdat ze een gevaar voor zichzelf vormt door haar labiliteit.

Maar als ze de liefde bedrijft voelt ze zich als herboren. Maar ondanks dat de liefde tussen deze twee mensen bloeit, hebben ze buiten het bed grote problemen. In deze liefde speelt namelijk een enorm cultuurverschil een rol. Zij en haar vriend Kaan, of beter nog zijn familie, hebben andere opvattingen. Als Kaan Liselot meeneemt naar zijn familie is daar niet alleen een taalprobleem maar ook probleem van onderling onbegrip. De cultuur van Turkije en Nederland ontmoeten elkaar hier onaangenaam.

Daarnaast raakt Liselot in het begin van het boek, voordat ze Kaan ontmoet, verstrikt in de vluchtelingensituatie op Lesbos. Dat de hoofdpersoon daar een flink trauma oploopt komt regelmatig aan de orde. Later beschrijft ze in het boek dat de hele economie van het eiland kapot is gegaan, omdat de toeristen niet meer willen komen vanwege de situatie. Gevlochten tussen deze ellende  lezen we over de erotische relatie tussen Liselot en haar Turkse minnaar waarbij de spanning regelmatig oploopt en uiteindelijk knapt.

Een idyllisch sprookje

De erotische hoofdstukken laten de zielsgelukkige kant van Liselot zien als ze met haar minnaar is. Het is een relatie die bol staat van de seks. De honger om met elkaar het bed te delen en de liefde te bedrijven is zeer groot. De schaarse momenten die ze in het begin samen zijn worden opgevolgd door een leven in Turkije dat minder idyllisch uitpakt dan het aanvankelijk zou lijken. Ze betrekken een appartement aan het water, maar als de heer des huizes gaat werken zit Liselot ingeklemd tussen twee culturen, op een plek waar ze de taal niet machtig is en waar voor haar niet veel te beleven valt. Het enige positieve is dat ze door het klimaat minder tot geen last heeft van haar ziektes. De onhoudbare situatie houdt dan ook niet lang stand en wordt wreed verstoord als Kaan een seksueel overdraagbare ziekte blijkt te hebben. Het sprookje is snel uit, waarna Liselot overhaast terug naar Nederland verhuist, waar ze onmiddellijk weer last heeft van het koude klimaat, dat haar ziekteverschijnselen opnieuw de ruimte geeft.

De enige spanning die de aanduiding thriller waardig maakt is de vraag hoe het met Liselot en Kaan zal aflopen. Is het houdbaar zo’n relatie? Overwinnen ze samen de problemen? Het maakt dat je haar verhaal blijft volgen tot de laatste hoofdstukken. Toch leest het boek meer als een biografie dan een page-turner van het formaat thriller.

De belofte van een thriller wordt niet ingelost. De erotische scenes zijn hooguit vermakelijk. Rode oortjes zul je er niet van oplopen. Het is een aardig boek om te lezen maar hier en daar ontbreekt flink de finesse om het echt goed te noemen. Wel levert het boek je een aantal uren fijne lectuur op.

Muziek / Album

Harpmuziek van eigen bodem

recensie: Anne Vanschothorst & Michelle Sweegers
https://rolfvankoppenfotografie.nl/1920x1280-origrolfvankoppenfotografie-img_0032-harp-muziek-1/

Harp is een bijzonder instrument. Natuurlijk kennen sommigen van ons Joanna Newsom of Lavina Meijer, om een paar internationale harpisten te noemen. Over Anne Vanschothorst publiceerden we eerder hier op deze website. Haar nieuwe werk staat nu het zonnetje naast het debuut van Michelle Sweegers.

Hoe bijzonder is het om zeer kort na elkaar twee harpisten te kennen die nieuw werk uitbrengen en dan ook nog van eigen bodem. Beide muzikanten hebben ervoor gekozen om het werk ook nog eens in eigen beheer uit te brengen.

Anne Vanschothorst & Antjie Krog

De harpmuziek van Anne Vanschothorst plaatst de muzikante zelf vaak in de hoek van de toegepaste muziek. Met andere woorden: muziek die vaak een andere functie heeft dan solistisch luisteren. Muziek die je hoort bij beelden, zoals muziek die je hoort in een museum terwijl je ogen de mooiste ervaringen opdoen. En als de muziek er niet zou zijn dan zou de beleving van de beelden heel anders zijn. Toch heeft Vanschothorst inmiddels meerdere werken gemaakt waar haar muziek juist op de voorgrond treedt en beelden oproept bij de luisteraar. Op dit nieuwe werk klip lied snaar werkt Vanschothorst samen met de gelauwerde Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog. De poëzie van Krog is van een grote schoonheid. In deze bundel zijn de gedichten weergegeven in de oorspronkelijke taal van de schrijfster, maar daarnaast – telkens gevolgd door een tweede regel in een andere kleur gedrukt – ook in het Nederlands. Het is even wennen om te lezen en steeds een regel over te slaan, maar het went, en na herhaalde lezing van Krogs poëzie ontvouwt zich de schoonheid van haar taalgebruik.

De cd herbergt harpmuziek van Vanschothorst met daarin de voordracht van Krog verweven. Het is niet zo dat je constant gedichten hoort tijdens het harpspel; we horen meer en nadrukkelijker van haar prachtige harpimprovisaties dan dat we het vermengd horen met de woorden van Krog. Het maakt het waard om de cd vaker te beluisteren. Een grotere inspanning is nodig als je wil luisteren naar de gedichten. Het is wel een album waar je even voor moet gaan zitten, zodat je steeds ook de voordracht van Krog kunt ervaren om vervolgens door te steken naar het landschap van de harpmuziek die Vanschothorst ons schildert.

Michelle Sweegers

De muziek van Anne Vanschothorst grenst uiteraard aan die van Michelle Sweegers in het gebruik van de klanken van de harp. Maar er zijn even grote verschillen als overeenkomsten. Vanschothorst bedient zich uitsluitend van improvisatie en Sweegers werkt met bestaande muziek, die ze veelal naar haar hand zet. Deze jonge muzikante benadert de harp als een instrument om van te houden omdat, zoals ze zelf vertelde in een interview in krant, de klanken van het instrument vibreren in het lichaam van de bespeelster. Er komen niet alleen klanken uit de snaren. Soms laat ze hoorbaar het pedaalwerk klinken als onderdeel van haar interpretatie van de muziek. Sweegers laat ook de klankkast klinken door met haar hand erop te trommelen. Dit laatste horen we nadrukkelijk in het afsluitende nummer van het album, ‘Penguinski’, dat geschreven werd door Howells en bewerkt werd door Michelle Sweegers zelf. Het album Seasons: landscape & animals is, zoals de titel al doet vermoeden, rond de vier jaargetijden.

Sweegers heeft een album gemaakt dat uitnodigt om vaak naar te luisteren en veelal tot rust te komen door de heerlijke klanken van het harpspel. Haar spel staat vol van melodie, maar laat genoeg ruimte om de fantasie en de gedachten mee te voeren op uitsluitend de aanraking van de snaren. Andere instrumenten of zang ontbreken namelijk, maar dat voelt niet als een gemis. Het is muziek die ademt. Soms is het een compositie van een klassieke componist als Liszt of de minder bekende Smetana – met als Sweger’s favoriet ‘The Moldau’ –, maar vaker is het hedendaagse muziek die ze ons laat horen. De diversiteit aan componisten is groot en toch luistert het album als een perfecte eenheid. We gaan nog veel horen van Michelle Sweegers, belooft ze in het kranteninterview. Ze componeert zelf in de stijl van Einaudi en Glass, maar ze wil ook rock en metalmuziek gaan uitbrengen. De harp gaat ons nog verbazen als we zo’n gedreven muzikante ermee aan het werk horen.

 

Boeken / Fictie

In de (reis)koffer met Loes Wijnhoven

recensie: De hotelgids - Loes Wijnhoven

Normaal gesproken schittert ze met haar tweelingzus Renée op het podium onder de artiestennaam ‘Clean Pete’. Nu zet Loes Wijnhoven haar eerste stappen in de literaire wereld met haar debuutroman De hotelgids. Een roman waarin de ik-figuur op zoek zegt te zijn naar inspirerende plekken voor haar hotelgids, maar in werkelijkheid vooral op zoek is naar wie ze is en wat ze wil.

Vergis je niet: het hoofdpersonage van deze roman is niet Loes Wijnhoven zelf. Ook al heeft ze nog zoveel raakvlakken met de protagoniste (Louisa is tevens een zangeres in hart en nieren), de hoofdpersoon heeft het toch allemaal iets minder goed op een rijtje dan de schrijver – tenminste, daarop kunnen we alleen maar hopen. Waar Wijnhoven tijdens grote festivals en in meer intieme settings pop laat schallen, richt de Nijmegenaar Louisa zich op het klassieke repertoire. Met haar zuivere stem is Louisa een gewillige gast op menige begrafenis, om het al geroerde publiek nog meer te ontroeren. Iets waar Louisa even compleet klaar mee is. En met verplichtingen. En met mannen, niet te vergeten.

Kortom: eigenlijk is ze de huidige staat van haar leven even beu. Gelukkig brengt haar laatste – en teleurstellende – relatie haar op een goed idee, dat ze maar niet los kan laten: het schrijven van een hotelgids over de stad Parijs. De reacties van haar omgeving zijn verdeeld. Een bezorgde zus (“En de muziek dan?”) stelt ze gerust met de woorden: “De muziek kan best even zonder mij en ik kan ook best even zonder de muziek. Ik denk dat we een overdosis van elkaar hebben gehad. Ik wil even loskomen van het gevoel dat ik op de toppen van mijn kunnen moet presteren.” Oef, klinkt dat even als een uitgebluste millennial. In dat geval kan een reisje naar Parijs niet heel veel kwaad, toch?

Plan in uitvoering

Louisa besluit om er voor vier maanden tussenuit te piepen om de hotelgids te kunnen schrijven. Haar eerste reis naar Parijs is een regelrechte droom à la ‘Emily in Paris’. Tijdens een museumbezoek valt ze in de armen van Louis, die haar uitnodigt in zijn vaders hotel. Ze hoopt dat hij haar – net als zijn eerdere veroveringen – vereeuwigt in een van zijn schilderijen. Nog steeds deinend op haar roze wolk, besluit ze de Franse hoofdstad te verruilen voor een bestemming dichter bij huis: Terschelling. Op de Wadden valt ze van de ene in de andere teleurstelling en moet ze concluderen dat hotels – ondanks hun comfort – niet altijd een fijne vervanging van het thuisfront is. Ze besluit terug te keren naar Amsterdam, de plek waar vele vrienden wonen, en hoopt dat de keuze om daarheen te gaan voor haarzelf ook duidelijker wordt.

Vanaf dat moment zie je dat de twijfels van Lousia de overhand krijgen. In een café raakt ze aan de praat met ene Vincent, een min of meer mislukte schrijver, en besluit ze om samen met hem haar volgende tripje naar Parijs te maken. Tijdens hun gezamenlijke treinreis naar Parijs, glipt ze in Antwerpen uit de trein om een flesje water te kopen en ze besluit om de trein te laten passeren. Zonder haar… Ze neemt haar toevlucht tot de Ardennen, waar ze op zoek gaat naar een vakantiebestemming waar ze als kind een van haar meest gelukzalige vakanties beleefde. Enigszins verward en doodvermoeid komt ze kofferloos aan bij de plek uit haar herinneringen. Vol medelijden laten de gastheer en -vrouw haar verblijven in een van hun hotelkamers, terwijl ze sputtert: “Ik ben geen meisje op de vlucht […] Ik ben een meisje met een missie.” En terwijl alle logica steeds meer uit haar handen glipt, blijft Louisa dit stug volhouden als ze haar queeste voortzet naar Berlijn om uiteindelijk in Parijs te strandden, waar ze als een arm vogeltje wordt opgevangen door Britse feestbeesten in een chique hotel.

Onsamenhangende breisels

De hotelgids is in wezen een naam met veel potentie, maar helaas weet Louisa het niet tot een goed einde te brengen. Ze raakt tijdens haar zoektocht naar interessante slaapplekken zó met zichzelf in de knoop, dat haar aantekeningen voor de hotelgids almaar onsamenhangender worden. Het enige wat voor haarzelf duidelijk wordt, is het feit dat ze zichzelf niet meer in de hand heeft. Op een gegeven moment heeft ze letterlijk geen cent meer te makken en als een bedelares gooit ze zich op zielen, die haar kunnen optillen uit haar misère en haar deelgenoot kunnen maken van hun levensvreugde. Inhoudelijk klinkt het allemaal behoorlijk dramatisch, maar zo leest het niet. Dat komt door de luchtige en vlotte schrijfstijl van Wijnhoven. Een haast poëtische, aantrekkelijke stijl, die doet verlangen naar de mijmerende muziek van Wijnhoven zelf. Niet vaak overgoten met een humoristisch sausje: hardop lachen gegarandeerd.

Het verhaal doet bovendien realistisch aan. De innerlijke belevingswereld van Louisa wordt zo scherp weergegeven, dat je gewoon begrijpt waarom de falende pogingen zich opstapelen. Waar de meeste karakterontwikkelingen de juiste richting op koersen, gaat die van Louisa finaal de andere kant op. En de onvermijdelijke vraag die dit oproept – ‘Waar leidt dit naartoe?’ – maakt dat je dit verhaal wil blijven lezen, lezen, lezen. Dát is wat zo prijzenswaardig is aan het boek: je hoeft jezelf er niet toe aan te zetten om verder te lezen. Dat gaat helemaal vanzelf. Vanwege de schrijfstijl. Vanwege Louisa. Vanwege het concept. Hopelijk doet Louisa een tweede poging voor een hotelgids en neemt ze ons mee op haar zoektocht.

Boeken / Non-fictie

Groepsgevoel bindt en verblindt

recensie: Jonathan Haidt – Het rechtvaardigheidsgevoel - Vert. Karl van Klaveren en Indra Nathoe

Waarom zijn conservatieven en progressieven zo verdeeld en waarom is iedereen overtuigd van zijn eigen gelijk? In Het rechtvaardigheidsgevoel onderzoekt Jonathan Haidt de aard van het morele oordelen.

Het rechtvaardigheidsgevoel werd al meerdere malen bejubeld als een boek dat hard nodig is in het licht van politieke verdeeldheid en florerende complottheorieën. Het belangrijkste punt: blind geloof in het eigen gelijk komt voort uit evolutionair verklaarbare overlevingsmechanismen. Het besef dat niemand hieraan ontkomt, of je nu links of rechts stemt, zou een eerste stap richting depolarisatie zijn. Hoe waterdicht is Haidts verhaal?

De olifant en de berijder

Het rechtvaardigheidsgevoel verscheen al in 2012 als The righteous mind. Het is verdeeld in drie delen en steunt op een aantal metaforen voor menselijk functioneren. De eerste is die van een olifant en zijn berijder, die de intuïtie en de rede representeren. Morele intuïties zijn gebaseerd op de wens om iets te mijden of te naderen ten behoeve van overleven, zegt Haidt. Dingen die walging oproepen, zoals het eten van hondenvlees, keuren we moreel af. Om die afkeuring kracht bij te zetten verzinnen we er een verhaal bij, dat honden te intelligent zijn bijvoorbeeld, of dat ze ziekten bij zich kunnen dragen, maar eigenlijk keurden we het al af voordat we hierover nadachten.

Iemands politieke voorkeur hangt vooral af van de ‘receptoren’ die hij gebruikt, als een tong met verschillende smaakreceptoren. Vind je loyaliteit bijvoorbeeld een belangrijk fundament, dan reageer je op de ‘adaptieve uitdaging van het vormen en onderhouden van coalities’. Een sterke visie op eerlijkheid en bedrog komt weer voort uit het willen tegengaan van uitbuiting.

Groepsgevoel

Onze overlevingsstrategieën zijn niet alleen gericht op onszelf. Volgens de psycholoog zijn mensen voor 90% te vergelijken met egoïstische chimpansees, maar gedragen ze zich daarnaast voor 10% als bijen. Ze zijn namelijk ook heel bedreven in grootschalig organiseren en samenwerken.

Een belangrijke bijdrage van Haidt is zijn herintroductie van een verdrongen nuance uit Darwins theorie van natuurlijke selectie. Die manifesteert zich namelijk niet alleen tussen individuen, maar ook op groepsniveau. De implicatie hiervan is dat ons vermogen tot groepsvorming zowel verbindt als verblindt. Polarisatie is volgens de auteur geen product van individualisme, maar juist van deze groepsvorming: we beschermen de belangen van onze groep, maar creëren daarbij blinde vlekken voor de belangen van andere groepen.

Interpretatie

Haidts verhaal leest zelf ook als een intuïtieve woordenstroom en daar maakt hij dan ook geen geheim van. Wat je leest is de weg die hij zelf binnen de academische wereld heeft afgelegd en wat hij daarbij ontdekte. Hierbij gebruikt hij talloze voorbeelden uit de psychologie, maar verzaakt daarbij de interpretatieve aard van de bevindingen te benoemen. Conclusies uit psychologisch onderzoek zijn interpretaties gegoten in een verhaal, maar Haidt presenteert ze iets te veel als empirisch verkregen waarheden. Zo wordt het bestaan van de een bevestigingsbias ‘aangetoond’ aan de hand van een studie met cijferreeksen. Het is nogal een sprong van cijfers naar morele overtuigingen, die toch meer conceptuele complexiteit moeten bevatten.

Haidts uitspraken zijn vaak generaliserend en overmatig relativerend: hij is niet geïnteresseerd in de verschillen tussen individuen of gradaties van ontwikkeling van culturen. Ondanks alles is Het rechtvaardigheidsgevoel een belangrijke publicatie. Haidt laat zien dat het een bedwelmende illusie is dat of links, óf rechts gelijk zou moeten kunnen krijgen door moreel te redeneren. Hij pleit voor meer bescheidenheid, pluralisme en begrip voor het streven van anderen, en sluit daarmee mooi aan op de behoefte aan verbinding.

Boeken / Non-fictie

Reconstructie van een hoofdpijndossier

recensie: Zo hadden we het niet bedoeld. De tragedie achter de toeslagenaffaire. - Jesse Frederik

Hoe had de toeslagenaffaire voorkomen kunnen worden? En wie is verantwoordelijk voor hoe het zo ver heeft kunnen komen? In Zo hadden we het niet bedoeld reconstrueert Correspondent-journalist Jesse Frederik een tragische geschiedenis.

Het boek zou oorspronkelijk begin december verschijnen, maar de publicatie is tot twee keer toe uitgesteld omdat verscheidene ontwikkelingen rondom de affaire nog in volle gang waren. Zo kwam de parlementaire commissie in december met haar vernietigende rapport waarin veel kritiek wordt geuit op het handelen van zowel kabinetsleden en Tweede Kamerleden als op het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. Er volgde een strafrechtelijk onderzoek, maar uiteindelijk werd besloten de betrokkenen niet te vervolgen. Wel trad het kabinet-Rutte III begin dit jaar af als direct gevolg van het toeslagendrama.

Schering en inslag

In februari werd Zo hadden we het niet bedoeld alsnog uitgebracht, maar eigenlijk kan het alwéér herzien worden. Nog altijd komen er lijken uit de kast bij de Belastingdienst. Zo zouden ook duizenden zelfstandigen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget moeten terugbetalen – terwijl ze er wél recht op hadden. Tegelijkertijd blijken sommige arbeidsmigranten duizenden euro’s teveel aan toeslag ontvangen te hebben.

Toch zijn bovenstaande nieuwsberichten wel illustratief voor Frederiks betoog. Hij laat zien dat de toeslagenaffaire helaas geen incident is maar onderdeel van een ver doorgevoerde automatiseringsdrang van beleidsmakers. De menselijke maat raakt hierdoor volledig zoek; er wordt op de koop toegenomen dat maatregelen om de slechten te raken ook de goeden zullen treffen.

Afpakjesdag

Zoals het een Correspondent-uitgave betaamt, wordt ook met deze publicatie getracht de onderste steen boven te krijgen. In zijn reconstructie ontkracht Frederik tevens een aantal hardnekkige misverstanden. Zo had de befaamde ‘afpakjesdag’ geen betrekking op de gedupeerde ouders, maar op een frauderende belastingadviseur. Nog steeds een smakeloze bewoording, maar het is een behoorlijk nuanceverschil waar al snel aan voorbij gegaan wordt in de eindeloze keren dat hiernaar verwezen wordt door kamerleden en columnisten.

Ergens is het jammer dat Frederik niet meer slachtoffers aan het woord laat. Hij focust zich vooral op de gang van zaken binnen het kabinet en de Belastingdienst. Maar juist wat voor verstrekkende gevolgen hun acties hadden, komt slechts sporadisch aan bod. Desalniettemin is Zo hadden we het niet bedoeld een noodzakelijk werk dat laat zien hoe er uiteindelijk niet één schuldige is aan te wijzen maar wel een hele hoop verliezers.