Boeken / Fictie

Liefde en andere figuranten

recensie: Lizette van Geene - David en andere bewijzen van liefde

Wanneer haar beste vriendin door een ongeluk in coma raakt, besluit Anne het verhaal van haar vriendschap met Nathalie aan ‘de letteren toe te vertrouwen’. Wat vervolgens verteld wordt gaat echter meer over seks dan vriendschap.

Noodgedwongen, zo lijkt Anne over haar vriendschap met Nathalie te denken: ‘er woonden geen andere meisjes van onze leeftijd in de buurt’. Door omstandigheden wordt de vriendschap hechter. Zo hecht dat Anne haar beste vriendin per ongeluk ontdoet van haar maagdelijkheid; de toon van David en andere bewijzen van liefde is gezet.

Seks is seks is seks
Tijdens een zomer aan de Franse kust leert Anne David kennen, een dertigjarige liefhebber van vrije liefde. Seks is seks is seks, is het motto van deze ‘hedonistische filosoof’; liefde interesseert hem niet. Anne, achttien jaar oud, gaat mee in Davids ideeën en beschouwt hem al snel als de liefde van haar leven. Aan het einde van de zomer trekt ze zelfs bij hem in. Dan blijkt David ernstig ziek te zijn. Zo ziek dat hij zal sterven, maar niet ziek genoeg om van vrouwen af te blijven. Blijkbaar verzamelde Anne wel degelijk druppels in een emmer, want plotseling accepteert ze Davids vrijgevigheid niet langer en verlaat ze hem.

Na Davids dood praktiseert Anne diens ‘seks is seks is seks’. Pas rond haar dertigste ontmoet ze iemand die past in Davids mal. Nu is Anne de wat oudere seksverslaafde en haar partner de naïeve jongeling die bereid is zijn leven weg te gooien. Het plan samen te verdwijnen uit het burgerlijke en bekrompen Nederland wordt echter in de war geschopt door Nathalie’s ongeluk.

Figuranten
Net als de liefde is Nathalie niet meer dan een figurant in David en andere bewijzen van liefde. Nathalie is alleen aanwezig als dat Anne (of de schrijfster zelf?) van pas komt bij het vertellen van haar verhaal. Dat is teleurstellend, de glimp die we opvangen van Nathalie is interessanter dan het ‘neukvacuüm’ van Anne en David. Zo heeft Nathalie te maken met een catatonische moeder, maakt ze films van de meest ongewone situaties, is ze ‘verzamelaar van bijna-dode mensen’, en heeft ze kort een relatie met een doofstomme jongen. Bovendien is Nathalie de enige die in staat is een betekenisvolle relatie aan te gaan; zij is het bewijs van liefde. Het is vrij ironisch dat juist Nathalie slechts een instrument is in deze roman.

Self-publishing
David en andere bewijzen van liefde is het debuut van Lizette van Geene, schrijfster van onder meer commerciële en journalistieke teksten. Deze roman is uitgebracht met behulp van het self-publishing platform Brave New Books. Een erg overtuigend debuut is het niet. Stijlfouten (‘.. een uitspraak waaronder ik Nat letterlijk weg zag smelten.’), overbodige details en clichés (zonnige dagen gaan gepaard met fijne momenten, een storm kondigt een conflict aan) zorgen er bijvoorbeeld voor dat deze roman een wat onbeholpen en wankele indruk maakt. Van Geene weigert de elementen van haar verhaal met elkaar te verbinden, waardoor er niet veel meer overblijft dan, wel, ‘seks is seks is seks’.

Theater / Voorstelling

In Memoriam: Kabouter Buttplug

recensie: De Uitvaart

Na een lang ziekbed is ‘Het Maatschappelijk Draagvlak voor de Kunst’ van ons heen gegaan. Op 15 mei 2014 vond de uitvaartplechtigheid plaats in de Sint Willibrordkerk te Utrecht. In een volle kerk zijn vrienden en familie samengekomen om ‘Het Draagvlak’ te herdenken.


Ritueel afscheid
Deze plechtigheid was de eerste in een tiendelige reeks van uitvaarten die werd bedacht door theatermaker Dries Verhoeven, elk opgedragen aan een ander verdwenen ‘denkbeeld, waarde of deel van onze maatschappij’. Zo laat hij ons stilstaan en nadenken over recente culturele ontwikkelingen door een ritueel afscheid te organiseren. Niks terugvechten tegen de moordende bezuinigingen op cultuur dus, want ‘Het Draagvlak’ is officieel overleden en wij kunnen alleen nog rouwen en afscheid van hem nemen. Het is niet bekend gemaakt wat de andere ‘verloren ideeën’ zullen zijn die tijdens het SPRING Performing Arts Festival (15 tot 25 mei in Utrecht) worden herdacht en begraven.

Bidden voor Kabouter Buttplug
In zekere zin heeft De Uitvaart een over het paard getilde premisse: een theatervoorstelling waarin het draagvlak voor de kunst dood wordt verklaard, en waar we allemaal moeten rouwen omdat het vak kunstenaar niet meer het respect krijgt dat het zou verdienen. Het had kunnen ruiken naar niet-ironisch zelfbeklag, zoals de actie van Schreeuw om Cultuur bijvoorbeeld wel deed. Maar De Uitvaart is juist wél ironisch, zij het op een zeer subtiele wijze. De vorm is in alles een overtuigende nabootsing van een rooms-katholieke herdenkingsdienst, inclusief een bidprentje met een foto van de fameuze Kabouter Buttplug (het beeld Santa Claus van Paul McCarthy). Deze vorm werd trouwens zo goed doorgevoerd dat de vijf mannen die voor de deur van de kerk al biddend tegen de voorstelling protesteerden gewoon bij de performance leken te horen.

Requiem tegen cultuurpessimisme
De voorstelling verloopt precies zoals een echte katholieke uitvaart. Er is een voorganger, een schuldbelijdenis, een gloria. Een student van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht mag kaarsen aansteken bij de kist. Er zijn meerdere sprekers en er wordt ook gesproken namens de familie van de overledene. Na de kerkdienst liepen wij als begrafenisstoet naar een veld achter de stadsschouwburg waar de kist ter aarde werd besteld. Achteraf was er een receptie met koffie en cake. Het enige echte verschil met een normale begrafenis is dat het de uitvaart van een idee en niet van een persoon betreft.

Het mengen van de roomse liturgie met de teloorgang van het draagvlak voor de kunst in Nederland zorgt voor een aantal hilarische momenten. Zo gaat er een collectemand rond in de kerk ten behoeve van het fonds voor de podiumkunsten, en er wordt niet alleen uit het boek van Job, maar ook uit de brieven van Vincent van Gogh voor gelezen. Net als de Bijbelse Job wordt ‘De Kunst’ beproeft, nu zijn oude partner ‘Het Draagvlak’ is overleden, zo stelt de voorganger. Door naar het tanen van ‘Het Draagvlak voor de Kunst’ in Nederland te kijken als een beproeving kunnen wij ons mogelijk wapenen tegen cultuurpessimisme, door net als Job juist in tijden van rampspoed te blijven geloven in het bestaansrecht van de kunst.

Ironisch maar oprecht
Maar wat ‘De Kunst’ nu precies is, dat moeten we als publiek zelf bedenken, in De Uitvaart blijft het een abstract onderwerp. Dries Verhoeven is in zijn oeuvre altijd bezig geweest met het openbreken van de hermetische theaterwereld. In Niemandsland (2008) stuurde hij bijvoorbeeld zijn publiek op safari door de wijk Lombok en De Grote Beweging (2006) keek je in een minibioscoop naar toevallige passanten op een plein alsof het personages in een speelfilm waren. Hij zoekt telkens nieuwe locaties en ervaringen op, die vaak draaien om het op een andere manier beleven van onze dagelijkse werkelijkheid en directe omgeving. Met dergelijke projecten keert Dries Verhoeven zich af van de traditionele vormen van theater en creëert hij belevingen die dicht bij de maatschappij staan.

De echte grap is dat je zowel meekrijgt hoe absurd het is om op deze dramatische manier stil te staan bij de verandering van de maatschappelijke opvattingen over kunst, maar tegelijkertijd mag je ook echt rouwen om het verlies van een lange opsomming van gezelschappen, fondsen en festivals die recent hun deuren moesten sluiten.

Preken voor eigen parochie?
Gelukkig is zelfs de letterlijke preek in De Uitvaart niet belerend, en omdat de toon tegelijkertijd oprecht en ironisch gedistantieerd is voel je steeds de dubbele laag van wat er wordt gerepresenteerd, een terugkerend thema in het werk van Dries Verhoeven. Naar eigen zeggen zet hij liever aan tot denken dan dat hij applaus ontvangt en hij daagt zijn publiek in De Uitvaart zeker op een verassende en grappige manier uit om opnieuw naar ons eigen cultuurpessimisme te kijken. Helaas heeft hij daarbij niet echt iets nieuws over het onderwerp gezegd of een uitdagende stelling ingenomen. 

Theater / Voorstelling

Geld maakt alles plat

recensie: Het Nationale Toneel - De Prooi

.

Het toneelstuk De Prooi toont de ondergang van ABN Amro. Een ondergang die eigenlijk helemaal geen ondergang was: de bank bleef tot het laatst prima winsten maken en werd voor een recordbedrag aan de concurrentie verkocht. Echt heel spannend is De Prooi daarom niet. Toch is het een sterk inhoudelijk stuk dat in relatief begrijpelijke taal duidelijk maakt hoe het er bij een grote internationale bank aan toegaat. De educatieve functie van toneel staat in dit geval voorop. Passie, emotie en zingeving worden deze avond even terzijde geschoven.

De wereld van de streber: scoren om groter te worden
De bankiers in De Prooi hebben het over het algemeen prima naar hun zin. Ze zijn bezig deals te sluiten, investeerders te fêteren, strategiewijzigingen te bedenken, reorganisaties door te voeren, geld te verdienen. Naast het gewone werk is er natuurlijk ook de interne machtspolitiek: wie is mijn vriend en wie mijn vijand, hoe kom ik hogerop, waarom krijg ik niet waar ik recht op heb? Sommige bankiers beleven aan deze machtsspelletjes een (pervers?) plezier, anderen zien het als een noodzakelijk kwaad, een enkeling walgt ervan. In dit gezelschap blijkt Rijkman Groenink (gespeeld door Mark Rietman) nog niet eens zo onsympathiek te zijn. Vergeleken met de brallende dealmakers en de ingeslapen commissarissen uit het old boys network lijkt het met zijn vermeende autisme en arrogantie nog best mee te vallen. Hij heeft ook iets getroebleerds, wat hem (enigszins) sympathiek en menselijk maakt. Onder zijn leiderschap verdubbelt de bank in waarde, maar toch hebben we in de publieke opinie van hem de zondebok gemaakt.   

Cultuur wordt onderwijs: De Prooi op universiteiten en scholen?
Zou het misschien een idee zijn om De Prooi in zijn huidige productie iedere twee à drie jaar op de Nederlandse universiteiten te laten zien? En om een goedkope variant met onbekende acteurs langs de economieklassen van middelbare scholen te sturen? Het zou een prachtige manier kunnen zijn om te tonen waar economie in de praktijk toe leidt. Om de kracht en de leegheid van de hebzucht te laten zien. Om het ouderwetse hiërarchisch denken ter discussie te stellen. Om beetje bij beetje aan eerherstel voor Rijkman Groenink te werken. Om ervoor te zorgen dat in de toekomst niet iedereen bankier wil zijn. Het leven van de schoolarts is misschien zo slecht nog niet.   

 

Kunst / Expo binnenland

De digitale alarmklok

recensie: Hito Steyerl

Op een scherm in het midden van de zaal is een zwarte televisie te zien. Hito Steyerl loopt er op af, pakt een beitel en slaat bekwaam in de onderste rand van het toestel. Het scherm is nu gevuld met pixels.

How Not To Be Seen. A Fucking Didactic Educational .Mov File, 2013, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

How Not To Be Seen. A Fucking Didactic Educational .Mov File, 2013, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

In het retrospectief (Nog geen lente) van Hito Steyerl (1966, München) in het Van Abbemuseum neemt de bezoeker een kijkje achter de pixels. Steyerl laat de bezoeker op humoristische wijze zien hoe de digitale wereld ons steeds verder inhaalt. De felle discussies die ze met haar werk hierover voert zijn voor veel kunstenaars van grote invloed.

Alles is digitaal
How Not to Be Seen: A Fucking Didactic Educational .MOV File (2013) is een video opgenomen bij een resolutietester in Amerika. Tussen de witte strepen in de woestijn wordt stap voor stap gedemonstreerd hoe onzichtbaar te blijven op de radar. Steyerl zelf zit als een anonieme instructrice voor een green screen. Ze is onzichtbaar door onderdeel van de instructie te zijn. Enkele van de gegeven instructies zijn serieus, zoals de tip om te vermommen of te camoufleren, maar de meeste aanwijzingen zijn even  absurd als het ‘krimpen tot één pixel’ of ‘van het scherm af lopen’. De digitale wereld is een set waar wij allen in spelen. Niemand kan eraan ontsnappen.

Liquidity Inc., 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Liquidity Inc., 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

In een ander project, Liquidity Inc. (2014), is een collage van videobeelden te zien. De beelden lijken willekeurig gekozen te zijn en doen denken aan websites als YouTube en Tumblr. Alle beelden laten andere betekenissen van het begrip vloeibaarheid zien. Economische dynamiek is even ‘liquid’ als de kalmte van een yoga-oefening. Steyerl laat hier niet alleen zien dat het internet veel symbolische betekenissen naast elkaar kan hebben, ze toont op wrange wijze aan dat de wereld flexibel moet reageren om niet overdonderd te raken door de snelheid waarmee de invloed van het internet toeneemt.

Shunga, 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Shunga, 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Beelden zonder uitleg
Hoewel alle werken in de tentoonstelling de wereldwijde digitalisering als uitgangspunt hebben, zijn de werken zeer verschillend van thema. In How Not to Be Seen: A Fucking Didactic Educational .MOV File behandelde ze de vraag of digitale afbeeldingen nog wel plat zijn, terwijl Liquidity Inc. taalkundige problemen behandelt. Weer een ander thema is er te vinden in Shunga (2014). Hier laat Steyerl oud-Japanse pornoprenten zien. De naam van deze prenten (Shunga) betekent letterlijk ‘afbeelding van de lente’. Door allerlei definities van lente door de broncode van de digitale ‘beelden van de lente’ te typen, ontstaan er afbeeldingen van miscommunicatie. Deze computerfouten laten meer over aan de interpretatie van de bezoeker dan hun originelen.

Guards, 2012, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Guards, 2012, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

In de tentoonstelling stelt Steyerl kritische vragen aan de digitaliserende wereld, met de bedoeling om bezoekers bewust te maken van de snelheid waarmee de wereld afhankelijk wordt van het internet. De antwoorden ontvangt ze op spottende wijze. Ondanks de verrassende en pakkende beelden die dit oplevert, is het is lastig voor de bezoekers die oprecht gechoqueerd zijn en serieuze antwoorden verwachten. Voor deze bezoekers komt Steyerl’s achtergrond als essayist goed van pas. De teksten vormen een mooie aanvulling op de indrukwekkende werken. De tentoonstelling is absoluut essentieel voor bezoekers die hun kennis over de huidige betekenis van afbeeldingen up to date willen houden.

 

Boeken / Fictie

De grote Amsterdamse schoonheid

recensie: Hafid Bouazza - Meriswin

Nadat Hafid Bouazza eind jaren negentig doorbrak met de verhalenbundel De voeten van Abdullah en de novelle Momo werkte hij gestaag aan zijn oeuvre. Nu is er Meriswin, een roman deels geïnspireerd door de Arabische wijnliederen die hij vertaald heeft.

De roman, zoals wel vaker bij Bouazza een mengeling van fictie en autobiografie, mocht al op heel wat aandacht rekenen. Zo verscheen de schrijver in het praatprogramma Pauw & Witteman voor een sensationeel verhaal over zijn omgang met drank, drugs en een delirium. Drie keer is hij in het ziekenhuis beland, wat de basis is geworden voor het middendeel van Meriswin.

De roman bestaat uit meerdere delen die allemaal een eigen karakter dragen. Het boek opent met een uitgebreid prozaïsch dranklied, om vervolgens te transformeren in een ziekenhuisverslag en daarna in een liefdesgeschiedenis. Door die gedaanten heen schitteren de verbeelding en de taal; Meriswin is een ode.

Een grote schoonheid

Bouazza’s prozaïsch dranklied is een woeste zee, waarin de talige parels voor het oprapen liggen. Alles schittert en glanst; Bouazza maakt zich Amsterdam eigen, stelt de stad in een ander, spannender, mooier licht. Dat deed hij al in Salomon(2001), maar de indruk die hij nu achterlaat is sterker. Neem de volgende beschrijving van een valwind:

Met een smak viel de vlaag op de tafeltjes, nam zaadjes en bloesems mee in zijn val en rolde op de grond, waarna hij in allerijl het plein rondstoof op zoek naar een vluchtpunt, her en der panisch wervelend, botste tegen onze enkels en de poten van de tafels en de schenen van de banken voordat hij erachter kwam dat geen enkele uitgang gebarricadeerd was.

Niet langer zien we de wind alleen vanuit ons eigen buitenstaandersperspectief: Bouazza voert ons mee de wind in zonder er volledig in op te gaan. In Bouazza’s proza zijn mensen niet de enige levende en voelende entiteiten: ook een windvlaag is bezield. Deze gewaarwording giet Bouazza in het voor hem typerende proza vol archaïsche woorden en neologismen. Alles is van een grote schoonheid, die alleen maar groter wordt wanneer je de roman hardop voorleest.

Opgenomen in het ziekenhuis verandert het taalgebruik van de naamloze hoofdpersoon: het wordt gerichter, preciezer. Hij vindt er de liefde, de verpleegster Merijne, en hallucineert – over haar, over zijn verleden, over alles. Herinneringen worden dromen en andersom. De stortvloed van woorden richt zich nu daarop, zonder zijn schoonheid te verliezen: de beschrijving van een omgewoeld bed als ‘een windschildering in de sneeuw’ is nog steeds ontzettend mooi en treffend.

Geen klare lijn

Gek genoeg ontstaat er geen groter beeld. Meriswin is een impressionistisch schilderij waarop te veel ingezoomd is: de kleuren willen maar geen eenheid vormen, ze blijven op zichzelf staan. De ene sensatie volgt op de andere, zonder dat daar een duidelijke ontwikkeling in zit. Dat is op zichzelf niet erg, maar het verzwakt de roman naar het einde toe wel. Maar voor Bouazza geldt, net als voor de valwind, dat geen enkele uitgang gebarricadeerd is.

Boeken / Non-fictie

De kakofonie Europa

recensie: David Marsh - Europa's Impasse (vert. Patty Adelaar) / Jonathan Holslag - De kracht van het paradijs

.

Deze kardinale vraag wordt natuurlijk behandeld in talloze boeken. Van twee daarvan hier een bespreking. De gedeelde kernvraag: kan Europa uit deze impasse geraken? Het eerste boek, van David Marsh, geeft hierop een pessimistisch antwoord. Daarentegen presenteert Jonathan Holslag in het andere boek juist een ambitieuze en hoopvolle visie op de toekomst van de Europese Unie.

De balans is zoek

Europa’s impasse is de al veelzeggende titel van het pamflet van David Marsh, een bekend financieel specialist en publicist. Marsh hanteert een beperkter perspectief dan Holslag. Hij richt zich puur op het financieel-monetaire project en op de wortel van de huidige schuldencrisis: de scheve verhouding tussen enerzijds de exporterende Noord-Europese landen en anderzijds de Zuid-Europese (schulden)landen die juist een tekort op de handelsbalans vertonen.  

Marsh noemt de oplossing voor het probleem tegelijkertijd simpel en onhaalbaar: de EU dient voorzien te worden van een eigen Europees ministerie voor financiën, een eigen Europese schatkist – inclusief eigen belastingheffing – en een krachtigere, meer onafhankelijke Europese Centrale Bank. Dit zou op korte termijn gepaard moeten gaan met zowel een versoepeling van het Europabrede bezuinigingsbeleid, met een vergemeenschappelijking van de schulden van landen via de zogeheten Eurobonds als met een gecontroleerde inflatiestijging.

Hiertegen is natuurlijk het al te bekende en onoverkomelijk lijkende bezwaar dat veel van de (noordelijke) landen niet tot een dergelijke soevereiniteitsoverdracht respectievelijk kostenpost bereid zijn. In theorie is het hooguit mogelijk dat een krachtig leiderschap een doorbraak forceert. Vooralsnog blijft ook die hoop ijdel, omdat het aangewezen land daarvoor – Duitsland – de macht niet neemt: ‘Er zit een gat in het hart van de munt. Niemand is de baas.’ Weinig verrassend concludeert Marsh zodoende dat de monetaire crisis zich nog wel eens decennia voort zou kunnen slepen.

De laatste mens

Deze schijnbare uitzichtloosheid dreigt moedeloos te maken. Maar gelukkig zijn er ook spannendere perspectieven op de Europese Unie mogelijk. Om de sprong te maken van Marsh gedegen maar saaie betoog naar het veel gedurfdere pleidooi van Jonathan Holslag, is een opmerking van Marsh in een NRC-interview (11-04-’14) bruikbaar. Daarin vult hij bovenstaande waarnemingen aan: ‘En de Duitsers willen die macht ook helemaal niet. Die willen rustig leven, exporteren en ’s avonds tv-kijken.’

Hij portretteert hier de gezapige West-Europese tv-kijker als Fukuyama’s aan Nietzsche ontleende ‘laatste mens’. Deze onbedreigde mens leeft op het moment dat de geschiedenis ten einde is. Hij is een waardenrelativist die geen eerzucht meer kent en langzaam verwekelijkt door alle gemak en welvaart waarin hij zich laat zakken. En waarom zou hij ook niet? Want met de geschiedenis ten einde is er immers geen enkele reden om iets anders te doen dan rustig te leven en zich wat te amuseren.

Houdt dit beeld even vast, want het zal nauw blijken aan te sluiten op het betoog van Jonathan Holslag. Holslag (1981) is docent internationale politiek aan de Verenigde Universiteit Brussel. Anders dan Marsh praat Holslag niet over afzonderlijke Europese landen, maar even volhardend als bravourevol over een monolithisch ‘Europa’ – alsof het continent al de eenheid heeft bereikt die hij vurig wenst – dat hij vervolgens afzet tegen de andere mondiale machtsblokken.

In de zeshonderd pagina’s van zijn net iets te overvloedige De kracht van het paradijs ontvouwt Holslag een in essentie tweeledige stelling over de Europese Unie. Het eerste deel hiervan is helder: Europa moet wel verder integreren. Dit is noodzakelijk als gevolg van de terugkeer van de bedreiging van zowel onze welvaart als de (weliswaar minder directe) militaire dreiging vanuit Rusland. Eigenlijk stelt hij: de redding van Europa ligt precies in de terugkeer van deze bedreigingen, want deze kunnen de EU en haar gezapige tv-kijkende burgers wakker doen schrikken.

Over de redding van Europa

Terecht diagnosticeert hij in Vlaams-vlezige taal: ‘In de nieuwe mondiale orde lijkt Europa op een pedante postmodernistische vuurtoren en wordt de klif waarop hij is gebouwd langzaam van onderen weggevreten door de ruwe zee.’ Oftewel, nu onze welvaart onder druk staat en bijvoorbeeld de Aziatische landen hun deel opeisen, is het gewoonweg niet te vermijden dat Europa zijn positie zo krachtig mogelijk maakt.

Vervolgens draagt hij vele sterke argumenten aan waarom de krachtigste positie die van een economisch en militair verenigd Europa is. Want als Europa niet als een eenheid opereert, dan spelen de andere grootmachten de Europese landen gemakkelijk tegen elkaar uit. Dit gebeurt maar al te vaak: zie recent de bilaterale handelsafspraken die de Chinese president Xi Jinping in de schaduw van de Haagse nucleaire top maakte. Of zie hoe momenteel Europese landen aarzelen met sancties tegen Rusland uit bezorgdheid over hun eigen handelsbelangen. Daarbij is niet alleen economische, maar ook een in hoge mate geïntegreerde militaire macht van cruciaal belang om één duidelijker Europees beleid uit te kunnen oefenen. Alleen zo kan Europa de onvermijdbare concurrentiestrijd om welvaart en macht met China, de Verenigde Staten, Rusland en India (etc.) aanvatten. Vergeet ook niet dat de omvang van de totale Europese economie nog altijd die van de Verenigde Staten en China overtreft.

Bewonderenswaardig Europa

In feite zegt Holslag: er is geen alternatief. Maar hier stopt Holslag niet, zoals de titel van zijn boek verraadt. Hij probeert dat nog verder geïntegreerde Europa te verbinden aan het zo ontbeerde grootse verhaal. Het ene moment slaagt hij hier beter in dan het volgende. Zoals iedere politicologiestudent wel eens heeft gedaan, pleit hij wat al te gratuit voor een nieuw engagement van de Europese burger, voor een hernieuwde publieke geest met extra aandacht voor onderwijs, kunst, het creatieve ambacht, innovatie en een meer dynamisch en verrijkend arbeidsleven. Veel concreter en dus overtuigender wordt hij daarentegen als hij uiteenzet hoe een gezamenlijk Europees leger kan worden gevormd.

Holslag negeert de andere praktische punten (de praktische punten van Marsh). Zijn stelling is simpelweg: Europa moet wel – en dus moet het ook kunnen. Misschien werkt dit ook wel zo. Om Holslag nog wat te steunen: tegen de EU-cynici, bevreesd voor het behoud van de eigen identiteit, kan ingebracht worden dat Holslag helemaal niet pleit voor culturele integratie. Laat de Spanjaarden alsjeblieft stierenvechten en de Friezen fierljeppen. Daarbij komt dat Europa’s macht en haar de afgelopen jaren wat verkwanselde speciale prestige juist liggen in de kracht van haar liberale waarden én van ‘de eenheid in diversiteit’. In het onvolprezen Duitse tijdschrift Cicero stonden deze maand tien redenen waarom het Europese project toe te juichen. Christoph Stölzl zei het zo: ‘Elementar ist die Polyfonie der Kommunikation (…) Die europaïscher Seele ist vielsprachtig, und sie fühlt und erlebt sich selbst so.’ Van Europese ‘Gleichmacherei’ kan dus geen sprake zijn. Juist niet, want of Europa is veelzijdig, of zij is Europa niet meer.

Op deze basis pleit Holslag voor een nieuwe, voorzichtige Europese wil tot macht. Macht in dienst van zowel het liberaal-democratische ideaal als van de welvaart. Een macht die gestut wordt op haar weelderig uitwaaierende beschaving – en dan is hier de Europese hoogcultuur nog buiten beschouwing gebleven! – en gesteund wordt door burgers die bereid zijn voor dat veelzijdige Europa te geven en te nemen. En om zo bij te dragen aan een Europa dat voorop loopt op het gebied van liberale waarden, van milieu-oplossingen en van economische innovatie. Natuurlijk is dit een droombeeld van een ver Europa – maar ach, zonder zo’n droombeeld gaat het niet. Om af te sluiten met een retorisch verzoek: als loutere macht het wint in de jungle van de internationale statenwereld, laat zich daar dan alsjeblieft ook een geïntegreerd en dus machtig Europa in mengen.

Muziek / Album

Novack blaast zichzelf omhoog

recensie: Novack - Arrivals

Na een veelbelovend debuut met Sequences & Stills in 2011, een clubtour met onder andere Moss, en een geslaagde grap met een verzamelalbum van indiebands, werd het rustig rond Novack. De band werkte hard aan het nieuwe album Arrivals, en laat hiermee zien zichzelf te hebben vernieuwd.

Arrivals, en laat hiermee zien zichzelf te hebben vernieuwd.

Opnieuw uitgevonden


Zanger Sander van der Linden wilde een plaat maken die “urgenter klinkt en beter mee te zingen is” dan de debuutplaat. Dit is maar ten dele gelukt. Wat opvalt is dat de zang iets anders klinkt. Een minder gebroken en rafelige stem, mede door snellere nummers, en voorzien van wat meer luchtigheid. Nummers als ‘Sequences & Stills’  langzaam, sferisch en introvert  en ‘When Sleep Is Gone’, die qua lome ontspannenheid aan Keane doet denken, lieten het gezicht zien van het debuutalbum. Alleen al een nummer als ‘Hundreds’ laat zien dat de band bezig is geweest zichzelf opnieuw uit te vinden. Spanningsopbouw naar het refrein, dat inderdaad goed mee te zingen is, en een flink tempo, zijn hier debet aan. “If it goes too fast when years pass by, will you be ok with all the memories you have?” De tweeënhalve minuut blijkt te kort, omdat nog een refrein erg welkom is.

Sfeerbepalend koperwerk


‘By Surprise’ start met een Jack Johanson-achtige intro met luchtige zang, en wordt ondersteund door trompetten in het refrein. Eveneens is er een prima trompetsolo en lekkere drums op de achtergrond. Niet voor niets is dit zomerse liedje de eerste single van het album. Met de briljante clip, die enkel en alleen uit reclame bestaat, zou ook zeker de aandacht getrokken kunnen en moeten worden.

‘No Collisions’ heeft een aardige snelheid, en is krachtig gezongen. Bovendien heeft het een refrein dat inderdaad wat dwingender klinkt. De track eindigt in een lange outro met gedempte en heerlijk jammerende trompetten, die als boze hommels om elkaar heen lijken te vliegen. Het korte ‘Open Ends’ mag ook niet onvermeld blijven. Het is tekstueel een meezinger, heeft een goede melodielijn, en schetterende trompetten en trombones luiden het nummer uit.

Nergens te vol


De albumtitel verwijst naar het harde werk dat nodig was voor elk nummer; eenmaal afgerond voelde het als een aankomst. De moeite die erin is gestopt hoor je er dan ook zeker aan af. De nummers zijn goed uitgebalanceerd, en ondanks dat er zes man op het podium staan, wordt het nergens te vol aan instrumentatie.

Outsider van het album is ‘Getting Older’. Het meerstemmig gezongen nummer, dat met elk stuk tekst iets hoger en wanhopiger wordt gezongen, heeft een rasp die mede de kleur bepaalt. Een vrolijke muzikale deining na het eerste deel, en tot slot nogmaals: ‘Every hour, every minute, every second, every day.’ ‘Repine’ is lekker sloom met veel gedrum op de hihat, en opgewekte muziek tijdens de coupletten, die contrasteren met wat melancholische refrein.

Dat door de andere zangstem van Van der Linden het album iets dwingender klinkt en er inderdaad wat meer mee te zingen is, is niet hetgeen waar de band zich druk om hoeft te maken. Novack heeft gewoon een prima album afgeleverd, waarbij de blazers een zeer duidelijke stempel weten te drukken. Mede hierdoor heeft het album genoeg dynamiek, wat ervoor zorgt dat het beetje gebrek aan spanning teniet wordt gedaan. Het is hopen dat de band zich met Arrivals een vastere voet aan de grond van de pop in Nederland weet te krijgen.

https://youtube.com/watch?v=9Xv3seSyC1U%23t%3D157

Film / Films

Mensenfilm met monsters

recensie: Godzilla

Ondanks zijn iconische status is het goed mogelijk dat veel westerlingen nog nooit een kwalitatief goede Godzilla-film hebben gezien. Godzilla brengt daar verandering in en toont het supermonster in al zijn glorie, en met respect richting de oude incarnaties. Jammer alleen dat al die saaie mensen steeds in beeld komen.

~

De Godzilla-reeks is één van de meest iconische monsterfilmseries. Met name de Japanse producties (met bijna 30 verschillende titels sinds 1954) hebben Godzilla tot een filmster gemaakt door hem keer op keer steden te laten vernietigen in gevecht met de mens of andere wezens (zoals King Kong of een robot-Godzilla). Regisseur Gareth Edwards (Monsters) heeft hiervan geleerd en een prachtige film afgeleverd over dit soort vechtende giganten. Zodra Godzilla de strijd aangaat met MUTO’s (Massive Unidentified Terrestrial Organism; insectachtige monsters die de aarde bedreigen) levert de film spectaculaire actie op een epische schaal. Als een monsterfilm had deze versie een van de beste films in zijn genre kunnen zijn.

Het is daarom zo jammer dat de film in essentie niet gaat over vechtende monsters. Het gaat meer over de mensen en hoe zij proberen te overleven en zich te verdedigen tegen de oorlog tussen Godzilla en de MUTO’s, die daarmee worden gereduceerd tot bijrollen. Daar komt bovenop dat de mensen die gevolgd worden ontzettend oninteressant, eendimensionaal en inwisselbaar zijn. De voornaamste hierin is Aaron Taylor-Johnson (Kick-Ass) als het hoofdpersonage Ford. Hij speelt een militair die probeert terug te keren naar zijn vrouw en kind en de wereld te redden, maar zijn verhaal voegt weinig toe aan de beleving van Godzilla. Een paar personages worden gered door goed acteerwerk van onder andere Bryan Cranston (Breaking Bad) en Ken Watanabe (Inception), maar het blijft zo dat de film het merendeel van zijn tijd besteedt aan personages die niet interessant genoeg zijn om te volgen.

Ster van de film

~

Dankzij deze saaie hoofdpersonages voelt de film erg lang aan. Met name de eerste 30 minuten, waarin we van Godzilla slechts een foto van een rugplaat te zien krijgen, voegen niet meer toe dan een achtergrondverhaal dat niet in zulk detail uitgediept had hoeven worden. Zodra de film echter op gang komt stoort de lange duur veel minder omdat het monsterduel hier de broodnodige spanning en sensatie in het verhaal brengt. Elke seconde die Godzilla in beeld is is effectief; hij redt de film net zo veel als hij de wereld redt.

Godzilla is zonder twijfel de ster van de film. De menselijke personages zijn oninteressant en de MUTO’s zien er goed uit, maar lijken qua ontwerp teveel op standaard Cloverfield-achtige insectenwezens om een blijvende impact te hebben. Als Gareth Edwards Godzilla de hoofdrol had gegeven die hij verdient had de film veel imposanter kunnen zijn dan hij uiteindelijk is geworden. Maar het moet gezegd worden dat een complete stadsvernietiging door een nucleaire dinosaurus er in 60 jaar nooit zo geweldig uit heeft gezien.

Boeken / Non-fictie

De geest is uit de fles

recensie: Jim van Os - De DSM-5 voorbij! Persoonlijke diagnostiek in een nieuwe GGZ

Met het verschijnen van de vijfde editie van de DSM, het gezaghebbende compendium van psychische ongemakken, zwelt ook het koor van kritische stemmen weer aan. Maar psychiater Jim van Os is meer dan een criticus: hij toont ook een nieuwe weg.

De schrijver van De DSM-5 voorbij! is bepaald geen buitenstaander. Van Os is hoogleraar Psychiatrische Epidemiologie en hoofd van de afdeling Psychiatrie en Psychologie van het UMC in Maastricht. Hij is tevens lid van de KNAW en publicist van toonaangevende artikelen, met name over psychotische stoornissen. Tot slot – ook niet onbelangrijk – maakte hij deel uit van een werkgroep die bijdroeg aan de nieuwe DSM.

In De DSM-5 voorbij! belicht Van Os de DSM zowel vanuit de psychiatrische praktijk als in het kader van ontwikkelingen binnen de GGZ. Tegelijkertijd ontwart hij de kluwen van politieke, economische en wetenschappelijke belangen die zich rond ‘de bijbel van de psychiatrie’ ontsponnen heeft. Dit doet hij zonder complottheorieën over ‘Big Pharma’ of anti-psychiatrische retoriek, maar wel met een scherp oog voor misstanden in de geestelijke gezondheidszorg.

Vergankelijke labels


Een van de belangrijkste onderwerpen die Van Os aansnijdt, betreft de interpretatie van DSM-stoornissen. Wat betekent het eigenlijk als iemand volgens de DSM gestoord is? Zoals Van Os aangeeft, bestaat er een wijdverbreide misvatting dat DSM-diagnoses vastomlijnde ziektes zijn die psychisch lijden veroorzaken: ‘Wat in de praktijk nogal eens vergeten wordt: de DSM-diagnosen zijn praktische labels, geen ziekten die bestaan in de natuur.’ Bovendien zijn het labels die ‘komen en gaan, al naar gelang de stemming van de DSM-werkgroepen.’

Het weerwoord luidt vaak dat de diagnoses gebaseerd zijn op nog te ontdekken hersenziektes. Maar zoals Van Os betoogt, biedt de huidige staat van onderzoek weinig aanknopingspunten om zo’n aanname te rechtvaardigen. Hij concludeert: ‘Psychische ziekten definiëren als “hersenziekten” betekent dat men zich wetenschappelijk gezien met botte schaatsen op zeer glad ijs begeeft.’ De DSM-stoornissen zijn daarom geen vaststaande geestesziektes, maar constructen die samenhangen met culturele en historische ontwikkelingen.

Botte bijlen


Behalve op inhoudelijke kwesties, richt Van Os zich ook op praktische ontwikkelingen in de GGZ. Met het nodige onbegrip schrijft hij over de gang van zaken rond het invoeren van marktwerking. Toen bleek dat de zorgkosten hierdoor exponentieel stegen, moesten de zorgverzekeraars ze vervolgens met de botte bijl weer terugsnoeien; de DSM werd daarbij ingezet om patiënten zonder DSM-stoornis uit te sluiten van zorgvergoeding. Dit alles heeft, aldus Van Os, geleid tot veel verspilling van middelen en tijdrovende maatregelen om het effect van zorg beter meetbaar en dus controleerbaar te maken.

Hoewel de verontwaardiging van de schrijver hierbij voorstelbaar is, gaat hij voor de neutrale lezer wel wat ver in zijn ridiculisering van bepaalde maatregelen. Zo geeft hij een voorbeeld waarin hij de voorwaarden die zorgverzekeraars aan instellingen opleggen, doortrekt naar hypothetische subsidiegevers van het Concertgebouworkest. Die eisen bijvoorbeeld dat bezoekers met een tevredenheidspercentage onder de vijftig procent worden terugverwezen naar goedkopere media zoals radio en televisie. Hoewel op zichzelf een vermakelijke analogie, heeft het betoog zulke kunstgrepen eigenlijk niet nodig.

De vragende wijs


In het eerste deel van De DSM-5 voorbij! formuleert Van Os zijn belangrijkste kritiek op de DSM. Omdat de ‘hokjes’ vaak arbitrair gekozen zijn, leiden tot misverstanden en de blik van hulpverleners en patiënten verkleuren, staat de DSM effectieve zorg eerder in de weg dan dat ze een houvast biedt. Na deze diagnose volgt een remedie: Van Os beschrijft zijn voorstel om het oppervlakkige hokjesdenken te vervangen door wat hij de ‘vragende wijs’ noemt.

Kort gezegd komt dit erop neer dat iemand met psychische problemen gevraagd wordt wat er is gebeurd, waar zijn kwets- en weerbaarheid liggen, waar hij naartoe wil, en wat hij daarvoor nodig heeft. Het vraagt een open houding van de behandelaar, die de patiënt benadert als ‘een drager van ervaringen met een persoonlijke oorzaak, waarover hij meer te weten wil komen’. Op deze manier zou de weg vrij worden naar een heilzamere zorgrelatie en een behandeling die beter aansluit bij de behoeften van de patiënt.

Toekomstmuziek


De laatste hoofdstukken werken dit model verder uit, en zijn daarom vooral voor specialisten de moeite waard. Maar als geheel is Van Os’ boek zeker ook interessant voor de leek. Iedereen krijgt immers wel eens, zij het zijdelings, te maken met de wereld van de psychiatrische zorg: per jaar komt ongeveer twintig procent van de bevolking in aanmerking voor de een of andere DSM-diagnose. Bovendien raken veel van de gebruikte termen – zoals ‘borderliner’ of ‘autistisch’ – steeds meer ingeburgerd in het dagelijks taalgebruik.

Wat de ‘vragende wijs’ betreft: de toekomst zal uitwijzen of het voorgestelde diagnostisch model een vruchtbaar alternatief is voor de DSM-diagnostiek. Dat heeft ongetwijfeld met politieke en economische belangen te maken evenzeer als met inhoudelijke argumenten. Maar dat deze menswaardige benadering een serieuze kans verdient, maakt De DSM-5 voorbij! overtuigend duidelijk. De manier waarop we geestelijk kwetsbaren en ‘anderen’ benaderen is immers – om een bekende uitspraak iets te verbuigen – een van de beste graadmeters voor beschaving.

https://www.youtube.com/watch?v=iNk9ov4zQ7c

Boeken / Fictie

De illusies van een leven

recensie: Peter Terrin - Monte Carlo

Een jaar geleden maakte Peter Terrin, kort na het winnen van de AKO Literatuurprijs voor Post mortem, bekend te zullen overstappen naar uitgeverij De Bezige Bij. De gelijktijdig aangekondigde roman Monte Carlo is nu verschenen.

Tot 2009 was Peter Terrin niet zo bekend. Dat veranderde met de publicatie van De bewaker dat jaar; drie jaar later plaatste Post mortem, een driedelige roman over de spanning tussen fictie en autobiografie, hem stevig in het Nederlandstalige literaire landschap. Monte Carlo is een opvallende opvolger: niet zo kafkaësk, minder hermansiaans dan die eerdere werken. Maar niet minder goed.

Van een plot is weinig sprake. We volgen de 35-jarige automonteur Jack Preston gedurende een jaar, van mei 1968 tot de zomer van 1969. In het eerst deel, ‘Monte Carlo’, werkt hij voor het Britse team Lotus. Het is de dag van de grand prix in Monaco en de wereld kijkt toe: niet alleen de prins en zijn vrouw Grace Kelly zijn aanwezig, ook de wereldberoemde Amerikaanse filmster Deedee zal haar opwachting maken. Voor de start van de wedstrijd komt zij het asfalt op, waar Preston haar redt wanneer gelekte autovloeistof in brand vliegt.

Niet betekenisvol, niet bekend
Zij komt ongeschonden uit de bijna-catastrofe. Preston daarentegen verbrandt zijn rug, billen en nek. Schadelijker echter is de afwikkeling van de gebeurtenis: niemand heeft waardering voor zijn heldendaad, Deedee’s lijfwacht krijgt de eer toegeschreven haar gered te hebben. Preston is niemand: zijn acties niet betekenisvol, zijn gezicht niet bekend. Hij keert terug naar zijn woonplaats Aldstead in Engeland en vervolgt, zo goed en zo kwaad als mogelijk, zijn oude leven.

Daar wringt het echter: dat lukt Preston matig tot niet. De gedachte dat zijn handelen Deedee gered heeft, heeft zich in zijn brein geworteld en valt niet meer te verwijderen. Hij zoekt naar sporen van erkenning: in een artikel in een krant, tijdens een optreden van Deedee in een bekende talkshow. Tevergeefs.

Als ze ons maar zien
Prestons verlangen naar erkenning en zijn hoop op de waarheid creëren illusies. Nadat hij ontslagen is, wacht hij op een nieuwe brief:

Er zou een nieuwe brief komen, snel, per koerier, in een poging om de Britse grand prix en de andere teams – tegen die tijd op de hoogte van zijn ontslag – voor te blijven. Daarin geen woord over deze brief. Hij zou gezien zijn ‘recente inspanningen’ meer gaan verdienen. Hij zou samen met de piloten het uithangbord van het team worden, een voorbeeld voor de jeugd.

In zekere zin is Monte Carlo een historische roman, maar in zijn thematiek is de roman ook ontzettend contemporain. Eind jaren zestig volgt men de grand prix en de maanlanding via radio en (vooral) zwartwit-tv; voor onze jongste generaties, net zo goed digitaal als analoog opgevoed, media uit een soort oertijd – maar de verering van en hang naar beroemdheden is wel bekend. Elke BN’er lijkt aardig, sociaal en charmant, terwijl we met alle liefde de illusie koesteren dat Hollywoodsterren ook daadwerkelijk voor ons bereikbaar zijn.

Jack meent te weten dat Deedee niet gelukkig is: hij ziet het wanneer zij op de televisie verschijnt. Hij meent haar te kunnen redden, hij denkt de betere man te zijn die haar een fijn leven kan schenken. Dat zijn eigen huwelijk hierdoor langzaam desintegreert, lijkt hij op de koop toe te nemen. Als ze hem maar erkent, als ze hem maar ziet.

Een zeldzame roman
Het sterkste punt van deze korte roman moet wel Terrins taal zijn. Hij schrijft verzorgd en ingehouden, verschrikkelijk origineel en ongelooflijk precies. Eén enkele zin heeft het in zich een personage en diens gesteldheid compleet te schilderen: ‘Af en toe overkwam het Jack dat hij zich in het werk verloor’, bijvoorbeeld. Hem hier overnemen doet de zin geweld aan, in het boek staat hij precies op de juiste plek.

Monte Carlo is een korte roman, geschreven in kleine hoofdstukken en met veel wit op de pagina. Maar het is een van die weinige romans, zelden geschreven in ons taalgebied, waarin de lengte omgekeerd evenredig is aan de zeggingskracht. Elke zin en elk woord heeft betekenis zonder dat die er te dik bovenop ligt. Monte Carlo geeft niets meer en niets minder dan een slice of life, en weet wat een diepte er in een leven te vinden is.