De grote Amsterdamse schoonheid
Nadat Hafid Bouazza eind jaren negentig doorbrak met de verhalenbundel De voeten van Abdullah en de novelle Momo werkte hij gestaag aan zijn oeuvre. Nu is er Meriswin, een roman deels geïnspireerd door de Arabische wijnliederen die hij vertaald heeft.
De roman, zoals wel vaker bij Bouazza een mengeling van fictie en autobiografie, mocht al op heel wat aandacht rekenen. Zo verscheen de schrijver in het praatprogramma Pauw & Witteman voor een sensationeel verhaal over zijn omgang met drank, drugs en een delirium. Drie keer is hij in het ziekenhuis beland, wat de basis is geworden voor het middendeel van Meriswin.
De roman bestaat uit meerdere delen die allemaal een eigen karakter dragen. Het boek opent met een uitgebreid prozaïsch dranklied, om vervolgens te transformeren in een ziekenhuisverslag en daarna in een liefdesgeschiedenis. Door die gedaanten heen schitteren de verbeelding en de taal; Meriswin is een ode.
Een grote schoonheid
Bouazza’s prozaïsch dranklied is een woeste zee, waarin de talige parels voor het oprapen liggen. Alles schittert en glanst; Bouazza maakt zich Amsterdam eigen, stelt de stad in een ander, spannender, mooier licht. Dat deed hij al in Salomon(2001), maar de indruk die hij nu achterlaat is sterker. Neem de volgende beschrijving van een valwind:
Met een smak viel de vlaag op de tafeltjes, nam zaadjes en bloesems mee in zijn val en rolde op de grond, waarna hij in allerijl het plein rondstoof op zoek naar een vluchtpunt, her en der panisch wervelend, botste tegen onze enkels en de poten van de tafels en de schenen van de banken voordat hij erachter kwam dat geen enkele uitgang gebarricadeerd was.
Niet langer zien we de wind alleen vanuit ons eigen buitenstaandersperspectief: Bouazza voert ons mee de wind in zonder er volledig in op te gaan. In Bouazza’s proza zijn mensen niet de enige levende en voelende entiteiten: ook een windvlaag is bezield. Deze gewaarwording giet Bouazza in het voor hem typerende proza vol archaïsche woorden en neologismen. Alles is van een grote schoonheid, die alleen maar groter wordt wanneer je de roman hardop voorleest.
Opgenomen in het ziekenhuis verandert het taalgebruik van de naamloze hoofdpersoon: het wordt gerichter, preciezer. Hij vindt er de liefde, de verpleegster Merijne, en hallucineert – over haar, over zijn verleden, over alles. Herinneringen worden dromen en andersom. De stortvloed van woorden richt zich nu daarop, zonder zijn schoonheid te verliezen: de beschrijving van een omgewoeld bed als ‘een windschildering in de sneeuw’ is nog steeds ontzettend mooi en treffend.
Geen klare lijn
Gek genoeg ontstaat er geen groter beeld. Meriswin is een impressionistisch schilderij waarop te veel ingezoomd is: de kleuren willen maar geen eenheid vormen, ze blijven op zichzelf staan. De ene sensatie volgt op de andere, zonder dat daar een duidelijke ontwikkeling in zit. Dat is op zichzelf niet erg, maar het verzwakt de roman naar het einde toe wel. Maar voor Bouazza geldt, net als voor de valwind, dat geen enkele uitgang gebarricadeerd is.