Veel technologische beperkingen in de ontwikkeling van videogamemuziek zijn door de jaren heen overwonnen. Tegenwoordig kan de soundtrack van een spel zelfs een aantal cd’s innemen, gezien moderne gameconsoles processors hebben die gelijk zijn aan die van computers en daardoor grotere bestanden aan kunnen. De meest opvallende ontwikkeling: het zijn niet langer enkel de chips die voor het geluid zorgen, er worden zelfs unieke orkesten samengesteld om de soundtrack van een spel op te nemen. Gamecomponisten hebben hiermee eindeloos veel mogelijkheden om dit medium verder te ontwikkelen. Dit bracht hen op een nieuw idee om videogamemuziek bij een groter publiek te brengen: het herschrijven van bestaande thema’s zodat zij in concertvorm uitgevoerd kunnen worden.
De arthouse onder de spellen
Videogamemuziek is ontzettend divers en kan daardoor niet gemakkelijk bij een genre ingedeeld worden. In feite kan het gezien worden als een heel eigen genre. Ook de soundtrack van minder populaire of minder bekende spellen mogen we hierbij niet vergeten. In het tiende concert van de Symphonic Junction-concertenserie staan de zogenaamde Indie Games centraal. Dit zijn spellen die door kleine, niet-commerciële spelontwerpers gemaakt zijn, maar wel artistiek relevant zijn voor de game-industrie. Sommige zijn zelfs wereldwijd succesvol. Onder leiding van dirigent Bas Wiegers wordt een setlist van achttien tracks gespeeld. Het Residentie Orkest laat zien en horen dat het zich makkelijk een weg kan banen in de gamewereld. Ze plaatsen iedereen uit het publiek centraal als gamer.
Classic FM-presentator/programmeur Floris Kortie begint het optreden met een duidelijk intro. Hierin vertelt hij onder andere een korte geschiedenis van de videogamemuziek die ook makkelijk te volgen is voor niet-gamers. Daar staan er overigens genoeg van in de zaal, zo blijkt na een algemene vraag aan het publiek. Met een start up-deuntje, zoals altijd te horen is bij het opstarten van een spel, ontwaakt de beleveniswereld van de Indie Games. Het orkest vliegt met bijbehorende soundtracks van karakteristieke plaatsen en gebeurtenissen in de spellen, door de open velden van het blokkige sandboxspel Minecraft, de gevechten van de Castle Crashers, het mystieke, vliegende eiland dat robot quote uit Cave Story verkent en het platformerspel Super Meat Boy heen.
Sommige arrangementen verschillen duidelijk qua klank van het origineel, maar dat heeft geen negatief effect op de kwaliteit. Solopassages worden mooi uitgelicht en met behulp van een groot scala aan instrumenten en de muzikale mogelijkheden ervan, worden veel leuke effecten geproduceerd.
De (inter)active rol van het publiek
Het blijft niet alleen bij slechts muziek deze avond. Er vindt veel interactie plaats tussen de muzikanten en het publiek, waarbij de bewegingen en expressie van de muzikanten zich vertalen naar kreten, gejuich, meezingen en luid applaus van het publiek. Deze praktijken zijn taboe tijdens klassieke concerten wat dit tot een uniek concert maakt.
Wie zich niet goed raad weet met deze aparte symfonische muziek kan afleiding vinden bij het grote scherm op de achtergrond. De ondersteunende beelden bij de muziek zijn gemaakt door studenten van Graphic Design aan de HKU welke mooi de stijl en de hoofdkarakters van de spellen weergeven. Jammer genoeg wordt er haast geen gameplay vertoond, en dat is zonde aangezien dat de interactiviteit van het concert en de immersie van het spel nog verder had kunnen verhogen.
Voornamelijk de ‘bonus levels’ zijn bijzonder tijdens dit concert. Een aantal spellen wordt ‘live’ op het podium gespeeld met op de achtergrond het orkest dat de soundtrack van het spel speelt. Zo klinkt het Brandenburger Concerto No. 2 van J.S. Bach terwijl vijf spelers al meebewegend op het ritme van muziek elkaars instrument (lees: een lichtgevend gekleurd balletje op een wii-controler, wat op het scherm getoond wordt als een instrument) moeten verstoren bij het spel Johann Sebastian Joust.
Ook Space Invaders, waarvan de soundtrack gezien wordt als de eerste ooit met doorlopende muziek, wordt live gespeeld in een nieuw arrangement. Om het spel te spelen wordt iemand uit het publiek gevraagd aan de hand van een soort prijsvraag: wie herkent als snelste een fragment van een soundtrack? De interactiviteit van het spel – oorspronkelijk het accelerando van het basloopje – wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van iPads, hoewel de dynamiek van het orkest niet helemaal gelijk op gaat met de gameplay.
Tot slot wordt het hele publiek uitgenodigd om op de begane grond plaats te nemen om even een spelletje met een paar honderd man te spelen. Met Hat Trick moet een grote hoed, die een paar personen tegelijk moeten vasthouden, door het publiek heen gegooid of overgegeven worden om verschillende opdrachten te vervullen. Ook hier klinkt de soundtrack live op de achtergrond, al gaat deze grotendeels verloren door de enthousiaste manier van spelen van het publiek. Met een encore komt de game-avond tot zijn einde en verlaat het publiek de zaal met een uitgelaten gevoel; de eindbaas is verslagen.
Game Over?
Het Residentie Orkest heeft het spelen van spellen levendiger dan ooit gemaakt. Met deze muziek wordt de echte wereld omgetoverd naar een gamewereld, waarin de karakters uit de spellen tot leven kunnen komen. Een fantasiewereld wordt werkelijkheid, waarin de spelers (bij het concert dus de luisteraars) zelf de gameplay bepalen aan de hand van hun eigen luisterbelevenis.
Bij een videogameconcert als deze, komen veel elementen samen: het is de kracht en de emotie van een orkest gecombineerd met de energie van een rockconcert, gemixt met visuals ofwel kunst en creativiteit, technologie en het plezier dat videogames genereren. Hedendaagse videogamemuziek wordt steeds populairder en weet steeds vaker zijn weg te vinden naar het grote publiek. De invloed van het genre is simpelweg niet meer te negeren. Mede door dit soort concerten, gaat de gamewereld ook open voor mensen die hier nog niet bekend mee waren en zullen symfonische uitvoeringen in concertzalen andere soorten publiek aantrekken. Zo wordt er nog meer mooie kunstzinnige muziek verspreid.
Symphonic Junction is een concertenserie van het Residentie Orkest in het Paard van Troje, Den Haag, waarin zij zoveel mogelijk mensen in contact wil laten brengen met bijzondere muziek om te laten zien dat ook symfonische muziek in de 21e eeuw voor een groot en breed publiek van betekenis kan zijn. De volgende concerten in deze reeks zijn 13 juni in samenwerking met Torre Florim (frontman van De Staat) en op 31 oktober volgt een concert in ‘3D’.
Te veel en te snel
Abdelkader Benali’s nieuwe roman Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader gaat over een jonge, niet zo succesvolle schrijver. Jammer genoeg is het boek zelf ook een zeer matige poging tot een absurdistische vertelling.
Max Kader is vastbesloten het te maken als schrijver van een boek over de Franse filosoof Michel Montaigne. Na twee lauw ontvangen boeken en talloze aanvaringen met zijn familie besluit hij dat hij weg moet. Niet thuis schrijven, te midden van zijn familieleden, maar in een schrijvershuis. Hij gaat op zoek en wordt uitgenodigd op een congres in Montreal, Canada. Samen met zijn kersverse vriendin Claudia zal hij ernaartoe vliegen. Wat zij in Max ziet is niet helemaal duidelijk. Eigenlijk wordt er maar zeer weinig duidelijk: hoe oud is Max en waarom woont hij nog thuis? Heeft hij een autistische stoornis? Wat is de gedachte achter dit boek? Doordat het kader waarbinnen het verhaal zich afspeelt niet duidelijk is geschapen, mist het boek de noodzakelijke geloofwaardigheid.
More is less
Dit gebrek aan geloofwaardigheid wordt nog veel meer in de hand gespeeld doordat Benali in Max Kader te veel tegelijk wil. Hij wil over Montaigne schrijven, een inkijkje geven in de schrijverswereld, een beetje autobiografisch zijn en feit, fictie en absurdisme vermengen. Op de achterflap wordt zijn wens duidelijk: Max Kader is “een boek als een paddotrip: een film van de Coen Brothers en een verhaal van Murakami ineen.” Alleen is hij daar iets te hard naar op zoek, waardoor zijn poging rommelig en gekunsteld overkomt. De indiaan wordt er aan de haren bijgesleept, het verhaal rond zijn neus werkt niet en over Montaigne, toch een filosofisch zwaargewicht, wordt wel erg luchtig gedaan.
Zingende vuilnisbak
De metaforen zijn even talrijk als onbegrijpelijk en er zitten verhaaltjes in zoals over de zingende vuilnisbak waarmee hij de plank volkomen misslaat. Als het al leest als een paddotrip dan toch een bad trip. Tegen het einde komt het allemaal iets beter uit de verf en staan er wel wat leuke dingen in – maar ja, dan zit er al driekwart boek op.
Benali is geen onverdienstelijk schrijver, heeft een behoorlijk oeuvre en enkele prijzen, maar Max Kader doet alleszins aan als een te snel geschreven boek. Montaigne zelf schreef ook snel en las weinig van zijn essays terug. Het verschil is alleen dat we Montaigne enkele eeuwen na dato nog steeds lezen.
Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader
Schrijver: Abdelkader BenaliUitgever: Atlas Contact
Prijs: 19,99
Bladzijden: 171
ISBN: 9789025442798
Misschien ook iets voor u
Modernisme op steroïden
Architect en visionair Rem Koolhaas heeft met zijn Office for Metropolitan Architecture (OMA) laten zien dat ‘het spektakel van de metropool’ vooral bestaat uit het weerleggen van perspectieven. Nooit vast te pinnen op een stroming, een stijl of een herkenbaar vocabulair is Koolhaas een onzichtbare bouwmeester gebleken die inmiddels wereldwijd zichtbaar is.
In dezelfde maand dat OMA de opdracht voor een gigahotel aan de Amsterdamse Zuidas krijgt – en weer een nieuw ontwerp aan het beknopte Nederlandse oeuvre zal gaan toevoegen – komt architectuurtijdschrift OASE met het themanummer OMA. De eerste tien jaar. Ook is juist besloten dat een van OMA’s vroegste bouwwerken uit die eerste tien jaar, het Lucent Danstheater in Den Haag (1987), vrijwel zeker tegen de vlakte gaat om plaats te maken voor nieuwbouw. Een sleutelmoment in toevalligheden: tijd om terug te kijken.
Delirious New York, Rem Koolhaas, 1978.
Papieren studio
Het tijdvak dat door OASE is afgebakend, van 1978 tot eind jaren tachtig, is voor OMA van doorslaggevend belang geweest. Het begint met de publicatie van Koolhaas’ Delirious New York, een ‘retroactief’ manifest dat zijn visie op complexe stedenbouwkundige conglomeraten als Manhattan in een wervelend dictaat aan de ontwerpwereld presenteert. De einddatum wordt gezet op 1989, als OMA door Koolhaas in een voortdurende vernieuwingsdrang steeds meer buiten de landsgrenzen actief wordt en in Museum Boijmans van Beuningen met een overzichtstentoonstelling terugkijkt op het eerste decennium.
Van de in OASE getoonde en beschreven projecten is slechts een handvol daadwerkelijk uitgevoerd. Het is de opbrengst van een gevestigde reputatie: Koolhaas/OMA staat bekend als ‘papieren studio’. Er wordt bevlogen ontworpen, veel geschreven en heftig gedebatteerd, maar gebouwd wordt er nauwelijks. De grillige virtuositeit van Rem Koolhaas, de schijnbare wisselvalligheid van zijn unieke visie, maakt dat hij voor veel prestigieuze prijsvragen wordt uitgenodigd – en zelfs bij een aantal tot overtuigende winnaar wordt uitgeroepen – maar dat overheden, bestuurders en projectontwikkelaars uiteindelijk moeite hebben om met de bouwmeester in zee te gaan.
Bus terminal, Rotterdam, 1985.
Kroepoek
In Rotterdam is Koolhaas/OMA jarenlang vertegenwoordigd geweest met een eenzaam bouwsel op het Stationsplein. De in 1985 gebouwde Bus terminal – in de volksmond ‘de kroepoek’ genoemd – was een roze statement in het centrum van drukke verkeersstromen. Een gekromde driehoek op hellende pilaren zorgde voor een dynamisch contrast en tegelijkertijd voor een vloeiende overgang vanaf het halfronde stationsfront uit 1957 van architect Sybold van Ravesteyn. Het lage kantoor- en personeelsgebouw vervolmaakte de glijdende beweging richting stadscentrum. Verguisd, verwaarloosd en inmiddels gesloopt voor weer nieuwe ontwikkelingen heeft dit minimale bouwwerkje jarenlang symbool gestaan voor de architectonische houding van Koolhaas: doortastend, eigenzinnig en niet te bewegen tot enige concessie waar het zijn creaties en visie betreft.
In OASE worden achtereenvolgens de projecten en programma’s beschreven die het maquettestadium niet ontstegen zijn. Er is het indrukwekkende plan voor Parc de la Villette in Parijs (1982) waarmee OMA veel bewondering oogstte; een krachtig ruimtelijk concept dat bestaat uit de verkaveling van de oppervlakte in lineaire stroken met verschillende functies. Ook het ontwerp voor de renovatie van de Koepelgevangenis in Arnhem (1980) is een fameus project. Koolhaas noemt het plan ‘Zelfportret van een maatschappij’ en presenteert met een virtuoos inzicht hoe in de toekomst het gevangeniswezen vormgegeven zou moeten worden. Door innovatief geplaatste zichtlijnen laat hij de bewoners een gevoel van vrijheid beleven zonder de noodzakelijke beveiliging te ondermijnen.
Casa Palestra, Milaan, 1986, collage ©OMA.
Sportschool
De essays die tussen de projecten geplaatst zijn, werpen een grondige blik op de perceptie en de werkwijze van het bureau. Er wordt uitvoerig ingegaan op het retroactieve aspect: het effectief worden van de context door een nieuwe interpretatie van het verleden. Ook de in de begintijd veelvuldig gehanteerde copy/paste methodiek is onderwerp van deze publicatie. Voorbeelden van modernistische en avant-garde architectuur werden door Koolhaas simpelweg omgevormd tot een nieuwe beeldtaal die op een unieke wijze zijn visie onderstreepte. De in 1986 ontworpen installatie voor de 17e triënnale van Milaan bevatte een omgevormd ontwerp van een paviljoen van Mies van der Rohe uit 1929, waarbij het geheel als sportschool annex fitnessruimte werd gepresenteerd en door een criticus als ‘modernisme op steroïden’ werd bestempeld.
Het is die onnavolgbare werkwijze die Rem Koolhaas een aura van ongrijpbaarheid heeft opgeleverd. Zijn doel bestaat nooit uit architectuur an sich, maar is een complexe exercitie om een maatschappelijke verandering teweeg te brengen. Dat proces is het hoofdbestanddeel van zijn creativiteit, de architectuur is een uitvloeisel dat – noodzakelijkerwijs – uitdrukking moet geven aan de materie. Of, zoals een van de auteurs in OASE concludeert: “wat telt is niet de architectuur, maar het leven dat in de architectuur plaatsgrijpt”.
OASE #94 – OMA. De eerste tien jaar
Uitgeverij: Nai010
Aantal pagina’s: 144
Prijs: 19,95
OASE #94 - OMA. De eerste tien jaar
Misschien ook iets voor u
Ook voor ongelovigen
Op de Britse en Ierse jaarlijstjes werd de film vaak genoemd: Calvary van John Michael McDonagh. Hier moeten we het doen met alleen een dvd-release.
Jammer, want de filmische landschappen van de Ierse westkust – omgeving Sligo – zouden het juist zo goed doen op het grote doek. Waarschijnlijk beoordeelden de Nederlandse distributeurs de film als té katholiek. Andere Roomse producties, zoals de hele aardige Nederlandse komedies Wonderbroeders en Hemel op aarde, sloegen ook nauwelijks aan bij een groot – lees: Randstedelijk – publiek. In Limburg trokken die films wel volle zalen.
Biechtstoel
Calvary gaat over de onconventionele priester Father James (Brendan Gleeson, altijd goed). In een vorig leven was hij getrouwd en zijn dochter is prostituee in de grote stad. Zijn kalme bestaan als dorpspriester wordt verstoord wanneer hij in de biechtstoel te horen krijgt dat hij de volgende zondag het loodje zal leggen. Zijn aanstaande moordenaar geeft vanachter het rooster meteen maar tekst en uitleg: ‘Een slechte priester vermoorden, daar is niks aan. Maar een goede, onschuldige priester vermoorden, dat zou pas een shock veroorzaken.’
Ogenschijnlijk laconiek probeert Father James zijn eigen leven en dat van zijn excentrieke dorpsgenoten op de rit te krijgen. Geen geringe opgave, want het wemelt in het dorp van de zondaars die worstelen met misdaad, overspel en kindermisbruik.
Kindermisbruik
Aanvankelijk lijkt Calvary een vrolijke zwarte komedie. Brendan Gleeson speelde eerder in het speelfilmdebuut The guard van John Michael McDonagh een vergelijkbare onderkoelde gezagsdrager – een agent – die zijn eigen regels hanteert. In deze film sluipt na het komische begin gaandeweg een ernstigere toon in het verhaal. Father James wordt door bovenwereldse krachten op de proef gesteld en zal zijn demonen onder ogen moeten komen.
Moeilijke thema’s als kindermisbruik door de kerk worden niet geschuwd. Ook de onderliggende vraag – hoe ben ik een goed mens – is een uiterst serieuze. Toch wordt Calvary nergens topzwaar dankzij het uitmuntende spel van Gleeson en de knetterende dialogen met de twaalf afvallige discipelen. Door het Ierse decor met weidse landschappen en tafelbergen oogt de film als een western. Na zeven dagen beleeft de gevallen verlosser Father James op het strand zijn eigen high noon. Een aanrader dit Ierse juweeltje. Ook voor ongelovigen.
The Calvary
Regie: John Michael McDonaghMisschien ook iets voor u
We gaan zolang we willen
Scheppen door te benoemen lijkt de rode draad te zijn in Eva Posthuma de Boers nieuwe roman Ica. Niet in de laatste plaats omdat ze haar gelijknamige protagonist modelleerde naar Connie Palmen – wier oeuvre van thematieken als echt en onecht, feit en fictie, publiek en privé doordesemd is.
Die lijn trekt Posthuma de Boer door wanneer ze Palmens uitspraak ‘tussen de waarheid en het schrijven botert het niet’ als motto opvoert. Ica is een spel met metawerkelijkheden: de auteur Nadine Sprenger is gefascineerd door de veelgeprezen Nederlandse auteur Ica Maria Metz. Maar deze Ica heeft twee bekende mannen verloren aan de dood, drinkt en rookt als een bezetene en heeft een ambivalente houding met aandacht. Het is niet moeilijk Palmen erin terug te lezen en dit roept onvermijdelijk de vraag op in hoeverre Nadine Sprenger samenvalt met Posthuma de Boer. Daarmee weet ze precies de vinger op de zere plek te leggen ten aanzien van het feit dat de auteur nooit verward mag worden met de personages uit haar oeuvre. Verwarring is hier juist het spel dat gespeeld wordt en moet worden en dat is al van meet af aan duidelijk. Zo spreekt de proloog: ‘Overigens zijn hun namen, evenals andere figuren die voorbij zullen komen, gefingeerd. Zeer wijselijk, mijns inziens. Wat levensecht lijkt, hoeft dat immers niet te zijn.’
Idolaat
Nadine realiseert zich op een dag dat ze zich geen interessantere protagonist kan voorstellen dan Ica. Vanaf dat moment zet ze haar plan in gang, waarbij ze in eerste instantie een normale vrouw lijkt met een gezonde waardering voor een collega-auteur. Deze bewondering, door Nadines naasten al vrij vroeg getypeerd als een obsessie, gaat steeds meer een eigen leven leiden. Zo besluit ze een filosofiecursus te volgen om over meer achtergrondinformatie te beschikken – Ica studeerde immers ook filosofie. Romans van Ica Metz worden herhaaldelijk door Nadine herlezen en de twee boeken die Ica schreef over haar overleden partners worden een leidraad aan de hand waarvan ze Ica’s manier van overgave, houden van en onderwerping poogt te doorgronden. Nadine werkt aan een waar Ica-archief.
Haar obsessie ontspoort pas echt wanneer Ica Nadines stoutmoedige voorstel om tijd met haar door te brengen in het huis in Frankrijk beantwoordt met ‘WANNEER GAAN WE?’. Wat er kan gebeuren lijkt aanvankelijk ruimte te geven voor creativiteit. De roman die Nadine beoogt te schrijven heeft geen vastomlijnd plan, maar kan groeien terwijl beide schrijvers onder één dak verblijven en tijd met elkaar doorbrengen. Wat echter groeit is de manier waarop Nadine opkijkt tegen Ica, de mate waarin ze zichzelf onderwerpt, klein maakt, alles om Ica te kunnen verzorgen en haar aandacht te krijgen. Het lijkt erop dat Nadine met het verbannen van de tijd – de dames besluiten de tijd namelijk vakkundig te verwijderen door alle klokken van de wand te halen – ook haar grip op de werkelijkheid begint te verliezen.
Verwarring en gekunsteldheid
De roman is opgebouwd als een tragedie en bestaat uit vijf bedrijven voorzien van een koor. Dat koor spreekt meermaals vanuit een overbewuste positie waarin het alles al lijkt te kunnen overzien. Dit maakt Ica tot een zeer gelaagd boek en roept, zeker in combinatie met de citaten van Palmen en andere auteurs als Kellendonk, Sartre en Plato, waar door middel van noten in de tekst naar verwezen wordt, de vraag op of er niet te veel lagen van betekenis ontstaan waardoor het tot een trucje verwordt.
Dat gezegd hebbende is Ica een vlot en ritmisch geschreven boek dat de kleine bespiegelingen en vondsten die een leven verdiepen en de moeite waard maken bevat. Posthuma de Boer weet de herkenbaarheid van het gevoel van de ervaring van schoonheid te beschrijven. Zoals in de scène waarin Nadine een herinnering in het leven roept van toen ze als jong meisje met haar ouders in het huis in Frankrijk verbleef:
Tegelijkertijd confronteert Ica de lezer ook met zijn eigen houding ten opzichte van feit en fictie. Kan een lezer die Connie Palmen hoog heeft zitten dit boek zonder enige antipathie tegen Posthuma de Boer, die zo schaamteloos uitkomt voor haar bewondering en zelfs het op een voetstuk plaatsen van Palmen, lezen? En hoe verhoudt dit idee zich tot het oeuvre van Palmen zelf, waar niet zelden een personage gemodelleerd werd naar of geïnspireerd door iemand uit de werkelijkheid – denk aan alle commotie rondom Lucas Loos in Lucifer, waarbij Palmen beticht werd van het plegen van karaktermoord op de componist Peter Schat.
Feit is dat Ica vragen op weet te roepen die de verhouding tussen feit en fictie op eenzelfde manier op scherp zetten. Daarin is het dus niet te hermetisch en biedt het de lezer de mogelijkheid zijn eigen motieven en ‘aanbidding’ van personen te overdenken. De vraag is alleen of het met een slotopmerking als ‘Ica verscheen in april 2015. Zestig hoofdstukken, zes maanden voor Ica’s zestigste verjaardag. De macht der getallen.’ zijn doel niet voorbij schiet.
Ica
Schrijver: Eva Posthuma de BoerUitgever: Ambo|Anthos
Prijs: 19,99
Bladzijden: 276
ISBN: 9789041426260
Link: Eva Posthuma de Boer
Misschien ook iets voor u
Fantasiewereld komt tot leven door ‘gamend’ publiek
Al enkele decennia lang worden mensen geïnspireerd door videogames om kunst te maken en te beleven. Vooral de muziek speelt hierbij een grote rol – groter dan de meesten beseffen. Toch zien veel mensen de muziek van videogames niet als echte kunstvorm; het Indie Games Concert door het Residentie Orkest bewijst echter het tegendeel.
Veel technologische beperkingen in de ontwikkeling van videogamemuziek zijn door de jaren heen overwonnen. Tegenwoordig kan de soundtrack van een spel zelfs een aantal cd’s innemen, gezien moderne gameconsoles processors hebben die gelijk zijn aan die van computers en daardoor grotere bestanden aan kunnen. De meest opvallende ontwikkeling: het zijn niet langer enkel de chips die voor het geluid zorgen, er worden zelfs unieke orkesten samengesteld om de soundtrack van een spel op te nemen. Gamecomponisten hebben hiermee eindeloos veel mogelijkheden om dit medium verder te ontwikkelen. Dit bracht hen op een nieuw idee om videogamemuziek bij een groter publiek te brengen: het herschrijven van bestaande thema’s zodat zij in concertvorm uitgevoerd kunnen worden.
De arthouse onder de spellen
Videogamemuziek is ontzettend divers en kan daardoor niet gemakkelijk bij een genre ingedeeld worden. In feite kan het gezien worden als een heel eigen genre. Ook de soundtrack van minder populaire of minder bekende spellen mogen we hierbij niet vergeten. In het tiende concert van de Symphonic Junction-concertenserie staan de zogenaamde Indie Games centraal. Dit zijn spellen die door kleine, niet-commerciële spelontwerpers gemaakt zijn, maar wel artistiek relevant zijn voor de game-industrie. Sommige zijn zelfs wereldwijd succesvol. Onder leiding van dirigent Bas Wiegers wordt een setlist van achttien tracks gespeeld. Het Residentie Orkest laat zien en horen dat het zich makkelijk een weg kan banen in de gamewereld. Ze plaatsen iedereen uit het publiek centraal als gamer.
Classic FM-presentator/programmeur Floris Kortie begint het optreden met een duidelijk intro. Hierin vertelt hij onder andere een korte geschiedenis van de videogamemuziek die ook makkelijk te volgen is voor niet-gamers. Daar staan er overigens genoeg van in de zaal, zo blijkt na een algemene vraag aan het publiek. Met een start up-deuntje, zoals altijd te horen is bij het opstarten van een spel, ontwaakt de beleveniswereld van de Indie Games. Het orkest vliegt met bijbehorende soundtracks van karakteristieke plaatsen en gebeurtenissen in de spellen, door de open velden van het blokkige sandboxspel Minecraft, de gevechten van de Castle Crashers, het mystieke, vliegende eiland dat robot quote uit Cave Story verkent en het platformerspel Super Meat Boy heen.
Sommige arrangementen verschillen duidelijk qua klank van het origineel, maar dat heeft geen negatief effect op de kwaliteit. Solopassages worden mooi uitgelicht en met behulp van een groot scala aan instrumenten en de muzikale mogelijkheden ervan, worden veel leuke effecten geproduceerd.
De (inter)active rol van het publiek
Het blijft niet alleen bij slechts muziek deze avond. Er vindt veel interactie plaats tussen de muzikanten en het publiek, waarbij de bewegingen en expressie van de muzikanten zich vertalen naar kreten, gejuich, meezingen en luid applaus van het publiek. Deze praktijken zijn taboe tijdens klassieke concerten wat dit tot een uniek concert maakt.
Wie zich niet goed raad weet met deze aparte symfonische muziek kan afleiding vinden bij het grote scherm op de achtergrond. De ondersteunende beelden bij de muziek zijn gemaakt door studenten van Graphic Design aan de HKU welke mooi de stijl en de hoofdkarakters van de spellen weergeven. Jammer genoeg wordt er haast geen gameplay vertoond, en dat is zonde aangezien dat de interactiviteit van het concert en de immersie van het spel nog verder had kunnen verhogen.
Voornamelijk de ‘bonus levels’ zijn bijzonder tijdens dit concert. Een aantal spellen wordt ‘live’ op het podium gespeeld met op de achtergrond het orkest dat de soundtrack van het spel speelt. Zo klinkt het Brandenburger Concerto No. 2 van J.S. Bach terwijl vijf spelers al meebewegend op het ritme van muziek elkaars instrument (lees: een lichtgevend gekleurd balletje op een wii-controler, wat op het scherm getoond wordt als een instrument) moeten verstoren bij het spel Johann Sebastian Joust.
Ook Space Invaders, waarvan de soundtrack gezien wordt als de eerste ooit met doorlopende muziek, wordt live gespeeld in een nieuw arrangement. Om het spel te spelen wordt iemand uit het publiek gevraagd aan de hand van een soort prijsvraag: wie herkent als snelste een fragment van een soundtrack? De interactiviteit van het spel – oorspronkelijk het accelerando van het basloopje – wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van iPads, hoewel de dynamiek van het orkest niet helemaal gelijk op gaat met de gameplay.
Tot slot wordt het hele publiek uitgenodigd om op de begane grond plaats te nemen om even een spelletje met een paar honderd man te spelen. Met Hat Trick moet een grote hoed, die een paar personen tegelijk moeten vasthouden, door het publiek heen gegooid of overgegeven worden om verschillende opdrachten te vervullen. Ook hier klinkt de soundtrack live op de achtergrond, al gaat deze grotendeels verloren door de enthousiaste manier van spelen van het publiek. Met een encore komt de game-avond tot zijn einde en verlaat het publiek de zaal met een uitgelaten gevoel; de eindbaas is verslagen.
Game Over?
Het Residentie Orkest heeft het spelen van spellen levendiger dan ooit gemaakt. Met deze muziek wordt de echte wereld omgetoverd naar een gamewereld, waarin de karakters uit de spellen tot leven kunnen komen. Een fantasiewereld wordt werkelijkheid, waarin de spelers (bij het concert dus de luisteraars) zelf de gameplay bepalen aan de hand van hun eigen luisterbelevenis.
Bij een videogameconcert als deze, komen veel elementen samen: het is de kracht en de emotie van een orkest gecombineerd met de energie van een rockconcert, gemixt met visuals ofwel kunst en creativiteit, technologie en het plezier dat videogames genereren. Hedendaagse videogamemuziek wordt steeds populairder en weet steeds vaker zijn weg te vinden naar het grote publiek. De invloed van het genre is simpelweg niet meer te negeren. Mede door dit soort concerten, gaat de gamewereld ook open voor mensen die hier nog niet bekend mee waren en zullen symfonische uitvoeringen in concertzalen andere soorten publiek aantrekken. Zo wordt er nog meer mooie kunstzinnige muziek verspreid.
Symphonic Junction is een concertenserie van het Residentie Orkest in het Paard van Troje, Den Haag, waarin zij zoveel mogelijk mensen in contact wil laten brengen met bijzondere muziek om te laten zien dat ook symfonische muziek in de 21e eeuw voor een groot en breed publiek van betekenis kan zijn. De volgende concerten in deze reeks zijn 13 juni in samenwerking met Torre Florim (frontman van De Staat) en op 31 oktober volgt een concert in ‘3D’.
Het Residentie Orkest
Gezien op zaterdag 16 mei 2015 in Paard van Troje, Den HaagLink: Paard van Troje
Misschien ook iets voor u
Kunstroof en synthetisch sentiment
Maria Altmann probeert in Woman in Gold de kunstwerken die in de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s uit haar huis zijn geroofd terug te krijgen. De huidige eigenaar – het land Oostenrijk – weigert teruggave. Het betreft hier namelijk vijf kostbare schilderijen van Gustav Klimt, die momenteel tot het ‘Oostenrijks erfgoed’ behoren en vele bezoekers trekken.
In Woman In Gold wil Maria Altmann worden herenigd met haar geportretteerde tante Adèle, die door Klimt op bijzondere wijze is vereeuwigd op het canvas. Ze wordt daarin bijgestaan door advocaat Randol Schönberg, die tevens Oostenrijkse roots heeft. Samen vechten ze voor rechtvaardigheid in hun strijd om een van de meest waardevolle kunstwerken ter wereld.
Geromantiseerde flashbacks
Helen Mirren vertolkt de hoofdrol en doet dat subliem. De deftige, kwieke Maria is een genot voor het oog. Ze zit vol energie en met een geslaagd Oostenrijks accent vraagt ze de hulp van de jonge, onervaren advocaat Randol Schönberg. De slecht gecaste Ryan Reynolds – en dat is niet voor het eerst – weet geen moment te boeien of te overtuigen als Schönberg, die in het begin niet erg enthousiast is, maar later natuurlijk bijdraait. Reynolds kijkt voortdurend als een beteuterd schooljochie en wanneer een wat complexere emotie wordt gevraagd, levert dat een vreemde scène in een Oostenrijks toilet op. Wel fijn is Daniel Brühl als onderzoeksjournalist Hubertus Czernin, die het duo op Oostenrijkse bodem helpt met de bureaucratische rompslomp.
Het is prettig om te zien dat de scènes die zich in nazi-Oostenrijk afspelen Duitstalig zijn, waarbij met name Tatiana Maslany als jonge Maria erg sterk speelt. De flashbacks zitten beter in elkaar dan de scènes in het heden. De setting is ondanks de nazi-bezetting echter geromantiseerd, hetgeen voor de gehele film geldt. De tragiek van de Holocaust wordt voornamelijk buiten beeld gelaten; het feit dat Maria’s man in Dachau heeft gezeten ook. Verder dan Joodse vrouwen die worden gedwongen een stoep te boenen wil de film niet gaan.
Emoties door muziek
Woman in Gold doet denken aan Philomena, waarin tevens een oudere dame (Judi Dench) en een journalist (Steve Coogan) het verleden in duiken op zoek naar iets dat gestolen is. In het geval van Philomena: een kind. Philomena is echter veel overtuigender, door de sterke chemie tussen Dench en Coogan en de suspense in het verhaal. In Woman in Gold ontbreken beiden. Het is in wezen een rechtlijnige, wat droge film, die er niet in slaagt een historisch verhaal op boeiende wijze te vertellen.
Meest stuitend is het synthetisch sentiment. Allerlei clichés (muziek, speeches) worden uit de kast getrokken om de kijker te engageren. Hans Zimmer maakt echter een overdreven emotionele soundtrack die op het einde zo erg aanzwelt dat Maria’s enige traan in de film overkomt als een waterval.
Ondanks een briljante Helen Mirren blijft de film steken op een sentimentele historische vertelling, waarbij emoties eerder door opzwellende muziek dan door een band met de personages of een goed verhaal worden veroorzaakt.
Woman in Gold
Regie: Simon CurtisJaar: 2024
Distributeur: Entertainment One Benelux
imdb: http://www.imdb.com/title/tt2404425/
Misschien ook iets voor u
Een boerengemeenschap in oorlogstijd
Op 13 februari 1945, vroeg in de ochtend, reed een legergroene bus het dorpje Benschop binnen. En samen met die bus het drama dat zich enkele dagen later afspeelde. Zeven mannen werden op een boerenerf gefusilleerd. Het Benschopse verzet was gebroken.
Zeventig jaar na dato is deze episode in het Utrechtse Benschop nog altijd een collectief trauma. Erover gesproken wordt er nauwelijks. Dat Bram de Graaf, journalist en historicus, toch zo veel anekdotes bij de zwijgzame bevolking los weet te weken, mag een prestatie heten. Het zit niet in de volksaard: ‘Laat toch zitten’. Maar verhalen als deze moeten juist verteld worden. Niet alleen voor het historisch besef, maar ook om de invloed van een oorlog op een zo typisch Nederlands dorpje te laten zien.
Verzet
Na de Duitse inval in mei 1940 leek er aanvankelijk weinig nieuws onder de zon in de boerengemeenschap. Een ieder pakte zijn werk weer op. Sommigen zagen zelfs wel iets in een Europese statenbond, met Duitsland als leidende natie. Een krachtig Europa dat korte metten zou maken met het communisme. De bezetters gedroegen zich netjes en vriendelijk. Nadat de eerst maatregelen tegen Joodse Nederlanders werden ingevoerd veranderde die houding. De sfeer werd grimmiger. De Februaristaking in 1941, hardhandig door de Duitsers neergeslagen, bracht het inzicht met een wrede onderdrukker te maken te hebben. De ogen gingen open. Het Benschopse verzet was geboren.
Dat in een kleine gemeenschap weinig geheim blijft, zal een ieder die daarin is opgegroeid kunnen beamen. Zo wist nagenoeg iedereen over de ondergrondse activiteiten en waren onderduikers geregeld in het dorp te zien. Dat hieruit onvoorzichtigheid kan volgen behoeft geen uitleg. Na de geallieerde invasie in juni 1944 leek het snel afgelopen te zijn met de oorlog. Een groepsfoto met leden (en meelopers) van het verzet en een enkele onderduiker werd gemaakt. Het is voorbij, we hebben het overleefd, dachten ze. Niets was minder waar.
Het verraad
Natuurlijk rees de vraag wie er voor het verraad verantwoordelijk was. Een vermomde man (grote bril, pleisters op de wangen geplakt) was gezien op die dertiende februari in de legerbus, maar wie dat was? Pas in 1946 wist rechercheur Ten Voorde een doorbraak in de zaak te forceren, nadat alle lijnen leken dood te lopen. Plots vielen ook voor de plaatselijke bevolking alle puzzelstukjes op zijn plaats. Over die bevolking: was het eenheidsgevoel tijdens de oorlog groot, na de bevrijding verwaterde dit en speelden er kleine ruzietjes en irritaties op – met name tussen de protestanten en katholieken. ‘Alleen tijdens de herdenkingen leek het dorp in de jaren erop even één’, schrijft De Graaf.
De reconstructie van ‘het verraad van Benschop’ die Bram de Graaf weergeeft is zeer compleet. Het interessantst zijn de ooggetuigenverslagen. De herinneringen aan die noodlottige dag, aan een gemeenschap in oorlogstijd. Door de vele families, onderduikers en dubieuze figuren in het complexe verhaal is het makkelijk het overzicht te verliezen. De anekdoten en personen rollen soms in een wel erg hoog tempo over elkaar heen. Pas aan het eind van het boek, na vertrouwd te zijn geraakt met de hoofdpersonen, is het overzicht gemakkelijker te behouden. Maar deze gewoonlijk vaak zwijgzame figuren maken Het verraad van Benschop tot een klein monument voor de gevallenen van zeventig jaar geleden.
Het verraad van Benschop
Schrijver: Bram de GraafUitgever: Ambo|Anthos
Prijs: 19,99
Bladzijden: 280
ISBN: 9789026329968
Link: Bram de Graaf
Misschien ook iets voor u
‘Een weeffout in onze sterren’ winnaar van de Storytel Luisterboek Award 2015
/ 0 Reactiesdoor: Gabriela Kishna0 SterrenHet boek van John Green, dat we tevens kennen als de Hollywood-verfilming uit 2014 genaamd The Fault in Our Stars, wordt op deze audioversie voorgelezen door zangeres Beatrice van der Poel. Zij wist met haar heldere en warme stem de vijfkoppige jury, bestaande uit o.a. Vincent Bijlo en Job Cohen, te overtuigen en heeft daarmee de award voor het Best voorgelezen luisterboek van 2015 in de wacht gesleept.
De jury over Een weeffout in onze sterren:
Prachtig voorgelezen, met een hele mooie kleine afstand tot het boek. Ze leest de keiharde passages over kanker en doodgaan net zo onbewogen voor als hoofdpersoon Hazel ze schijnbaar ondergaat. Beatrice leest zo knap, dat je het verhaal als het ware door Hazel verteld hoort worden. Toch doet ze dat met haar eigen stem. Elk woord komt aan, soms als een mokerslag, soms als een aai over je wang.
Bron: weekvanhetluisterboek.nl
Beatrice nam het hierbij op tegen Adriaan van Dis met Ik kom terug, Kees Hulst met Het leven van Pi, Jan Meng met Van het westelijk front geen nieuws en P.F. Thomése met Schaduwkind (begeleid door Corry van Binsbergen en het VU Strijkensemble). Van alle luisterboeken is een fragment te beluisteren op de website van Week van het Luisterboek.
Lees ook de recensie van het (lees)boek uit 2012 of bekijk hier onze special over de gelijknamige film, maar kijk uit voor spoilers!
Wil je een van de luisterboeken ontvangen? Kijk dan naar de actie en doe mee, dit kan tot 3 juni!
Misschien ook iets voor u
Professionele aantrekkingskracht
Het uit Tilburg afkomstige indie-folk-collectief Ilen Mer presenteerde nog niet zo lang geleden hun debuutalbum The Things That Sleep In The Woods op het podium van NWE Vorst. Tijd voor een kennismaking.
Wie het album van Ilen Mer draait, kan er eigenlijk niet omheen: dit bandje heeft direct een grote – en vooral professionele – aantrekkingskracht. De folk-hoek, waar de band zichzelf graag indeelt, moet ruim worden opgevat: de invloeden van vriendelijke popmuziek mogen niet onderschat worden.
Ontspannen genieten
De vijfmansformatie Ilen Mer bedient zich vooral van akoestische instrumenten. Op het album spelen twee gastmuzikanten mee: een cellist en een violist. Zelf speelt het collectief instrumenten als piano, klarinet, trompet, bas, trombone, gitaren, mellotron, drums, harmonium, marimba en vibrafoon. Het meest in het oog springende instrument op het lijstje van de band is – naast de vocalen die ze allemaal toevoegen – het instrument ‘liefde’.
De stem van Merrit Visser is natuurlijk het handelsmerk van de band. De vergelijking die als eerste naar voren komt, is die met singer-songwriter Vienna Teng. De fans van Teng moeten absoluut dit album van Ilen Mer checken. Het is niet alleen haar stem; ook een deel van de stijl van Teng is terug te vinden op dit album. De zang is helder, hoog, en voelt af en toe breekbaar aan, maar is bovenal overtuigend. Visser zingt met een schijnbaar gemak dat de luisteraar ontspannen laat genieten van de liedjes.
Spanningsboog
Het album opent met de song ‘Us Wolves’, dat de spanning van rennende wolven laat weerklinken in het ritme dat af toe jachtig klinkt. De samenzang van Merit Visser met de rest van de band voelt als een warme deken. In andere liedjes klinkt die samenzang op de achtergrond en vormt het meer een stevige basis, zoals in het nummer ‘Diving Bell’.
De alternatieve pop-/folk-muziek klinkt op sommige momenten als symfonische, of orkestrale popmuziek, zoals bijvoorbeeld in het fraaie lied ‘Dreamer’. Hierbij schuift de band tussen de genres in de muziek. Dit is knap gedaan, zonder uit de toon of de sfeer van het album te vallen.
Wie het album The Things That Sleep In The Woods herhaaldelijk laat spelen, zal niet snel een verveeld gevoel krijgen. De afwisseling binnen het palet aan klankkleuren van Ilen Mer is groot genoeg om de boog lange tijd gespannen te houden en de luisteraar steeds wat dieper te laten graven in de liedjes. Het album maakt de luisteraar wel nieuwsgierig naar hoe de band hier in een live setting mee om zal gaan. Hopelijk is The Things That Sleep In The Woods een voorbode voor nog veel meer moois. Deze eersteling is er een om te koesteren.
Ilen Mer
Album: The Things That Sleep In The WoodsPrijs: 12,50
Aantal tracks: 12
Link: De platenmaatschappij
Misschien ook iets voor u
Bijzondere beleving
/ 0 Reactiesdoor: Joost Festen4 SterrenOp zaterdag 30 mei 2015 verruilt de Argentijn Daniel Melingo de straten van Buenos Aires voor het Bimhuis podium in Amsterdam. Met zijn donkere stem en volledig eigenzinnige benadering van de Tango zweept hij zijn toehoorders op.
Naast zijn kenmerkende zanggeluiden, speelt Daniel Melingo ook klarinet. Verder wordt hij bijgestaan door zijn band Los Ramones: Muhammad Habbibi el Rodra Guerra op gitaar/zang, Facundo Torres op bandoneon/zang, Romain Lécuyer op bas/zang en Lalo Zanelli op piano/zang. Dit gezelschap staat garant voor een bijzondere muziekbeleving.
Bijzondere avond
Daniel Melingo brengt sinds 1996 albums uit waarop hij de muziekstijl Tango geheel op eigen wijze invult. Er zijn geen andere artiesten die van deze stijl zo’n bijzondere beleving maken.
In zijn zes albums tellende oeuvre verfijnde Melingo zijn benadering van de muziekstijl steeds verder. Vorig jaar zag Linyera het levenslicht, dat samen met Corazón & Hueso en het uit 2011 stammende Maldito Tango tot zijn meest bekroonde werk behoort. Deze drie albums bevatten de muziekstijl van Melingo zoals hij die ook in Amsterdam zal laten horen.
Zijn stem kun je toevoegen aan het rijtje Nick Cave, Tom Waits en Serge Gainsbourg: donker, ruw en sensueel geladen. Net als zijn stem dragen zijn liedjes op het ritme van de Tango onwillekeurig het sensuele en seksuele in zich, wat de teksten dan ook mogen zeggen. Wie wil gaan voor een bijzondere avond zal zich moeten begeven naar het Bimhuis in Amsterdam, want het is zijn enige concert in Nederland.
Live in Nederland: 30 mei 2015, Bimhuis Amsterdam
Link: De platenmaatschappij
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur: