Theater / Voorstelling

Le Carnaval des Animaux

recensie: Scapino - TWOOLS 17

Bijengezoem, ravengekras, het gekronkel van amfibieën – als je niet was aangeleerd dat dans een abstracte kunstvorm is, zou je bijna gaan denken dat je in een wel heel concrete dierentuin bent beland. TWOOLS 17, een anthologie van zeven verschillende choreografieën plus een dessert, heeft in ieder geval een levendigheid die ze in Blijdorp niet meer hebben meegemaakt sinds Bokito in agressietherapie is gegaan.

Er zou geen thema zijn, geen verhaal, stond er in het begeleidende informatiepakketje dat voor de voorstelling overhandigd werd. Laat je niet misleiden. Een toevallige samenstelling of niet, voor deze recensent ging de avond over het ontstaan van de moderne mens uit het dierenrijk.

Scapino Ballet Rotterdam, premiere 3 juni 2015Tussen Darwin en Damocles

Vóór de taal was er een mensenwereld die misschien wel net zo complex was in emotie, maar die in expressie oneindig achterliep op de onze. Vreemde schepselen, tussen dieren en diepe denkers in, waren we nog niet instaat tot analyseren, herinneren, beschrijven. Als pasgeboren baby’s uitten we ons via plotse schokken met onze benen, door vast te grijpen, weg te duiken, door te staren, te worstelen. Boven alles, als een zwaard van Damocles, hing de angst niet begrepen te worden. In die primitieve tijd van stammen kon geen individu het in z’n eentje redden. Onbegrepen blijven betekent sterven.

Het is, natuurlijk, precies de wereld waarin de dans zich begeeft.

The Descent of Man

TWOOLS 17Niet zelden moest ik denken aan de openingsscène van Kubricks “2001: A Space Odyssey”, een film die uiteindelijk draait om het ontdekken van nieuwe, bewuste levensvormen. Ik had nooit gedacht dat biologie verduidelijkt zou kunnen worden door middel van dans, maar dat is precies wat er gebeurde tijdens het werkelijk fenomale “Kha” van Gentian Doda, een dansstuk waarin een wormenpoel van halfverlichte lichaamsdelen als vloeibare vlekken het toneel doorkruist totdat er uiteindelijk een steeds duidelijker wordend figuur uit naar voren komt: vissen die de grote onbekende sprong het strand op waagden. Amerikaanse evolutiesceptici zouden verplicht moeten worden ernaar te komen kijken: harmonischer is Darwin nooit verbeeldt.

No man is an Island

Ik haal nu in het bijzonder “Kha” aan, maar er waren geen gaten, geen zwakke plekken; “Raven’s Home” was net zo sterk; “Vuurvogel” – een ballet voor twee libellen – net zo radicaal. Het dessert niet meegerekend (ik zal niet verklappen wat het is), was “Vuurvogel” ook meteen de afsluiting van de avond: niet toevallig dus dat er twee androgyne wezens op het toneel overbleven. Adam en Eva? Misschien, maar in ieder geval niet in het paradijs. Laat de menselijke geschiedenis beginnen.

Theater / Reportage
special: Operadagen Rotterdam 2015

Feest van vindingrijkheid en spelplezier

Van een energieke operagame tot openluchttheater in bourgondische sferen: als de Operadagen Rotterdam iets bewijzen, is het dat vernieuwing, kwaliteit en laagdrempeligheid in perfecte harmonie met elkaar kunnen samenleven.

Het tweede lustrum van de Operadagen stond in het kader van (r)evolutie en via meerdere media, waaronder de NOS, droeg het festival de missie uit om buiten de gebaande paden te treden. Waar heb je een operahuis voor nodig, als je Rotterdam als decor hebt? Waarom zou je je aan bestaande operaconventies houden? Er is zoveel meer te doen met muziektheater. Bij het horen van deze woorden moet een recensent op zijn hoede zijn: theaterfestivals hebben vaker de neiging om prat te gaan op hun innovatiedrang, maar dit komt de kwaliteit niet altijd ten goede en brengt tevens het risico met zich mee dat het evenement verwordt tot een hermetisch ons-kent-ons-feestje. Na twee van de tien festivaldagen is onze theaterredacteur echter smoorverliefd. De Operadagen brengen muziektheater dat ambitie boven pretentie plaatst, zowel toegankelijk als creatief en intelligent is en de talloze mogelijkheden van het genre toont.

Ook in opera is het vlees zwak

De voorstelling Figaro van het Vlaamse gezelschap Comp. Marius voelt tegelijkertijd ouderwets en verfrissend aan. De voorstelling speelt tegen een eenvoudig houten decor op het Schouwburgplein en is op het eerste gezicht nauwelijks een opera te noemen. Het is een bewerking van twee komedies van Beaumarchais die model hebben gestaan voor respectievelijk Rossini’s De barbier van Sevilla en Mozarts De bruiloft van Figaro, waarbij de tekst de leidraad is en de aria’s zijn vervangen door vrolijk gemompel en geneurie.

Beide stukken zijn in wezen draaideurkluchten over overspel en bedrog, maar zo oubollig als dat mag klinken, zo virtuoos wordt het uitgevoerd. Ondanks de weinige muziek is de voorstelling in alles operatesk: de messcherp op elkaar afgesneden dialogen zijn uiterst muzikaal, de gebaren zijn groots, de acteurs zwieren in de ene na de andere vermomming over het toneel. Ook het vlotte Vlaams en de vrolijke nonchalance van de acteurs maken Figaro de gehele vier uur een feest om naar te kijken. Als tussen de twee delen door het publiek ook nog eens getrakteerd wordt op paella en wijn, kan de warme Pinkstermiddag niet meer stuk.

Hoewel de thematische gelijkenissen voor de hand liggen, is In Bed with Mozart van een geheel andere orde. De voorstelling – een samenwerking tussen Wunderbaum, het Ro Theater en het Belgische orkest B’Rock – is speciaal voor de Operadagen in een tijdsbestek van enkele dagen ontwikkeld. Aria’s uit verschillende opera’s van Mozart vormen het raamwerk voor een verhaal over overspel en ontrouw. De muziek door B’Rock en sopraan Sophie Karthäuser is zalig, de tekstuele gedeeltes zijn soms raak, maar slaan soms de plank mis – al met al toch een goede score, gezien de minimale voorbereidingstijd. Tijdens de slotscène wordt Mozart bedolven onder de kussens en de uitstekende lichaamsdelen van een orgie. De schavuit had het prachtig gevonden.

Competitie wordt compassie

Een uniek project is PARSIFAL, Playing Fields: Deel II > The Game, een samenwerking tussen Arjen Luijten, Ben Lammerts van Bueren en CLUB GEWALT. Zoals de uitgebreide titel doet vermoeden gaat het hier om een deel uit een groter project. In deel een, dat vorig jaar speelde op de Operadagen, verdween de titelheld uit de Wagneropera. In het tweede gedeelte van de trilogie is het aan het publiek zelf om in de hoofdrol te kruipen en de heilige speer te bemachtigen. De slotakte is volgend jaar op het festival te bezichtigen.

Hoewel het onmogelijk is om in tekst recht te doen aan het concept, toch een poging: in een verlaten kantoorverdieping in het voormalige Shellgebouw wordt het publiek opgedeeld in teams. Elk team probeert een zo hoog mogelijke toren te bouwen en andermans bouwstenen te bemachtigen. Hierbij wordt de toeschouwer bijgestaan door de gamecoaches van het onvolprezen CLUB GEWALT. Door hun aanstekelijke enthousiasme en opzwepende gamemuziek wordt zelfs de meest timide recensent bloedfanatiek. Tussen het strijdgewoel door kunnen de bezoekers kleine colleges bezoeken, van een korte analyse van het Parsifalmotief tot een workshop in compassie. Met deze munten kunnen zij vervolgens bouwstenen en wapens kopen. Echter, wanneer in het vuur van de strijd zelfs terroristische aanslagen worden gepleegd, biedt de wildevrouw Kundry het getroffen team de keuze: ga door met de strijd, of gooi geld en wapens weg en kies de weg van compassie. Vervolgens is het aan de bekeerlingen om het andere strijdlustige publiek te overtuigen dat bloedvergieten niet de juiste weg is.

Waar Nietzsche zijn voormalig idool afviel vanwege de softe, ‘christelijke’ thema’s in Wagners laatste opera, krijgen deze thema’s in PARSIFAL, Playingfields een nieuwe invulling: compassie is de enige weg om met elkaar vooruit te komen in tijden van schaarste en verhardende politiek. Meer nog dan een morele verplichting is mededogen een overlevingsstrategie.

Hoewel PARSIFAL, Playingfields mijlenver van een klassieke Wagneropera af lijkt te staan, is het project een hedendaags gesamtkunstwerk waarin niet alleen de muzikant en performer, maar ook de toeschouwers een integraal en onmisbaar onderdeel van de voorstelling worden. In een ingetogen finale bezingt CLUB GEWALT de grote meester en komt elk element samen in de roep om erbarmen. Naast een creatieve draai aan Wagners thematiek maken het spelplezier dat van de performers afstraalt, het slimme spelelement en de hedendaagse muziek met hints naar Wagner dat de bezoeker PARSIFAL, Playingfields verlaat met een fonkelende oogjes en honger naar meer.

Bombast in het theater, bescheidenheid in de loods

Na PARSIFAL is er bijna geen groter contrast denkbaar dan HEX van Dyane Donck, een performance door sopraan Els Mondelaers en drie muzikanten van Slagwerk Den Haag, die een breed scala aan instrumenten bespelen – van luchtalarm tot speeldoos. De multimediale voorstelling van 40 minuten toont de vrouw in drie archetypen: maagd, moeder en heks. De muziek is experimenteler dan bij de andere producties, maar niet noodzakelijk moeilijker: onder alle percussie ligt een tonale basis. Soms neigt de expressieve performance van Mondelaers in combinatie met de filmbeelden op de achtergrond naar het kitscherige: de gillende heksen en horrorbeelden in de finale zijn weinig subtiel. De vier musici zijn met hun uitgebreide wapenarsenaal immers al interessant genoeg om naar te kijken.

Net als PARSIFAL, Playingfields toont Semele dat elke locatie geschikt is voor opera. LP2 is de oude werkplaats van de Holland-Amerikalijn, een grote loods op de Kop van Zuid. Händels opera vertelt over het sterfelijke meisje dat verleid wordt door Jupiter en vervolgens van hem eist om de volgende keer in zijn goddelijke hoedanigheid tot haar te komen, met alle noodlottige gevolgen van dien. Zelfs al duurt het even om in het verhaal te komen, de muziek is in handen van het Residentie Orkest prachtig meeslepend. De regie van Sjaron Minailo is juist minimaal, met zwart-witte gewaden en enkel houten stoelen als decor. Niet alles werkt even goed: de repetitieve choreografie en het geijsbeer over het podium voegen niet veel toe, maar de onverwachte playbackperformance van Nina Simones Lilac Wine is juist een prachtige vondst. Wat er echter ook gebeurt op het podium, de muziek en het ingetogen optreden van Claron McFaddon als de tragische heldin blijven voor de volle twee uur fascineren.

Aangenomen dat de grote verscheidenheid van deze vijf voorstellingen door te trekken is naar de gehele programmering, valt niet anders dan te concluderen dat de Operadagen Rotterdam hun missie niet alleen waarmaken, maar dit met zoveel aanstekelijk spelplezier en creativiteit doen dat ze andere theaterfestivals naar de kroon steken. Als geboren Amsterdammer moet ik het schoorvoetend toegeven: de toekomst van muziektheater ligt in Rotterdam.

Muziek / Concert

Geniaal vermaak

recensie: Daniel Melingo @ Bimhuis, Amsterdam

De Argentijn Daniel Melingo heeft de afgelopen jaren zijn benadering van de tango volledig verbijzonderd. Live weet hij daar een onvergetelijke extra dimensie aan toe te voegen.

Nog niet zo lang geleden verscheen het zesde album van Melingo met als titel Linyera: een album dat een logisch vervolg is op zijn twee daarvoor verschenen albums: Maldito Tango uit 2008 en het uit 2011 stammende Corazón & Hueso. De opmaat Santa Milonga mag er ook wezen, al zet de grootmeester van de tango de dans tegenwoordig nog meer naar zijn eigen hand.

Melingo3Extra dimensie

Mocht in het begin van Melingo’s carrière de keuze voor het tango-ritme nog niet helemaal helder en eenduidig zijn; tegenwoordig zijn de reggae-klanken, die we nog hoorden op zijn debuut H20 uit 1996I, heel ver te zoeken. Daniel Melingo heeft zijn draai in dit ritme helemaal gevonden. Wie bang is dat dat te beperkend en vooral heel oubollig is, zal na het luisteren van zijn albums al overstag gaan. Maar wie deze uit Buenos Aires afkomstige artiest live heeft mogen zien, kan er sowieso niet meer omheen: de ‘Melingo’-benadering van de tango is uniek.

Muzikaal haalt Melingo alles uit de kast om samen met zijn uitstekende orkest van dit ritme iets fantastisch moois te maken. De live-uitvoering voegt een dimensie toe die de avond onvergetelijk maakt. Melingo is volledig gekleed in het zwart: een lange jas en een hoedje. Zijn ruige, ongeschoren uiterlijk met krulhaar in de nek en zijn onweerstaanbare mimiek vragen constant de aandacht. Hij gebruikt het volledige podium en beeldt als het ware de teksten uit. Wie geen Spaans verstaat, zal toch in staat zijn om het verhaal van het liedje na te vertellen.

Af en toe roept Melingo de vergelijking op met een optreden van Compay Segundo, waar laatst genoemde overigens zo’n 35 jaar ouder was dan Melingo nu is. Wie een glimp van de meester opvangt in het licht, herkent de betrekkelijke jeugdigheid. Gelukkig maar; hij kan dus nog vele jaren mee.

Melingo2Topprestatie

De avond wordt muzikaal geopend door de band die het instrumentale ‘Obertura Linyera’ ten gehore brengt. Los Ramones, met Muhammad Habbibi el Rodra Guerra op gitaar/zang en zingende zaag, Facundo Torres op bandoneon/zang, Romain Lécuyer op bas/zang en Lalo Zanelli op piano/zang, geven de staalkaart af van de avond. Daniel Melingo zelf eist de rest van de avond de absolute aandacht op en toont zich de leider van dit orkest.

We krijgen een dwarsdoorsnede uit het jongste oeuvre van Melingo te horen. Van zijn jongste album horen we prachtige uitvoeringen van ‘Garrapatea’ – waarmee Melingo start – ‘La Noche’, ‘Volver A Los 17’, ‘Candonga’ en natuurlijk het titelnummer: ‘La Cancion Del Linyera’. Melingo doet een act waarbij hij iets bijtends uit zijn schoen haalt en hij een tijdje met ontbloot onderbeen verder zingt. Hij gaat bij een van zijn songs in het publiek zitten en bij een van de toegiften ligt hij zelfs op het podium, terwijl de band een James Bond-themaatje speelt. Er is bijna geen seconde dat deze artiest zichzelf en het publiek rust gunt. Ondertussen speelt hij ook nog – niet onverdienstelijk – een tweetal composities op klarinet mee.

Na een staande ovatie kan de band niet anders dan een paar toegiften spelen, om vervolgens opnieuw het applaus als een weldaad te mogen ontvangen. Een topprestatie van een bijzondere artiest!

Boeken / Fictie

Een wervelstorm die de lezer meezuigt

recensie: Alfred Döblin - Berlijn Alexanderplatz

Berlijn Alexanderplatz lees je niet, je wordt er doorheen gesleurd. Een ervaring die alle zintuigen vereist en je verwilderd achterlaat. Nog een keer lezen is dan de enige optie.

Het zijn de jaren twintig in Duitsland. Franz Biberkopf komt net uit te gevangenis en probeert zijn leven weer op te pakken, probeert te midden van een samenleving in crisis weer ‘fatsoenlijk’ te zijn. Maar van meet af aan is het duidelijk dat dit een hopeloze strijd is en Franz struikelt steeds dieper de onderwereld van Berlijn in, totdat hij er zelf in verdwijnt.

Nu lijkt het plot van deze Duitse klassieker van Alfred Döblin misschien verklapt, maar dat Franz ten onder zal gaan staat vanaf de kaft vast (de voorkant van het boek is bedrukt met een samenvatting van het verhaal). Ook de proloog en introducties van de verschillende ‘boeken’ waaruit dit werk is opgebouwd kondigen de nederlaag van deze kleine crimineel uit Berlijn herhaaldelijk aan. Het gaat hier om het proces, hoe Franz precies ten onder gaat aan zijn strijd met het noodlot.

Als niemand iets heeft, is alles gerechtvaardigd

Deze intieme confrontatie tussen Franz en het noodlot kenmerkt het grotere beeld dat uit het werk van Döblin naar boven komt drijven. Namelijk de suggestie dat het Berlijn van de jaren twintig zo vernietigend was dat het morele besef van de werkende klasse er niet tegen bestand was. Of, beter gezegd, als niemand iets heeft, lijkt alles gerechtvaardigd. De onderwereld is niet iets waar Franz voor kiest, sterker nog: het is iets waar hij zich tegen verzet, maar de kracht ervan is groter dan hemzelf.

De crisis rijt op deze manier de samenleving, en alles waar deze uit is opgebouwd (geweten, moreel, beschaving) uit elkaar. Er ontstaat een gevoel van extreme machteloosheid, opnieuw dat idee dat de toekomst niet te voorkomen is. Niet alleen Franz, maar alle werklozen en onderbetaalde arbeiders van dit Berlijn lijken reddeloos verloren. Döblin weet deze werkelijkheid op magistrale wijze neer te zetten door verhaal, taal en vorm te laten samensmelten tot een wervelstorm die de lezer meesleurt.

Opgepast, opgepast, nu gaat het beginnen

Ten eerste is er de taal. Deze is gehaast en agressief wanneer Franz de gevangenis uitstapt:

De tram maakte een bocht, bomen, huizen kwamen ertussen. Drukke straten doken op, de Seestraβe, mensen stapten in en uit. In hem schreeuwde iets verschrikt: opgepast, opgepast, nu gaat het beginnen.

Nieuwe regels voor nieuwe sprekers worden vaak weggelaten, waardoor een rusteloze stroom aan indrukken ontstaat. De vervreemding die Franz van de samenleving voelt slaat ook de lezer in het gezicht. Maar tegenover het gehaaste, platte, grove, is er bij Döblin ook het poëtische:

Franz denkt na over wat er gebeurd is, daar krijgt hij een zwaar hoofd van, het zakt omlaag alsof hij slaapt, de kroegbaas denkt dat hij moe is, maar het is matheid, oneindigheid en leegte, daar glijden ook zijn benen in weg, hij plonst er helemaal in; hij draait zich een keer naar links, dan naar beneden, helemaal naar beneden.

De confrontatie met het noodlot, het leven is keihard en tragisch tegelijkertijd.

Berlijn in al zijn glorie

Deze persoonlijke gevoelens worden afgezet tegen een stad die in zijn beschrijving bijna geen weerga kent. Alle wijken, straten en pleinen van Berlijn komen voorbij. De tramlijnen, die halte voor halte worden opgedreund, zijn het skelet van de stad. De vele inwoners en hun verhalen barsten bijna uit de voegen van deze roman. Liedjes,  geluidseffecten, gedichten, reclames en toespraken persen zich tussen het verhaal van Franz door naar voren, en trekken de lezer pagina voor pagina dieper Berlijn in. Deze gigantische, cineastische context waarin het verhaal van Franz genesteld zit geeft het verhaal ook de nodige luchtigheid en humor. Dit boek is zeker niet zo neerslachtig als het verhaal doet voorkomen.

‘De tekst van Döblin was heilig, of ik die nu snapte of niet’

De vertaling van deze muzikale, poëtische, onbegrijpelijke onderbrekingen moeten het lastigst zijn geweest aan deze tekst. Niet alleen omdat ze uit oorspronkelijk Duitse liedjes voortkomen, maar ook omdat de precieze bedoeling van Döblin niet altijd te raden is. Hans Driessen, de vertaler van deze nieuwste uitgave, koos daarin waarschijnlijk de beste aanpak: ‘Voor mij was de tekst van Döblin heilig, of ik die nu helemaal snapte of niet.’ Hierin onderscheidt deze vertaling zich duidelijk van de eerste uit 1930. Nico Rost was veel vrijer in zijn vertaling en schroomde niet om hele delen uit het origineel weg te halen of te veranderen. Als we Driessen mogen geloven is dit dan ook de eerste kans voor de Nederlandse lezer om ‘echt kennis te maken’ met Berlijn Alexanderplatz. En dan nog is het een kennismaking die bij de eerste lezing vervreemding zal oproepen en daarom uitnodigt, schreeuwt, om een tweede lezing.

 

Muziek / Album

Schoonheid zonder al te veel urgentie

recensie: Prefuse 73 - Rivington Não Rio

Prefuse 73 draait inmiddels al een jaar of vijftien mee, maar is nooit echt een grote naam geworden. Zijn nieuwe plaat Rivington Não Rio zal daar waarschijnlijk ook weinig verandering in brengen.

Prefuse 73 begon als een avontuurlijke hiphopproducer, die ook goed lag in de elektronica-scene. Op zijn debuut wist hij grote namen als Aesop Rock en MF DOOM te strikken. Later kwamen ook Wu-Tang Clan-leden en EL-P graag op zijn albums buurten. Maar anno 2015 is de hiphop wel zo goed als verdwenen uit Prefuse 73’s producties, en domineert elektronica.

Synth-fonteinen

Het begint allemaal zo goed: tweede nummer ‘Applauded Assumptions’ is al vrij imposant. Langzaam verandert het nummer van kleur en vorm, alsof je al een kwartier naar losse nummers aan het luisteren bent die in elkaar over gaan. Pastorale synthesizers domineren het geluidsbeeld, en af en toe mag er iemand zingen. In ‘Quiet One’ wordt bovendien voorzichtig geflirt met folk. Soms komen de noten als een beekje op je af, soms als een fontein. Daar ligt bovendien een fundament van interessante, verknipte beats onder. De ingrediënten voor een even esthetisch fraai als kwalitatief overtuigend album zijn aanwezig, maar Rivington Não Rio is uiteindelijk minder dan de som der delen.

Prefuse 73 gaat voor schoonheid, bereikt die schoonheid geregeld, maar mist tegelijkertijd vaak ook werkelijke urgentie. Hij haalt een paar echt prachtige trucjes uit, bijvoorbeeld door piano- en gitaarloopjes achterstevoren af te spelen, en de synths zijn heerlijk dromerig. Maar het geheel is maar een beetje verstild en mooi aan het zijn, en dat wordt een beetje saai. Naarmate het album vordert, blijft de muziek een warm synthbad dat aanvankelijk erg fijn is, maar je uiteindelijk een beetje langzaam — om niet te zeggen slaperig — maakt.

Busdriver

Ergens op de helft van het album komt excentrieke hiphopheld Busdriver langs, die samen met Milo ‘140 Jabs’ naar zich toetrekt. Maar dat heerlijke nummer wordt op de tracklist aangemerkt als een interlude, een intermezzo dus, en duurt een krappe tweeënhalve minuut. Zo’n ‘verstoring’ wijst erop dat Rivington Não Rio uiteindelijk aan de brave kant is. Na Busdrivers waanzin gaat Prefuse 73 namelijk gewoon weer verder met zijn melancholische synthesizermuziek, alsof er niets gebeurd is.

Rivington Não Rio roept uiteindelijk ambivalente gevoelens op. Als muziek voor laat op de avond is het een best overtuigende, bij vlagen echt heel mooie plaat. Draai je het album overdag, dan verslapt de aandacht na een tijdje. Het knispert, frutselt en pruttelt mooi, maar soms is dat gewoon net niet genoeg. De volgende keer toch weer Aesop Rock en de Wu-Tang Clan opbellen?

 

Boeken / Fictie

Te veel en te snel

recensie: Abdelkader Benali - Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader

Abdelkader Benali’s nieuwe roman Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader gaat over een jonge, niet zo succesvolle schrijver. Jammer genoeg is het boek zelf ook een zeer matige poging tot een absurdistische vertelling.

Max Kader is vastbesloten het te maken als schrijver van een boek over de Franse filosoof Michel Montaigne. Na twee lauw ontvangen boeken en talloze aanvaringen met zijn familie besluit hij dat hij weg moet. Niet thuis schrijven, te midden van zijn familieleden, maar in een schrijvershuis. Hij gaat op zoek en wordt uitgenodigd op een congres in Montreal, Canada. Samen met zijn kersverse vriendin Claudia zal hij ernaartoe vliegen. Wat zij in Max ziet is niet helemaal duidelijk. Eigenlijk wordt er maar zeer weinig duidelijk: hoe oud is Max en waarom woont hij nog thuis? Heeft hij een autistische stoornis? Wat is de gedachte achter dit boek? Doordat het kader waarbinnen het verhaal zich afspeelt niet duidelijk is geschapen, mist het boek de noodzakelijke geloofwaardigheid.

 

More is less

Dit gebrek aan geloofwaardigheid wordt nog veel meer in de hand gespeeld doordat Benali in Max Kader te veel tegelijk wil. Hij wil over Montaigne schrijven, een inkijkje geven in de schrijverswereld, een beetje autobiografisch zijn en feit, fictie en absurdisme vermengen. Op de achterflap wordt zijn wens duidelijk: Max Kader is “een boek als een paddotrip: een film van de Coen Brothers en een verhaal van Murakami ineen.” Alleen is hij daar iets te hard naar op zoek, waardoor zijn poging rommelig en gekunsteld overkomt. De indiaan wordt er aan de haren bijgesleept, het verhaal rond zijn neus werkt niet en over Montaigne, toch een filosofisch zwaargewicht, wordt wel erg luchtig gedaan.

 

Zingende vuilnisbak

De metaforen zijn even talrijk als onbegrijpelijk en er zitten verhaaltjes in zoals over de zingende vuilnisbak waarmee hij de plank volkomen misslaat. Als het al leest als een paddotrip dan toch een bad trip. Tegen het einde komt het allemaal iets beter uit de verf en staan er wel wat leuke dingen in – maar ja, dan zit er al driekwart boek op.

Benali is geen onverdienstelijk schrijver, heeft een behoorlijk oeuvre en enkele prijzen, maar Max Kader doet alleszins aan als een te snel geschreven boek. Montaigne zelf schreef ook snel en las weinig van zijn essays terug. Het verschil is alleen dat we Montaigne enkele eeuwen na dato nog steeds lezen.

Kunst / Kunstboek

Modernisme op steroïden

recensie: OASE #94 - OMA. De eerste tien jaar

Architect en visionair Rem Koolhaas heeft met zijn Office for Metropolitan Architecture (OMA) laten zien dat ‘het spektakel van de metropool’ vooral bestaat uit het weerleggen van perspectieven. Nooit vast te pinnen op een stroming, een stijl of een herkenbaar vocabulair is Koolhaas een onzichtbare bouwmeester gebleken die inmiddels wereldwijd zichtbaar is.

In dezelfde maand dat OMA de opdracht voor een gigahotel aan de Amsterdamse Zuidas krijgt – en weer een nieuw ontwerp aan het beknopte Nederlandse oeuvre zal gaan toevoegen – komt architectuurtijdschrift OASE met het themanummer OMA. De eerste tien jaar. Ook is juist besloten dat een van OMA’s vroegste bouwwerken uit die eerste tien jaar, het Lucent Danstheater in Den Haag (1987), vrijwel zeker tegen de vlakte gaat om plaats te maken voor nieuwbouw. Een sleutelmoment in toevalligheden: tijd om terug te kijken.

Delirious New York, Rem Koolhaas, 1978.

Delirious New York, Rem Koolhaas, 1978.

Papieren studio

Het tijdvak dat door OASE is afgebakend, van 1978 tot eind jaren tachtig, is voor OMA van doorslaggevend belang geweest. Het begint met de publicatie van Koolhaas’ Delirious New York, een ‘retroactief’ manifest dat zijn visie op complexe stedenbouwkundige conglomeraten als Manhattan in een wervelend dictaat aan de ontwerpwereld presenteert. De einddatum wordt gezet op 1989, als OMA door Koolhaas in een voortdurende vernieuwingsdrang steeds meer buiten de landsgrenzen actief wordt en in Museum Boijmans van Beuningen met een overzichtstentoonstelling terugkijkt op het eerste decennium.

Van de in OASE getoonde en beschreven projecten is slechts een handvol daadwerkelijk uitgevoerd. Het is de opbrengst van een gevestigde reputatie: Koolhaas/OMA staat bekend als ‘papieren studio’. Er wordt bevlogen ontworpen, veel geschreven en heftig gedebatteerd, maar gebouwd wordt er nauwelijks. De grillige virtuositeit van Rem Koolhaas, de schijnbare wisselvalligheid van zijn unieke visie, maakt dat hij voor veel prestigieuze prijsvragen wordt uitgenodigd – en zelfs bij een aantal tot overtuigende winnaar wordt uitgeroepen – maar dat overheden, bestuurders en projectontwikkelaars uiteindelijk moeite hebben om met de bouwmeester in zee te gaan.

Bus terminal, Rotterdam, 1985.

Bus terminal, Rotterdam, 1985.

Kroepoek

In Rotterdam is Koolhaas/OMA jarenlang vertegenwoordigd geweest met een eenzaam bouwsel op het Stationsplein. De in 1985 gebouwde Bus terminal – in de volksmond ‘de kroepoek’ genoemd – was een roze statement in het centrum van drukke verkeersstromen. Een gekromde driehoek op hellende pilaren zorgde voor een dynamisch contrast en tegelijkertijd voor een vloeiende overgang vanaf het halfronde stationsfront uit 1957 van architect Sybold van Ravesteyn. Het lage kantoor- en personeelsgebouw vervolmaakte de glijdende beweging richting stadscentrum. Verguisd, verwaarloosd en inmiddels gesloopt voor weer nieuwe ontwikkelingen heeft dit minimale bouwwerkje jarenlang symbool gestaan voor de architectonische houding van Koolhaas: doortastend, eigenzinnig en niet te bewegen tot enige concessie waar het zijn creaties en visie betreft.

In OASE worden achtereenvolgens de projecten en programma’s beschreven die het maquettestadium niet ontstegen zijn. Er is het indrukwekkende plan voor Parc de la Villette in Parijs (1982) waarmee OMA veel bewondering oogstte; een krachtig ruimtelijk concept dat bestaat uit de verkaveling van de oppervlakte in lineaire stroken met verschillende functies. Ook het ontwerp voor de renovatie van de Koepelgevangenis in Arnhem (1980) is een fameus project. Koolhaas noemt het plan ‘Zelfportret van een maatschappij’ en presenteert met een virtuoos inzicht hoe in de toekomst het gevangeniswezen vormgegeven zou moeten worden. Door innovatief geplaatste zichtlijnen laat hij de bewoners een gevoel van vrijheid beleven zonder de noodzakelijke beveiliging te ondermijnen.

Casa Palestra, Milaan, 1986, collage ©OMA.

Casa Palestra, Milaan, 1986, collage ©OMA.

Sportschool

De essays die tussen de projecten geplaatst zijn, werpen een grondige blik op de perceptie en de werkwijze van het bureau. Er wordt uitvoerig ingegaan op het retroactieve aspect: het effectief worden van de context door een nieuwe interpretatie van het verleden. Ook de in de begintijd veelvuldig gehanteerde copy/paste methodiek is onderwerp van deze publicatie. Voorbeelden van modernistische en avant-garde architectuur werden door Koolhaas simpelweg omgevormd tot een nieuwe beeldtaal die op een unieke wijze zijn visie onderstreepte. De in 1986 ontworpen installatie voor de 17e triënnale van Milaan bevatte een omgevormd ontwerp van een paviljoen van Mies van der Rohe uit 1929, waarbij het geheel als sportschool annex fitnessruimte werd gepresenteerd en door een criticus als ‘modernisme op steroïden’ werd bestempeld.

Het is die onnavolgbare werkwijze die Rem Koolhaas een aura van ongrijpbaarheid heeft opgeleverd. Zijn doel bestaat nooit uit architectuur an sich, maar is een complexe exercitie om een maatschappelijke verandering teweeg te brengen. Dat proces is het hoofdbestanddeel van zijn creativiteit, de architectuur is een uitvloeisel dat – noodzakelijkerwijs – uitdrukking moet geven aan de materie. Of, zoals een van de auteurs in OASE concludeert: “wat telt is niet de architectuur, maar het leven dat in de architectuur plaatsgrijpt”.

OASE #94 – OMA. De eerste tien jaar
Uitgeverij: Nai010
Aantal pagina’s: 144
Prijs: 19,95

Film / Films

Ook voor ongelovigen

recensie: The Calvary

Op de Britse en Ierse jaarlijstjes werd de film vaak genoemd: Calvary van John Michael McDonagh. Hier moeten we het doen met alleen een dvd-release.

Jammer, want de filmische landschappen van de Ierse westkust – omgeving Sligo – zouden het juist zo goed doen op het grote doek. Waarschijnlijk beoordeelden de Nederlandse distributeurs de film als té katholiek. Andere Roomse producties, zoals de hele aardige Nederlandse komedies Wonderbroeders en Hemel op aarde, sloegen ook nauwelijks aan bij een groot – lees: Randstedelijk – publiek. In Limburg trokken die films wel volle zalen.

Biechtstoel

Calvary gaat over de onconven1tionele priester Father James (Brendan Gleeson, altijd goed). In een vorig leven was hij getrouwd en zijn dochter is prostituee in de grote stad. Zijn kalme bestaan als dorpspriester wordt verstoord wanneer hij in de biechtstoel te horen krijgt dat hij de volgende zondag het loodje zal leggen. Zijn aanstaande moordenaar geeft vanachter het rooster meteen maar tekst en uitleg: ‘Een slechte priester vermoorden, daar is niks aan. Maar een goede, onschuldige priester vermoorden, dat zou pas een shock veroorzaken.’
Ogenschijnlijk laconiek probeert Father James zijn eigen leven en dat van zijn excentrieke dorpsgenoten op de rit te krijgen. Geen geringe opgave, want het wemelt in het dorp van de zondaars die worstelen met misdaad, overspel en kindermisbruik.

Kindermisbruik

Aanvankelijk lijkt Calvary een vrolijke zwarte komedie. Brendan Gleeson speelde eerder in het speelfilmdebuut The guard van John Michael McDonagh een vergelijkbare onderkoelde gezagsdrager – een agent – die zijn eigen regels hanteert. In deze film sluipt na het komische begin gaandeweg een ernstigere toon in het verhaal. Father James wordt door bovenwereldse krachten op de proef gesteld en zal zijn demonen onder ogen moeten komen.

Moeilijke thema’s als kindermisbruik door de kerk worden niet geschuwd. Ook de ond3erliggende vraag – hoe ben ik een goed mens – is een uiterst serieuze. Toch wordt Calvary nergens topzwaar dankzij het uitmuntende spel van Gleeson en de knetterende dialogen met de twaalf afvallige discipelen. Door het Ierse decor met weidse landschappen en tafelbergen oogt de film als een western. Na zeven dagen beleeft de gevallen verlosser Father James op het strand zijn eigen high noon. Een aanrader dit Ierse juweeltje. Ook voor ongelovigen.

Boeken / Fictie

We gaan zolang we willen

recensie: Eva Posthuma de Boer - Ica

Scheppen door te benoemen lijkt de rode draad te zijn in Eva Posthuma de Boers nieuwe roman Ica. Niet in de laatste plaats omdat ze haar gelijknamige protagonist modelleerde naar Connie Palmen – wier oeuvre van thematieken als echt en onecht, feit en fictie, publiek en privé doordesemd is.

Die lijn trekt Posthuma de Boer door wanneer ze Palmens uitspraak ‘tussen de waarheid en het schrijven botert het niet’ als motto opvoert. Ica is een spel met metawerkelijkheden: de auteur Nadine Sprenger is gefascineerd door de veelgeprezen Nederlandse auteur Ica Maria Metz. Maar deze Ica heeft twee bekende mannen verloren aan de dood, drinkt en rookt als een bezetene en heeft een ambivalente houding met aandacht. Het is niet moeilijk Palmen erin terug te lezen en dit roept onvermijdelijk de vraag op in hoeverre Nadine Sprenger samenvalt met Posthuma de Boer. Daarmee weet ze precies de vinger op de zere plek te leggen ten aanzien van het feit dat de auteur nooit verward mag worden met de personages uit haar oeuvre. Verwarring is hier juist het spel dat gespeeld wordt en moet worden en dat is al van meet af aan duidelijk. Zo spreekt de proloog: ‘Overigens zijn hun namen, evenals andere figuren die voorbij zullen komen, gefingeerd. Zeer wijselijk, mijns inziens. Wat levensecht lijkt, hoeft dat immers niet te zijn.’

Idolaat

Nadine realiseert zich op een dag dat ze zich geen interessantere protagonist kan voorstellen dan Ica. Vanaf dat moment zet ze haar plan in gang, waarbij ze in eerste instantie een normale vrouw lijkt met een gezonde waardering voor een collega-auteur. Deze bewondering, door Nadines naasten al vrij vroeg getypeerd als een obsessie, gaat steeds meer een eigen leven leiden. Zo besluit ze een filosofiecursus te volgen om over meer achtergrondinformatie te beschikken – Ica studeerde immers ook filosofie. Romans van Ica Metz worden herhaaldelijk door Nadine herlezen en de twee boeken die Ica schreef over haar overleden partners worden een leidraad aan de hand waarvan ze Ica’s manier van overgave, houden van en onderwerping poogt te doorgronden. Nadine werkt aan een waar Ica-archief.

Haar obsessie ontspoort pas echt wanneer Ica Nadines stoutmoedige voorstel om tijd met haar door te brengen in het huis in Frankrijk beantwoordt met ‘WANNEER GAAN WE?’. Wat er kan gebeuren lijkt aanvankelijk ruimte te geven voor creativiteit. De roman die Nadine beoogt te schrijven heeft geen vastomlijnd plan, maar kan groeien terwijl beide schrijvers onder één dak verblijven en tijd met elkaar doorbrengen. Wat echter groeit is de manier waarop Nadine opkijkt tegen Ica, de mate waarin ze zichzelf onderwerpt, klein maakt, alles om Ica te kunnen verzorgen en haar aandacht te krijgen. Het lijkt erop dat Nadine met het verbannen van de tijd – de dames besluiten de tijd namelijk vakkundig te verwijderen door alle klokken van de wand te halen – ook haar grip op de werkelijkheid begint te verliezen.

Verwarring en gekunsteldheid

De roman is opgebouwd als een tragedie en bestaat uit vijf bedrijven voorzien van een koor. Dat koor spreekt meermaals vanuit een overbewuste positie waarin het alles al lijkt te kunnen overzien. Dit maakt Ica tot een zeer gelaagd boek en roept, zeker in combinatie met de citaten van Palmen en andere auteurs als Kellendonk, Sartre en Plato, waar door middel van noten in de tekst naar verwezen wordt, de vraag op of er niet te veel lagen van betekenis ontstaan waardoor het tot een trucje verwordt.

Dat gezegd hebbende is Ica een vlot en ritmisch geschreven boek dat de kleine bespiegelingen en vondsten die een leven verdiepen en de moeite waard maken bevat. Posthuma de Boer weet de herkenbaarheid van het gevoel van de ervaring van schoonheid te beschrijven. Zoals in de scène waarin Nadine een herinnering in het leven roept van toen ze als jong meisje met haar ouders in het huis in Frankrijk verbleef:

Hij hield de zeef wat hoger om de zon erin te vangen en liet haar meekijken. ‘D’or!’ fluisterde hij. Nadine kende het woord niet, maar in het doffe steengruis zag ze minuscule, gouden glittertjes. ‘Goud!’ lachte ze. De schoorsteenman knikte en zei haar na: ‘Koud.’

Tegelijkertijd confronteert Ica de lezer ook met zijn eigen houding ten opzichte van feit en fictie. Kan een lezer die Connie Palmen hoog heeft zitten dit boek zonder enige antipathie tegen Posthuma de Boer, die zo schaamteloos uitkomt voor haar bewondering en zelfs het op een voetstuk plaatsen van Palmen, lezen? En hoe verhoudt dit idee zich tot het oeuvre van Palmen zelf, waar niet zelden een personage gemodelleerd werd naar of geïnspireerd door iemand uit de werkelijkheid – denk aan alle commotie rondom Lucas Loos in Lucifer, waarbij Palmen beticht werd van het plegen van karaktermoord op de componist Peter Schat.

Feit is dat Ica vragen op weet te roepen die de verhouding tussen feit en fictie op eenzelfde manier op scherp zetten. Daarin is het dus niet te hermetisch en biedt het de lezer de mogelijkheid zijn eigen motieven en ‘aanbidding’ van personen te overdenken. De vraag is alleen of het met een slotopmerking als ‘Ica verscheen in april 2015. Zestig hoofdstukken, zes maanden voor Ica’s zestigste verjaardag. De macht der getallen.’ zijn doel niet voorbij schiet.

Muziek / Concert

Fantasiewereld komt tot leven door ‘gamend’ publiek

recensie: Symphonic Junction: Indie Games Concert

Al enkele decennia lang worden mensen geïnspireerd door videogames om kunst te maken en te beleven. Vooral de muziek speelt hierbij een grote rol – groter dan de meesten beseffen. Toch zien veel mensen de muziek van videogames niet als echte kunstvorm; het Indie Games Concert door het Residentie Orkest bewijst echter het tegendeel.

Veel technologische beperkingen in de ontwikkeling van videogamemuziek zijn door de jaren heen overwonnen. Tegenwoordig kan de soundtrack van een spel zelfs een aantal cd’s innemen, gezien moderne gameconsoles processors hebben die gelijk zijn aan die van computers en daardoor grotere bestanden aan kunnen. De meest opvallende ontwikkeling: het zijn niet langer enkel de chips die voor het geluid zorgen, er worden zelfs unieke orkesten samengesteld om de soundtrack van een spel op te nemen. Gamecomponisten hebben hiermee eindeloos veel mogelijkheden om dit medium verder te ontwikkelen. Dit bracht hen op een nieuw idee om videogamemuziek bij een groter publiek te brengen: het herschrijven van bestaande thema’s zodat zij in concertvorm uitgevoerd kunnen worden.

De arthouse onder de spellen

Videogamemuziek is ontzettend divers en kan daardoor niet gemakkelijk bij een genre ingedeeld worden. In feite kan het gezien worden als een heel eigen genre. Ook de soundtrack van minder populaire of minder bekende spellen mogen we hierbij niet vergeten. In het tiende concert van de Symphonic Junction-concertenserie staan de zogenaamde Indie Games centraal. Dit zijn spellen die door kleine, niet-commerciële spelontwerpers gemaakt zijn, maar wel artistiek relevant zijn voor de game-industrie. Sommige zijn zelfs wereldwijd succesvol. Onder leiding van dirigent Bas Wiegers wordt een setlist van achttien tracks gespeeld. Het Residentie Orkest laat zien en horen dat het zich makkelijk een weg kan banen in de gamewereld. Ze plaatsen iedereen uit het publiek centraal als gamer.

Classic FM-presentator/programmeur Floris Kortie begint het optreden met een duidelijk intro. Hierin vertelt hij onder andere een korte geschiedenis van de videogamemuziek die ook makkelijk te volgen is voor niet-gamers. Daar staan er overigens genoeg van in de zaal, zo blijkt na een algemene vraag aan het publiek. Met een start up-deuntje, zoals altijd te horen is bij het opstarten van een spel, ontwaakt de beleveniswereld van de Indie Games. Het orkest vliegt met bijbehorende soundtracks van karakteristieke plaatsen en gebeurtenissen in de spellen, door de open velden van het blokkige sandboxspel Minecraft, de gevechten van de Castle Crashers, het mystieke, vliegende eiland dat robot quote uit Cave Story verkent en het platformerspel Super Meat Boy heen.

Sommige arrangementen verschillen duidelijk qua klank van het origineel, maar dat heeft geen negatief effect op de kwaliteit. Solopassages worden mooi uitgelicht en met behulp van een groot scala aan instrumenten en de muzikale mogelijkheden ervan, worden veel leuke effecten geproduceerd.

De (inter)active rol van het publiek

Het blijft niet alleen bij slechts muziek deze avond. Er vindt veel interactie plaats tussen de muzikanten en het publiek, waarbij de bewegingen en expressie van de muzikanten zich vertalen naar kreten, gejuich, meezingen en luid applaus van het publiek. Deze praktijken zijn taboe tijdens klassieke concerten wat dit tot een uniek concert maakt.

Wie zich niet goed raad weet met deze aparte symfonische muziek kan afleiding vinden bij het grote scherm op de achtergrond. De ondersteunende beelden bij de muziek zijn gemaakt door studenten van Graphic Design aan de HKU welke mooi de stijl en de hoofdkarakters van de spellen weergeven. Jammer genoeg wordt er haast geen gameplay vertoond, en dat is zonde aangezien dat de interactiviteit van het concert en de immersie van het spel nog verder had kunnen verhogen.

Voornamelijk de ‘bonus levels’ zijn bijzonder tijdens dit concert. Een aantal spellen wordt ‘live’ op het podium gespeeld met op de achtergrond het orkest dat de soundtrack van het spel speelt. Zo klinkt het Brandenburger Concerto No. 2 van J.S. Bach terwijl vijf spelers al meebewegend op het ritme van muziek elkaars instrument (lees: een lichtgevend gekleurd balletje op een wii-controler, wat op het scherm getoond wordt als een instrument) moeten verstoren bij het spel Johann Sebastian Joust.

Ook Space Invaders, waarvan de soundtrack gezien wordt als de eerste ooit met doorlopende muziek, wordt live gespeeld in een nieuw arrangement. Om het spel te spelen wordt iemand uit het publiek gevraagd aan de hand van een soort prijsvraag: wie herkent als snelste een fragment van een soundtrack? De interactiviteit van het spel – oorspronkelijk het accelerando van het basloopje – wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van iPads, hoewel de dynamiek van het orkest niet helemaal gelijk op gaat met de gameplay.

Tot slot wordt het hele publiek uitgenodigd om op de begane grond plaats te nemen om even een spelletje met een paar honderd man te spelen. Met Hat Trick moet een grote hoed, die een paar personen tegelijk moeten vasthouden, door het publiek heen gegooid of overgegeven worden om verschillende opdrachten te vervullen. Ook hier klinkt de soundtrack live op de achtergrond, al gaat deze grotendeels verloren door de enthousiaste manier van spelen van het publiek. Met een encore komt de game-avond tot zijn einde en verlaat het publiek de zaal met een uitgelaten gevoel; de eindbaas is verslagen.

Game Over?

Het Residentie Orkest heeft het spelen van spellen levendiger dan ooit gemaakt. Met deze muziek wordt de echte wereld omgetoverd naar een gamewereld, waarin de karakters uit de spellen tot leven kunnen komen. Een fantasiewereld wordt werkelijkheid, waarin de spelers (bij het concert dus de luisteraars) zelf de gameplay bepalen aan de hand van hun eigen luisterbelevenis.

Bij een videogameconcert als deze, komen veel elementen samen: het is de kracht en de emotie van een orkest gecombineerd met de energie van een rockconcert, gemixt met visuals ofwel kunst en creativiteit, technologie en het plezier dat videogames genereren. Hedendaagse videogamemuziek wordt steeds populairder en weet steeds vaker zijn weg te vinden naar het grote publiek. De invloed van het genre is simpelweg niet meer te negeren. Mede door dit soort concerten, gaat de gamewereld ook open voor mensen die hier nog niet bekend mee waren en zullen symfonische uitvoeringen in concertzalen andere soorten publiek aantrekken. Zo wordt er nog meer mooie kunstzinnige muziek verspreid.

Symphonic Junction is een concertenserie van het Residentie Orkest in het Paard van Troje, Den Haag, waarin zij zoveel mogelijk mensen in contact wil laten brengen met bijzondere muziek om te laten zien dat ook symfonische muziek in de 21e eeuw voor een groot en breed publiek van betekenis kan zijn. De volgende concerten in deze reeks zijn 13 juni in samenwerking met Torre Florim (frontman van De Staat) en op 31 oktober volgt een concert in ‘3D’.