Elf uit twaalf: This is propaganda (2002), This is critique (2008) en Selling out (2002)
Het is de eerste van de nieuwe maand en verwachtingsvol beklim ik de trap naar de bovenbouw, na me er eerst van vergewist te hebben dat er zich beneden geen werk bevindt. Eenmaal boven tref ik de zalen waar vorige maand This is progress (2010) te zien was, leeg aan.
Wanneer ik langs Kienholz’ The Beanery (1965) de linkervleugel in loop, komt me “This is propaganda, you know, you know” ter ore. In de aangrenzende zaal staat een vrouwelijke vertolker met haar hoofd naar twee minimalistische werken van Alan Charlton gedraaid. Op het moment dat ze voor de tweede keer “This is propaganda, you know, you know” zingt, draait ze zich langzaam richting het publiek en daarmee ook richting Barnett Newmans Cathedra (1951). This is propaganda was eerder te zien in maart. Toen werd het idee wat de propaganda, wat de ‘this’ is in “This is propaganda”, bevraagt tussen de abstract expressionistische doeken van Willem de Kooning. “This is propaganda, you know, you know” klinkt door in de omliggende zalen, en houdt daarmee het bevreemdende midden tussen een mantra en een voice-over.
Uitwisseling en wisselwerking
Ik loop rechtdoor en kom terecht in drie aaneengeschakelde zalen waar mensen, veelal in twee-, soms in drie- of viertallen, met elkaar in gesprek zijn. De bedrijvigheid en het geroezemoes hebben iets gezelligs en doorbreken de stilte die doorgaans in een museum heerst. Wie wel of niet wordt aangesproken, en de reden daarvoor, is mij niet duidelijk; ik kan ongestoord door de zalen dwalen, niemand die op mij afkomt en me aanspreekt. In een flard van een gesprek dat ik opvang, hoor ik één van de vertolkers, gekleed in een donker pak dat doet denken aan de kleding die de suppoosten dragen, “dit is ook een werk van Tino Sehgal en het heet This is critique” zeggen.
Geen van deze drie zalen is leeg, in elk van hen hangt werk aan de wanden of staan sculpturen op de grond. De arte povera-zaal is onveranderd gebleven, maar de andere twee zalen tonen nu werk van onder meer Richard Tuttle, Robert Mangold, Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg en Andy Warhol – werk dat vorige maand nog in de andere vleugel te zien was. Het zet aan tot nadenken: waarom toont Sehgal This is critique juist tussen deze werken?
Wie via de arte povera-zaal de volgende zaal binnenkomt, ziet in eerste instantie hoe een speels in de ruimte gehangen lichtsnoer van plafond tot vloer loopt en hoe één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door een sculptuur van houtblokken. Niks verraadt wat er zich in de andere, nog niet zichtbare hoek van de ruimte afspeelt: Selling out, misschien wel de meest opzienbarende situatie tot nu toe.
Sex sells?
Wanneer ik de zaal betreed, ben ik de enige toeschouwer. Onmiddellijk vangt de vrouwelijke vertolker mijn blik om deze vervolgens niet meer los te laten. Ze is op dat moment gehuld in een kanten bh en bandplooibroek; liggend op de grond trekt ze demonstratief en met de nodige theatraliteit haar schoenen uit. De bewegingen zijn die van striptease – spelen, flirten, één been in de lucht, al zittend soepele cirkels draaien op de grond, vervolgens weer opstaan, voor over bukken en het publiek zicht geven op benen en billen, even schudden. Geheel in lijn met het striptease-idee gaan ook de broek en de bh uit, de onderbroek blijft – na speels naar beneden getrokken te zijn – aan. Met haar ogen nog steeds op mij gericht, zegt ze: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”. In slechts een kanten onderbroek danst en beweegt ze minutenlang, alvorens de striptease in omgekeerde volgorde op te voeren. Met dezelfde sensuele en theatrale bewegingen gaan de kledingstukken één voor één weer aan. Geheel gekleed in het uniform van een suppoost – inclusief Stedelijk ‘S’ op het revers – benoemt het werk zichzelf opnieuw: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”.
Waar één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door de horizontaal en verticaal gepositioneerde houten blokken van Carl Andre’s Bloody Angle (1985), toont de ander Dan Flavins Untitled (to Barnett Newman to commemorate his simple problem, red, yellow and blue) (1970). Het eerdergenoemde lichtsnoer is een oude bekende: Gonzalez-Torres’ Untitled (A Love Meal) (1992). Al even storend, uitdagend en voor de situatie functioneel opgehangen als in februari en maart, toen het werk te zien was in de zaal waar This is good (2001) werd opgevoerd. De manier waarop Selling out getoond wordt, lokt bezoekers in de val: de zaal staat slechts in contact met één andere ruimte, waarvan de twee overige doorgangen gesloten zijn. Het is een fuik. Wie geen rechtsomkeert maakt en via dezelfde weg terugkeert, maar doorloopt, ontkomt er niet aan nogmaals langs Selling out te moeten om terug te kunnen keren.
Kijken of niet kijken
Selling out is naast opzienbarend ook zeer confronterend. Waar Kiss (2002) er in april voor zorgde dat menig toeschouwer de pas versnelde, een enkeling zelfs met de handen voor de ogen, verlaten deze maand de meeste bezoekers de zaal linea recta via de andere doorgang. Problematischer wordt het voor degenen die wel naar de overige werken in de zaal, maar niet naar de strippende vertolker willen kijken. De positie van de andere kunstwerken zorgt ervoor dat er weinig ruimte is waar bezoekers hun toevlucht tot kunnen nemen. De titelbordjes bieden uitkomst, niet veel vaker zag ik bezoekers zo integraal, of de illusie daarvan wekkend, de teksten erop lezen. Tevens houden meer toeschouwers dan bij andere situaties het geval was, zich op in de deuropening – hetgeen meer dan ooit een voyeuristisch karakter heeft.
Bovendien is Selling out confronterend omdat je – met het felle licht van de tl’s van Flavin in de ene ooghoek en de peertjes van Gonzalez-Torres in de andere – kijkt naar iemand die je het idee geeft speciaal voor jou te strippen. Gevangen door haar blik, betrap ik mezelf erop dat de bezoekers die van de ene naar de andere kant van de zaal lopen een welkome afleiding zijn. Het leidt tot een raar besef: kijken is ongemakkelijk, pijnlijk misschien wel, maar niet kijken nog meer. Niet kijken betekent immers iemands aanwezigheid negeren. Hoe expliciet en overduidelijk de erotische en seksuele component ook is, het zorgt er niet voor dat ik me minder gênant of beschaamd voel. Selling out is daarmee een paradox: in your face en toch ontzettend intiem – dat wil zeggen, op de momenten dat je de enige toeschouwer bent.
Wanneer er zich meerdere mensen in de zaal verzamelen, heeft dat onmiddellijk tot gevolg dat het ijs gebroken wordt. Op twee manieren: het oogcontact wat de vertolker maakt moet je delen met de andere bezoekers, wat jou minder tot een voyeur, en het werk minder confronterend maakt. Daarnaast relativeert de aanwezigheid van andere bezoekers het gevoel persoonlijk aangesproken te worden. Er is immers meer te zien; wegkijken is legitiemer. Bezoekers wisselen hun blik op de situatie dan ook af met een blik naar elkaar. Het zien van elkaars ongemak, zorgt ervoor dat er veel wordt gelachen. Aan het ‘eind’ van de opvoering – ‘eind’ omdat er aan een continu werk eigenlijk geen eind komt en je je kunt afvragen of het ontklede moment het ‘eind’ is – wordt er meestal geapplaudisseerd.
“Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”
“Kijk, neem nou dit kunstwerk, weet je”, een jonge vrouw – haast al haar zinnen eindigen met ‘weet je’ – begint tegen me te praten en wijst naar Robert Mangolds X Within X (Red-Green) (1981) dat achter ons aan de wand hangt, “dit werk vraagt niks van je”. Het is een ‘X’, opgebouwd uit twee diagonalen, de een bestaat uit twee tinten groen, de ander is oranje. Ik betwijfel haar uitspraak, maar ze geeft me weinig tijd om na te denken en vervolgt: “Heb je zojuist dat performance-werk gezien?” Met haar hoofd maakt ze een knikje waardoor duidelijk wordt waar het werk dat ze bedoelt – Selling out – zich bevindt.
“Ik word soms zo moe van alle vragen die ik elke dag op me afgevuurd krijg; drie mensen die vragen of ze me kunnen helpen als ik een winkel inloop en zelfs het label van mijn theezakje heeft een boodschap voor me”. Ik vraag haar of ze anoniem wil zijn in een museum. Haar antwoord is ontwijkend, van de strekking dat ze zich afvraagt of het een goede ontwikkeling is, ‘mensen als kunstwerk’ die je aanspreken en waar je iets mee moet. Wanneer ik haar confronteer met het feit dat zij hetzelfde doet, besluit ze met: “Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”. Ze loopt tweemaal een rondje om mij heen, alvorens in een andere hoek van de zaal haar opwachting te maken. Mijn onduidelijkheid van eerder die dag – welke bezoekers worden aangesproken en welke niet – is opgehelderd: het lijkt erop dat de vertolkers een gesprek aanknopen op de ‘terugweg’, nadat bezoekers Selling out hebben gezien.
“I just don’t know if I like what he’s doing”
Later, wanneer ik een tweede ronde maak en de vrouwelijke vertolker van Selling out plaats heeft gemaakt voor een mannelijke, word ik wederom onderdeel van This is critique. Ditmaal is het een Engels sprekend meisje dat aftrapt met: “Shouldn’t the museum be like a sacred space?” Ook zij stelt de vraag of het werk van Sehgal niet problematisch is – “I just don’t know if I like what he’s doing. Don’t you think it is a problem that he immaterialises things?” Ze vertelt me over hoe geen van Sehgals werken vastgelegd mag worden op beeld of in contractuele zin – dat een aankoop mondeling bij de notaris wordt besloten – en brengt dit in verband met het belang van de uitvinding van de boekdrukkunst. “He kind of proposes a world without newspapers, without books.” Hoe meer ik ons gesprek nuanceer – “We hebben het nu toch maar over één kunstenaar die geen fysieke dingen meer wil toevoegen aan wat er al is?” – hoe ontwijkender haar reactie.
In plaats van mijn argumenten te weerleggen of haar stelling te onderbouwen, lijkt ze quasi-random stellingen te poneren. This is critique is een in hoge mate zelf-referentieel werk en beide keren dat ik er onderdeel van ben, betrap ik mezelf erop dat ik de neiging heb de vertolker te confronteren met zijn dubbelrol. Het moment dat ik de zeepbel doorprik – “Jij bent toch ook een werk van?” of “Jij maakt je er nu toch ook schuldig aan mij aan te spreken en vragen te stellen?” – is het spel over. This is critique lijkt zo leeg dat ik me afvraag of dát juist is waar het omgaat: het gegeven dat kritiek vaak oppervlakkig is. Dit vermoeden wordt versterkt wanneer ik zeg dat kritiek ook een positieve kant kan hebben, opbouwend. “I’m talking about negative critique here.” Er is letterlijk geen opbouw, en het gesprek is ten einde.
Verandering van perspectief
Vier dagen later ben ik wederom in het Stedelijk. Na opnieuw getuige te zijn geweest van Selling out loop ik door naar de zaal waarvan alle andere doorgangen eerder die week gesloten waren. Dat blijkt niet langer het geval. Ze zijn open. Alle zalen in de linkervleugel zijn weer met elkaar verbonden en de vertolkers van This is critique lijken hun standplaats niet langer te beperken tot de drie zalen waarin ze zich zondag ophielden. Het benadrukt het element van schaarsheid in Sehgals werk: wanneer ik niet op een andere dag nog eens de situaties was gaan bekijken, zou mijn waarheid bestaan uit een dichte zaal als bewuste fuik.
Mijn tweede bezoek zorgt ervoor dat ik mijn ervaring in twijfel trek: waren de doorgangen wel écht gesloten zondag? Daaruit voortvloeiend: als de doorgangen slechts die zondag dicht waren, is het aantal bezoekers dat dit daadwerkelijk heeft ervaren schaars. En daarmee ook de ervaring. De schaarsheid doet in dit geval twijfelen. In plaats van dat ik het gevoel heb onderdeel te zijn geweest van een exclusief moment, maakt het dat zelfs dit moment door haar oncontroleerbaarheid en korte duur nergens mee samenvalt. Zo schaars, dat de twijfel er is of het zelfs in mijn eigen herinnering wel bestaat.
Aan de man brengen
Wat is een idee waard?, is de vraag die me bijblijft na het zien van de drie situaties van november. Wat wordt er verkocht in Selling out? Seks, of meer dan dat? Een idee, een moraal? Het idee van een moraal? Het in de museale context inbrengen van het met een doel onder de aandacht brengen van ideeën en gedachtegoed (propaganda) en het poneren van een mening ten opzichte van iets (kritiek), bevraagt onze omgang met ideeën en concepten in relatie tot datgene wat we als moreel of de moraal bestempelen. Een heersende etiquette is er zowel in de hoge als in de lage cultuur, maar wat als deze met elkaar in verband gebracht worden? Het is vooral deze vraag die Sehgal met Selling out en This is critique lijkt te willen stellen.
De uitspraak dat een schilderij niks van je vraagt, die een van de vertolkers van This is critique doet, is daar een uiting van: natuurlijk vraagt het werk iets van je. Het is alleen een ander soort vraag dan de vragen waartegen de vertolker hem mogelijk afzet – winkelpersoneel dat op je toesnelt met de vraag of ze je kunnen helpen bijvoorbeeld. Wat zij noemt zijn vragen naar behoefte; vragen die behoefte creëren.
Onze ideeën over seks, kritiek en propaganda als platitudes? Vragen naar inhoud of vragen om inhoud? De gelaagdheid van de werken die in november te zien zijn, is erin gelegen dat je dat juist gaat bevragen.
Talige theekransjestragiek
Er stond een theekransje op de planning, maar met Earl Grey en kamille heeft de get together van de oudjes Hannie, Willie en Annie weinig van doen. Miscommunicatie en onbegrip drijven de drie richting een punt waarop zelfs slaapthee hen niet meer kan redden. tgECHO laat met Botten onder de regie van Roeland Hofman zien hoe destructief taal kan zijn – en hoe schitterend tegelijkertijd.
Paniekhaas Hannie (Ellen Goemans) is vrij accuraat als ze zichzelf beschrijft als een afgedankte bh in een container. Zij en haar mede-bh’s Willie (Anna Schoen) en Annie (Lotte Dunselman) zijn gekleed als het meubilair van de seniorenflat die het decor vormt, en gedragen zich daar ook naar. Ze vullen de dagen met nostalgie, betuttelingen en het ophemelen van hun overleden mannen Henk, Henk en Henk. Hun teksten repeteren ze soms ter plekke op het podium, alsof ze zichzelf ergens van moeten overtuigen: ‘Ik ga thee drinken bij Hannie, want zij is eenzaam.’
Het neusgat van het universum
Hoewel er sprake is van een duidelijke drie-aktenstructuur – ‘Theevriendinnen,’ ‘Theezusters’ en ‘Theehoeren’ – schiet Botten op een grappige manier alle kanten uit. Het dwingt je om het idee van een plot of samenhang los te laten, en zelfs als je dat gedaan hebt, hebben de dames nog genoeg verrassingen in petto. Nostalgisch geneuzel kan zomaar omslaan in erotische vleierij, en mocht dat nog te voorspelbaar zijn, dan zijn er nog hun dromen over katten die je kunt opladen door middel van een stopcontact in de ogen.
De namen Hannie, Annie en Willie zijn niet meer dan argumenten die de drie vrouwen ervan moeten overtuigen dat ze nog bestaan. Hun identiteit is veranderlijk als de lichtval op het podium. ‘Als je dat kunt accepteren, dat je maar een piepklein stukje zout bent in het zwarte neusgat van het universum,’ aldus Annie, ‘dan slaan de stoppen door.’
De ontoereikendheid van taal
‘Wat we al niet met woorden kunnen… Verklaren. Vragen. beloven. Bevelen. Dat is toch ongelofelijk?’ Hoewel Botten een illustratie is van de ontoereikendheid van taal, is het diezelfde taal die de voorstelling bij elkaar houdt en telkens nieuwe energie geeft. Schrijver Erik Bindervoet, die eerder genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs, levert een tekst die minutieus geconstrueerd is, maar tegelijkertijd de dynamiek behoudt. Het is muzikale poëzie, waarin woorden een eigen leven leiden en zich volledig onttrekken aan de wil van de personages. Soms weet je simpelweg niet wat je moet zeggen – dan roep je maar iets als ‘siliconenteef,’ ‘lepelhoer’ of ‘ik lig hier als een afgeknipte troela in een kip teriyaki.’
We kunnen niet terug
De flyer kondigt ‘herkenbaar sociaal gestuntel’ aan. Herkenbaar is Botten tot op zekere hoogte, maar veel vaker is het vervreemdend. We kijken niet naar mensen, we kijken naar karikaturen. Echter weten Dunselman, Goemans en Schoen moeiteloos te schakelen tussen een heel spectrum aan tonen: sarcastisch, meedogenloos, krankzinnig, liefkozend. Dit maakt dat je alles wat ze doen slikt tot het slot.
‘We kunnen immers niet meer terug,’ zegt Annie, en ze heeft voor de verandering een keer gelijk. Botten schuurt en is bij vlagen zo ongemakkelijk dat je je ogen ervoor wil sluiten, maar je kunt niet terug. Het is het soort theater dat je voor waarheid aanneemt, ook als die waarheid een oplaadbare kat betreft.
tgECHO - Botten
Regie: Roeland HofmanArtiest: tgECHO
Gezien op vrijdag 13 november 2015 in Huis Oostpool, Arnhem
Nog te zien tot zaterdag 09 januari 2016
Link: Speellijst
Misschien ook iets voor u
Lichtzinnig de zestiende eeuw in
Een spectaculaire periode uit de kunstgeschiedenis wordt door Museum Boijmans van Beuningen gepresenteerd in een meeslepende tentoonstelling. Jheronimus Bosch, Pieter Bruegel en een handvol tijdgenoten tonen hun talent en visie die in de zestiende eeuw voor een omslag in de schilderkunst zorgden.
In de late Middeleeuwen is de beeldende kunst slechts voorbehouden om religieuze voorstellingen in een kerkelijke omgeving te laten zien. De clerus is opdrachtgever, kwaliteitsbewaker en censor tegelijk. Toch zien kunstenaars voorzichtig mogelijkheden om ook hun alledaagse omgeving in beelden te vatten. Dat gebeurt voornamelijk in de wat ongrijpbare prentkunst (ets en gravure) waarmee ook de reproductiemogelijkheid opeens een factor van belang wordt.
Als schilders als Jheronimus Bosch en Lucas van Leyden zichzelf dit genre eigen maken, begint een periode van ongekende luchtigheid en losbandigheid in de kunst. Mede onder invloed van de Reformatie wordt religie ingewisseld voor het dagelijks leven, bijbelse taferelen maken plaats voor uitbundige slemppartijen waarbij vooral boeren, bedelaars, marskramers en liefdesparen worden afgebeeld. Humor voert de boventoon.
Jheronimus Bosch ‘Hooiwagen-triptiek’ ca. 1515 (Museo Nacional del Prado, Madrid)
Bizarre mensentypes
Centraal in Boijmans staat de uiterst curieuze Hooiwagen-triptiek van Bosch. Vervaardigd omstreeks 1515 en tijdens de Spaanse overheersing aangekocht door Filips II – waarschijnlijk heeft ‘IJzeren Hertog’ Alva de deal gesloten – vormt dit drieluik een sleutelwerk in de perceptie van de toenmalige kunstbeschouwing. Bosch schildert een traditioneel altaarstuk met links een paradijselijk paneel (blote mensen, slang en appel) en rechts een paneel dat de hel vertegenwoordigt (vuur, ellende, duivels en monsters). Het grote middenpaneel toont een enorme hooiwagen die omgeven wordt door de meest bizarre mensentypes die het aardse leven in volle glorie verbeelden. Er wordt gezoend, gemoord, bedrogen, gevreeën, gevochten, gegokt en gezopen. En iedereen wil een pluk hooi van de hooiwagen bemachtigen – hét symbool van de menselijke hebzucht – die langzaam door typische Bosch-monsters richting de hel wordt gesleept. Helemaal bovenin, op een overkoepelende wolk, is een minuscule Jezus afgebeeld die het geheel berustend, of vertwijfeld, aanschouwt met de armen zegenend gespreid.
Het triptiek, dat met de grootst mogelijke moeite is losgeweekt uit het Prado in Madrid, vormt het middelpunt in de tentoonstelling die verder wordt ingevuld door tijdgenoten en nazaten van Jheronimus Bosch. Met dezelfde directheid en vooral ook ironie wordt de menselijke conditie weergeven, zij het meestal zonder de overtuigende moraal die de Hooiwagen nog kenmerkt.
Brunswijkse Monogrammist ‘Bordeelscène met ruziënde prostituees’ ca. 1530 (Gemäldegalerie, Berlijn)
Bordeel met graffiti
De links en rechts uitwaaierende afdelingen voeren de bezoeker op overzichtelijke wijze door de tijd. Naast de kaartspelers van Lucas van Leyden en de wanstaltige karikaturen van Quinten Massijs, voorstellingen die het alledaagse leven maar ook de menselijke verhoudingen tot in detail weergeven, is het werk van Marinus van Reymerswaele een bijzonder hoogtepunt. Zijn schilderijen van belastingontvangers en geldwegers, gemaakt tussen 1530 en 1540, vormen een prachtige satire op de hebzucht. De vrekkige personages, getooid met exuberante, vrouwelijke hoofddeksels van eeuwen daarvoor, tellen gretig de centen, graaien in geldbuidels en bladeren met hun knokige vingers door de kasboeken.
Nog banaler zijn de bordeelscènes van de anonieme kunstenaar die aangeduid wordt als de ‘Brunswijkse Monogrammist’. Omstreeks 1530 schildert hij een tafereel van een bordeel met daarop vrijende, omhelzende en zoenende paartjes. De drank vloeit rijkelijk, terwijl op de voorgrond twee hevig vechtende hoeren te zien zijn. Opmerkelijk zijn hier de met graffiti overdekte muren waarop iedereen blijkbaar zijn zegje kon doen. Duidelijk zichtbaar is de uitgeschreven spreuk ‘Dat Dinck Doet Die Dochter Dalen’ waarbij de letter D is telkens is vervangen door de afbeelding van een grote penis.
Pieter Bruegel ‘Winterlandschap met vogelknip’ 1565 (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel)
Realityshow
Niets is de mens vreemd, dat geldt ook voor de condition humaine in de zestiende eeuw. Dat daarbij de meest bizarre situaties worden uitgebeeld door boeren, soldaten, kwakzalvers, prostituees en bedelaars is tekenend voor de maatschappelijke verhouding en de heersende mores. Er is geen burger of stedeling te zien op de meeste genrestukken, zij zijn uiteindelijk de welgestelde kopers van de schilderijen. Een boerenfeest boven de haard, met veel verborgen en schunnige details ingevuld, is voor de zestiende-eeuwse burgerij hetzelfde als een realityshow op de hedendaagse televisie.
Als afsluiting van deze imponerende tentoonstelling toont Pieter Bruegel de Oude zijn in 1565 geschilderde Winterlandschap met vogelknip. De tijd van pionieren in de genrekunst is voorbij en de verbeelding van de dagelijkse werkelijkheid is gemeengoed geworden. De satire en karikaturale weergaven hebben grotendeels plaatsgemaakt voor een eerder rustiek en landschappelijk tafereel waarin nog wel verwijzingen naar de menselijke deugd en ondeugd verborgen zitten. De Hollandse schilderkunst is klaar voor de Gouden Eeuw.
Van Bosch tot Bruegel – De ontdekking van het dagelijks leven
Gezien in: Museum Boijmans van Beuningen, RotterdamNog te zien tot: zondag 17 januari 2016
Misschien ook iets voor u
‘Op bezoek bij Meneer Green’ is prachtig maar conventioneel
In Op bezoek bij Meneer Green ontvouwt zich de opmerkelijke vriendschap tussen de hoogbejaarde, nukkige meneer Green en de jonge, gewiekste zakenman Ross. Het stuk is een veel opgevoerde en vaak geprezen klassieker en dat is terecht. De versie van Van Lambaart Entertainment kent sterk spel en is daardoor een meeslepende ervaring. De verschillende hyperrealistische elementen maken de voorstelling naast toegankelijk echter ook wat ouderwets.
Op bezoek bij Meneer Green ging in 1996 in première en sindsdien is het stuk in 45 landen opgevoerd en veel bekroond. De laatste professionele Nederlandse opvoering was in 2000. Het verhaal draait om de ontwikkeling van een opvallende vriendschap. Meneer Green leidt een teruggetrokken en eenzaam bestaan in een vervallen New Yorks appartement. Zijn vrouw is recent overleden en hij kan daar moeilijk mee omgaan. De routine van meneer Green wordt doorbroken door bezoekjes van Ross Gardiner. Ross heeft meneer Green per ongeluk aangereden en daarom heeft Ross een taakstraf gekregen. Die bestaat uit het voor een half jaar lang wekelijks visiteren van zijn slachtoffer. Alhoewel geen van beide heren aanvankelijk enthousiast is over deze situatie, blijkt gaandeweg dat ze toch overeenkomsten hebben. Ze raken zo toch aan elkaar gehecht.
Sterk en subtiel spel
Jeff Barons tekst kenmerkt zich door een subtiele balans tussen innemende komische momenten en realistische dramatische ontwikkelingen. De twee personages zijn in zoveel opzichten elkaars tegenpool dat wrijving en kolderieke situaties onvermijdelijk zijn. Gelauwerd acteur Bram van der Vlugt zet een heerlijk weerspannige weduwnaar neer. Alhoewel het personage makkelijk een karikatuur had kunnen worden, zorgt Van der Vlugt er met zijn geperfectioneerde lichaamstaal, zijn sprekende mimiek en zijn gevoel voor timing voor dat dit achterwege blijft. Ook Oren Schrijver is uitstekend gecast. Zijn springerige levendigheid en energie contrasteren mooi met de andere persoon. Bovendien maakt ook hij fijn gebruik van lijf en stem en ook zijn timing is voortreffelijk. Het samenspel is boeiend en geloofwaardig en zorgt ervoor dat de voorstelling een ontroerende ervaring is.
Ouderwets kader
Het spel wordt omlijst door een ouderwets kader. Zo bestaat het decor uit het tot in detail uitgewerkte, oubollige appartement van Meneer Green. Niks wordt aan de fantasie overgelaten, geen rekwisiet is denkbeeldig. Als het appartement een vierde muur had gehad, had er zo een bejaarde kunnen wonen. Daarnaast doen de verkleedpartijen van Ross – voor elke week heeft hij een ander kostuum – filmisch aan. Ook zijn er de pompeuze geluidsfragmenten, die vooral worden ingezet bij scènewisselingen. Deze elementen maken de voorstelling hyperrealistisch. Het stuk is op deze manier toegankelijk voor niet-doorgewinterde theatergangers. Wél-doorgewinterde theatergangers verwachten misschien juist wat minder poespas en meer abstrahering. Dat neemt echter zeker niet weg dat Op bezoek bij meneer Green van Van Lambaart Entertainment een sterke, onderhoudende voorstelling is in zijn genre en een rijke (theater)avond vormt.
Van Lambaart Entertainment - Op bezoek bij Meneer Green
Regie: Bruun KuijtArtiest: Van Lambaart Entertainment
Gezien op maandag 09 november 2015 in Koninklijke Schouwburg, Den Haag
Nog te zien tot zondag 10 april 2016
Misschien ook iets voor u
Op zoek naar wat de sound anders maakt
/ 0 Reactiesdoor: Joost Festen / beeld: Joost Festen 0 Sterren8WEEKLY zoekt Jack Hustinx in zijn woonplaats Eindhoven op aan de vooravond van het verschijnen van zijn eerste album onder eigen naam. Een maand voorafgaand aan het interview kregen we het hele album al ter beschikking, dus onze oren konden er al aan wennen.
Over Yonder verscheen op 30 oktober en 8WEEKLY sprak al in september met Hustinx, toen zijn album geperst werd in de fabriek. Zijn zoon Nicky werkte op dat moment nog aan het artwork. We voelen ons bevoorrecht al kennis te hebben mogen maken met het nieuwe werk van Hustinx. Als groot fan van zijn band Shiner Twins ging ondergetekende jaren geleden het gesprek met hen aan en groeide in die jaren het contact met Hustinx en zijn maatje Richard van Bergen. De ontmoeting vandaag is ontspannen en het interview is veel meer dan een één op één vraaggesprek. Het middagje met Hustinx aan de koffie en een biertje geeft ons een kijkje achter de schermen van zijn nieuwe album.
Hoe het allemaal begon
Hustinx vertelt vrijuit dat alle composities van Over Yonder geschreven zijn in Austin, Texas; soms alleen door Hustinx en een aantal samen met anderen. Het project heeft tweeëneenhalf jaar geduurd. De opnames zijn zowel in Austin als rond Eindhoven gemaakt. De op Americana, rock, blues en gospel georiënteerde muziek van Jack Hustinx en de zijnen kent zijn oorsprong dus op twee plaatsen op deze aardbol. Na de tournee rond het laatst verschenen Shiner Twins-album en het niet van de grond komen van nieuw werk met maatje Van Bergen, werd Hustinx door zijn vriendin min of meer naar Austin gestuurd.
“Ik ben daar gaan schrijven en het ene na het andere goede nummer kwam toen naar boven. Ik begon samen met Robert LaRoche te schrijven en daarna met Harry Bodine en Malford Milligan. Eind 2013 ben ik samen met Roelof Klijn gestart met de opnames, maar daar heb ik ook vier maanden in Austin aan gewerkt. Ik kom daar al achttien jaar en heb eigenlijk een leven daar en een leven hier.”
“Malford is degene die het meeste tegen me aan heeft geduwd om de plaat af te maken zonder Shiner Twins; geen wachten meer, maar gewoon opnames maken. Ik had niet eens in de gaten dat ik bezig was met een plaatopname. Maar opeens besef je, dat je nog maar twee nummers nodig hebt om het album af te maken. Het kwam toen eigenlijk als vanzelf zover, terwijl ik lekker mijn ding aan het doen was. Pas in het laatste jaar kreeg ik het gevoel, de drang, om er een plaat van te maken. Daarvoor had ik het idee dat het ooit een Shiner Twins plaat zou moeten worden. In september vorig jaar nam ik in New Orleans het besluit om het helemaal zelf te doen en ook zelf op tournee te gaan. Ik trad daar toen op met de Subdudes en The Southern Aces. In Nederland zal de band bestaan uit Harry Bodine en Malford Milligan, naast Roelof en Nicky.”
Het prachtige zanggeluid van Sheree Smith, ook een van de meewerkende artiesten, valt op in ‘True True Love’. “Ja, ze heeft een gospelachtergrond en heeft heel veel soul in haar stem. Glenda Dotson, de andere zangeres op het album, heeft ook zo’n achtergrond, al vanaf vier/vijfjarige leeftijd zongen ze in de kerk. Glenda is meer de jazzy zangeres. In november komen de dames niet, maar ze zitten in Austin wel in de band. Misschien zouden ze in de zomer, als we wat festivals gaan doen, kunnen komen. Je kunt horen dat we heel veel lol gehad hebben bij het opnemen van ‘True True Love’. Het stond er in twee takes op, opgenomen met maar één microfoon. Wat je op de plaat hoort, is een van die twee takes, geen mix.”
Meer lucht in de muziek
Het favoriete nummer van de redactie is ‘My Soul, My Inspiration’ met het zinnetje “Is that you God, or did you send an angel?”. Niet alleen de tekst is briljant – God en een aardse Engel – maar de sfeer en de zang van jou samen die van Malford.
“Ik vind het leuk dat je dat zegt. Het is doelbewust zo geschreven!”
Wat is jouw dierbaarste nummer van de plaat?
“’Life Will Humble You’, dat ik met Malford heb opgenomen. Dat zegt zoveel over wat we hebben meegemaakt in ons leven. Iemand zei laatst tegen me, dat het album heel autobiografisch is en dat is ook zo. Alle nummers gaan ergens over: het heeft diepgang. Omdat we beiden met de goede dingen bezig waren, ontstond het nummer ‘Life Will Humble You’ in samenwerking met Malford. Beiden vonden we ook onze weg weer naar huis. Dat ‘thuis’ is terugkeren vanuit een wat moeilijke tijd, maar ook het maken van fijne muziek.”
“Ik heb heel erg getwijfeld of ik het wel als eerste nummer op de plaat zou zetten. Een ballad is niet heel logisch als opening, maar het nummer zegt heel erg veel voor me. Het is geweldig gezongen door Malford. Ik heb heel lang gedacht, dat ‘Crawlin’ Up To The Surface’ de openingstrack zou moeten worden omdat dat een veel steviger tempo heeft en dus bij uitstek geschikt als albumopening.”
“Met deze band willen we twee maal per jaar een tourtje doen van zo’n tien optredens; niet meer heel het jaar rondtrekken met alles in de kofferbak. Als deze plaat binnenkort ook in de USA uitkomt, wordt de volgende tour in februari en is dat ook veel gemakkelijker. De komende novembertournee wordt een proef, ook voor wat er elders zou kunnen gebeuren. Er is ook een promotor uit Zwitserland, die belangstelling voor ons heeft. Maar ja, als niemand de plaat goed vindt, dan wordt alles ineens anders.”
Daar zitten de verschillen
Uiteindelijk is Over Yonder duidelijk geen Shiner Twins-plaat, omdat het instrumentaal wat tammer is. De stem van Van Bergen kleurt heel anders met Hustinx dan de stem van bijvoorbeeld Malford Milligan. Wat het verder nog anders maakt, is niet zo makkelijk te duiden door mij. Shiner Twins zit er wel enigszins in als je luistert naar ‘My Soul, My Inspiration’, maar het is anders verpakt. Als men een vervolg op de Shiner Twins verwacht, dan kan het alleen maar tegenvallen.
“Ik ben blij dit te horen! Want wat hiervoor zat, was het product van Richard en mij. Toen ik aan dit album begon, had ik geen plan en was ik dus zeker niet van plan een Shiner Twins-plaat te maken. Er ontstond gewoon iets nieuws en dat is uiteindelijk Over Yonder geworden. Het is een heel persoonlijke plaat geworden. Persoonlijker dan dit wordt het niet!”
“Ik vind het leuk, dat je zegt dat het wat tammer is. Dat zit hem waarschijnlijk in het feit, dat ik geloof in het principe: ‘less is more’. Er zitten minder noten in dan in de Shiner Twins-muziek waardoor het niet is dichtgeplamuurd. Er is meer ruimte, meer lucht en zo maak je wat je niet speelt misschien nog wel belangrijker dan wat je wel speelt. De uitdaging is om met een goede song te zoeken naar die partijen dat het liedje laat schitteren.”
Tijdens het interview draait Hustinx muziek vanaf zijn tablet. Terwijl hij nog een kop koffie zet, komt een nummer van Any Trouble voorbij, waarna het gesprek via Eric Clapton naar The Faces en The Small Faces afdwaalt. Even spreken we over het Woodstock-festival bij Roepaen en over coverbandjes. Meestal zijn coverbandjes niet geweldig, enige uitzonderingen daargelaten, weet Hustinx te melden. In Austin hoorde hij een coverband een nummer van Elvis Costello coveren, waar hij toch wel respect voor kreeg. Even spreken we over de muzikale helden van Hustinx. Dat zijn artiesten die het ook klein kunnen houden. Intussen zingt op de achtergrond Mavis Staples samen met Bonnie Raitt, met maar één gitaartje erbij.
“Helden als Frankie Miller en vooral Buddy Miller kunnen met zo weinig zo veel zeggingskracht creëren: hierin zit de magie van muziek. Ik vind muziek als medium zo interessant: dat is mijn leven! Ik ben nu zestig en ik ben vanaf mijn twaalfde met muziek bezig en eigenlijk kom ik steeds weer terug op hetzelfde. Ik geloof in het luchtig houden. Waarschijnlijk hoor je dat als verschil met Shiner Twins: het is allemaal wat luchtiger gearrangeerd en dat… dat is nu Jack Hustinx!”
Live in Nederland:
13 nov Oss – Cultuurpodium De Groene Engel
14 nov Amsterdam – North Sea Jazz Club
15 nov Horst – Muziekpodium Cambrinus
Link: Platenmaatschappij
Misschien ook iets voor u
De levens van een begenadigd schrijver
De in 1964 in Sarajevo geboren Aleksandar Hemon woont al weer ruim twintig jaar in Chicago. In Het boek van mijn levens tekent hij zijn identiteit als inwoner van een door oorlog verscheurd land op. Hemons essays zijn meesterlijk, alleen de vertaling levert ze wat krasjes op.
Om met dat laatste te beginnen: Hemon schrijft in het Engels – één van de redenen waarom hij her en der met Vladimir Nabokov wordt vergeleken –, en een woord als ‘pretentieusheid’ is dan een vervelende onderbreking in de anders zo vloeiende tekst van vertalers Charles Bors en Mauro Veen. Maar Hemons centrale project leidt er niet onder: het schrijven van het boek van zijn levens, bijvoorbeeld zijn leven als een soms jaloerse broer en zoon, zijn leven als student, als ontheemde Bosniër, als schrijver…
Het boek is samengesteld uit essays, die vaak al eerder elders verschenen, meestal in The New Yorker. Voor deze bundel zijn ze bewerkt en op elkaar afgestemd. De oorlog in Bosnië is een terugkerend thema, net als Hemons achtergebleven en later over de wereld verspreide vrienden, (straat)honden en zijn leven in Chicago. Hemon onderzoekt hoe al deze levens samenhangen en elkaar beïnvloeden.
Los van de oorlog?
In het korte essay Het boek van mijn leven staat Hemon stil bij een van zijn literatuurprofessoren in Sarajevo, Nikola Koljević. Deze man praatte over gedichten ‘alsof het kerstcadeautjes waren’. Zijn colleges waren begeesterend en uitdagend, misschien wel cruciaal voor de wording van de jonge Aleksandar. Twee jaar later ziet Hemon Koljević weer eens, gezeten naast – ai! – Radovan Karadžić, de dichter-psychiater die in de Bosnische Oorlog zo’n foute rol zou spelen. Hemon schrijft:
Nu blijkt natuurlijk uit de geschiedenis en uit Het boek van mijn levens, dat literatuur in oorlogs- en crisissituaties nooit onafhankelijk kan blijven, nooit los kan blijven staan van wat er in een maatschappij gebeurt. Ja, wanneer Hemon in het voorjaar van 1992 uitgenodigd wordt om naar Chicago te komen en daar besluit te blijven, voorkomt hij dat hij gevangen zou worden in de oorlog in zijn thuisland. Maar zijn hele bestaan is doortrokken van de oorlog, van zijn ontheemd-zijn, van een besef inmiddels nergens echt meer thuis te horen. Dat idee galmt door deze autobiografische stukken.
Er zijn woorden
Alleen het laatste hoofdstuk in deze bundel, Het aquarium geheten, kom je als lezer – en misschien Hemon als schrijver ook – los van de oorlog. In plaats daarvan beschrijft Hemon een andere tragedie, namelijk de doodsstrijd die zijn dochter Isabel in het najaar van 2010 voert en, uiteindelijk, verliest. Een tumor in de hersenen van het tien maanden oude meisje is het begin van maandenlang ziekenhuizen bezoeken, voor andere dochter Ella zorgen, van vrienden horen dat er geen woorden zijn voor Hemons tragedie.
Maar er zijn juist wél woorden voor. Genoeg zelfs. Van medisch-klinische termen tot gevoelsmatige uitdrukkingen: er zijn woorden. Dit wordt mooi weerspiegeld in Ella’s denkbeeldige vriend Mingus, via wie zij haar toenemende woordenschat en de ziekte van haar zusje verwerkt. Dat is misschien de les van Aleksandar Hemons Het boek van mijn levens: wat er ook gebeurt, in de handen van de meest begenadigde schrijvers zijn er woorden voor.
Het boek van mijn levens
Schrijver: Aleksandar HemonUitgever: Karaat
Prijs: € 21,95
Bladzijden: 261
ISBN: 9789079770199
Misschien ook iets voor u
‘Death to pigs’ met Lars Doberman als hoofdverdachte
Charles Manson (1934), is dé manipulatieve sekteleider en heeft zichzelf tijdens zijn levenslange gevangenisstraf ontpopt tot populair fenomeen. In 1969 gaf hij zijn volgelingen opdracht mensen te vermoorden om zo een rassenoorlog te ontketenen. Mocht je hem niet kennen, dan brengt De Familie Mansøn je wel in de psyche van iemand als Manson – of van een volgeling.
Na Chet Baker komen de jongens van Het Bebop Verhaal met een nieuwe figuur die hen inspireert tot visueel muziektheater. De legendarische sekteleider is in hun ogen een uitstekend beginpunt om de vraag over wat ons drijft tot en fascineert in Het Kwaad te stellen. Samen werken de theatermakers Reinout Scholten van Aschat, Matthijs van de Sande Bakhuyzen, Mattias van de Vijver en Jip van den Dool aan muzikale en absurde ervaringen in het theater, waarbij zij de kijker meenemen in hun experiment. Zij ontgrenzen het onderwerp dat hen op dat moment fascineert.
Horrorklanken
De jongens zijn zonder twijfel enorm muzikaal. Allen bespelen zij de piano, de (elektrische) gitaar, de trompet, drum en de nodige technische snufjes. De muziek klinkt blij, verdrietig en zwoel tegelijk. De voorstelling begint en eindigt a capella, waartussen de toon flink wordt gezet en het publiek wordt verleid door zowel jazz als funky metal. Middels de muziek begeleiden zij elkaar en de kijker in de gruwel van de voorstelling.
De acteurs verkleden zich als diverse gedaantes en nemen elk, achtereenvolgend dan wel tezamen, de rol aan van Manson. Zij maken tijdsprongen, nog voordat jij als kijker bewust ben van wat er daarvoor gaande was. Echt nadenken komt soms niet eens aan de orde. Tijdens De Familie Mansøn staat de eigen wil op stil. De kijker wordt gemanipuleerd door verschillende experimenten en verkeert in een trance. Je hunkert naar meer, simpelweg omdat de acteurs geen houvast bieden in de sneltreinvaart waarin zij door het leven van Manson springen. En precies die ervaring is wat deze voorstelling tot een gedroomde trip maakt. Zo’n droom waar je nog dagen over na zult denken.
Zwevend decor
Die trip wordt absoluut versterkt door de overweldigende vormgeving. Jochem van Laarhoven zit met zijn handycam dicht op de huid van de vier jongens. De beelden worden geprojecteerd op het decor, dat tijdens de voorstelling door de ruimte zweeft. De beweging van het decor breekt de live videobeelden af, deelt ze in stukken of lost ze op. De voorstelling is één grote puzzel en je wordt high van de opeenvolging van scènes die de belangrijkste gebeurtenissen uit Mansons leven schetsen.
Op dit moment werkt het muziektheatergezelschap Lars Doberman onder de vleugels van Orkater. Al sinds 2006 ondersteunt Orkater nieuwe theatergezelschappen in hun ontwikkeling naar een eigen taal in de serie ‘Nieuwkomers’. Het is opvallend hoe Orkater steeds nieuw talent weet binnen te halen en het maakt nieuwsgierig naar wie deze jongens zal opvolgen. Maar dat terzijde, want nu sta ik graag stil bij de theatrale drug van de Dobermannen.
Orkater/Nieuwkomers | Lars Doberman - De Familie Mansøn
Artiest: Lars DobermanGezien op zondag 08 november 2015 in De Toneelschuur, Haarlem
Nog te zien tot zondag 15 november 2015
Misschien ook iets voor u
Twaalf keer Sehgal – november
/ 0 Reactiesdoor: Laure van den Hout0 SterrenEen retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.
Elf uit twaalf: This is propaganda (2002), This is critique (2008) en Selling out (2002)
Het is de eerste van de nieuwe maand en verwachtingsvol beklim ik de trap naar de bovenbouw, na me er eerst van vergewist te hebben dat er zich beneden geen werk bevindt. Eenmaal boven tref ik de zalen waar vorige maand This is progress (2010) te zien was, leeg aan.
Wanneer ik langs Kienholz’ The Beanery (1965) de linkervleugel in loop, komt me “This is propaganda, you know, you know” ter ore. In de aangrenzende zaal staat een vrouwelijke vertolker met haar hoofd naar twee minimalistische werken van Alan Charlton gedraaid. Op het moment dat ze voor de tweede keer “This is propaganda, you know, you know” zingt, draait ze zich langzaam richting het publiek en daarmee ook richting Barnett Newmans Cathedra (1951). This is propaganda was eerder te zien in maart. Toen werd het idee wat de propaganda, wat de ‘this’ is in “This is propaganda”, bevraagt tussen de abstract expressionistische doeken van Willem de Kooning. “This is propaganda, you know, you know” klinkt door in de omliggende zalen, en houdt daarmee het bevreemdende midden tussen een mantra en een voice-over.
Uitwisseling en wisselwerking
Ik loop rechtdoor en kom terecht in drie aaneengeschakelde zalen waar mensen, veelal in twee-, soms in drie- of viertallen, met elkaar in gesprek zijn. De bedrijvigheid en het geroezemoes hebben iets gezelligs en doorbreken de stilte die doorgaans in een museum heerst. Wie wel of niet wordt aangesproken, en de reden daarvoor, is mij niet duidelijk; ik kan ongestoord door de zalen dwalen, niemand die op mij afkomt en me aanspreekt. In een flard van een gesprek dat ik opvang, hoor ik één van de vertolkers, gekleed in een donker pak dat doet denken aan de kleding die de suppoosten dragen, “dit is ook een werk van Tino Sehgal en het heet This is critique” zeggen.
Geen van deze drie zalen is leeg, in elk van hen hangt werk aan de wanden of staan sculpturen op de grond. De arte povera-zaal is onveranderd gebleven, maar de andere twee zalen tonen nu werk van onder meer Richard Tuttle, Robert Mangold, Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg en Andy Warhol – werk dat vorige maand nog in de andere vleugel te zien was. Het zet aan tot nadenken: waarom toont Sehgal This is critique juist tussen deze werken?
Wie via de arte povera-zaal de volgende zaal binnenkomt, ziet in eerste instantie hoe een speels in de ruimte gehangen lichtsnoer van plafond tot vloer loopt en hoe één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door een sculptuur van houtblokken. Niks verraadt wat er zich in de andere, nog niet zichtbare hoek van de ruimte afspeelt: Selling out, misschien wel de meest opzienbarende situatie tot nu toe.
Sex sells?
Wanneer ik de zaal betreed, ben ik de enige toeschouwer. Onmiddellijk vangt de vrouwelijke vertolker mijn blik om deze vervolgens niet meer los te laten. Ze is op dat moment gehuld in een kanten bh en bandplooibroek; liggend op de grond trekt ze demonstratief en met de nodige theatraliteit haar schoenen uit. De bewegingen zijn die van striptease – spelen, flirten, één been in de lucht, al zittend soepele cirkels draaien op de grond, vervolgens weer opstaan, voor over bukken en het publiek zicht geven op benen en billen, even schudden. Geheel in lijn met het striptease-idee gaan ook de broek en de bh uit, de onderbroek blijft – na speels naar beneden getrokken te zijn – aan. Met haar ogen nog steeds op mij gericht, zegt ze: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”. In slechts een kanten onderbroek danst en beweegt ze minutenlang, alvorens de striptease in omgekeerde volgorde op te voeren. Met dezelfde sensuele en theatrale bewegingen gaan de kledingstukken één voor één weer aan. Geheel gekleed in het uniform van een suppoost – inclusief Stedelijk ‘S’ op het revers – benoemt het werk zichzelf opnieuw: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”.
Waar één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door de horizontaal en verticaal gepositioneerde houten blokken van Carl Andre’s Bloody Angle (1985), toont de ander Dan Flavins Untitled (to Barnett Newman to commemorate his simple problem, red, yellow and blue) (1970). Het eerdergenoemde lichtsnoer is een oude bekende: Gonzalez-Torres’ Untitled (A Love Meal) (1992). Al even storend, uitdagend en voor de situatie functioneel opgehangen als in februari en maart, toen het werk te zien was in de zaal waar This is good (2001) werd opgevoerd. De manier waarop Selling out getoond wordt, lokt bezoekers in de val: de zaal staat slechts in contact met één andere ruimte, waarvan de twee overige doorgangen gesloten zijn. Het is een fuik. Wie geen rechtsomkeert maakt en via dezelfde weg terugkeert, maar doorloopt, ontkomt er niet aan nogmaals langs Selling out te moeten om terug te kunnen keren.
Kijken of niet kijken
Selling out is naast opzienbarend ook zeer confronterend. Waar Kiss (2002) er in april voor zorgde dat menig toeschouwer de pas versnelde, een enkeling zelfs met de handen voor de ogen, verlaten deze maand de meeste bezoekers de zaal linea recta via de andere doorgang. Problematischer wordt het voor degenen die wel naar de overige werken in de zaal, maar niet naar de strippende vertolker willen kijken. De positie van de andere kunstwerken zorgt ervoor dat er weinig ruimte is waar bezoekers hun toevlucht tot kunnen nemen. De titelbordjes bieden uitkomst, niet veel vaker zag ik bezoekers zo integraal, of de illusie daarvan wekkend, de teksten erop lezen. Tevens houden meer toeschouwers dan bij andere situaties het geval was, zich op in de deuropening – hetgeen meer dan ooit een voyeuristisch karakter heeft.
Bovendien is Selling out confronterend omdat je – met het felle licht van de tl’s van Flavin in de ene ooghoek en de peertjes van Gonzalez-Torres in de andere – kijkt naar iemand die je het idee geeft speciaal voor jou te strippen. Gevangen door haar blik, betrap ik mezelf erop dat de bezoekers die van de ene naar de andere kant van de zaal lopen een welkome afleiding zijn. Het leidt tot een raar besef: kijken is ongemakkelijk, pijnlijk misschien wel, maar niet kijken nog meer. Niet kijken betekent immers iemands aanwezigheid negeren. Hoe expliciet en overduidelijk de erotische en seksuele component ook is, het zorgt er niet voor dat ik me minder gênant of beschaamd voel. Selling out is daarmee een paradox: in your face en toch ontzettend intiem – dat wil zeggen, op de momenten dat je de enige toeschouwer bent.
Wanneer er zich meerdere mensen in de zaal verzamelen, heeft dat onmiddellijk tot gevolg dat het ijs gebroken wordt. Op twee manieren: het oogcontact wat de vertolker maakt moet je delen met de andere bezoekers, wat jou minder tot een voyeur, en het werk minder confronterend maakt. Daarnaast relativeert de aanwezigheid van andere bezoekers het gevoel persoonlijk aangesproken te worden. Er is immers meer te zien; wegkijken is legitiemer. Bezoekers wisselen hun blik op de situatie dan ook af met een blik naar elkaar. Het zien van elkaars ongemak, zorgt ervoor dat er veel wordt gelachen. Aan het ‘eind’ van de opvoering – ‘eind’ omdat er aan een continu werk eigenlijk geen eind komt en je je kunt afvragen of het ontklede moment het ‘eind’ is – wordt er meestal geapplaudisseerd.
“Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”
“Kijk, neem nou dit kunstwerk, weet je”, een jonge vrouw – haast al haar zinnen eindigen met ‘weet je’ – begint tegen me te praten en wijst naar Robert Mangolds X Within X (Red-Green) (1981) dat achter ons aan de wand hangt, “dit werk vraagt niks van je”. Het is een ‘X’, opgebouwd uit twee diagonalen, de een bestaat uit twee tinten groen, de ander is oranje. Ik betwijfel haar uitspraak, maar ze geeft me weinig tijd om na te denken en vervolgt: “Heb je zojuist dat performance-werk gezien?” Met haar hoofd maakt ze een knikje waardoor duidelijk wordt waar het werk dat ze bedoelt – Selling out – zich bevindt.
“Ik word soms zo moe van alle vragen die ik elke dag op me afgevuurd krijg; drie mensen die vragen of ze me kunnen helpen als ik een winkel inloop en zelfs het label van mijn theezakje heeft een boodschap voor me”. Ik vraag haar of ze anoniem wil zijn in een museum. Haar antwoord is ontwijkend, van de strekking dat ze zich afvraagt of het een goede ontwikkeling is, ‘mensen als kunstwerk’ die je aanspreken en waar je iets mee moet. Wanneer ik haar confronteer met het feit dat zij hetzelfde doet, besluit ze met: “Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”. Ze loopt tweemaal een rondje om mij heen, alvorens in een andere hoek van de zaal haar opwachting te maken. Mijn onduidelijkheid van eerder die dag – welke bezoekers worden aangesproken en welke niet – is opgehelderd: het lijkt erop dat de vertolkers een gesprek aanknopen op de ‘terugweg’, nadat bezoekers Selling out hebben gezien.
“I just don’t know if I like what he’s doing”
Later, wanneer ik een tweede ronde maak en de vrouwelijke vertolker van Selling out plaats heeft gemaakt voor een mannelijke, word ik wederom onderdeel van This is critique. Ditmaal is het een Engels sprekend meisje dat aftrapt met: “Shouldn’t the museum be like a sacred space?” Ook zij stelt de vraag of het werk van Sehgal niet problematisch is – “I just don’t know if I like what he’s doing. Don’t you think it is a problem that he immaterialises things?” Ze vertelt me over hoe geen van Sehgals werken vastgelegd mag worden op beeld of in contractuele zin – dat een aankoop mondeling bij de notaris wordt besloten – en brengt dit in verband met het belang van de uitvinding van de boekdrukkunst. “He kind of proposes a world without newspapers, without books.” Hoe meer ik ons gesprek nuanceer – “We hebben het nu toch maar over één kunstenaar die geen fysieke dingen meer wil toevoegen aan wat er al is?” – hoe ontwijkender haar reactie.
In plaats van mijn argumenten te weerleggen of haar stelling te onderbouwen, lijkt ze quasi-random stellingen te poneren. This is critique is een in hoge mate zelf-referentieel werk en beide keren dat ik er onderdeel van ben, betrap ik mezelf erop dat ik de neiging heb de vertolker te confronteren met zijn dubbelrol. Het moment dat ik de zeepbel doorprik – “Jij bent toch ook een werk van?” of “Jij maakt je er nu toch ook schuldig aan mij aan te spreken en vragen te stellen?” – is het spel over. This is critique lijkt zo leeg dat ik me afvraag of dát juist is waar het omgaat: het gegeven dat kritiek vaak oppervlakkig is. Dit vermoeden wordt versterkt wanneer ik zeg dat kritiek ook een positieve kant kan hebben, opbouwend. “I’m talking about negative critique here.” Er is letterlijk geen opbouw, en het gesprek is ten einde.
Verandering van perspectief
Vier dagen later ben ik wederom in het Stedelijk. Na opnieuw getuige te zijn geweest van Selling out loop ik door naar de zaal waarvan alle andere doorgangen eerder die week gesloten waren. Dat blijkt niet langer het geval. Ze zijn open. Alle zalen in de linkervleugel zijn weer met elkaar verbonden en de vertolkers van This is critique lijken hun standplaats niet langer te beperken tot de drie zalen waarin ze zich zondag ophielden. Het benadrukt het element van schaarsheid in Sehgals werk: wanneer ik niet op een andere dag nog eens de situaties was gaan bekijken, zou mijn waarheid bestaan uit een dichte zaal als bewuste fuik.
Mijn tweede bezoek zorgt ervoor dat ik mijn ervaring in twijfel trek: waren de doorgangen wel écht gesloten zondag? Daaruit voortvloeiend: als de doorgangen slechts die zondag dicht waren, is het aantal bezoekers dat dit daadwerkelijk heeft ervaren schaars. En daarmee ook de ervaring. De schaarsheid doet in dit geval twijfelen. In plaats van dat ik het gevoel heb onderdeel te zijn geweest van een exclusief moment, maakt het dat zelfs dit moment door haar oncontroleerbaarheid en korte duur nergens mee samenvalt. Zo schaars, dat de twijfel er is of het zelfs in mijn eigen herinnering wel bestaat.
Aan de man brengen
Wat is een idee waard?, is de vraag die me bijblijft na het zien van de drie situaties van november. Wat wordt er verkocht in Selling out? Seks, of meer dan dat? Een idee, een moraal? Het idee van een moraal? Het in de museale context inbrengen van het met een doel onder de aandacht brengen van ideeën en gedachtegoed (propaganda) en het poneren van een mening ten opzichte van iets (kritiek), bevraagt onze omgang met ideeën en concepten in relatie tot datgene wat we als moreel of de moraal bestempelen. Een heersende etiquette is er zowel in de hoge als in de lage cultuur, maar wat als deze met elkaar in verband gebracht worden? Het is vooral deze vraag die Sehgal met Selling out en This is critique lijkt te willen stellen.
De uitspraak dat een schilderij niks van je vraagt, die een van de vertolkers van This is critique doet, is daar een uiting van: natuurlijk vraagt het werk iets van je. Het is alleen een ander soort vraag dan de vragen waartegen de vertolker hem mogelijk afzet – winkelpersoneel dat op je toesnelt met de vraag of ze je kunnen helpen bijvoorbeeld. Wat zij noemt zijn vragen naar behoefte; vragen die behoefte creëren.
Onze ideeën over seks, kritiek en propaganda als platitudes? Vragen naar inhoud of vragen om inhoud? De gelaagdheid van de werken die in november te zien zijn, is erin gelegen dat je dat juist gaat bevragen.
A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Op bedevaart naar Amersfoort
Je huis staat in lichterlaaie, je schip raakt op woeste wateren in de problemen of je krijgt een oogontsteking. Wat doe je dan? In de Middeleeuwen hoefde je maar een bedevaart naar Maria in Amersfoort te beloven en alles was opgelost. Het Amersfoortse Mirakelboek heeft 542 van deze wonderen verzameld.
In de vorm van korte verhaaltjes worden de mirakelen beschreven. Mediëvist Dick de Boer en neerlandicus Ludo Jongen hebben met In het water gevonden. Het Amersfoortse Mirakelboek de wonderen uitgegeven en hertaald. Tevens voorzagen zij het boek van een inleiding over de historische en religieuze achtergrond van de verhalen.
Een beeldje onder het ijs
In 1444 vond dienstmaagd Margriet in Amersfoort een beeldje van Maria onder het ijs. Onze Lieve Vrouw kon in veiligheid worden gebracht en in de honderd jaren die volgden, werden wonderen waargenomen, aan Maria toegeschreven en opgetekend. Drie handschriften uit het begin van de zeventiende eeuw bleven bewaard.
Al in 1946 verscheen er een uitgave van dit middeleeuwse mirakelboek, van de hand van Piet Lukkenaer. De Boer en Jongen konden, in tegenstelling tot Lukkenaer, voor de nieuwe publicatie gebruikmaken van het Brussels handschrift. Deze versie, van de hand van de Antwerpse jezuïet Heribert Rosweyde, bood oplossingen voor tekstuele problemen van de andere twee overgeleverde handschriften. Daarom namen De Boer en Jongen de Brusselse editie als uitgangspunt voor hun uitgave.
Naast een weergave van de oorspronkelijke tekst wordt er ook een hertaling gegeven. Dat is geen overbodige luxe, want hoewel het Middelnederlands in grote lijnen wel te volgen is, mis je vaak de nuances. De hertaling in modern Nederlands is daarom prettig, ook al dreigen sommige woorden (‘flirten’) af en toe een beetje uit de middeleeuwse toon te vallen.
Met een wassen beeld op bedevaart
Genezingswonderen verrichtte Maria het meest, blijkt uit het boek: in 43 procent van de gevallen werden mensen weer gezond gemaakt. Op ruime afstand volgen wonderen bij onder meer verdrinking en schipbreuk. Soms zorgen de mirakelen voor hardop gegniffel. Zo was er een man met een gezwel aan zijn anus, die beloofde met een wassen beeld in de vorm van de tumor op bedevaart naar Amersfoort te gaan. Of wat te denken van een Engelsman wiens been helemaal zwart was geworden? Hij dacht ’s nachts te horen dat hij op bedevaart naar Amersfoort moest vertrekken, ‘hoewel hij niet eens wist waar Amersfoort lag’.
Het Amersfoortse Mirakelboek is niet bepaald een pageturner. Doordat elke vertelling grofweg hetzelfde is opgebouwd – een persoon uit een bepaalde plaats heeft een probleem en dat wordt opgelost door een bedevaart naar Onze Lieve Vrouw te beloven – ligt een zekere verveling op de loer. Maar dat kan eenvoudig worden opgelost door af en toe een paar wonderen te lezen. Op die manier vallen de details in de verhalen ook meer op en krijg je oog voor het leven van alledag. De inleiding biedt daarvoor interessante aanknopingspunten, net als de afbeeldingen die bij de wonderen zijn afgedrukt. Het mirakelboek is daarom niet eens zozeer een aanrader voor degenen die geïnteresseerd zijn in middeleeuwse mirakelen, als wel voor de lezer die een kijkje in het laatmiddeleeuwse leven in de Nederlanden – en soms ook daarbuiten – wil nemen.
In het water gevonden. Het Amersfoortse Mirakelboek
Schrijver: Uitgegeven en hertaald door Dick E.H. de Boer en Ludo JongenUitgever: Uitgeverij Verloren
Prijs: €29,-
Bladzijden: 358
ISBN: 9789087045050
Misschien ook iets voor u
De eenvoudige geschiedenis van Europa
De ‘Europese gedachte’ is niet na de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Al bijna twee eeuwen daarvoor doen intellectuelen oproepen tot iets als een Europese federatie of statenbond. In 1929 was het echter bijna zover dat deze droom werkelijkheid kon worden, betoogt schrijver en kunsthistoricus Wim de Wagt.
Wanneer Hendrik Colijn, op dat moment parlementariër (en even geen premier van Nederland), in januari 1931 een lezing houdt over Europese samenwerking, zit de in oktober 1929 overleden Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Gustav Stresemann, zogenaamd in de zaal. Dit is de paradox van Wim de Wagts nieuwe boek Wij Europeanen: zijn grootste troef, en zijn grootste zwakte.
In Wij Europeanen volgt De Wagt de inspanningen van enkele vooraanstaande Europeanen in de jaren twintig van de vorige eeuw om Europese samenwerking van de grond te krijgen. Het ging deze jaren om een Verenigde Staten van Europa, of anders een Pan-Europese Unie. De hoofdrolspelers waren de Oostenrijks-Hongaarse graaf Richard Coudenhove-Kalergi, na de Eerste Wereldoorlog van zijn thuisland beroofd, en nu Tsjecho-Slovaak, de Franse staatsman Aristide Briand en de Duitse Stresemann. In kleine vignetjes volgen we Robert Peereboom, hoofdredacteur van het Haarlem’s Dagblad.
Eerder een literair essay
De Wagt heeft vooral portretten van deze personen willen schrijven, minibiografieën. Wat dachten zij, wat heeft hen bewogen? Waarom deden ze wat ze deden? Wie waren deze Europeanen? Deze keuze valt te begrijpen en werpt zeker ook zijn vruchten af. Maar wat buiten zicht blijft zijn de grotere historische processen. Dat maakt het boek eerder tot een literair essay dan een geschiedenisboek.
Zo is één van de rode draden in dit boek het Duitse verzet tegen de in Versailles overeen gekomen afspraken: de veel te hoge herstelbetalingen die het land na de Eerste Wereldoorlog aan onder andere Frankrijk en Groot-Brittannië moet betalen, het verlies van economisch belangrijke gebieden. Daarmee verbonden is de algemene malaise in Duitsland. De economie was zwak, net als het politieke systeem van de Weimarrepubliek en de inflatie vaak torenhoog. Daarnaast waren er zorgen over de stad Danzig, van Duitsland gescheiden door Polen, en in Tsjecho-Slowakije levende Duitsers. Kortom: ontevredenheid over de Duitse identiteit en waardigheid.
In Wij Europeanen wordt deze grotere geschiedenis onvoldoende voor het voetlicht gebracht. De Wagt refereert enkele malen aan de moord op Walter Rathenau, en aan het einde van Stresemanns leven roert Adolf Hitler zich. Het blijven echter incidenten. Ook leert de lezer weinig over de positie van bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. Wij Europeanen is een geschiedenis van een aantal figuren, waarvan nooit helemaal duidelijk wordt of hun ideeën door een bredere politieke elite gedragen worden.
Te simpel
Maar dan De Wagts troef: een wat-als-geschiedenis, gebaseerd op het idee dat Stresemann op 3 oktober 1929 niet overlijdt als gevolg van twee beroertes, maar er na winterrust in Egypte weer bovenop komt. In deze geschiedenis reist niet Briand naar Berlijn voor een begrafenis, maar gaat Stresemann in 1932 naar Parijs wanneer zijn Franse vriend is overleden. In deze geschiedenis wordt Stresemann in datzelfde jaar rijkspresident en weet de nazi’s voldoende in te dammen. De Tweede Wereldoorlog vindt nooit plaats, Holocaust vindt nooit plaats.
Dit is echter te simpel. De Wagt laat alles afhangen van de aanwezigheid van Stresemann. Maar is dat terecht? Had deze man zoveel macht en invloed dat hij de Tweede Wereldoorlog zou hebben kunnen tegenhouden? Dat is onwaarschijnlijk. Omdat historische processen en bewegingen geen plaats hebben in Wij Europeanen kan De Wagt deze vragen niet stellen, laat staan er een antwoord op geven.
Het is belangrijk om inzicht te verwerven in de prehistorie van de Europese samenwerking zoals wij die kennen. Uit Wij Europeanen blijkt dat er tachtig jaar geleden al plannen lagen voor een Unie als de huidige. Maar de vraag waarom die plannen nooit werden uitgevoerd, beantwoordt Wim de Wagt uiteindelijk niet. Hij maakt van een complexe geschiedenis een simpel en plat plaatje.
Misschien ook iets voor u
De kracht van zwakheid
De tweestrijd tussen geloof en angst die regisseur Robert Carsen in de opera Dialogues des Carmelités van Francis Poulenc centraal zet, is na meer dan twee honderd jaar weer actueel. Sterven voor een ander en sterven voor het geloof zijn gewetensconflicten die zich gedurende de hele opera tot een spiritueel dilemma ontwikkelen. Geen andere productie van De Nationale Opera in Amsterdam is wereldwijd vaker opgevoerd dan deze.
Het succes ligt niet alleen in de schone muziek van Poulenc en het treffende verhaal, maar vooral in de sobere enscenering waarin Carsen een dialoog met de verbeelding aangaat. De liefde leidt tot mystiek, de dood is een offer en de eigen wil blijft een proces.
De dialoog
Het is de zomer van het jaar 1789, het begin van de Franse Revolutie. De absolute monarchie, aristocratie en de kerkelijke macht worden vervangen door Liberté, Egalité en Fraternité oftewel vrijheid, gelijkheid en broederschap. Blanche, door sopraan Sally Matthews meeslepend gezongen, is een onzekere jonge vrouw voor wie de Parijse chaos van de revolutie te veel wordt. Ze verwisselt het ouderlijk huis voor een klooster in Compiégne. De karmelietessen, die zich daar richten op onthouding en het bidden, doen vanaf het begin een beroep op Blanches opoffering. “Wat [God] in jou op de proef wil stellen is niet je kracht, maar je zwakheid,” zingt de Duitse mezzo Doris Soffel alias Priores De Croissy met meesterlijke gelaagdheid. Ze zet daarmee in op een onophoudelijke dialoog van Blanches leven op een pad waarvan ze niet meer terug kan. In de daaropvolgende gebeurtenissen spant zich een beklemmend web van waarheden dat Blanche vastnagelt van angst en voor de luisteraar confronterend werkt.
Burgers in opstand vallen het klooster binnen. De kloostergeloften worden afgeschaft. De nonnen kunnen kiezen: meedoen of doodgaan. Blanches verlammende angst roept een waaier van emoties op die Poulenc subtiel in het orkest spiegelt. Intieme strijkersklanken worden door dissonante blazers gedwarsboomd. In paniek maakt Blanche zich los van de ter dood veroordeelde nonnen. De scène, waarin een organisch gechoreografeerde dans van de veroordeelden doorkruist wordt door het geluid van een suizende guillotine, is bloedstollend. De nonnen vallen, de een na de andere, met de woorden van het Salve Regina op hun lippen. De tragiek versterkt Blanche die zich ineens uit de verbijsterde figurantenmassa losmaakt en met ongelofelijke kalmte het schavot bestijgt. Haar dialoog is beëindigd.
Actueel
Hoewel de opera in de eenmalige enscenering van Robert Carsen al voor de derde keer in Amsterdam te zien is, is niets voorspelbaar. De casting kan niet beter: naast de bovengenoemde Sally Matthews en Doris Soffel verdienen ook Sabine Devieilhe en Adrianne Pieczonka de aandacht. Devieilhe voor haar interpretatie, de onberispelijke uitspraak en de zeer geloofwaardig geacteerde personage van Constance en Pieczonka in de rol van Madame Lidoine, die ze niet alleen spectaculair zingt maar waarvan ze ook de complexheid van het karakter weet neer te zetten.
Jammer dat het Residentie Orkest niet vanaf het begin van de voorstelling de spanning in de muziek weet op te roepen. De onrustig klinkende blazers en gebrek aan concentratie in de strijkers trekken onnodig de aandacht. Gelukkig weet de Franse dirigent Stéphane Denève in de loop van de avond de sfeer terug te vinden en tovert hij steeds meer kleur uit de klanken. Indrukwekkend is ook de hoeveelheid figuranten die tegelijkertijd op een geniale manier het decor vormen. Ook dit keer blijft Poulenc samen met de makers in een overrompelende dialoog met de luisteraars en met de nieuwste realiteit om ons heen.
Misschien ook iets voor u