Muziek / Concert

Technische malheur

recensie: Noord Nederlands Orkest - werken van Glass, Elgar en Strawinski

.

~

Niet alleen is het een schande dat een pianist met zo’n piepmonster op een toneel te kakken wordt gezet, het is bovendien heel spijtig dat op die manier een voortreffelijke avond van orkest, solist en dirigent werd doorkruist. Want aan het NNO lag het donderdagavond niet. Wèl aan de techneuten van de Oosterpoort, die blijkbaar niet in staat zijn een vleugel zonder mankementen het podium op te schuiven, de publiciteitsafdeling die het verzon om vooral het korste stuk van de avond te gebruiken voor de promotie, en de abonnements-zilveruitjes die een stuk uit 1913 blijkbaar al te nieuwerwets vonden.

Kort

~

‘Glass, Eno, Bowie’ stond groot op de posters en ik kan me voorstellen dat de Glass-, Bowie- en Eno-fans die kwamen opdagen een beetje teleurgesteld waren door de aandacht die er aan het stuk Heroes werd geschonken (uit Philip Glass’ symfonie werden maar drie delen uitgevoerd). Kwalitatief was er niet zoveel aan te merken op de manier waarom het NNO Philip Glass’ minimalistische verwerking van Bowie en Eno’s avant-garde stukken bracht, maar het was wel kort voor een stuk dat geacht werd het belangrijkste van de avond te zijn.

Reconstructie

Eigenlijk was dat natuurlijk Edward Elgars pianoconcert, gereconstrueerd door Robert Walker uit door de nagelaten fragmenten en improvisaties. De voorzitter van de Elgar Society merkte bij het horen van deze versie indertijd op dat het meer aan Korngold dan Elgar deed denken, en vooral bij het horen van het derde deel kun je je daar iets bij voorstellen. De eerste twee delen klinken veel meer Elgariaans. Logisch, want het eerste deel is gelift uit de (eveneens gereconstrueerde) derde symfonie en het tweede was al door Elgar afgemaakt. Het derde deel, gebaseerd op een vijftal improvisaties die Elgar ooit aan de piano opnam, klinkt ook wat fragmentarisch en geforceerd, vooral in het midden.

Bravoure

~

De Nederlandse première van deze reconstructie werd dus bijna verknald door een piepend pedaal, maar solist David Owen Norris weerde zich desondanks naar behoren (en probeerde zelfs het technisch euvel nog te repareren) wat het alleen maar spijtiger maakte dat de techniek ertussen kwam. Norris, een bekend pleitbezorger van de muziek van Elgar en zeker één van de interessantere pianisten van het moment, viel de knap lastige pianopartij met de nodige bravoure aan. Zowel hij als de Duitse dirigent Arno Volmer waren duidelijk bereid deze ‘nieuwe’ Elgar met alles wat ze konden te ondersteunen en brachten die gedachte over op het orkest. Het NNO, dat Elgars beroemde Enigma-variaties nog geen maand geleden ten gehore bracht, voelt zich blijkbaar goed thuis in dit repertoire.

Geklaag over koper

Zo ook in Strawinsky’s Sacre du Printemps na de pauze. Een groot deel van het publiek had er blijkbaar niet zoveel fiducie in want de zaal was merkbaar leger dan gedurende de eerste helft. Het volk dat verkoos te vertrekken miste daardoor wel het beste dat ik het Noord Nederlandse Orkest heb horen produceren: een Sacre waarin elke hindernis, elke nieuwe wending (en daarvan zijn er nogal wat) probleemloos werd genomen. Uitvoeringen als deze doen je beseffen waarom het stuk bij de première in 1913 zo revolutionair werd gevonden (wat dan ook prompt leidde tot een, overigens goed georganiseerde, rel). Na zoveel jaren geklaag over koperblazers is het nu wel eens verdiend om de kopersectie van het NNO te complimenteren met deze uitvoering.

Het is zeldzaam dat je ondanks een aantal duidelijke tekortkomingen zo tevreden bij een orkestuitvoering vandaan komt en het was geheel de verdienste van het NNO en dirigent Volmer dat zelfs (te voorkomen) technische malheur de avond niet kon verpesten. Wat bijbleef waren een interessant ‘nieuw’ pianoconcert en een ronduit memorabele Sacre du Printemps. Ik hoop oprecht dat de programmeur van het orkest meer van dit soort avonden verzint.

8WEEKLY

Lieve spelletjes op de boerderij

Artikel: Harvest Moon: Friends of Mineral Town

Toen ik een jaar of vier was, verhuisden mijn ouders uit de randstad om zich te gaan vestigen in een boerendorpje. Ik kan de stedelingen bevestigen dat veel van hun vooroordelen over boeren zeker een kern van waarheid bezitten. Veel boeren praten inderdaad met een onverstaanbaar accent, lopen op laarzen of klompen en zijn stug tegen stedelingen. Daar staat tegenover dat er, geloof het of niet, ook wel lol te beleven valt op het platteland.

~

In dit deel van Harvest Moon zien we hoe de hoofdpersoon terugkeert naar de boerderij waar hij vroeger tijdens de vakantie altijd zo veel lol heeft beleefd. Koetjes, kalfjes, kipjes, varkentjes, het was allemaal te cute voor woorden. Naast de vriendelijke oude boer had-ie er ook nog een leuk vriendinnetje. Maar vandaag de dag is het allemaal anders. De oude boer is overleden, en de boerderij is wat vervallen. De oude man heeft alles aan jou nagelaten, en dat is natuurlijk waar iedere stadse jongen van droomt, een eigen boerderij!

Bewateren

Het spel speelt een beetje als een soort Zelda op een boerderij met diverse mini-games. De bedoeling is kort gezegd dat de speler de boerderij zo goed mogelijk probeert te runnen. Dit houdt in dat je de dieren verzorgt en op de akkers je handen uit de mouwen gaat steken. Op de akkers moet je zaadjes planten. Wat je plant is afhankelijk van het jaargetijde. Na het planten moet je de boel een aantal dagen bewateren, anders groeit er natuurlijk niks. Ondertussen moeten natuurlijk de dieren ook de nodige aandacht krijgen…

Regelmaat

Er komt nogal wat planning kijken bij het runnen van een boerderij. Verkoop je de eieren, of wil je meer kuikentjes? Wil je meer koeien zodat je meer melk kan produceren? Hoe meer je van alles hebt, hoe meer werk je elke dag hebt aan het onderhouden van de boel. Het is dan ook erg belangrijk dat je een soort regelmaat weet te vinden zodat je niets vergeet. Als het regent hoef je in elk geval de akkers niet te besproeien, en dat geeft je dan wat meer vrije tijd. Die kun je natuurlijk verdoen achter de TV, maar je kunt ook je sociale leventje onderhouden, en zo nu en dan een minigame spelen.

Leuk en lief

Harvest Moon is qua graphics een ware verademing. Eindelijk weer eens zo’n spel waarin niet een grote kerel met een flink geweer rond loopt, maar gewoon een ‘cute’ spel. Harvest Moon past wat uiterlijk betreft in het rijtje Hamtaro, Kirby en Bubble Bobble. Naar mijn mening komen er de laatste jaren veel te weinig van dit soort titels uit. Het onderhouden van de boerderij kan soms wat repetitief lijken, maar op een vreemde manier is deze game toch behoorlijk verslavend gebleken. Hou je van spelletjes als de Sims en Zelda en ben je op zoek naar een leuk en lief spelletje, dan is dit een prima keuze.

Film / Films

Lekker klef dansen in Havana

recensie: Dirty Dancing 2

Een vervolg op de succesfilm uit 1987 met Patrick Swayze en Jennifer Grey liet lang op zich wachten, terwijl er best animo voor was (kijk maar naar de diverse dansfilms in de afgelopen jaren). De formule van Dirty Dancing was simpel: een lekker romantisch niks-aan-de-hand dansfilmpje met een flinterdun verhaal. In een nieuwe eeuw moest het er maar eens van komen. En zie daar: Dirty Dancing 2.

~

DD2 is geen vervolg (goddank!), maar heeft wel hetzelfde plot. Als je nu denkt dat het om een flauwe remake gaat dan heb je het mis, want naast andere hoofdrolspelers is er gekozen voor een andere omgeving, cultuur en muziek. Het verhaal speelt zich af in de Cubaanse hoofdstad Havana, waar de 18-jarige Katey (Romola Garai) met haar ouders naar toe verhuist. Het is 1958 en de revolutie van Fidel Castro staat op het punt los te barsten. Katey’s vriendenkring bestaat uit Amerikaanse jetset leeftijdgenoten. Toch valt haar oog op ober Javier (Diego Luna), die ook nog eens een geweldige danser blijkt te zijn. Er wordt een danscompetitie georganiseerd in een nachtclub. De rest van de film kun je min of meer wel raden, want zo origineel is het verhaal ook weer niet.

Revolutie

~

Desondanks brengt Dirty Dancing 2 je ook in verwarring. De makers hebben niet alleen voor de romantische kant gekozen, maar er ook een politiek tintje aan willen geven. Aan de ene kant is het nobel dat ze geprobeerd hebben de film wat meer inhoud te geven, maar ze hadden gewoon moeten kiezen en óf een politieke film moeten maken, wat een aardige insteek was geweest, óf een echte dansfilm, waarvan we er inmiddels al genoeg hebben gezien. Laten we eerlijk zijn; van een film genaamd Dirty Dancing verwacht je geen diepgang, maar gewoon kleffe dansscènes.

Heel fout

Toch heeft de film wel wat. Cuba is mooi in beeld gebracht en ook de beelden in de nachtclub ademen een zweterige, licht erotische sfeer zoals je die verwacht. De dansen zijn mooi om naar te kijken en het enthousiasme van de mensen in de film werkt aanstekelijk. Uiteraard ook mede dankzij de Cubaanse klanken, die helaas toch echt te populair klinken voor 1958. Heel fout is de Caribische uitvoering van het subtiel bedoelde deuntje The Time Of My Life, die zo nu en dan voorbij komt.

Comeback

Maar de grootste fout is toch wel de veel duidelijkere link met deel 1: de comeback van Patrick Swayze! Hij heeft een bijrol als dansdocent. Maar met zijn belegen hoofd zal hij echt het publiek het hoofd niet meer op hol brengen. Zo zonde, omdat de overige acteurs best goed zijn gekozen voor hun rol. Niet de personen die je in eerste instantie zou verwachten, maar die het er wel redelijk vanaf brengen. Het leuke aan Romola Garai is dat ze een rol heeft gekregen waarin ze een veel zelfverzekerder en ambitieuzer meisje neer mocht zetten dan Jennifer Grey. Diego Luna valt natuurlijk op door z’n looks en moves. Samen vormen ze een leuk stel, maar de echte vonken vliegen er nog niet af.

Havana Nights

Dirty Dancing 2 staat ook bekend onder de naam Havana Nights, een naam die veel beter bij deze film past. Bij zo’n titel kun je in ieder geval nog wat invloeden van Castro verwachten, terwijl het nu heel erg wordt opgedrongen. Meer inhoud mag, maar je kunt doordraven. Ach, dit is weer een bewijs dat je wel verdomd goed uit de hoek moet komen als je een remake maakt van een populaire film. Weet waar je aan begint!

Film / Films

Hangbuik en onderkin bij sympatieke accordeonist

recensie: Schultze Gets The Blues

In het voormalig Oost-Duitsland was grauwheid troef en leek mooi weer iets wat in landen over de grens gebeurde. De bewoners van Oost Duitsland mochten nooit over die grens. Ze hadden een saai bestaan en de regelmaat voorkwam gekte. Tegen beter weten in, onwetend zijn, dat was belangrijk. Regelmaat en onwetendheid als ankers in een leven dat bestond uit werk, onvoldoende salaris en geen mogelijkheden om iets van de wereld te zien. In de film Schultze Gets The Blues gunt regisseur Michael Schorr de kijker een blik in die verdwenen wereld.

~

Schultze is een vijftiger, heeft weinig of geen opleiding en werkt in een kalimijn. Hij woont eenvoudig, drinkt bier met vrienden en vist en schaakt. Schultze, een prachtige rol van theateracteur Horst Krause, leidt een overzichtelijk leven. Hij heeft een klein streepje voor op veel van zijn dorpsgenoten. Hij speelt accordeon en doet dat graag in het buurthuis om de bejaarden te vermaken.

Zydeco

~

Het leven van deze wat simpele ziel neemt een dramatische wending als de kalimijn wordt gesloten. Schultze komt bijna om in de vrije tijd, krijgt het financieel moeilijk en probeert zijn tijd te vullen met het flesje bier, de hengel en het schaakbord. Een tweede belangrijke gebeurtenis wordt Schultze aangereikt nadat hij een radioprogramma heeft beluisterd. Hij hoort een zydeco-nummer, muziek uit het zompige zuiden van Amerika en besluit dit te gaan spelen. Het kost even moeite om de tweekwartsmaat van de hem bekende polka los te laten, maar na wat oefenen lukt het hem. Zijn nieuwe muziek stuit aanvankelijk op verzet van o.a. de bejaarden, maar wordt later omarmd door zijn dorpsgenoten. Schultze mag zelfs naar een festival in Texas, treedt op met succes en ziet iets van de wereld.

Buik

Regisseur Michael Schorr debuteert met deze film. Vóór Schultze had hij vooral documentaires gemaakt, waardoor hij veel met amateurs werkte en het beeld in veel gevallen belangrijker was dan de tekst. Schultze is zwijgzaam, vist, schaakt en speelt een deuntje op zijn accordeon. Schorr lijkt aan het begin van de film moeite te hebben met de overstap van documentaire naar speelfilm, maar nadat de hoofdpersoon wordt geraakt door de nieuwe muziek en de reis naar Texas onderneemt, wint de film aan stijl. Schultze blijkt niet alleen maar zwijgzaam en verandert van grauwe mijnarbeider in een soort antiheld met buik en onderkin.

Antiheld

Schultze Gets The Blues is het tegendeel van een grote commerciële Hollywoodfilm. Alledaagse scènes worden in beeld gebracht, verrassingen zijn uit den boze, vriendschap is weinig diepgravend en de contacten zijn op basis van gemeenschappelijke interesse. Zodra Schultze tot leven komt, krijgen ook zijn dorpsgenoten meer kleur en inhoud. Regisseur Schorr heeft een portret willen maken van eenvoudige mijnwerkers in Oost-Duitsland en is daarin geslaagd. Hij geeft de bezoeker van zijn film ruimschoots de tijd om kennis te maken met de antiheld Schultze en hem in het hart te sluiten.

Onderkin

Met deze ene filmrol zal Horst Krause voor altijd bewaard blijven als (anti-)held met overgewicht en onderkin. Hij speelt een vriendelijke en zwijgzame amateur-muzikant, die langzaam de sympathie van de kijker wint. Schultze is een authentieke figuur. Het zou goed zijn als regisseur Michael Schorr over enkele jaren gewoon weer een paar dagen met de camera naar het dorp afreist om te zien hoe het ‘onze’ held is vergaan.

Film / Films

Gevangen tussen hemel en aarde

recensie: Touching The Void

Touching The Void betekent zoveel als het aanraken van het plafond. In 1985 probeerden twee jonge bergbeklimmers het plafond van de Siula Grande in Peru aan te raken. Nog niet eerder waren er mensen in geslaagd deze klimmissie te volbrengen. Diverse expedities op de beruchte bergflank hadden slachtoffers geëist. Overwinnaars waren er nog niet geweest. Het plafond leek onbereikbaar.

In de eerste scène van de film is duidelijk dat de leden van de expeditie zullen overleven. De hoofdpersonen vertellen hun eigen avonturen en die worden in de daaropvolgende scènes getoond. Ondanks die wetenschap zit de kijker gevangen in de bioscoopstoel. Touching The Void is niet alleen een film voor mensen die wel eens gaan wandelen in de Ardennen en soms een klimmuurtje pakken in een vakantie, het is een docudrama voor iedereen die van weidse landschappen, goede acteurs en veel spanning houdt.

De Britten Joe Simpson (21) en Simon Yates besloten in juni 1985 de tocht naar de top van de Siula Grande te ondernemen. Beide waren ervaren klimmers, maar hadden nog niet eerder een expeditie van deze omvang gedaan. Ze werden tot het basiskamp vergezeld door een derde klimmer, Richard Hawking. Deze bleef bij de spullen in het basiskamp en wachtte daar op de terugkomst van de klimmers. De bergbeklimmers gingen met minimale bepakking omhoog. Ze klommen met slechts elkaar als anker, het vertrouwen in elkaar was 100%. De ontberingen die Simpson en Yates ondergingen worden confronterend in beeld gebracht. De temperatuur in de bioscoop lijkt te dalen naarmate de klimmers hoger komen, de dorst is ook in de bioscoopstoel niet te lessen en de pijn is bijna voelbaar.

Trailer

Er zijn eerder films over bergbeklimmen gemaakt. Chris O’Donnell speelde, om een voorbeeld te noemen, in Vertical Limit. Vanaf de eerste scènes was te zien dat deze acteur niets met bergen, hoogte, klimtechnieken en expedities had. Er werd vooral geacteerd in deze film en de special effects moesten voor de spanning zorgen. Het leverde een film op met net genoeg goede scènes voor de trailer.

Plafond

Touching The Void is wel een adembenemend spannende film. Alle dramatische beslissingen die de klimmers moeten nemen over leven en dood komen aan de orde. Het is daarbij een film met prachtige beelden en goed gekozen muziek. Nergens glijdt regisseur Kevin Macdonald uit in mooifilmerij en door een goede montage en knap geschoten beelden blijft de film spannend. Simpson en Yates zijn vanaf het eerste moment betrokken geweest bij het maken van de film. Dat betekent in dit geval dat de expertise van deze ervaren klimmers ook voor leken op het gebied van bergbeklimmen op een eenvoudige en duidelijke wijze wordt uitgelegd. Touching The Void bereikt daarmee de ideale combinatie van informatieve documentaire en spannende speelfilm en is een docudrama geworden, dat het plafond moeiteloos bereikt.

Muziek / Album

Oude idealen roesten niet

recensie: Thelonious Monster – California Clam Chowder

Het is ruim tien jaar geleden dat Thelonious Monster haar laatste plaat Beautiful Mess uitbracht. Toch is de band volgens voorman Bob Forrest nooit uit elkaar geweest. Forrest had genoeg van de muziekindustrie en platenlabels: dàt is de reden geweest dat het zó lang stil was rondom Thelonious Monster. Bob Forrest is een eigengereid persoon. Hij raakte, tegelijk met John Frusciante (Red Hot Chili Peppers), rond 1992 aan de harddrugs en kickte een jaar of vijf later af. Dit proces heeft een prachtig album opgeleverd onder de toepasselijke bandnaam The Bicycle Thief (You Come and Go Like a Popsong). Nu dan is er eindelijk weer een nieuwe plaat van Thelonious Monster: California Clam Chowder.

~

Eerst een bekentenis: ik ben een Bob Forrest-fan. Ondanks mijn hardgrondige afkeer van hippies is Bob Forrest een verschrikkelijk sympathiek figuur. Al op de oude Thelonious Monster-platen bezong hij zijn afkeer van de Westerse maatschappij, de neem-het-zoals-het-is cultuur en het materialisme. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat hij, samen met geestverwant Frusciante, een half decennium aan de zelfkant van het leven heeft verkeerd. Deze periode van drugs en straatleven is op pakkende wijze tastbaar gemaakt op het onderschatte album You Come and Go Like a Popsong. Nu dan heeft Forrest, naast zijn baan als drugsconsulent voor (ex-)drank en drugsverslaafden, tijd gevonden voor een nieuw album. Op Lakeshore Records, die de jongens van Thelonious Monster volledige artistieke vrijheid heeft gegeven.

Oude idealen

Bij het bekijken van het cd-hoesje blijkt dat oude idealen niet roesten; op de inlay vinden we een haast Dogma-achtig statement over ‘musical ethics’; “All influences have been absorbed and combined and this recording is certified original” in dit visstoofpotje (Clam Chowder). Verder is alle muziek gemaakt door vrienden, zonder de bemoeienis van het bedrijfsleven. Deze idealen zijn dan ook één van de belangrijkste motieven op de vijftien nummers (met een verborgen nummer) durende plaat. Ieder nummer is vernoemd naar een artiest of band, zonder dat de muziek of tekst hiermee erg duidelijk correspondeert. Het levert een breed muzikaal scala op, dat varieert van (semi-)akoestische nummers als The Bob Dylan Song of The Curtis Mayfield Song tot meer up-tempo nummers als The Joy Division Song. De bandmaten van Forrest zijn in grote mate dezelfde als tien jaar geleden en ook het jonge megatalent Josh Klinghoffer speelt mee. Klinghoffer toerde met Beck en PJ Harvey, speelde mee op de laatste plaat van Frusciante en The Bicycle thief; iemand om in de gaten te houden.

Over de top of niet?

Dat Bob Forrest een rocker pur sang is wisten we al van het Pinkpop-optreden begin jaren negentig en van de tournee die volgde op het verschijnen van het Bicycle Thief-album. De nummers zijn veelal aanstekelijk, gepassioneerd gespeeld en doen qua structuur aan oude jaren zeventig rocknummers denken. Hoewel Forrest een goede zangstem heeft, is het af en toe even slikken wanneer je denkt Jon Bon Jovi te horen. Gelukkig zijn de teksten niet afgedrukt in het boekje; die zijn, hoewel persoonlijk, vaak nogal naïef (Forrest heeft deze kritiek al ondervangen: “I am not stupid, I am not naive. But people matter. And I believe, we can change the world”). De teksten zijn nogal rechttoe-rechtaan en dat is eigenlijk nogal opmerkelijk, aangezien de teksten voor het Bicycle Thief-album erg verassend en sterk waren. Maar dit is Thelonious Monster en ondanks een afwezigheid van tien jaar hebben de heren weer een opwindende plaat volgespeeld, die nu eindelijk misschien eens de aandacht krijgt die ze verdient.

Muziek / Achtergrond
special: Concertzaal Bethaniënklooster is het waard verborgen te blijven

Cultureel zapgedrag

De plaats is één van de oude kloostergebouwen die de Amsterdamse binnenstad rijk is. Zondagmiddag, zonnetje aan de hemel. Door de onvermijdelijke red-light-tourists baan je je een weg naar de Barndesteeg waar het Bethaniënklooster ligt. Niet eens het klooster zelf, dat is al een handvol eeuwen geleden gesneuveld om plaats te maken voor meer wereldse bebouwing, maar de noordvleugel ervan. Een prachtige, intieme zaal, waar Gregor Horsch, de eerste solocellist van Koninklijk Concertgebouworkest, en pianiste Carole Presland ons trakteren op een zeldzaam feest.

~

Manager annex programmeur Mark Doorn, zelf ooit van het conservatorium gerold met een trombonistendiploma, staat zichtbaar genietend in de opening van de zaal te kijken naar de repeterende solisten van die middag. Doorn runt al vijf jaar het Bethaniënklooster, dat zich intussen heeft bewezen als één van de interessantere podia voor kamermuziek in de hoofdstad. En temidden van al die concurrentie is dat bepaald niet eenvoudig, geeft ook hij toe.
“Er is hier zoveel. Bij mijn aantreden was de financiële situatie nogal moeilijk. Dat is gelukkig verbeterd, maar de concerten trekken naar mijn zin nog niet genoeg publiek. Het budget blijft daardoor beperkt. Dat wordt nu nog in hoge mate door subsidies bepaald, terwijl het pand wordt onderhouden via verhuur voor recepties en congressen. Sponsoring is hier lastig, vanwege de hoge cultuurconcentratie in Amsterdam en omdat we geen heel gekke dingen kunnen doen met de ruimte.”

Intiem

~

Kamermuziek, een intiem samenkomen van een klein publiek met hooguit vijf solisten, is uiteraard minder mediageniek dan een grotere zaal vol blinkend koperwerk en een levende metronoom ervoor. De positie van kamermuziek in Nederland is de laatste jaren dan ook nogal in het gedrang gekomen temidden van ander muzikaal geweld. Ook Doorn is noodgedwongen nederig begonnen. “Ik heb vanwege het beperkte budget vooral bevriende musici gevraagd om de programmering te vullen. Inmiddels is onze programmering uitgegroeid tot een zevental volwaardige series, waaronder één met leden van het Koninklijk Concertgebouworkest. Die mensen vinden het naast hun baan in het orkest, en vaak nog een docentschap, heerlijk om ook nog kamermuziek te blijven spelen. Ik heb enkelen van hen benaderd en die warm laten lopen voor deze zaal en dit publiek.

Jazz

Toch is het niet alleen kamermuziek waar Doorn zich op richt. “We hebben 120 tot 130 concerten per jaar. Vooral kamermuziek, maar vanaf dit jaar ook jazzrecitals. De sfeer is uiteraard iets informeler dan bij klassiek, maar het is ook weer geen jazzcafé waarin iedereen met een pilsje in zijn hand door de muziek heen staat te kleppen. Die serie loopt heel goed, we krijgen een hoge waardering van het publiek en de musici houden van de wat meer ‘officiële’ atmosfeer vanwege de grotere aandacht.”

Geen quota

~

Dat wil uiteraard niet zeggen dat hij zich met alles inlaat. Doorn spreekt nadrukkelijk de ambitie uit om een zo groot mogelijk deel van het klassieke repertoire te dekken. “Daarom organiseren we ook concerten in samenwerking met partners zoals leden van het Concertgebouworkest, maar ook mensen van het conservatorium. Het gratis vrijdagochtendconcert is een goed voorbeeld – we draaien mee in een carousel van lunchconcerten zoals die op andere dagen elders in Amsterdam worden gegeven. We hebben geen ‘quotum’ voor bepaalde soorten muziek. Wel wil ik wat meer oude muziek, dus zeventiende-eeuws werk of nog eerder, gaan proberen.” Bij een programmering als die van het Bethaniënklooster wordt duidelijk dat het (jongere) concertpubliek zich minder tot één bepaald muziekgenre beperkt dan voorheen het geval was.

Zappen

“Het culturele ‘zapgedrag’ is heel goed merkbaar. Het voordeel daarvan is de kruisbestuiving tussen het jazz- en het kamermuziekpubliek. Ik heb het conservatorium voorgesteld om volgend jaar ook een paar lunchconcerten door de jazz-afdeling te laten doen. We hebben voor die lunches een heel trouw publiek dat eigenlijk nooit wegloopt – ook niet voor modern klassiek dat sommigen als ‘piep- en kraakmuziek’ zouden beschrijven. Ik heb nog maar een paar keer mogen meemaken dat iemand wegliep, maar dat was domweg omdat het ze te luid werd. Bij zo’n uitvoering merk je pas hoezeer nieuwe muziek een interactief gebeuren is – op CD’s komt dat meestal onvoldoende over.”

Heilige graal

Het menu van de middag bestaat uit een aantal stukken voor cello en piano, gebracht door Gregor Horsch en Carole Presland. Bachs cello solo-suites vormen met z’n zessen zo’n beetje de heilige graal van het cellospel. Horsch’ keuze om met de vijfde suite te beginnen was een verstandige, want dit is muziek die concentratie kan vergen die na twee uur moeilijk op te brengen is. Meer nog dan gebruikelijk neemt Bach hier grote stappen en schrijft muziek als een Duitse zin: aan het einde wil je nog wel eens kwijt zijn waarmee je ook al weer begonnen was; de ‘architectuur’ van de muziek is moeilijk te overzien. Zo niet onder de boog van Horsch – niets klinkt gecompliceerd, zelfs deze lastige Bach wordt een vloeiend geheel.

Vlinderen

Debussy en Fauré (onder meer het van reclame bekende en soms alomtegenwoordige Papillon) brachten weer enige lichtheid in het programma, maar het meest interessante stuk kwam na de pauze in de vorm van György Ligeti’s Cellosonate uit 1953. Ligeti verkeerde toen nog onder de invloed van met name Bartók en dat is duidelijk te horen – het contrast met zijn latere werk is opmerkelijk, een beetje zoals het verschil tussen de vroege en late Schoenberg. De middag werd afgesloten door een meer dan verdienstelijke versie van Chopins Sonate in g, die echter inhoudelijk toch een beetje achterbleef bij de rest van het programma.

Geheimtip!

Het opmerkelijke deze middag was niet zozeer de programmakeuze, maar het hoge niveau waarop werd gemusiceerd. Ik hoop oprecht dat Mark Doorn mensen van het niveau Horsch blijft contracteren en hoewel ik Doorn alle geluk in de wereld gun, hoop ik heimelijk ergens toch dat het Bethaniënklooster de Geheimtip blijft die het nu is. Dit is een middag muziek van het soort waar je je jaar omheen plant.

Muziek / Album

Verrassende plaat van Madrugada-voorman

recensie: Sivert Höyem – Ladies and Gentlemen of the Opposition

Ik heb het idee dat Sivert Höyem de luisteraar, al dan niet bewust, een beetje op het verkeerde been zet aan het begin van zijn eerste soloalbum Ladies and Gentlemen of the Opposition. Höyem, die zijn faam verkreeg als leadzanger van de uiterst populaire Noorse band Madrugada, doet geloven dat deze plaat enkel alleen zijn werk is. Madrugada werkt vanuit de visie van vier muzikanten, Höyem werkt alleen. Uit de eerste nummers blijkt echter niets van een typisch eigen geluid. De eerste twee nummers en met name de opener Northwind zijn typisch Madrugada. Erg misleidend, want Ladies and Gentlemen of the Opposition is wel degelijk iets anders.

~

Na drie prachtige platen met Madrugada (Industrial Silence, The Nightly Disease en Grit) besloot Höyem maar eens helemaal voor zichzelf te gaan. Wat meteen tot gevolg heeft dat de muziek wat lichter is. Alledrie de Madrugada-platen zijn donker en dreigend (vergelijking: rockende Tindersticks ontmoeten Jim Morrisson). Op dit, door niemand minder dan Tchad Blake (o.a. Tom Waits, Neil Finn) gemixte en in Peter Gabriel’s Real World studio’s opgenomen, soloalbum vindt Höyem echter ruimte voor meer rust. En zelfs voor andere stromingen dan de bekende Noorse duistere rock ’n roll. Om dit te illustreren kun je stellen dat het country-achtige nummer Black Box zonder veel verbeelding van Sheryl Crow zou kunnen zijn en dat is toch een verrassende wending van Höyem.

Theme from Bambi

Ladyfriend is een meer dan zes minuten durende folkballad, What’s Wrong with You en First Day Of Somersaults zijn prachtige popsongs en Theme From Bambi is een schitterende serene afsluiter à la Tindersticks. Kortom: Ladies and Gentlemen of the Opposition is wel degelijk anders dan het werk dat wij kennen van Madrugada. Dat die man een fantastische stem heeft, wisten we al, daar is niets nieuws aan. Maar dat hij ook een stuk vrolijker kan klinken dan op de platen van Madrugada, is nieuw. Ook de veel meer akoestische benaderingen van de nummers zijn behoorlijk afwijkend van de veelal zware gitaren.

Nieuwe weg

De eerste keer dat ik Ladies and Gentlemen of the Opposition hoorde was ik nogal sceptisch over de nieuwe weg van Höyem. Juist omdat de plaat begint met het standaard-Madrugada-werk leg je het gehele album langs de Industrial Silence-lat. Ik snap niet waarom hij ervoor heeft gekozen om zo te beginnen. Ik denk dat veel mensen hierdoor gaan afknappen op de rest van de plaat. En dat is onterecht want het album herbergt, ondanks een paar mindere nummers, genoeg moois en verdient daarom een kans.

Sommige liedjes doen bij mij het kippevel over de rug lopen. Misschien haalt Sivert Höyem met Ladies and Gentlemen of the Opposition niet het hoge niveau van Madrugada (ik denk het net niet), maar een interessante plaat is het zeker. En voor de fans: Höyem duikt later dit jaar weer de studio in met Madrugada om te werken aan een vierde langspeler.

Boeken / Fictie

Pratende bomen en geesten

recensie: David Mitchell - De geestverwantschap

Soms weet ik me geen raad. Het is mijn taak de lezer een goed overwogen advies te geven omtrent de door mij gelezen boeken. Maar er zijn van die boeken waar ik moeite mee heb. Moeite met betrekking tot mijn advies aan de lezer. Er rust tenslotte een zware last op mijn schouder. Jouw leesgenot hangt immers van mijn advies af. Misschien overschat ik mijn invloed een beetje, maar het is een feit dat mijn werk wordt bemoeilijkt door boeken zoals De geestverwantschap van David Mitchell.

De geestverwantschap is een verzameling verhalen die onderling op de een of andere manier gekoppeld zijn doordat personages van het ene verhaal op meer of minder subtiele wijze terugkomen in het andere verhaal. De hoofdpersoon uit verhaal één belt bijvoorbeeld met de hoofdpersoon uit verhaal twee, die we vervolgens weer met z’n vriendinnetje zien voorbijlopen in verhaal drie, enzovoort.

En die verwevenheid werkt uitstekend. Bij ieder verhaal ging ik weer op zoek naar de relatie met de vorige verhalen. Hoe langer het duurde voordat die relatie duidelijk werd, hoe ongeduldiger ik werd. Had ik iets gemist? Waren er aanwijzingen voorbijgekomen, die ik niet op hun waarde had geschat? Dit zoeken naar de onderlinge verbanden maakt het lezen van de verhalen extra leuk. Het voegde voor mij echt iets toe. Ik voelde me een kleine Sherlock Holmes, zoekend naar aanwijzingen die leiden tot de oplossing van het mysterie van de onderlinge verbondenheid.

Inhoud

Maar het is de inhoud van die verhalen die me aan het twijfelen brengt. Deze is namelijk nogal bizar van tijd tot tijd. Zo gaat het eerste verhaal over de gifgasaanslag in de metro van Tokyo in 1995. Op zich al een bizarre gebeurtenis. Maar dit wordt ook nog eens verteld vanuit het perspectief van de man die de aanslag pleegde. En dat maakt het geheel helemaal bizar, want deze man is zijn band met de werkelijkheid enigszins kwijt. Tenminste, met de werkelijkheid zoals wij denken die te kennen. Want de werkelijkheid van David Mitchell zit heel anders in elkaar dan de onze. Afgezien van de alfagolven die de hoofdpersoon uit het eerste verhaal gebruikt om mensen mentaal te beïnvloeden, komen er ook geesten en zelfs goddelijke computersystemen voorbij.

De algemeen aanvaarde werkelijkheid geldt niet langer in De geestverwantschap, en om de verhalen in het boek te kunnen waarderen moet je die werkelijkheid ook kunnen loslaten. En daar zit het probleem van dit boek. Kun je de wereld die hierin geschapen wordt accepteren, dan heb je een subliem boek te pakken, dat je menig uurtje bezighoudt: zowel tijdens als na het lezen. Maar gaat het je allemaal net iets te ver en vind je pratende bomen, geesten op zoek naar een lichaam en via alfagolven communicerende sekteleiders niet echt boeiende onderwerpen, dan kun je De geestverwantschap beter links laten liggen.

Uitgebalanceerd

Hoe langer ik er over nadenk, hoe beter ik het boek ga vinden. De onderlinge samenhang, gecombineerd met de sterk wisselende context van de diverse verhalen maakt deze bundel tot een ijzersterk geheel. Dus hoewel ik deze recensie begon met twijfel, kan ik uiteindelijk alleen maar gesterkt zijn in mijn overtuiging dat ik met De geestverwantschap een goed uitgebalanceerd boek aan mijn boekenkast mag toevoegen.

Muziek / Album

Totale vervreemding

recensie: Múm – Summer Make Good

.

Twee jaar geleden wist dit collectief al te overtuigen met het album Finally We Are No One. Sindsdien is er een wijziging geweest in de bezetting. Gyda Valtysdóttir vertrok om haar cello-studie af te ronden, waardoor de band nu nog bestaat uit Gunnar Örn Tynes, Örvar Thóreyjarson Smárason en Kristín Anna Valtysdóttir. Dit trio maakte met Summer Make Good een plaat als een sprookjesboek. Eén met inleiding, kern en slot. Zo spannend dat het onmogelijk is om in dit korte stukje mijn favoriete passages aan te geven, omdat het er zoveel zijn. Een bizar gearrangeerd verhaal compleet van buiten deze wereld.

Opgroeien in IJsland

IJsland is blijkbaar een inspirerende plaats, waar de mensen bij wijze van spreken nog geloven dat er een elfje sterft wanneer iemand zegt dat hij er niet in gelooft. Wat moeten die kinderen daar een heerlijke opvoeding hebben gehad. Als je muziek kunt maken als Björk, Sigur Rós en Múm, die allen verwant zijn, ben je nooit echt groot geworden op de manier waarop wij nuchtere westerlingen zijn grootgebracht. Nou ja, zij hebben natuurlijk ook het voordeel van de schitterende omgeving. Dat neemt echter niet weg dat ik als westerling betoverd ben door de fluisterende elfachtige stem van Valtysdóttir. Ook de teksten zijn wonderschoon, mits zij te verstaan zijn. “I hope tonight // You will touch my hair // And draw ghosts on my back.” Mooi, mooi en nog eens mooi.

Summer Make Good is een plaat die genoeg rijkdom bevat om een levenlang mee te gaan. Elke verdere omschrijving zou het geheel niet waardig zijn. Ga gewoon luisteren, ook al is het straks hartje zomer. Je zou kunnen zeggen dat het vreemd is dit album uit te brengen op het moment dat de eerste echte warme dagen achter de rug zijn. Ik denk echter dat het vervreemdende effect van Summer Make Good nog beter tot uiting komt in juli. Ik krijg het er in elk geval bij twintig graden koud van.