Film / Films

Een superieure intellectueel en een jaloerse echtgenoot

recensie: Pickpocket / L'Enfer

Total Film brengt twee Franse klassiekers uit de reeks Cinéfiles Classique op de markt: Pickpocket (1959) van Robert Bresson en L’Enfer (1994) van Claude Chabrol. Pickpocket is een gedachte-experiment betreffende de moraal, de film speelt met het aloude idee dat het voor bepaalde superieure personen wellicht geoorloofd is om een misdaad te plegen zonder daarvoor gestraft te worden. L’Enfer is een psychologisch portret van een ziekelijke toestand. Het brengt een geval van paranoïde jaloezie in beeld en werkt dit tot in het extreme uit.

Hoewel Pickpocket en L’Enfer zijn gemaakt door regisseurs die in dezelfde tijd zijn begonnen met filmen en die ook allebei affiniteit hadden met de Nouvelle Vague, zijn de films nauwelijks met elkaar verwant. Gezien de vijfendertig jaar die tussen het maken van beide films gelegen is, hoeft dit ook niet te verbazen. De enige verwantschap tussen beide is wellicht het feit dat zowel Chabrol als Bresson er op hun eigen manier naar streven om een eigen filmtaal te creëren die niet langer afhankelijk is van de kunstvormen waaruit de film geëvolueerd is.

Diefstal als kunst

In het hypermorele en filosofische universum van Bressons Pickpocket wordt de moraal ondermijnd en ter discussie gesteld. Bressons film is gespeend van iedere vorm van psychologie en is sober en minimalistisch van opzet. Centraal staat de in zichzelf gekeerde intellectueel Michel die de volgende ’theorie’ zegt aan te hangen:

Kunnen we niet toestaan dat capabele intelligente en zeker getalenteerde of geniale mensen, die immers onmisbaar zijn voor de samenleving, geen gezapig leventje leiden, maar in bepaalde gevallen vrij zijn zich niet aan de wet te houden?

Voor Michel is deze vraag een vrijblijvend hersenspinsel. Hij beschouwt zichzelf als een van deze ‘geniale’ mensen en besluit zichzelf in leven te houden met zakkenrollen, waarbij hij al snel geholpen wordt door een aantal andere ‘geniale’ lieden. Michel en zijn kornuiten zijn echter niet zomaar zakkenrollers, het zijn kunstenaars. Bresson benadrukt dit door de manier waarop hij hun handelingen in beeld brengt. Hij focust op de kleine details, zoals enkele vingers die over de revers van een jasje dansen om daarna subtiel een binnenzak in te glijden.

Dostojevski

~

Niet lang na het begin van Pickpocket overvalt je het gevoel dat deze film wel erg veel op Dostojevski’s Misdaad en straf lijkt. De ’theorie’ van Michel, zijn eenzaamheid, de beslotenheid van zijn kamertje (dat in feite ook een personage is), de relatie met de ongewenst zwangere Jeanne en de confrontaties tussen hem de rechercheur die belang in hem stelt: het riekt allemaal maar al te zeer naar Dostojevski (die Bresson wel vaker geïnspireerd heeft). Toch is er wel degelijk verschil. Terwijl Raskolnikov in Misdaad en straf ervaart dat de werkelijkheid sterker is dan zijn theorie en zijn misdaad zwaar op zijn geweten drukt, toont Michel geen enkele gewetenswroeging. Sterker nog, als hij aan het eind van de film in de cel is beland, schaamt hij zich alleen voor het feit dat hij zich heeft laten pakken. Hoe staat het dan met de ’theorie’? Heeft Michel dan gelijk, net zoals Raskolnikov ongelijk had? Wellicht. Aan de andere kant is er ook sprake van een zekere mate van loutering. In de cel ontdekt Michel eindelijk wat Jeanne voor hem betekent. Alsof hij eindelijk ervaart dat ook hij niet een geheel op zichzelf staand individu is, maar anderen nodig heeft. De superieure mens die overal bovenstaat en nergens door gebonden wordt, blijkt opnieuw niet te bestaan.

Essentie

Stilistisch gezien was Bresson in bepaalde opzichten een echte realist. Hij weigerde in studio’s te filmen, gebruikte geen tot bijna geen kunstmatige belichting en liet zijn personages spelen door niet-professionele acteurs. Toch ging het Bresson niet om de realiteit, integendeel. Hij was veeleer een filosofische filmmaker die ideeën en misschien zelfs ‘de waarheid’ op het doek wilde brengen. Hij maakte daarbij gebruik van een eigen stilistisch systeem dat hij le cinématographe noemde en dat erop gericht was de film zoveel mogelijk tot zijn essentie terug te brengen. Hij liet daarbij zijn acteurs bijvoorbeeld net zo lang repeteren tot elke emotionele expressie uit hun presentatie verdwenen was.

Kinetische film

Claude Chabrol
Claude Chabrol

Net als Bresson probeert Claude Chabrol zijn beeldtaal zuiver te houden, maar hij gaat hierin veel minder ver. In zijn L’Enfer ontbreekt weliswaar het theatrale dat films over een dramatisch onderwerp vaak aankleeft, maar hij dwong zijn acteurs niet om de emotionele expressies geheel uit te bannen, zoals Bresson. In dat verband is het interview dat als extra aan de dvd van L’Enfer is toegevoegd interessant. Chabrol vertelt daarin dat de scenarioschrijver en oorspronkelijke regisseur Henri-Georges Clouzot (wiens eigen verfilming door ziekte en tegenslag geen doorgang kon vinden) van plan was een kinetische film te maken waarin de ‘normale’ scènes telkens worden afgewisseld met een groot aantal ultrasnel achter elkaar gemonteerde beelden (zoals in Clouzots La Prisonnière). Deze esthetiserende kunstgreep trok Chabrol echter in het geheel niet, omdat het de dramatische kwaliteit van de actie zou ondermijnen. Bij Chabrol zien we dan ook slechts enkele van deze ultrasnelle montages. Hierdoor vermijdt hij dat de dramatiek teveel wordt opgezweept en wordt de sluimerende paranoia ook daadwerkelijk voelbaar gemaakt.

Jaloers

L’enfer is niet zo filosofisch van opzet als Pickpocket. Centraal staat niet de moraal en de daarmee verbonden ideeën, maar de geestestoestand van een man die langzaam ontspoort en de grip op de werkelijkheid kwijtraakt. Chabrol schildert de perversie die optreedt bij een liefde die gepaard gaat met een obsessieve bezitsdrang, zonder daarbij psychologiserend te worden. De regisseur vertelt het verhaal van een huwelijk dat langzaam verandert in een hel. De echtelieden Paul (Francois Cluzet) en Nelly (Emmanuelle Béart) beginnen samen een herberg. Nelly is echter een charmante, spontane en verleidelijke vrouw die niet vies is van de aandacht die de mannelijke gasten haar schenken, en dat stoort Paul. Er komen scheurtjes in hun gezamenlijke geluk als bij Paul het idee postvat dat Nelly vreemdgaat. Hij raakt geobsedeerd door zijn eigen vermoedens en al snel ontpopt hij zich als een jaloerse tiran die op zijn vrouw past als een vrek op zijn geld.

Hitchcock

~

Zoals zoveel Nouvelle Vague-filmmakers had Chabrol grote bewondering voor Alfred Hitchcock, over wie hij samen met Rohmer een boek schreef. Deze bewondering is in zijn films goed terug te zien. Ook L’Enfer heeft overduidelijk enkele Hitchcockiaanse trekjes. De manier waarop de spanning wordt opgebouwd is daar een goed voorbeeld van. Gaat Nelly nu wel of niet vreemd? Is Pauls jaloezie gegrond of niet? Gedurende de film krijg je de gebeurtenissen meestal vanuit het perspectief van Paul te zien, waardoor je met hem meedenkt. Ook als kijker verdenk je Nelly inderdaad van avontuurtjes en andere verboden genoegens, alhoewel de twijfel al direct weer toeslaat en er geen enkel bewijs voor is. Toch zorgt dit ervoor dat je op een gegeven moment de sluimerende paranoia van Paul gaat meevoelen, terwijl je tegelijkertijd sympathie en haat voelt voor het object van de jaloezie: Nelly. Is zij schuldig of niet? Ook aan het eind blijft dit onduidelijk. Het wordt daarentegen maar al te duidelijk dat de ontwrichtende perversie van de bezitterige liefde schadelijker en onmenselijker is dan welke vorm van overspel dan ook. Helaas eindigt de film met een titelkaartje waarop vermeld staat: zonder einde. Deze flauwe knipoog zorgt ervoor dat de zo zorgvuldig in beeld gebrachte paranoia de kijker direct weer ontglipt.

Boeken / Fictie

Literatuur als vluchtheuvel

recensie: Aleksandr Genis & Pjotr Vajlj - De Russische leeslijst // Arie van der Ent (red.) - Arme Liza

Volgens de Russische literatuurcriticus Vissarion Belinsky kon je in Rusland alleen door te schrijven uit de donkere werkelijkheid vluchten. Deze uitspraak typeert zowel de pathetische Russische ziel als de grote maatschappelijke rol van de literatuur. Met de essaybundel De Russische leeslijst en de bloemlezing Arme Liza krijgt de Nederlandse lezer een mooie gelegenheid om zich in deze aspecten van de klassieke Russische literatuur te verdiepen.

In de geschiedenis van Rusland heeft de vaderlandse literatuur een zeer belangrijke rol gespeeld. Dit kwam niet alleen door de belangrijke rol die de klassieken speelden bij de vorming van de Russische jeugd, maar ook doordat de literatuur in de voorbije twee eeuwen het medium bij uitstek was waarmee de intellectuele voorhoede, de intelligentsia, haar ideeën kon communiceren. In de loop van de negentiende eeuw werd de literatuur meer en meer een vluchtheuvel voor de gefrustreerde intelligentsia, die in de negentiende en twintigste eeuw aan handen en voeten waren gebonden door twee grote regimes: het tsaristische en het communistische. De maatschappijkritiek bevond zich dan ook vooral tussen de regels van de grote romans. Daarnaast zien we in veel van de klassieke werken een ongekend grote emotionele bewogenheid, die typerend lijkt voor de Russische volksziel, terugkomen

Romantiek en moderniteit

N.M. Karamzin (1766-1826)
N.M. Karamzin (1766-1826)

Toen Aleksandr Genis en Pjotr Vajlj de canon van hun middelbare schooltijd herlazen vonden zij de Russische cultuur als verstekeling terug in de oude doos van hun jeugd. In De Russische leeslijst getuigen zij hier van en in hun treffende analyses zien we alle grote Russische thema’s terugkomen. Naast overbekende schrijvers als Poesjkin, Gogol, Tolstoj en Dostojevski worden er twee andere grote schrijvers besproken: Karamzin (1766-1826) en Toergenev (1818-1883). Juist deze twee schrijvers symboliseren de centrale thema’s van de Russische literatuur: de tegenstelling tussen stad en platteland, moderniteit en romantiek, ratio en emotie. In Karamzins dramatische liefdesroman Arme Liza, het “embryo waaruit onze literatuur is gegroeid”, wordt het eenvoudige plattelandsmeisje Liza, als symbool van de puurheid, verliefd op de welgestelde Erast, het toonbeeld van de stedelijke verdorvenheid. Erast verloochent Liza’s liefde, wat haar uiteindelijk tot zelfmoord aanzet.

De oppositie tussen stad en platteland komt ook terug in Toergenevs Vader en zonen (misschien wel het belangrijkste boek uit de Russische geschiedenis), maar dan als bron van het zogenaamde Russische nihilisme. In Vaders en zonen wordt het generatieconflict tussen de revolutionairen van de jaren veertig en zestig van de negentiende eeuw gesymboliseerd door de strijd tussen Bazarow en zijn vriend Arkady aan de ene kant en Arkady’s vader en oom aan de andere kant. Bazarow en Arkady zijn jonge geneeskundestudenten, die een tijdje bij Arkady’s vader op de boerderij verblijven. Bazarow is naar eigen zeggen ‘nihilist’, dat wil zeggen dat hij in niets gelooft dan dat wat kan worden vastgesteld door de rationele methodes van de natuurwetenschap Het gaat Bazarow alleen om waarheid, hiermee zweert hij alle spiritualiteit en geloof af, namelijk kunst, literatuur, natuur, filosofie, traditie, autoriteit, religie en intuïtie, liefde: “De natuur is geen tempel, maar een werkplaats, en de mens is een arbeider in die werkplaats.”

I.S. Toergenev (1818-1883)
I.S. Toergenev (1818-1883)

Met Bazarow staan we aan het begin van een lange traditie van jonge mensen die geloofden in grote modernistische idealen. Nadat ze in het tweede deel van de negentiende eeuw elke vorm van traditie af hadden gezworen, gingen deze jongelingen over tot een uiterst gewelddadig terrorisme. Hoewel Bazarow een fictieve persoon was, heeft de Russische geschiedenis vele Bazarows gekend. Hiermee is de roman van Toergenev een voorafschaduwing van de werkelijkheid, en met Toergevens visionaire boek kruisen fictie en realiteit elkaar.

Geschiedenis van misverstaan

Als altijd blijkt ook dat de geschiedenis van deze literatuur een geschiedenis is van misverstaan. De canon die we doorwerken is doorspekt met stereotype interpretaties, terwijl bij herlezing die gemeenplaatsen vaak een simplificatie van de intenties van de auteurs blijken. Dit is een naar trekje van de Russische literatuur en haar geschiedenis: de neiging naar absolute idealen en bombastische pathetiek hangt altijd boven de markt. Genis en Vajlj benadrukken dan ook dat deze literatuur meer is dan aangename verpozing:

In wezen is heel onze canon, in de schoolinterpretatie ervan, een soort morele doctrine, een soort surrogaat voor religie.

Volgens Genis en Valjl komt deze neiging vooral voort uit een gebrek aan een democratisch podium in Rusland. Hierdoor was er geen ruimte voor discussie en konden extreme opinies opbloeien zonder dat ze door iemand betwist werden, hetgeen ervoor zorgde dat ze ongehinderd voort konden woekeren.

Canon

Helaas ontbreekt er aan De Russische leeslijst een samenvattend artikel waarin de fundamentele dilemma’s en problemen van de Russische literatuur behandeld worden. Hiermee komt meteen het nadeel van de canonvorming aan het licht: de canon is willekeurig en vaak onsamenhangend. Wellicht was het daarom aardig geweest om aan een dergelijk thema een overkoepelend essay te wijden. Wat overigens niets af doet aan de uitstekende analyses en uiterst leesbare artikelen.

De auteurs zeggen niet de pretentie te hebben om iets vernieuwend over de canon te zeggen, maar het is een verademing om met hun korte puntige essays de grote werken als verse vissen voorgehangen te krijgen. In de bijbehorende bloemlezing Arme Liza, zijn enkele verhalen of romanfragmenten opgenomen van de door Genis en Valjl besproken schrijvers. Hierin kunnen we de sfeer van de gouden negentiende eeuw van de Russische literatuur in beknopte vorm tot ons laten komen om zo de totaal ervaring compleet te maken.

Aleksandr Genis & Pjotr Vajlj • De Russische leeslijst: Essays over de klassieke Russische literatuur • Vertaling: Arie van der Ent • Uitgeverij Ad. Donker • Prijs: € 17,90 • 192 bladzijden • ISBN 9061005701

Arie van der Ent (samenstelling en vertaling) • Arme Liza: Bloemlezingen uit de klassieke Russische literatuur • Uitgeverij Ad. Donker • Prijs: € 18,90• 288 bladzijden • ISBN 906100571X

Film / Films

Meer van hetzelfde in Land of the Dead

recensie: Land of the Dead

Ze zijn langzaam, ze zijn dood en ze hebben honger. In 1968 maakte George A. Romero de zombie voor altijd beroemd op het witte doek met zijn zwart-witte horrorklassieker Night of the Living Dead. Met de vervolgen Dawn of the Dead (1978) en Day of the Dead (1985) vestigde Romero zijn naam als zombie-guru, en vele tientallen rip offs volgden. De laatste jaren werd het genre weer wat leven ingeblazen (denk aan 28 Days Later, Dawn of the Deadremake en parodie/horrorcomedy Shaun of the Dead), en Romero vond het blijkbaar tijd voor een vierde deel in zijn zombieserie. Land of the Dead sluit perfect aan op de originele trilogie. Hij brengt heel veel zombies en de nodige gore, maar voegt helaas ook weinig nieuws toe.

~

Nu zombies over de wereld heersen heeft een groep overlevenden zich teruggetrokken in een zwaarbewaakte stad. Hier leven de rijken in luxe in een wolkenkrabber en moeten de armen het op de straat zien te redden. Onder leiding van Riley (Simon Baker) trekt een groep mensen er regelmatig op uit om voedsel en andere benodigdheden te zoeken. Wanneer één van Riley’s mannen doorslaat, de peperdure tank Dead Reckoning steelt en de stad dreigt op de blazen, wordt Riley er door miljonair Kaufman (Dennis Hopper) op afgestuurd, samen met prostituee Slack (Asia Argento, dochter van horrorregisseur Dario Argento). Ondertussen vindt in de straten een verontrustende ontwikkeling plaats: onder leiding van de denkende zombie Big Daddy rukken de zombies op naar de stad…

Moreel vraagstuk

In de originele trilogie was men nog enigszins terughoudend met het vermoorden van de ondode medemens. Het bleven toch mensen die werden afgeschoten, en de vraag was of dat wel verantwoord was. Brak er aan het begin van Dawn of the Dead niet bijna een rel uit omdat een wetenschapper opperde de zombies in het hoofd te schieten? In Land of the Dead is dit morele vraagstuk vrijwel geheel aan de kant geschoven. De overlevenden gebruiken de zombies als vermaak, schietschijf en huisdier. In ondergrondse clubs kun je zelfs met gefrustreerde zombies op de foto (let op de rolletjes van Simon Pegg en Edgar Wright, de mannen achter Shaun of the Dead). Land of the Dead richt zich duidelijk meer op vermaak en actie en iets minder op morele vraagstukken dan zijn voorgangers.

Menselijk

~

Zoals ook in de vorige Dead-films vallen de meeste doden door stommiteiten van de mensen zelf, in plaats van door de intelligentie van de zombies. Toch worden de zombies in Land of the Dead slimmer dan ooit. De lijn die in de originele trilogie, en dan met name in Day of the Dead, werd uitgezet, wordt in Land weer opgepakt. Want was het eerst Bub the Zombie die intelligente tekenen vertoonde, nu is het Big Daddy die het initiatief neemt. Zo ontdekt hij al snel hoe hij wapens moet gebruiken en leidt hij de zombies in hun opmars tegen de mensen.

Witte schmink

Uiteraard komt hier de nodige gore bij kijken: Romero heeft zich gelukkig beseft dat hij tegenwoordig niet meer kan komen aanzetten met een laagje witte schmink en maakt gebruik van moderne hulpmiddelen om zijn zombies tot leven te wekken. Het resultaat is zeker geslaagd: de zombies zien eruit als uitgemergelde, rottende lijken en dat is natuurlijk ook precies de bedoeling. De een mist overtuigend een arm, bij de ander zit een gat in de wang. Uiteraard worden hier en daar wat ledematen verwijderd en mensen uit elkaar getrokken.

Meer van hetzelfde

Ondanks de vernieuwde special effects die de zombies goed tot hun rottende recht laten komen, brengt Land of the Dead niet veel nieuws binnen het zombiegenre. Het verhaal is zwak en hier en daar zelfs belachelijk, van de nachtclubzombies tot de overdreven tank Dead Reckoning. Om nog maar niet te spreken van het uitermate slappe einde waar de moraal opeens losbarst. De film faalt jammerlijk op het gebied van originaliteit, en na twintig jaar wachten blijft het helaas bij een opgepoetste herhaling van Romero’s eerdere werk.

Muziek / Album

Top van de Nederhop

recensie: Pete Philly & Perquisite - Mindstate

Nederhop is hot! Je kan de muziekzenders niet voorbij zappen zonder op minimaal één ervan Ali, Frans en Baas, Yes-R, SCHNITZELPARADIJS, of de Jeugd van Tegewoordig voorbij te zien komen. Hoe hot het allemaal ook is, wat mij betreft valt de kwantiteit meer op dan de kwaliteit. Want écht goede hiphop uit Nederland is schaars. The Proov is erg goed en ook Duvel Duvel kan bij mij wel een potje breken, maar daar houdt het ook wel ongeveer mee op. Ho, ho, er is er nog eentje (of het zijn er twee, eigenlijk): Pete Philly & Perquisite. Dit duo brengt met hun debuutcd Mindstate een aanstekelijke en funky variant op de Nederlandse hiphop.

~

Philly en Perquisite zijn qua bekendheid een maatje kleiner dan eerder genoemde Nederhoppers als Ali B. en Lange Frans en Baas B. Maar zo langzamerhand begint hun naam toch door te breken: Insomnia, de eerste single, was al regelmatig te zien op The Box (hèt muziekkanaal als het om Urban en met name Nederhop gaat) en hun live-show tijdens de afgelopen editie van Lowlands zorgde ook voor veel aandacht. En nu is Mindstate uit, de eerste plaat van dit duo.

Lettergrepen en pauzes

De producties, die het werk van Perquisite zijn, kunnen grof gezegd in twee kampen worden opgedeeld; enerzijds de snelle, stevige up-tempo hiphopnummers, de andere categorie bestaat uit relaxte, rustige nummers die bijna meer van jazz of soul en funk hebben dan van echte hiphop. Persoonlijk hou ik meer van de up-tempo nummers, bijvoorbeeld Respect of Paranoid en het fantastische hoogtepunt Cocksure. In deze nummers, met venijnige ritmes, komen de raps van Pete Philly beter tot zijn recht. Met name wanneer Philly op snelheid is, hoor je de afwisseling en originaliteit waarmee hij de lettergrepen en de pauzes daartussen in het ritme plaatst. Vreselijk aanstekelijk en erg dansbaar. Maar ook tussen de rustigere nummers zitten juweeltjes. Cheeky , het jazzy Grateful II en de al genoemde eerste single Insomnia zijn heerlijke meeslepende nummers van een bijzonder hoog niveau.

Taleb Kweli

Zoals het bij hiphopcd’s hoort, worden er verschillende gastvocalisten opgetrommeld. Cee Major van The Proov rapt mee op Cheeky en in Grateful II is Senna te horen. Opvallender is de medewerking van Taleb Kweli, hiphophalfgod uit de USA. Hij roemde het Nederlands/Arubaanse hiphopduo al door ze ‘light years ahead of the game‘ te noemen en was zeer welwillend om mee te doen op het jazzy nummer Hope. Om dit een enorme eer te noemen is zo ongeveer het understatement van het jaar. Zo af en toe kunnen de rustige nummers iets te zeurderig overkomen, zeker wanneer je er drie achter elkaar hoort. Voor de rest valt er weinig aan
te merken op deze opvallend sterke debuutplaat.

Theater / Voorstelling

Doe-het-zelf-theater in het Frysk

recensie: De Groote Storm / De Grutte Stoarm (Firma Rieks Swarte / Tryater / Oerol)

Wat weet een gemiddelde Hollander nu helemaal van Friesland? Vaak komt hij niet verder dan de Elfstedentocht, ‘skûtsjesilen’ of de Sneekweek. Maar Friesland is meer dan een plas water, waarop je kunt schaatsen of zeilen. De Groote Storm spijkert de kijker bij op het gebied van de Friese geschiedenis met een mix van mythen en sagen, van grote én sterke verhalen. Theatermaker Rieks Swarte baseert deze voorstelling op een vergeten stuk geschiedenis uit de dertiende eeuw; de tijd dat Nederland Friesland was, en het Friese rijk heerste tot aan Denemarken. De opkomst en teloorgang van een eigenzinnig volk dat zijn land door een stormvloed geminimaliseerd zag tot provincie. Voor deze voorstelling ging Swarte een samenwerking aan met het Friese Tryater; het oudste toneelgezelschap van Friesland én Nederland.

~

Het groepje jonge spelers zit bij elkaar op een bankje te kletsen als het publiek de zaal binnenkomt. Het podium wordt gedomineerd door een flink aantal instrumenten: grote trommels, xylofoons en kleinere, onbekende geluidmakers. Twee van de spelers lichten toe dat ze zullen verhalen van de Groote Storm, en wat daaraan voorafging. Er zal ook in het Fries gesproken worden, maar dat zal ons wel meevallen – waar nodig tolkt men voor elkaar en wordt de tekst ter plekke vertaald. Ze beginnen bij het eerste begin: de schepping van de aarde. In hoog tempo verbeeldt een viertal acteurs wat de verteller aangeeft. Hoe moeder Ierde zwanger raakt van Geluid, en hem een zusje baart in de vorm van Licht om zijn eenzaamheid te verdrijven. Zoals in de meeste verhalen is alles in orde tot de mensen verschijnen en het kwaad zijn intrede doet.

Kinderlijke eenvoud

~

Wie vaker een voorstelling heeft gezien van de Firma Rieks Swarte weet dat diens naamgever nog meer knutselaar is, dan theatermaker. Swarte houdt van kinderlijke eenvoud. Wie heeft een groot ensemble nodig als je van eenvoudig materiaal een masker kunt maken? Als je met zwarte stift in een paar rake lijnen een landschap van Friese terpen schept? En het werkt. We geloven dat het blauwe plastic kleed een poeltje is, en een omgekeerde hamer een bootje.

De acteurs hebben het druk; ze vertellen en spelen, zingen een lied of hollen naar een instrument voor een stukje muziek. Voordeel van deze vorm van ‘doe-het-zelf-theater’ is dat de voorstelling geen moment zijn vaart verliest. En wat klinkt het Fries prachtig in de vierstemmig gezongen verzen van de Fries-Nederlandse dichteres Albertina Soepboer.

Overtuigingskracht

~

Het stuk leidt ons langs een geschiedenis met wonderlijke wendingen. Hilarisch is “het verhaal van de mannen” waarin zij, niet gehinderd door enige vorm van kennis, op het Friese land wat aanklooien en per ongeluk een terp scheppen. Naarmate het verhaal vordert ‘zakken’ enkele spelers ‘door het Friese ijs’. De schijnbaar eenvoudige vorm van dit stuk valt of staat met de overtuigingskracht van de vertellers. En waar Tryater-actrice Tamara Schoppert het hele stuk door weet te boeien met een grote vanzelfsprekendheid, zoeken anderen hun heil bij gekke bekken en dito stemmetjes. En dat is – net als een ingewikkeld decor – helemaal niet nodig.

Verdronken landschap

Zo terloops als de voorstelling begonnen is, zo abrupt is hij afgelopen. De vloedgolf die dankzij de Groote Storm over de zeedijken heenspoelt, en huis, haard en akker vermorzelt onder haar natuurgeweld, maakte in het jaar 1287 volgens schattingen zo’n 50.000 slachtoffers. Een wit, golvend doek beschilderd met de zwarte kadavers van een paard, een man, een kind roepen een – helaas actueel – beeld op van een verdronken landschap. De lichten gaan aan en we zijn terug in de wereld van nu, van rampen als in New Orleans.

De Groote Storm wordt nog tot en met 16 oktober 2005 gespeeld.

Lees ook ons interview met acteur Theun Plantinga

Theater / Voorstelling

Nuchtere Oom Vanja moet oppassen voor onverschilligheid

recensie: Oom Vanja (Theatergroep Würz)

De Rotterdamse Theatergroep Würz speelt Tsjechovs Oom Vanja in een verrassende bewerking van regisseur en acteur Jules Terlingen. Het resultaat is een luchtige, niet heel evenwichtige maar desondanks onderhoudende voorstelling.

De oude huishoudster schilt appels. Het is een hele schaal vol en er komt geen einde aan. Niet dat het wat uitmaakt, meer werk zal er vandaag toch niet uit haar handen komen. Ook Wanja en zijn nichtje Sonja brengen niets meer van hun dagelijkse harde werk op hun landgoed terecht. De oorzaak ligt in het bezoek van professor Serebrjakov en diens oogverblindend mooie en jonge vrouw Jelena. Het huishouden is geheel ontregeld. Het eten wordt niet meer op tijd geserveerd, de thee wordt koud en niemand komt meer aan zijn werk toe. Wanja is smoorverliefd op Jelena en ook huisvriend dokter Astrov heeft het zwaar van haar te pakken. Sonja weet zich op haar beurt geen raad met haar onbeantwoorde liefde voor Astrov, Jelena verveelt zich te pletter en de professor is boos omdat hij niet genoeg aandacht van zijn familie krijgt. Het resultaat van al deze onbeantwoorde liefdes is allesoverheersende eenzaamheid en lamlendigheid.

Lachspieren

~

Würz speelt Oom Vanja in een eenvoudig wit decor. Centraal staat een brede witte houten trap, in een ongekunstelde en heldere belichting. Een Russische versie van The House of the Rising Sun klinkt te pas en te onpas snoeihard uit de boxen en werkt na een tijdje behoorlijk op de lachspieren. De vormgeving van beeld, licht en geluid is zeer rechttoe rechtaan en heeft als primair doel de zwaarte van het stuk vooral te relativeren.

Maar ook op andere vlakken weet deze Oom Vanja te verrassen. Terlingen heeft in zijn bewerking tekst en personages geschrapt en een groot deel van de teksten van de slappe Wanja aan de meer gepassioneerde Sonja gegeven. Daarnaast zijn de personages in zijn regie nogal schetsmatig vormgegeven. Zo krijgt elk een helder basismotief, wat de voorstelling overzichtelijk en behapbaar maakt.

Nuchterheid

Vaak wordt bij stukken van Tsjechov de verveelde, uitzichtloze situatie van de personages als hoofdthema genomen. Het smachten naar verandering, maar dat niet kunnen bereiken is een typisch Tsjechoviaans thema. Zo maakte Toneelgroep Amsterdam vorig seizoen een uitermate trage en gedetailleerde Oom Wanja die zich bijna letterlijk van scène naar scène voortsleepte en zo de hopeloosheid indringend voelbaar maakte.

~

Würz pakt dit anders aan. Zonder de situatie te willen ontkennen, proberen de acteurs die toch zo licht mogelijk te presenteren. Dit levert een luchtige, vaak grappige voorstelling op die – zeker voor een Tsjechov – met vaart wordt gespeeld. De slome lijdzaamheid waarmee Tsjechovs personages vaak hun lot dragen is hier vervangen door een vrolijk soort oprechte nuchterheid. Als Astrov tegen Wanja zegt: “eigenlijk heb je een nieuw leven nodig, maar ach, je zou toch niet weten wat je ermee aan zou moeten”, lachen beiden smakelijk om deze wrange waarheid.

Realiteitszin als moderne variant van de Tjechoviaanse onontkoombaarheid van het lot, het is een interessante insteek. Maar er ligt een gevaar op de loer. Die realistische nuchterheid ligt namelijk dichtbij onverschilligheid. En onverschillige theaterpersonages zijn niet interessant omdat ze niet ontroeren. Het gesnurk van de dienstmeid mag dan hilarisch zijn, het haalt wel alle ontroering uit de liefdesscène tussen Jelena en Astrov. Het evenwicht tussen die nuchterheid en onverschilligheid zal hopelijk tijdens de verdere speelperiode gevonden worden. Dan heeft Würz een sterke voorstelling in handen.

Oom Vanja speelt nog tot en met 8 oktober 2005.

Film / Films

Antieke Hollywoodfilms

recensie: Fury // House of Wax // Bad Day at Black Rock

Distributeur Warner presenteert deze maand fraaie dvd-edities van vier antieke Hollywoodrolprenten: Fritz Langs eerste Amerikaanse film, de inspiratie voor een recente horrorfilm, en een western van veteraan John Sturgess. Veel gemeen hebben ze niet, interessante films zijn het wel – en voor het eerst in degelijke vorm op dvd verkrijgbaar.

Fury

(Fritz Lang, 1936)

~

Fury is de eerste Amerikaanse film van Fritz Lang, de wereldberoemde Duitse regisseur van klassiekers als Metropolis en M. We zien Spencer Tracy als Joe Wilson, een man die wordt opgepakt omdat hij verdacht wordt van betrokkenheid bij een ontvoering. Het onderzoek is nog gaande, maar door misverstanden en geroddel is de lokale bevolking ervan overtuigd dat Wilson de dader is. Verblind door woede eisen ze gerechtigheid en wanneer de politie niet meewerkt, steken ze de gevangenis in brand. Maar Wilson ontsnapt, zonder dat iemand het weet, en zint op wraak. De film werd geproduceerd door MGM, een studio die bekend stond om zoetsappige musicals en liefdesfilms. Deze rauwe sociale/politieke/geweldsfilm paste dan ook niet helemaal in hun straatje en het schijnt dat MGM behoorlijk wat scherpe randjes heeft weggevijld. Het is ook zeker niet Langs beste film, maar desondanks een grotendeels sterke film die niet aan kracht heeft ingeboet. De DVD is voorzien van een interessant audiocommentaar van regisseur Peter Bogdanovich (en van Fritz Lang, uit oude geluidsopnames), die uitlegt hoe zwaar de cultuurverschillen tussen Europa en Hollywood wogen bij het maken van de film.

House of Wax

(André de Toth, 1953)

~

Vincent Pryce is voornamelijk bekend geworden door zijn acteerwerk in horrorfilms. House of Wax, uit 1953, is een van de eerste waarin hij te zien is. Hij speelt professor Jarrod, een maker van wassen beelden, die ternauwernood een grote brand in het wassenbeeldenmuseum overleeft. Zijn handen en benen functioneren nauwelijks nog, maar toch weet hij een nieuw museum op te zetten. Wanneer Cathy, een plaatselijke jonge vrouw, het museum bezoekt, vindt ze dat de beelden verdacht veel op pas overleden of verdwenen mensen lijken. Het museum blijkt enger en gevaarlijker te zijn dan iemand had durven vermoeden. House of Wax is typisch zo’n film die er anno 2005 erg gedateerd uit ziet. Het acteerwerk is over the top en de kleuren zijn te rood. Er zitten echter wel enkele prachtige (en angstaanjagende) scènes in: bijvoorbeeld in het begin van de film als Cathy in nachtelijke straten achterna gezeten wordt door een misvormde moordenaar, en tegen het einde als ze in haar eentje ’s nachts door het wassenbeeldenmuseum dwaalt. Poppen die blijken te leven, echte mensen die tot beeld gewaxt worden, misvormde lichamen – al met al genoeg reden voor een spannend avondje uit 50 jaar geleden (met 3D-bril!). Leuk: de film waar House of Wax op gebaseerd is, Mystery of the Wax Museum van Michael Curtiz (Casablanca) uit 1933, staat als extra op de DVD.

Bad Day at Black Rock

(John Sturges, 1954)

~

Black Rock is zo’n stadje waar de tijd heeft stilgestaan. Een stadje in het oude Wilde Westen waar anno 1945 nog steeds de wet van de sterkste geldt (en dat is niet altijd een rechtvaardige wet). De eenarmige John Macreedy, gespeeld door Spencer Tracy, is om onduidelijke redenen op zoek naar de Japanner Komako die in Black Rock een ranch heeft. Hij blijkt onder verdachte omstandigheden te zijn verdwenen. De bewoners van Bad Rock zijn niet al te happig op de aanwezigheid van Mcreedy en hij moet zijn uiterste best doen om Black Rock levend te verlaten. Ondanks dat het verhaal zich in 1945 afspeelt, doet de hele film denken aan een western. Weidse prairies, een stad vol schurken, de langsreizende vreemdeling: de basisingrediënten voor een western. De film is dan ook geregisseerd door westernregisseur John Sturges (onder andere The Magnificent Seven). Wat verder opvalt aan de film is de kritische noot ten aanzien van de Jappenhaat in de Verenigde Staten na de aanval op Pearl Harbor. Voor de rest is Bad Day at Black Rock een weinig bijzondere film. Het verhaal is wel aardig, maar is erg voorspelbaar uitgewerkt en het acteerwerk is niet bijzonder. De beelden, de muziek, de montage, het is allemaal in orde, maar daar blijft het dan ook bij.

Boeken / Strip

Verwoede stripverzamelaar

recensie: Seth - Wimbledon Green

De Canadese striptekenaar Seth kreeg in de afgelopen jaren vaak lovende recensies voor zijn albums en werkte ondertussen ook nog als cartoonist voor The New York Times. Ondertussen maakte hij ook nog een stripverhaal over een verwoede stripverzamelaar, Wimbledon Green. Deze man bezit de grootste collectie zeldzame comics ter wereld en bijna al zijn exemplaren verkeren bovendien in perfecte conditie. Voor zijn medeverzamelaars is hij een levende legende en niemand weet precies hoe hij het allemaal voor elkaar krijgt.

Door middel van een zeer aansprekende, simpele stijl leidt Seth de lezer door het album heen. Hij laat alle personen over Wimbledon vertellen, maar het lijkt erop dat niemand echt weet wat hij nou allemaal heeft gedaan. Er is maar één zaak waar duidelijkheid over bestaat en dat is het feit dat hij bijna alle veilingen wint en altijd de zeldzaamste strips te pakken weet te krijgen. Omdat de gebeurtenissen van allerlei kanten worden belicht blijft het verhaal, ondanks het feit dat het tamelijk simpel is, het hele boek door boeien. Elk personage heeft namelijk wel iets over Wimledon te vertellen, waardoor je alle situaties van verscheidene kanten te zien krijgt. Al die verschillende verhalen c.q. anekdotes zijn soms moeilijk te plaatsen, maar meestal wordt langzamerhand wel duidelijk wat het met het geheel te maken heeft.

Slachtoffer van verzamellust

Soms is het onduidelijk hoe de verzamelaars al die albums kunnen kopen (er wordt soms meer dan $250.000 geboden voor één bepaald album, dat is extreem veel), maar het wordt allemaal op zo’n vanzelfsprekende manier gepresenteerd dat je je daar niet echt aan stoort. Ook de zó grote verzameltalenten van Wimbledon zijn een beetje vreemd, zo af en toe komt hij reusachtige verzamelingen tegen in een prachtige staat, die hij dan voor weinig tot geen geld weet te bemachtigen. Seth zet op die manier een wereld neer die hij zelf natuurlijk maar al te goed kent: de wereld van de fanatieke stripverzamelaar. Juist doordat hij allerlei clichés uit hun context trekt blijft het leuk om het verhaal te blijven volgen. Nu zijn onrealistische situaties natuurlijk geen uitzondering in stripverhalen, maar Seth zoekt wel echt de grenzen op. Dit maakt het scenario zwakker dan nodig is. Seth had ook wat realistischere bedragen kunnen gebruiken, dan was het allemaal net iets overtuigender geweest.

Simpele tekenstijl

~

Met de vele plaatjes op één pagina maakt Seth zich er zo af en toe makkelijk van af. Soms zie je bijvoorbeeld een figuur de hele pagina lang in dezelfde houding over iets vertellen. Op zulke momenten is duidelijk te zien wat de nadelen zijn van kleine plaatjes: er past namelijk haast geen tekst bij. Hierdoor moeten de tekstjes verspreid worden over een heleboel plaatjes. Wel zijn de tekeningen in een leuke cartoonachtige stijl ontworpen, en door de vele plaatjes op een pagina ben je langer met het lezen bezig dan je zou verwachten van een boek van deze omvang (128 pagina’s). De stripfiguren die af en toe voorbij komen en de zeldzame albums waar ze in thuis horen, heeft Seth speciaal voor dit verhaal ontworpen. Hierdoor kun je je nog beter inleven in Wimbledon Green, het draait immers allemaal om die albums. Toch voelt het een beetje overbodig aan, zou het niet leuker zijn geweest om reeds bestaande stripalbums te gebruiken? Plaatjes uit nooit verschenen stripalbums zeggen je als lezer immers niet zo veel, al heeft Seth er nog zo zijn best op gedaan. Echte stripfiguren hadden wel wat meer diepgang aan het verhaal kunnen geven, een gemiste kans voor Seth.

De komische situaties vormen het sterkste punt van Wimbledon Green, ze compenseren het tamelijk simpele verhaal behoorlijk goed en zorgen ervoor dat je het niet al te serieus gaat nemen. Doordat het verleden van Wimledon nogal mysterieus wordt gepresenteerd blijf je het hele verhaal door nieuwsgierig naar wat je nu weer over hem te weten komt. Jammer genoeg valt het aan het einde, als de waarheid en de onwaarheid van elkaar gescheiden worden, allemaal een beetje tegen.

Geen serieuze satire

Als je door de fictieve strips en aanverwante verzamelaars weet heen te kijken, blijft er een komisch verhaal over dat op speciale wijze in beeld wordt gebracht door alle verschillende perspectieven. De karakters van alle verzamelaars en de manier waarop ze aan hun albums komen bieden bij vlagen interessante situaties, vooral als ze hun mening geven over Wimbledon. Het verhaal kent helaas ook zijn zwakke punten en daarom moet je je van tevoren afvragen wat je van dit album verwacht: het is namelijk alleen een komisch album over de stripwereld, niet een werk waarbij Seth zijn talenten toont die hem in het verleden juist beter maakten dan de gemiddelde striptekenaar.

Wimbledon Green verschijnt op 15 oktober 2005 en is te verkrijgen bij de stripspeciaalzaak of The American Book Center. Via internet kan het album in sommige gevallen reeds besteld worden.

Muziek / Album

Jazzy zijsprong van dance-grootheid

recensie: Meat Beat Manifesto - At the Center

Meat Beat Manifesto is geen grote, bekende naam in de dance-scène, maar hij heeft toch een c.v. om ‘U’ tegen te zeggen: wegbereider voor vele stromingen binnen de dance (industrial, break-beat, drum&bass), inspirator van artiesten als The Chemical Brothers en The Prodigy en remixer van grote namen als Public Enemy, Bowie, Depeche Mode, Orbital en Nine Inch Nails. Veel van zijn albums zijn undergroundklassiekers en wereldwijd staat hij te boek als invloedrijke en experimentele vernieuwer binnen de elektronische muziek. Da’s niet mis. En het is waar, steeds probeert hij nieuwe dingen uit, en zoekt hij niches op die hij nog niet verkend heeft. Zijn nieuwe cd, At the Center, heeft wederom een experimenteel karakter.

~

Jack Dangers, de man achter Meat Beat Manifesto, is een man van principes; hij is vegetariër, anti-MacDonalds, pro-Greenpeace, pro-dierenrechten en anti-wapens. Geitenwollensokkentiepje, dus. Een ander principe van Meat Beat is dat hij steeds iets doet dat hij nog niet eerder heeft gedaan. Dat lijkt ook zijn nieuwe plaat weer te bewijzen: At the Center is een cd in The Blue Series, een serie waarop samenwerkingsverbanden te horen zijn tussen de meest vernieuwende elektronische producers en live-jazzmuzikanten. Dangers zorgt voor de beats, jazzmusici (en ook Dangers zelf) spelen er over heen. Het resultaat klinkt interessant, maar dit keer wel bekend.

Abstract karakter

At the Center heeft van alles wat: elektronische loungeritmes, veel instrumenten die er jazzy overheen spelen, psychedelische soundscapes en samples. Het geheel heeft een abstract, zweverig karakter gekregen en er zijn weinig up-tempo nummers. De eerste helft van de plaat heeft nog wel wat tempo, wat spirit, maar de laatste nummers op de cd zijn abstracter van karakter. Samples en sferische geluiden krijgen meer ruimte en de beats en melodieën worden naar het tweede plan verwezen. Meat Beat Manifesto is deze keer minder vernieuwend dan veel media het doen voorkomen. De crossover van elektronica, jazz en samples wordt namelijk al jaren door de muziekscène gecultiveerd. Denk maar eens aan The Future Sound of London, of aan de helft van de releases van het Ninja-Tune label, dar groot is geworden met hun mix van lounge, elektronica en jazzy hiphop.

At the Center zal geen klassieker geworden, ook niet in het undergroundcircuit. De plaat zal zeker ook niet als wereldschokkend of inventief de boeken in gaan. Deze crossover-paden zijn namelijk al vele malen bewandeld, hoewel Meat Beat Manifesto dit wel op een iets abstracter niveau doet dan de meeste anderen. Voor de muziekliefhebber die niet bekend is met het werk van Meat Beat Maniofesto is het een interessante plaat, kenners van Meat Beats oeuvre hadden wellicht op meer gehoopt.

Meat Beat Manifesto treedt op donderdag 22 september a.s. op in Paradiso, Amsterdam.

Kunst / Expo binnenland

The Hills Are Alive…

recensie: Strandbeesten in Oostenrijk

Het Oostenrijkse Linz is jaarlijks het toneel van Ars Electronica – Festival für Technologie und Gesellschaft. Op verschillende festivallocaties in het normaal gesproken slaperige stadje aan de Donau werd zes dagen lang aandacht geschonken aan het thema ‘Hybrid – Living in Paradox’. De titel biedt volop ruimte aan een breed scala van multimediale crossover tussen kunst, techniek, filosofie, wetenschap en maatschappelijke thema’s. De Nederlandse kunstenaar Theo Jansen ontving tijdens het festival de dit jaar (speciaal voor hem) in het leven geroepen Special Prize of the Jury in the Interactive Art Category voor zijn Strandbeesten, die tijdens het festival te zien waren op het centrale plein in de stad.

Technisch staaltje


Op de Hauptplatz van Linz staan we oog in oog met de Strandbeesten (Animari): skeletachtige wezens gemaakt van pvc-buis, petflessen, tie wraps en elastiek. De manshoge beesten zijn tot zijwaartse beweging in staat door middel van luchtdruk, die wordt opgebouwd in ‘windmagen’ (petflessen). Midden in de stad kan dat alleen met behulp van een compressor, maar het is de bedoeling dat de Standbeesten in hun natuurlijke habitat, het Nederlandse Noordzeestrand, de kracht van de wind gebruiken om de benodigde druk op te bouwen.
De kunstenaar laat verschillende Strandbeesten heen en weer draven in een met zand gevulde arena die in Artis niet zou hebben misstaan. Hij legt uit dat hij op dit moment werkt aan een waarnemingssysteem dat de beesten in staat moet stellen te reageren op omgevingsfactoren zoals water en (on)begaanbaar zand. Het uiteindelijke doel van zijn schepping is het zelfstandig voortleven van de Standbeesten.

Animaris Percipiere
Animaris Percipiere

Een voorzichtige observatie: de techniek van de voortplanting van de Animari lijkt nog in de kinderschoenen te staan.

Creatief met pvc-buis

Wie denkt dat de Strandbeesten van Theo Jansen slechts het resultaat zijn van obsessief geknutsel met pvc-buis en petflessen, vergist zich lelijk. Veeleer illustreren zij een vasthoudend onderzoek naar ontwikkeling en vormkracht. Zo laat de kunstenaar duizenden verschillende pootvormen een ‘pootjesexamen’ doen op zijn Atari (!) en deinst hij er niet voor terug verschillende soorten Strandbeesten op commando te laten uitsterven als zijn evolutie hierom vraagt. Ook de Linnaeus-achtige classificatie van de Animari en de tijdsschaal waarin zij zijn geplaatst (we bevinden ons op het moment in Jansens ‘Vaporum’), verwijzen naar veel meer denkwerk dan het puzzelen op verbindingen en krukassen van plastic buis en elastiek.

Silmarillion of Survival of the fittest?

Hebben we hier te maken met een creatieve prestatie op Tolkien-niveau of een wetenschappelijk onderzoek naar evolutie? De Strandbeesten laten zich niet zo makkelijk in een hokje duwen. Tijdens een presentatie van zijn werk lijkt Theo Jansen zelf wat schuw temidden van zijn publiek, maar zijn ogen beginnen te glinsteren als hij een gloednieuwe vinding, een slimme schakeling op perslucht, demonstreert. Even denken we: “Dus toch een knutselfanaat!” Maar als Theo uitlegt dat we aan de vooravond van een nieuwe tijd staan, waarin het Strandbeestbrein grote veranderingen zal doormaken, is het duidelijk dat we hem te kort doen als we zijn werk proberen te classificeren als louter techniek óf wetenschap óf kunst.

Theo Jansen met Strandbeest-hersencel
Theo Jansen met Strandbeest-hersencel

Klokkenmakers

Het is interessant om verder te denken over de rol die de kunstenaar zichzelf toebedeelt in zijn schepping. Ziet Theo Jansen zichzelf nu als de Bijbelse Vader van het (op den duur ideale?) Strandbeest, of is het zijn doel ‘natuurlijke’ ontwikkeling te faciliteren volgens onverschillige evolutionaire wetmatigheden? Ook hier lijkt de waarheid in het midden te liggen. Als schepper leeft Theo Jansen náást zijn schepping en laat hij als een ‘bijziende klokkenmaker’ een volgende stap in de ontwikkeling afhangen van het voorlopige succes van zijn creaties. Hij treedt weliswaar op als bemiddelaar tussen geest en stof, maar bepaalt wel degelijk zelf de spelregels van zijn ‘evolutie’; het proces wordt regelmatig bijgestuurd met vernuftige vindingen en strategische extincties.

Inleven

Het is verbazingwekkend hoe snel we aannemen dat het hier gaat om de evolutie van een diersoort – we staan immers nog steeds naar een grote hoeveelheid pvc-buis te kijken, waar de aanwezige kleuters klimrekmogelijkheden in beginnen te ontdekken. En toch is deze acceptatie niet zozeer de verdienste van de theorie van de kunstenaar, maar toch vooral die van de Strandbeesten zelf. Het ijle skelet van pvc-buis lijkt zo goed te passen bij een bestaan op wind en zand, dat het bijna pijnlijk is ze aan de voet van de Alpen in een dressuurbak te zien staan. De ontmoeting met de Strandbeesten roept bij de toeschouwer uiteenlopende reacties op. Lang niet iedereen kijkt verder dan de pvc-constructie, velen zijn nieuwsgierig, anderen hebben ontzag en een enkeling is ontroerd.
De Strandbeesten, maar zeker ook het scheppingsverhaal erachter, roepen vooral veel vragen op. Over techniek en pneumatische systemen, over evolutie en sturing door een schepper, over kunst en wetenschap, over leven en dood. Kortom: een rijke ervaring die voor herhaling vatbaar is.

Samenleven

Kunnen de Animari eigenlijk wel los van hun maker worden gezien? Een toeschouwer stelde de prozaïsche vraag hoe Theo Jansen het leven als Strandbeestenschepper financieel kan bolwerken. “They feed me and I… make them“, was zijn antwoord. Misschien ligt de oplossing van de voortplanting van de Strandbeesten wel in een dergelijke symbiose met de mensheid: Inblazing van leven door inspiratie. Het ziet ernaar uit dat de Strandbeesten dit mechanisme al helemaal op eigen houtje hebben ontwikkeld.

Geloof en wetenschap in Linz
Geloof en wetenschap in Linz

Waar de Animari hun schepper voorlopig nog wel voor nodig hebben, is sterven. Dat kunnen ze nu alleen nog op zijn gezag – of door slijtage. In dat opzicht hebben ze er sinds kort één natuurlijke vijand bij: de klimzuchtige kleuters uit het Oostenrijkse Linz.

Theo Jansen studeerde Natuurkunde aan de TU Delft, maar richtte zich al snel geheel op het kunstenaarschap. Al 15 jaar houdt hij zich bezig met de evolutie van de Animari. De kunstenaar is woonachtig in Nederland en stelt zijn atelier in Ypenburg regelmatig open voor publiek. Op de website www.strandbeest.com is te vinden wanneer deze open dagen plaatsvinden. De Strandbeesten zijn geregeld te zien tijdens exposities en evenementen. In de Amsterdamse wijk Geuzenveld staat een reusachtig exemplaar midden in een woonwijk. Op de genoemde website is een agenda beschikbaar van alle activiteiten rond de Strandbeesten.