Boeken

Stemmen uit ‘de drie China’s’

recensie: Michael Berry - Speaking in Images: Interviews with Contemporary Chinese Filmmakers

Sinds de jaren zeventig is er voor de Chinese cinema een ongekende bloeiperiode aangebroken. Binnen vijf jaar tijd maakten zowel de Hong Kong New Wave, als de New Taiwan Cinema en China’s vijfde generatie filmmakers opgang. Een ware uitbarsting van creativiteit, waarbij veel nieuw talent kwam bovendrijven. Deze explosieve ontwikkeling zette de filmindustrie in China, Hongkong en Taiwan (tezamen ook wel de ‘drie China’s’ genoemd) in een klap weer stevig op de kaart.

In Speaking in Images heeft Michael Berry negentien interviews verzameld met de belangrijkste regisseurs uit het Chinese taalgebied. Dit leverde een veelkleurig, levendig en uiterst leesbaar boek op dat ook voor niet-experts interessant is. De onderwerpen die in de verschillende interviews aan bod komen overlappen elkaar in veel gevallen. Dit doet echter niets af aan de reikwijdte van Speaking in Images, aangezien ze door elke regisseur vanuit een andere invalshoek benaderd worden. Iedere regisseur geeft zijn eigen visie op de moeilijkheden met de censuur, de voortdurende vermenging van de commerciële en de artistieke film, en de toekomst van de Chinese cinema.

Transnationaal

Scène uit 'Crouching Tiger, Hidden Dragon'
Scène uit ‘Crouching Tiger, Hidden Dragon’

In het omvangrijke en gedetailleerde Speaking in Images zijn bijna alle belangrijke Chineestalige filmmakers vertegenwoordigd. Opvallende afwezigen zijn Wong Kar-Wai (2046) of John Woo (Face/Off). De interviews zijn geordend naar regio: 1. Voices from China, 2. Voices from Taiwan, 3. Voices from Hong Kong. Hierbij is voortdurend gekeken naar de oorsprong van de filmmakers. Op deze manier werden vele problemen omzeild; immers, in hoeverre kan iemand als Ang Lee (Crouching Tiger, Hidden Dragon, Hulk) nog een filmmaker uit Hong Kong genoemd worden als vrijwel al zijn films in Taiwan, Engeland of Amerika zijn opgenomen? De filmmakers uit het Chinese taalgebied zijn stuk voor stuk transnationaal bezig en zijn daarom moeilijk te lokaliseren binnen een bepaalde bestaande traditie. Met zijn ietwat triviale indeling heeft Berry dit probleem handig weten te omzeilen.

China

Sinds er met de dood van Mao Zedong in 1976 in China meer artistieke vrijheid kwam, heeft de filmindustrie aldaar een flinke inhaalslag gemaakt. Filmmakers als Zhang Yimou (Hero, House of Flying Daggers), Chen Kaige (Together, Farewell My Concubine) en Tian Zhuangzhuang (The Blue Kite), de zogenaamde vijfde generatie, maakten gretig gebruik van de (gedeeltelijk) herwonnen vrijheid en zetten China weer op de kaart. Berry interviewde hen alledrie en sprak onder meer over hun jeugd in communistisch China, die bij elk van hen heel verschillend verliep. Opvallend genoeg zijn de gesprekken met de regisseurs uit de veel minder bekende generatie na hen veelal net iets dynamischer en interessanter.

Scène uit 'Blind Shaft'
Scène uit ‘Blind Shaft’

Vooral interessant is het gesprek met Li Yang, de regisseur van het hier (nog?) onbekende Blind Shaft. Yang herhaalt de eerder in Senses of cinema gemaakte claim dat de zogenoemde zesde generatie filmmakers, waartoe hij samen met de hier ook geïnterviewde Zhang Yuan (East Palace, West Palace), Wang Xiaoshuai (Beijing Bicycle) en Jia Zhangke (Platform) zou behoren, niet bestaat. Verder vertelt hij enkele fascinerende verhalen over het opnameproces van zijn eerste echte film, Blind Shaft, waarin de primitieve wereld van de Chinese mijnwerkers centraal staat. Zo vertelt hij dat de mijnwerkers niet in huizen, maar in zelf gegraven holen wonen. Het hele milieu blijkt zwaar crimineel te zijn, praktisch alle mijnen zijn illegaal. Toen Yang op een dag wat foto’s maakte liet hij bijna het leven, aangezien de mijnbazen meenden dat hij een journalist was. Daarnaast heeft hij ook nog eens een eigen, inspirerende visie op het maken van films:

A good movie should have a tiger’s head, a pig’s body and a leopard’s tail: that is, the beginning should be powerful, with a bite like a tiger; the body of the film should be rich like a pig; and the ending should have the muscle of a leopard’s tail.

Taiwan

Scène uit 'Flowers of Shanghai'
Scène uit ‘Flowers of Shanghai’

Tot aan de jaren ’70 werd de cinema van Taiwan gedomineerd door genrefilms. Hier kwam verandering in met het vier films omvattende filmproject In Our Time (1982), waaraan vele latere sleutelfiguren zoals de hier geïnterviewde Edward Yang (Yi Y: A One and a Twoi) en Wu Nien-jen (Budhha Bless America) een bijdrage leverden, en waarvoor ook anderen als de eveneens geïnterviewde Hou Hsiao-hsien (Flowers of Shanghai) van cruciaal belang waren. Dit project luidde, zo bleek later, het begin in van de New Taiwan Cinema. Terwijl de Taiwanese regisseurs internationaal vaak succesvol waren, ging het in eigen land steeds minder goed, wat de nodige financiële moeilijkheden met zich mee bracht. Dit veranderde met Ang Lee’s Crouching Tiger, Hidden Dragon, waarmee hij de basis legde voor een nieuwe succesformule en hij de martial arts film weer op de kaart zette.

Hong Kong

Scène uit 'Song of the Exile'
Scène uit ‘Song of the Exile’

De regisseurs uit China en Taiwan waren er eerst en vooral op uit om artistieke films te maken; het commerciële aspect maakten ze daaraan ondergeschikt. In Hong Kong gingen deze twee elementen echter hand in hand. Stilistische vernieuwing vond veelal plaats binnen populaire genres, die daarbij tevens verrijkt werden met een meer serieuze thematiek. De cinema in Hong Kong is van begin af aan dynamisch geweest en was met de Hong Kong New Wave dan ook de koploper van de artistieke vernieuwing. In Speaking in Images wordt deze generatie gerepresenteerd door Ann Hui (Song of the Exile). Daarnaast zijn er interviews opgenomen met minder bekende regisseurs als Stanley Kwan (Lan Yu) en Fruit Chan (Made in Hong Kong).

Boeken / Achtergrond
special: Poëzie op het web

Poëzie op het web

Het leven wordt steeds makkelijker. Moest je vroeger voor van alles de deur uit, tegenwoordig komt veel via het wereldwijde web zomaar de huiskamer binnen. Poëzie bijvoorbeeld.

In de cyberruimte is daarvan inmiddels al zoveel te vinden, dat er al een www.poezie.pagina.nl bestaat, onderdeel van het pagina.nl-imperium, net als www.poezie-homepages.pagina.nl. De links lopen letterlijk in de honderden, en ze bevatten allemaal namen van mensen en organisaties waar de wereld anders nooit van zou hebben gehoord. Vooral de laatstgenoemde site is een echte aanrader. Hij bevat zelfs een categorie ‘erkende poëzie’, waarin we onsterfelijke regels aantreffen als:

~

En laat mij drijven
op de golven van de zee,
Waarin ik leg al dat mij

niet laat zijn, mij vasthoudt
waar ik ben.
Dan drijf ik zonder

een herinnering aan pijn
naar overal, naar nergens
en naar jou

Van databank tot vrijplaats voor Miskend Talent

De poëzie op het web valt uiteen in drie soorten. De eerste bestaat uit sites die bestaande poëzie (die dus ook in ’tastbare’ bundels te vinden is) digitaal beschikbaar stellen. Dat is op zich handig, als je even niet te binnen wil schieten hoe dat ene citaat ook alweer ging, of van wie het was. Maar wat betreft de ontwikkeling van de literatuur is het lang niet zo interessant. Het blijven gewoon dezelfde gedichten, de elektronica voegt daar niets aan toe. Je bespaart je alleen de moeite van een fietstochtje naar de bibliotheek, waar ze net de poëzie bij het grofvuil hebben gezet omdat de jeugd liever wil chatten.

Het net is daarnaast een vrijplaats voor malcontenten die bij echte uitgeverijen niet aan bod komen. Zesderangs dichters die, overtuigd van hun vermeende talent en voortgedreven door literaire paranoia (“allemaal vriendjespolitiek!”), hun weinig levensvatbare bedenksels de wereld insturen. Het is ontegenzeggelijk waar dat nepotisme een rol speelt in het beleid van uitgeverijen (hoe zou het anders kunnen dat de boeken van Connie Palmen gewoon in de winkel liggen?), maar door de bank genomen functioneert het literaire systeem uitstekend. En ondanks het web doet het dat ongeveer net zoals vroeger, toen je ook al van die gefotokopieerde eenmanstijdschriftjes had en diverse literaire stichtingen die, voorzien van overheidsfinanciering, het werk van de bestuursleden uitgaven.

~

Hoe sympathiek ook, het niveau haalde nooit dat van de bij reguliere uitgevershuizen verschijnende poëzie. Het sprookje van de miskende dichter is niet meer dan dat: een fabeltje. Sorry jongens.
En op het web is dat niet anders. Je struikelt er over de eenzamen en de collectieven, maar die zien het net doorgaans als niet meer dan alweer een mogelijkheid tot publiceren, zonder dat het ook tot betere of nieuwe vormen en gedachten leidt. Zelfs de slammers hebben de saaist mogelijke sites, wat toch enigszins teleurstelt. Kan je een kunstje, kunnen wij daar weer niets van zien. En zelf een slam bezoeken, dat doen we dus niet. We zijn wel goed, maar niet gek.

Voorzichtige terreinverkenningen

Enig speurwerk leidt uiteindelijk dan toch weer wel naar wat toegevoegde waarde. Zo is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om dichters gedichten te horen, en in een enkel geval te zien, voorlezen. Boeken.vpro.nl is daarvoor een mooi startpunt. Net als www.dichterbijdebezigebij.nl is de site zeker een bezoek waard – al was het alleen maar vanwege de clip met onze grootste levende dichter, in diens hoogsteigen huiskamer.

Echt des internets zijn de schaarse dichters die ook echt mogelijkheden gebruiken die de vooruitgang biedt. In Nederland roept iedereen dan meteen de naam van Tonnus Oosterhoff, die alweer enige tijd elektronisch aan de weg timmert met bij bundels toegevoegde cd’s en een ernstig kekke website, die enigszins een aanwijzing geeft welke kant het op zou moeten gaan.

Die aanwijzing is echter slechts summier. Want hoewel het er geweldig uitziet, komt ook Oosterhoff niet verder dan wat aanvullingen en stoot hij niet de luiken open naar een geheel nieuwe poëtische ruimte. Misschien is dat ook maar het beste. Pogingen om poëzie onder de leeslamp vandaan te krijgen lopen steevast dood op de verschrikkingen van het slammen of gesubsidieerde zuipfestijnen voor veertigplussers. Vooral niets meer aan doen dus. Wat verwijzingen hier en daar op het net, daar moet het ongeveer bij blijven – behoudens de enorme mogelijkheden die het web biedt voor het vinden van zeldzame bundels, maar dat is weer een geheel ander verhaal.

Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: Green Hat // Assault on Precinct 13 // Canterbury Tales // New Jack City // The Beyond

.

Green Hat (Lu Mao Zi)
(Fendou Liu, 2004 • Total Film)

~

Doorgaans verdwijnt een Aziatische underground-film na een paar festivalvoorstellingen volledig uit het zicht. Het Chinese Green Hat – een wonderbaarlijke film over penisnijd, ontrouw en de betekenis van ware liefde – werd in ons land niet alleen beloond met een kortstondig bioscooproulement, maar verschijnt nu ook op dvd (schijnbaar een wereldprimeur!). De beeldkwaliteit laat te wensen over en de enige extra optie is wat magertjes, maar niemand die deze gitzwarte komedie te zien krijgt mag klagen. In het begeleidende interview zegt regisseur Liu dat het nog veel te vroeg in zijn carrière is om van een eigen stijl te kunnen spreken. Valse bescheidenheid of niet, Liu’s debuutfilm is een modern meesterwerk dat zijn kracht voor een groot deel juist aan zijn gevoel voor stijl heeft te danken. De kalme scènes, het kleurgebruik (let op de twee sleutelscènes op de helft en op het einde) en de soms ellenlange takes zijn het werk van een onmiskenbaar talent. Ook zegt Liu dat hij een veel grotere raamvertelling voor ogen had, maar hij zag al gauw in dat hij zich beter kon beperken tot twee korte films, die hij in Green Hat verenigde. Of je het resultaat nu als een compromis van een meesterlijke cineast ziet of als de drieste overmoed van een pretentieuze beginneling, de vele kwaliteiten van Green Hat staan buiten kijf. (Paul Caspers)

Lees hier onze bioscooprecensie van deze film.

Assault on Precinct 13 (Special edition)
(Jean-François Richet, 2005 • Dutch Film Works)

~

Na een desastreus verlopen undercovermissie, zit politieagent Jake Roenick (Ethan Hawke) diep in de put. Het wordt er niet beter op als hij tijdens Oud en Nieuw vrijwel alleen op het oude politiebureau 13 moet passen. Tijdens een hevige sneeuwstorm strandt een busje met daarin gevangenen, die halsoverkop in de gammele cellen worden geplaatst. Eén van die criminelen is Marion Bishop (Laurence Fishburne). Als twee gemaskerde mannen hem proberen te vermoorden, is dat het begin van een heftige nacht. De steelbook-dvd’s zijn niet meer uit de winkels weg te denken. Schijnbaar verkopen ze goed omdat ze er mooi uit zien. Helaas heeft nog geen enkele speciale steelbook ook daadwerkelijk het label ‘speciaal’ verdiend. Zowaar zit er bij Assault een commentaartrack. Regisseur Jean-François Richet, producer Jeffrey Silver en scriptschrijver James DeMonaco vertellen samen een lekker standaardverhaaltje over de verfilming van John Carpenter’s culthit uit 1976. Toch leer je van hun commentaar meer over het maken van de film dan van de andere extra’s. Op de tweede schijf staan een aantal verplichte nummers, waaronder Caught in the Crosshairs, waarin de acteurs hun lof over “het beste script voor een actiefilm ooit” mogen uiten. In Plan of Attack en Armed and Dangerous mogen de wapenspecialisten die achter de schermen meehielpen hun verhaal vertellen. Niets bijzonders, maar verder best amusant. Verder staan er vijf deleted scenes op de schijf, met commentaar van Richet, en een nietszeggende achter-de-schermenfeaturette. De eerste steelbook die het kopen écht waard is (met meer diepgang, langere featurettes en acteurs die wat te melden hebben), moet nog uitgebracht worden. (Nora Sinnema)

Lees hier onze bioscooprecensie van deze film.

Canterbury Tales
(Diverse regisseurs, 2003 • Just Entertainment)

~

Geoffrey Chaucer schreef in de 14e eeuw de alom geprezen raamvertelling over een groep pelgrims op weg naar Canterbury. De BBC maakte in 2003 de mini-serie Canterbury Tales, waarin een zestal verhalen van Chaucer in een modern jasje werd gestoken. Deze serie is nu uit op dvd, in een fraaie 3-disc uitvoering. Elke aflevering is het bekijken waard, waarbij de eerste schijf meteen de twee leukste delen bevat. The Miller’s Tale vertelt het verhaal van oplichter Nick (James Nesbitt uit Murphy’s Law) die met zijn dure auto strandt in een klein dorpje. Hij zet binnen de kortste keren het gehele dorp naar zijn hand. The Wife of Bath heeft Julie Walters in de hoofdrol, die hiervoor een BAFTA (Engelse Oscar) kreeg. Haar Beth is een actrice van middelmatige leeftijd, die een journalist vertelt “meer mannen te hebben gehad dan jij warme maaltijden”. Haar jonge collega Jerome (Paul Nicholls) is de volgende die een oogje op haar heeft. Met een cast om van te smullen (naast de al genoemde acteurs, onder meer Jonny Lee Miller, Bill Nighy en Billie Piper) en een verhaal dat de eeuwen heeft weten te doorstaan, is deze mini-serie een must voor liefhebbers van Engelse series. Elke aflevering duurt iets minder dan een uur, genoeg om er een middag met een kopje thee van te genieten. (Nora Sinnema)

New Jack City
(Mario Van Peebles, 1991 • Warner)

~

Anno 2005 is het moeilijk te geloven, maar aan het begin van de jaren ’90 was de grote vraag wíe van de twee de Grootste Zwarte Superster zou worden: Denzel Washington of Wesley Snipes. Denzel koos steevast voor goede rollen in belangrijke films (Malcolm X, Philadelphia), terwijl Wesley langzaam maar zeker afgleed naar stereotiepe rollen in bedenkelijke films. In 1991 stond Wesley echter nog aan de top van het firmament, en dat was vooral te danken aan New Jack City. Snipes speelt hierin de megalomane crimineel Nino Brown, die in korte tijd een crack-imperium opbouwt maar op de hielen wordt gezeten door undercovercops Ice-T en Judd Nelson. Het stijlvolle camerawerk en de sterke bijrol van een zeer jonge Chris Rock tillen New Jack City uit boven het grootste deel van de zwarte gangsterfilms uit de eerste helft van de jaren ’90. De drie documentaires op disc 2 gaan achtereenvolgens over het maken van New Jack City, de invloed van de film op de huidige hip-hopcultuur en een korte tour langs de locaties in Harlem, New York. Het audiocommentaar van regisseur/acteur Mario Van Peebles is onderhoudend, maar uiteindelijk is ‘2 Disc Special Edition’ te veel eer voor deze zwarte kruising tussen Scarface en The Untouchables. (Melson Zwerver)

The Beyond/City of the Living Dead
(Lucio Fulci, 1981/1980 • Dutch Film Works)

~

Horror is porno; dit tweetal van Lucio Fulci is voor die stelling het beste bewijs. De verhaaltjes van beide films stellen niks voor en de belabberde acteurs werken zich via clichématige dialogen naar elke volgende moordscène. Die moordscènes mogen er – vooral in The Beyond – zeker zijn. Fulci stond volgens de liner notes bekend als “king of the eyeball gag” vanwege zijn ongezonde obsessie met doorboorde en uitgerukte ogen, maar in The Beyond lijkt zuur zijn stokpaardje te zijn. Niet minder dan drie slachtoffers sterven op gruwelijke wijze: ze worden met bijtend zuur overgoten, en dat is nog maar het begin van de feestelijkheden. Ondanks zijn geringe technische kwaliteiten blijft The Beyond na afloop nog verrassend lang hangen. Dat is vooral te danken aan de creepy sfeer die de film uitademt. Het als bonus toegevoegde City of the Living Dead is een jaar ouder dan The Beyond en bevat, op enkele creatieve moorden na, geen enkel element van waarde. (Melson Zwerver)

Muziek / Album

Leven na de dood

recensie: Depeche Mode - Playing the Angel

.

Toch gingen er hardnekkige geruchten dat er een nieuw album aan zat te komen. Hoewel Playing the angel het helaas niet haalt bij de drie essentiële Depeche Mode-albums uit de jaren 90 – Violator (1990), Songs of Faith and Devotion (1993) en Ultra (1997) – blijkt er toch sprake van een grote stap voorwaarts ten opzichte van het degelijke, maar karakterloze Exciter (2001). Hadden we ze blijkbaar toch iets te snel afgeschreven.

De geschiedenis in een notedop

~

Hoe zat het ook al weer precies? Depeche Mode breekt begin jaren tachtig door met kitscherige, op synthesizers gebaseerde electropop – illustratief zijn bubblegumhits als Just can’t get enough en People are people (1983) – om samen met fotograaf/regisseur Anton Corbijn in de jaren 90 de wereld te veroveren met een donker, melancholisch popgeluid. Tekstschrijver Vince Clarke houdt het na debuutalbum Speak & Spell (1981) voor gezien en stort zich samen met Alison Moyet op Yazoo, waarmee hij in Amerika en het Verenigd Koningkrijk een aantal toptien-hits weet te scoren. Later zal Clarke furore maken met The Assembly en Erasure, wier electropop zo mogelijk nòg zoeter is dan die van Depeche Mode. Na Clarkes vertrek is het Martin Gore die ‘de macht grijpt’, iets dat bij Dave Gahan regelmatig leidt tot de nodige frustratie. Zo schijnt Gore er als songsmid dictatoriale trekjes op na te houden; maar al te vaak worden Gahan’s composities als ‘niet relevant’ terzijde geschoven.

De toekomst

Anno 2005 lijkt de lucht gelukkig weer enigszins geklaard. Met als resultaat het elfde studio-album Playing The angel (incluis drie Gahan-composities), waarop Depeche Mode teruggrijpt naar de sound van de jaren negentig (al lijkt de frustratie en verbittering zo goed als verdwenen); sterke nummers als A pain that I’m used to – de tweede single en wat mij betreft een stuk beter te pruimen dan voorganger PreciousJohn the revelator, The sinner in me en Nothing is Impossible refereren duidelijk aan donkere albums als Violator en Songs of faith and devotion, al neigt de ‘vlakke’ productie meer naar Ultra en Exciter. Bijzondere vermelding verdient nog het dromerige Introspectre; instrumentele elektronische postrock van eredivisieniveau! Wellicht een doorkijk naar wat ons in de toekomst te wachten staat? Slechts het voortkabbelende, zouteloze I want it all en The darkest star blijven naar mijn gevoel steken in goede bedoelingen. Al met al een bijzonder sterke comebackplaat. Nou maar hopen dat het geen laatste stuiptrekking is.

Noteer alvast in je agenda: op zondag 26 maart 2006 zal Depeche Mode eenmalig het Rotterdamse Ahoy aandoen- meteen het enige concert in Nederland. Er zijn nog tickets beschikbaar. Wel moet je daarvoor behoorlijk diep in de buidel tasten (prijzen vanaf € 65,- ).

Boeken / Fictie

Een claustrofobische tragedie

recensie: Een dagje naar het strand

Het grote voordeel van de tijd, is dat hij met zijn zeis het dorre hout wegsnoeit. Niet lang meer, broeders en zusters, dan is Harry Mulisch hooguit nog een hilarische voetnoot in de geschiedenis van het socialisme in Nederland. Houd goede moed.

In de letteren blijft op den duur niet meer dan een handvol boeken over, afgezien van een enkel oeuvre. Zo is Heere Heeresma ondanks noeste arbeid voor altijd en eeuwig, amen, de man van de novelle Een dagje naar het Strand (1962). Tweemaal verfilmd en nu in een betaalbare editie – want goedkoop is niets meer vandaag de dag.

Naar het strand

~

Het verhaal kan eigenlijk niet simpeler: de aan lager wal verkerende drankliefhebber Bernd neemt gehandicapt kind Walijne van ex-minnares Medusa en geslaagde vriend Carl mee voor een dagje naar het strand, vandaar ook de titel. Vanaf het allereerste begin is duidelijk dat deze Bernd geen enkele controle heeft over de gebeurtenissen. Hij is de held in een Griekse tragedie: dat het slecht met hem af gaat lopen weten we al, het gaat alleen nog om het hoe. Juist door de idiote pogingen die hij doet om toch greep op de dingen te krijgen, krijgt zijn uitzichtloze situatie des te meer nadruk. Hij wil geld lenen van Carl – ‘een schoft’ – en dat lukt dankzij een listig plan ook, maar veel verder helpt het hem ook niet.

Wachtend op de tram – Carl wil met de bus, maar Walijne is als zijn vleesgeworden noodlot uiteraard sterker – krijgt Bernd een optater van kroegbaas Louis, die nog geld van hem krijgt. De klap wordt zoals vrijwel alles in dit boek zonder veel problemen geïncasseerd. De dag verloopt verder ook in de voorspelbare kalme teloorgang, waarbij Heeresma zijn stijl optimaal inzet bij het scheppen van een onheilspellende en tegelijk geruststellende sfeer: alles voltrekt zich zoals de milde, meedogenloze Parcen het bedacht hebben.

Voor een mindere schrijver zou de verleiding van chaos en groot drama onweerstaanbaar zijn geweest, maar Heeresma houdt het klein en dicht bij huis, waardoor het effect des te groter wordt. Het gedoe bijvoorbeeld met de goedkope maar voor Walijne uiterst kostbare schelp is hartverscheurend. Dat het meisje uiteindelijk verdwijnt en zoek blijft, zagen we al bladzijden ver aankomen. Maar doordat we meegevoerd zijn in de alcoholische geest van een vertellende Carl kan dat ons ook niet werkelijk schelen, wat toch knap is. Een soort omgekeerde psychologie, die heel goed werkt.

Hard maar meedogenloos

Het beeldende taalgebruik maakt de novelle (die volgens mij eigenlijk een kleine roman is, maar goed) bij uitstek geschikt voor verfilming, wat dan ook twee keer gebeurde, en niet door de minsten. Roman Polanski waagde zich er in 1970 aan en veertien jaar later volgde de inmiddels door een moslim vermoorde Theo van Gogh. Een opmerkelijk succes voor een auteur die, ondanks nog meer prachtboeken – de ook al verfilmde Zwaarmoedige verhalen –, door het recensententuig nog steeds niet echt tot de canon is toegelaten. Wat op zich weer niet uitmaakt, want zoals we al zagen oordeelt de geschiedenis daar hard en meedogenloos over.

Heeresma zelf trekt zich zoals bekend van al dat onrecht helemaal niets aan. Wel zo verstandig. Tegelijk met EDNHS verscheen het tweede deel van zijn jeugdherinneringen Een jongen uit plan Zuid, over de periode ’43-’46.

Heere Heeresma • Een jongen uit plan Zuid ’43-’46 – deel 2 • Uitgever: De Arbeiderspers • 133 bladzijden • prijs: € 12,50 • ISBN 90-295-6304-4

Muziek / Album

Tussen kunst en kitsch

recensie: Ryan Adams & The Cardinals - Jacksonville City Nights

Acht releases geleden was Ryan Adams een jonge, onstuimige singer/songwriter die zijn stem door je ziel kon laten snijden. Zijn debuut Heartbreaker was absoluut indrukwekkend. Om hem direct de nieuwe Springsteen te noemen, daar was het nog te vroeg voor, maar een onmiskenbaar talent was hij zeker. Een status die hij vet onderstreepte met de opvolgers Gold en Love is hell deel I en II. Toch moeten we zo langzamerhand ook concluderen dat zeker niet alles dat Mr. David Ryan Adams aanraakt verandert in klaterend goud. Talent hebben is één, maar er vervolgens wat mee doen is twee, drie, vier, vijf, zes, zeven en nu dus acht. Want Jacksonville City Nights is alweer zijn achtste release. Zo’n typische ‘mwoah-plaat’. Niet slecht, maar zeker ook geen mijlpaal in het oeuvre van Ryan Adams.

Op naar de volgende, zou je zeggen. Gelukkig hoef je bij Ryan Release-a-holic Adams nooit lang op een nieuw album te wachten. Critici kunnen best een paar kanttekeningen plaatsen bij de kwaliteitscontrole, maar luiheid kan Adams niet worden verweten. Want hij kan als geen ander platen afleveren met een tempo dat de popencyclopedie niet kan bijhouden. Veelvreters van zijn muziek worden alleen al dit jaar driemaal financieel op de proef gesteld. Cold Roses verscheen eerder dit jaar, nu dus Jacksonville City Nights en over een maand prijkt zijn laatste cd uit dit drieluik, 29, alweer bij menig Ryan Adamsliefhebber op het sinterklaas- of kerstwenslijstje.

Schaamteloze country

~

Laten we niet op de zaken voor uit lopen, first things first. Bij een eerste luisterbeurt bekruipt mij het gevoel alsof oma zojuist vol trots haar nostalgische platencollectie ten gehore brengt. Uit pure beleefdheid lieg je dat je het prachtig vindt, maar ondertussen hoop je dat ze die vreselijke oubollige country maar gauw weer uitzet. Zo gedateerd klinkt Adams op Jacksonville bij een eerste draaibeurt. Natuurlijk, het is bekend dat Adams een voorliefde heeft voor country – in zijn geboorteplaats Jacksonville kreeg hij het met de paplepel ingegoten – maar overdrijft hij het niet? Bijna kitsch, zo klinkt het. En toch schaamt hij zich daar niet voor. Sterker nog, hij komt er mee weg omdat het nog steeds onvervalst als Ryan Adams klinkt. De emotie en melancholie druipen ervan af.

Van een echte misstap kun je daarom ook niet spreken. Wie goed luistert moet bijna wel bewondering opbrengen voor het gemak waarmee Adams de songs uit zijn mouw weet te schudden. De pedal steel guitar (John Graboff) en de slide-begeleiding van The Cardinals zijn het meest dominant aanwezig en bepalen dus het typerende countrygeluid. Daar moet je van houden, anders slaat de irritatie snel toe. Zeker wanneer Adams in een aantal nummers met een overslaande stem wat geforceerd klinkt (Peaceful valley, My heart is broken) Gelukkig herbergt ook dit album weer een aantal pareltjes van ongekende schoonheid. In een nummer als Silver Bullets, waarin niet geheel toevallig de countrydosering wordt gereduceerd, bewijst Adams andermaal zijn uitzonderlijke talent en in Dear John neemt hij gast Norah Jones bij de hand om haar naar een voor haar nog ongekend hoog niveau te slepen.

En waarom ook eigenlijk niet?

Voor de najagers van urgente releases dient zich natuurlijk de vraag aan in hoeverre deze plaat een toegevoegde waarde is voor de cd-collectie, in het bijzonder als het om het segment Ryan Adams gaat? Vooropgesteld, een cd van Ryan Adams is in iedere collectie een must. En ach, zoals nu, als de herfst er is, de winter nadert en de donkere dagen met rasse schreden hun intrede doen, word je toch wel weer heel erg warm van dit soort muziek.

Boeken / Fictie

‘Heb je leven lief, armzalig als het is’

recensie: Henry D. Thoreau - Walden / Burgerlijke ongehoorzaamheid

In zijn achtentwintigste levensjaar betrok de Amerikaanse schrijver Henri David Thoreau (1817-1862) een hutje aan de Waldenvijver vlakbij zijn dorp Concord, Massachusetts. Waarom? “Ik ging de bossen in omdat ik bewust wilde leven, om me alleen met het wezenlijke bezig te houden en te onderzoeken of ik niet kon leren wat het leven me moest leren, zodat ik niet op mijn sterfbed zou moeten ontdekken dat ik niet geleefd had.” Walden is het verslag van een zoektocht van een bewogen mens.

In de twee jaar die hij naar eigen zeggen aan de ‘Walden Pond’ heeft doorgebracht, probeerde Thoreau zelfvoorzienend te zijn door zijn eigen gebruiksvoorwepen te maken, zelf een hutje te bouwen en groente te verbouwen. Het boek is de optekening van zijn ervaringen tijdens dit kluizenaarschap, maar is daarnaast ook een allegaartje van intellectuele dweperij, wijze bijbelse spreuken en citaten van Confucius (door hem ‘de filosoof’ genoemd) – en dat nog eens vermengd met eindeloze verhandelingen over het telen van bonen en de schoonheid van de natuur. Uiteindelijk is het óok nog een afrekening met zijn dorp van herkomst en de burgerlijkheid van “deze rusteloze, nerveuze, drukke, triviale Negentiende Eeuw”. En dat is heel wat voor één boek.

Mythe

~

Zijn vorige vertaler K. Sanders prikte in een vilein boekje de ‘mythe Thoreau’ door. Hij beschreef Thoreau als een indolente hemelbestormer, die door zijn dorpsgentoten ‘mr. Dolittle’ werd genoemd. Hij kreeg nauwelijks meer uit zijn pen dan dagboekaantekeningen, en vegeteerde voornamelijk op de ruimhartigheid van zijn ‘mecenas’, de schrijver Emerson, van wie hij ook het stukje land waarop hij leefde in bruikleen kreeg – waar hij overigens nauwelijks dankbaarheid voor toonde.

De illusie wordt nog verder onderuit gehaald als men in gedachten houdt, zoals zijn vriend de dichter Channing beweerde, dat Thoreau er slechts kampeerde en ’s avonds bij zijn ouders overnachtte. Het was vanaf de hut ook maar een half uurtje lopen naar het dorp. Maar laten we het boek nemen voor wat het is, of zoals Thoreau zelf zegt: “mijn tekortkomingen en inconsequenties doen niets af aan de waarheid van mijn uiteenzetting.”

Tegen het conformisme

Uit Thoreau’s boek spreekt een grote afkeer van de burgerlijkheid en het conformisme in negentiende eeuws Amerika; tirades tegen de mode en andere vormen van overbodige luxe zijn schering en inslag. Hij schetst een tragische Verelendung van zijn land: “onze lectuur, onze conversaties en ons gedachtenleven bevinden zich op een zeer laag peil en zijn alleen pygmeeën waardig.”

~

Thoreau bepleit dan ook dat de mens een stap terug moet doen naar de natuur, naar de soberheid en ascese, want “de mensen zijn de werktuigen van hun werktuigen geworden” die het beste deel van hun leven besteden “aan het verdienen van geld om tijdens het minst waardevolle deel ervan een twijfelachtige vrijheid te genieten”. Hij zet zelf de eerste stap met zijn verblijf aan de Walden Pond.

Thoreau geeft ons gedetailleerde beschrijvingen van zijn handelingen en kostenplaatjes in de twee jaar van dit verblijf, alles is tot op de gram en de cent geadministreerd. Zorgvuldig beschrijft hij hoe hij met vallen en opstaan de juiste wijze vond om zijn groenten te verbouwen en met de natuur samen te leven.

Esoterie

Uiteindelijk is Walden echter het boek van een zoekend mens, vol met esoterische one-liners van de soort ‘Alleen dat is goed wat is gedacht, gezegd of gedaan bij een zeldzame samenloop van omstandigheden’. Wat hij er precies mee bedoelt is vaak niet duidelijk. Soms krijgt het boek dan ook haast het karakter van een goedkoop modern zelfhulpboek. Wie het laatste hoofdstuk leest, ziet echter pas de serieuze gedragenheid waarmee Thoreau Walden uiteindelijk bedoeld heeft:

Hoe armetierig je leven ook is, bied het het hoofd en leef het; ga het niet uit de weg en verwens het niet. Het is niet zo slecht als jijzelf bent. Het lijkt het armst als je het rijkst bent. Wie altijd ontevreden is zal, zelfs ontevreden zijn in het paradijs. Heb je leven lief, armzalig als het is.

Kunst / Expo binnenland

Ter nagedachtenis aan een kleurrijke fotograaf Philip Mechanicus 1936-2005

recensie: Philip Mechanicus

Op 30 juli van dit jaar overleed fotograaf en culinair journalist Philip Mechanicus op 68-jarige leeftijd. Hij werd vooral bekend om zijn portretten van Nederlandse dichters en schrijvers, maar daarnaast ook met stillevens en foto’s van zijn geboortestad Amsterdam.

Afgelopen oktober is bij uitgeverij Voetnoot het boek De laatste keuze uit het fotografisch woordenboek van Philip Mechanicus verschenen. Een bijzonder fotoboek, omdat de fotograaf tot het laatst heeft meegewerkt aan deze uitgave. Naar aanleiding van het verschijnen van dit boek en ter nagedachtenis aan deze opmerkelijke fotograaf heeft het Stedelijk Museum te Amsterdam een kleine tentoonstelling van zijn portretten samengesteld.

Van pers- tot portretfotograaf

Philip Mechanicus, Zelfportret als 100-jarige (1962)
Philip Mechanicus, Zelfportret als 100-jarige (1962)

Philip Mechanicus begon zijn carrière als grafisch ontwerper en studeerde aan de Kunstnijverheidsschool te Amsterdam. Hij leerde het fotograferen van Ad Windig, bij wie hij aanklopte nadat hij in een boek foto’s van hem had gezien. “Hij accepteerde me op strikt communistische wijze”, herinnerde Philip Mechanicus zich in 1996 in Het Parool: “Ik deelde in alles: ik kreeg zijn camera, de sleutel van zijn atelier, alles”. In 1959 vestigde hij zich als zelfstandig fotograaf en publiceerde foto’s in De Haagse Post, Avenue en diverse dagbladen. Eind jaren zeventig begon hij met zijn schrijversportretten voor het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad. Deze portretten zijn later gebundeld in zijn boek De pose der natuurlijkheid.

Portrettengalerij

Zodra je de tentoonstellingszaal binnenloopt, is het eerste dat je ziet een enorme wand met portretten van de wijze mannen en vrouwen uit de Nederlandse literatuur. Het feest der herkenning kan beginnen, want er hangen circa vijftig portretten, voornamelijk van schrijvers. Mechanicus fotografeerde bijna alle bekende Nederlandse schrijvers en dichters in de periode 1979-1981 – met uitzondering van Willem Frederik Hermans en Jan Wolkers. “Ze wilden niet naar zijn fotostudio toekomen”, aldus een woordvoerder van de uitgeverij.

Hollandse nuchterheid

Zijn portretten zijn sober en in zwartwit. Je ziet hoofd, schouders en een deel van het bovenlichaam scherp afsteken tegen een (meestal) egale achtergrond. Philip Mechanicus was een fotograaf die zijn onderwerp dicht op de huid zat en die streefde naar helderheid en nuchterheid. Hij laat zijn onderwerpen zien zoals ze zijn. Bijzonder voor die tijd was dat hij de schrijvers overduidelijk liet poseren. In een interview zei hij eens: “Je moest je in een prullenbak verstoppen en in het geheim, stiekem, een foto nemen van een persoon, terwijl die aardappelen zat te schillen of in zijn neus peuterde. Maar je mocht niet iemand recht voor de camera zetten en hem bij zijn volle bewustzijn fotograferen. Dat was ouderwets, vond men”. Toch tonen zijn portretten poses die heel eigen en kenmerkend zijn voor degene die is geportretteerd. Het lijkt alsof ze onbewust op de gevoelige plaat zijn vastgelegd. Tegelijkertijd kijken de schrijvers je aan met een uitdagende blik: ‘kijk, hier ben ik!’. En het is juist deze tegenstrijdigheid die de zwartwitfoto’s zo kleurrijk maken en deze kleine tentoonstelling meer dan de moeite waard maakt om te gaan zien.

Boeken / Fictie

Hilarisch meesterplan valt als brokstukken uiteen

recensie: Dan Rhodes - De prinses en het witte autootje

“Ze hielden op met huilen toen Elton John in beeld kwam. ‘Kijk’, zei Véronique, terwijl ze met een schorre stem van al het snikken naar de televisie wees. ‘Daar heb je Elton John.'” Hij zingt op de begrafenis van Lady Di. Véronique heeft haar met haar ouders’ witte Fiat doodgereden. Wat er precies in de tunnel was gebeurd ziet ze op tv, daags nadat ze lijp van drugs en drank bij haar saaie vriendje is weggereden. “Oh shit,” beseft ze. “Ik heb de prinses vermoord.” Haar autootje blijkt betrokken bij het drama en de autoriteiten starten een klopjacht naar haar vehikel.

De kopzorgen van de jonge Parisienne na haar fatale rit vormen het uitgangspunt van de roman De prinses en het witte autootje . Het is het tweede schrijfsel van Dan Rhodes na zijn zeer goed ontvangen Timoleon Vieta Come Home (2003).

Moordmobiel

~

Het is 1996 als Véronique besluit te breken met haar suffe vriendje Jean-Pierre. Het enige dat hij kan is wiet roken en onzinnig vertellen over de muziek van zijn Sofiaas Experimenteel Broodplank Octet. Flink beschonken en gedrogeerd vertrekt ze met haar trouwe metgezel, de Sint-Bernard César, in de nacht. Eenmaal ontwaakt uit haar roes ontdekt ze dat haar witte Fiat Uno niet zomaar een auto, maar een moordmobiel is.

Verveeld als Véronique is, lijkt ze niet erg aangeslagen door de dood van de prinses. Tijd om stil te staan bij wat ze heeft aangericht is er ook niet, het is immers zaak haar auto zo snel mogelijk te lozen. Ze belt haar vriendin Estelle en samen denken ze een geniaal plan uit. Het lijkt de perfecte oplossing om de Fiat in stukken te zagen, de onderdelen in plastic zakken te steken en deze stuk voor stuk te laten verdwijnen in de vele prullenbakken van Parijs. Tijdens het dagelijkse wandelingetje met César vertrekt Véronique steevast met twee zakken bewijslast van huis.

Glimlach

Hoewel het demonteren de nodige krachtsinspanning en gebroken nagels kost, lijkt het uiterlijk van de Fiat steeds minder op het ‘verdachte vehikel’ dat dagelijks op televisie verschijnt. Er is echter een tweede probleem. Véronique moet haar ouders’ witte autootje vervangen door een ander exemplaar, voordat zij terugkomen van het bezoek aan hun zoon in Afrika. Voor zo’n andersgekleurde Fiat is geld nodig, en dat is nu juist waar het de dames aan ontbreekt. Véronique wringt zich met haar vriendin Estelle in de meest onmogelijke bochten om van de verdachtenlijst te verdwijnen. Dat valt niet mee, zeker niet omdat Françoise zo haar bedenkingen heeft bij de betrokkenheid van haar collega bij de dood van de prinses.

Naast Françoise, die haar kleding nog altijd in 1982 lijkt te kopen, laat Rhodes het verhaal door talloze merkwaardige karakters bevolken. Zo komt de reusachtige oom Thierry elke twee weken langs om zijn duiven vrij te laten, is er een rijke ex-vriend in Londen en de zeer duistere heler Clement. Deze randpersonages moeten de hilariteit van het korte verhaal vergroten, maar er verschijnt niet meer dan een flauwe glimlach op je gezicht.

Dat is nu juist het probleem van Dan Rhodes’ De prinses en het witte autootje. De ingrediënten voor een hilarisch verhaal zijn alom vertegenwoordigd, maar lijken niet uit de verf te komen. Rhodes is een meester in slapstickachtige dialogen, en het plan dat Véronique en Estelle uitdenken is meer dan geniaal, maar daar blijft het ook bij. Rhodes’ boek zorgt voor een flauwe glimlach, maar is geen pronkstuk in je boekenkast.

Muziek / Achtergrond
special: Deel XI: Dez Mona. Geen middenweg mogelijk

Het Nachtpodiumverhaal

In de periode van september tot en met december 2005 werkt 8WEEKLY samen met het VPRO televisieprogramma Nachtpodium. Iedere aflevering maken wij een item waarin we jonge en nieuwe culturele talenten presenteren. Daaraan gekoppeld publiceren we iedere week een achtergrondartikel. In de aflevering van zondagnacht 13 november (00:00) een gesprek met het Vlaamse duo Dez Mona, dat op donderdag 17 en vrijdag 18 november optreedt op Crossing Border in Den Haag.

~

In Wijnegem (Antwerpen) staat een prachtige oude mouterij die werd gebouwd in de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Enorme roodbruine, deels vervallen gebouwen, grote witte silo’s met roestige deuren. Tegenwoordig is dit complex in handen van de Belgische kunstmecenas Axel Vervoordt. Hij maakte er een gigantisch antiquariaat c.q. tentoonstellingsruimte van en biedt kunstenaars de mogelijkheid gebruik te maken van de desolate sfeer van het terrein. Eén pand is geheel ingericht als kunstwerk en een ander doet soms dienst als theater. De galm in de gebouwen is onbeschrijfelijk, de sfeer is donker en inspirerend. Elke stap die je zet hoor je nog secondenlang nadreunen. Kunstenaars kunnen de leegte vullen, ze mogen aan het werk met het gebouw en haar ziel.

Schuld en boete

Deze mouterij is de ideale lokatie voor het tweetal Dez Mona, dat aldaar bijdroeg aan een muziektheaterversie van het verhaal van Prometheus door het gezelschap In Vitro. Dez Mona bestaat uit bassist Nicolas Rombouts en zanger Gregory Frateur, nu en dan bijgestaan door Sam Vloemans op de trompet en Roel van Camp op de accordeon. Zij gaan op volstrekt unieke wijze om met genres als de traditional, de gospel, de spiritual en het soullied. De liederen worden voor een deel geleend uit de muziekhistorie en voor het grootste deel zelf geschreven. Voor de twee voelt het heel natuurlijk om in dit computertijdperk terug te grijpen op oude stromingen. Thema’s als schuld en boete zijn van alle tijden.

~

Het is de combinatie van de stuwende contrabas van Rombouts en Frateurs duivelse stem en heftige voordracht die het publiek tot waanzin drijft. In positieve, dan wel in negatieve zin. Geen middenweg mogelijk – Dez Mona is een groep van uitersten: agressie, woede, schoonheid, de heer, de duivel, berusting, waanzin, ironie en altijd de hoop. Mensen worden boos, echt heel boos, of zijn geraakt door de immense bezieling van het tweetal. Frateur, die al met de allergrootste stemkunstenaars zong, haalt uit, houdt in, krast en kraakt. Hij is een oerperformer, net als Rombouts die het liefst zo visueel mogelijk optreedt en daarbij zijn snaren het ene moment liefdevol streelt om er vervolgens zonder genade op in te hakken.

Pursued Sinners

De zwarte pakken, strakke belichting en de theatraliteit zijn tekenend voor de totaalbelevenis tijdens optredens van Dez Mona. In augustus van dit jaar kreeg de groep het Groningse publiek op het festival Noorderzon in de nok van de als nachtclub ingerichte spiegeltent. CD’s waren na afloop niet aan te slepen. Het dit jaar verschenen debuutalbum Pursued Sinners, opgenomen in een kerk, is goed, maar haalt het bij lange na niet bij de optredens. Dez Mona wilde in principe helemaal geen album uitbrengen, maar de liefhebbers drongen er op aan. Tijdens Noorderzon traden Frateur en Rombouts ook op met onder meer Filip Jordens in de theatershow Goddam! A Tribute To Dr. Nina Simone: een door de mannen van Dez Mona geïnitieerd concept waarin deze ‘grote dame’ wordt geëerd. Goddam! is de komende anderhalf jaar nog volop te zien in Nederland en België.

Coda

~

De galm in de mouterijzaal is ideaal voor Dez Mona. Frateur en Rombouts zijn maar al te bereid een paar nummers te spelen voor de camera. De zaal is donker en de twee muzikanten staan onder een lichtbak uit het decor van Prometheus, met op de achtergrond een draaiende gekleurde bal waarop nog wat licht valt, en een schijnsel op de zijmuur. We vragen ze langzaam in het licht te stappen en te beginnen met spelen. Later vertelt Frateur dat hij aarzelend begon, maar daar was helemaal niets van te merken. Bij de eerste slepende tonen van het nummer Trial ontmoette de ziel van Dez Mona de ziel van het pand. Ik kreeg het warm en koud tegelijk.