Film / Films

Een tijdloos sprookje

recensie: Pelikaanman (Pelikaanimies)

De Finse Liisa Helminen (1950) heeft volgens de persmap 30 films geregisseerd, 49 films geschreven en 35 films geproduceerd. Met Pelikaanman, in Nederland in nagesynchroniseerde versie uitgebracht, voegt ze een mooie kinderfilm aan haar lijst toe. De film is gebaseerd op een Fins sprookje van Leena Krohn en heeft al diverse prijzen gewonnen in verschillende landen.

Een pelikaan belandt op een strandje in Finland en is zo gefascineerd door de mensen dat hij wat kleren zoekt en besluit om ook als een mens door het leven te gaan. Hij krijgt een baantje achter de schermen bij de opera en sluit vriendschap met de jongen Emiel en het meisje Elsa, die zijn ware identiteit kennen. Het leven als meneer Vogel gaat hem prima af, totdat ook de grote mensen ontdekken dat hij in werkelijkheid een pelikaan is.

~

Met subtiele beelden wordt deze pelikaan in beeld gebracht. Als hij aan komt vliegen zie je alleen een vogelschaduw. Wanneer hij vervolgens uit het strandtentje komt zie je een verdwaasde jongeman die vogelgeluiden uitstoot. Zo wordt de pelikaan verder ook in beeld gebracht: als een man. Alleen in incidentele flitsen zie je de eigenlijke pelikaan. Dat zijn altijd schaduwen, reflecties of afdrukken (bijvoorbeeld van zwemvliezen in het zand). Samen met de veren die soms op de grond dwarrelen zijn dit prachtige details die de film tot een sprookje maken.

Prima acteerprestaties

Pelikaanman is een tijdloos, maar toch heel actueel verhaal. Het draagt vele boodschappen uit. Het vertelt het verhaal van gescheiden ouders, van de verplichte verhuizing die hieruit volgt en hoe dit het leven van een tienjarig jongetje helemaal op zijn kop kan zetten. Ook zien we hoe twee buitenbeentjes een vriendschap sluiten en daar allebei beter van worden. Maar het laat vooral de weg naar volwassenheid en onafhankelijkheid zien en hoe belangrijk het hiervoor is om naar jezelf te luisteren.

~

Hierbij draait het natuurlijk vooral om de jongen Emiel, gespeeld door Roni Haarakangas. Hij zet geloofwaardig een droevig jongetje neer, zonder dat het sentimenteel wordt, en hoe verder de film komt, hoe energieker hij wordt. Kari Ketonen (1971) is ook een geweldig acteur. Stuntelig, houterig en met grote verbaasde ogen ís hij echt een pelikaanman. Zijn grootste uitdaging was om de karaktertrekjes van een mens en een vogel te combineren, en dat is hem prima gelukt.

Voor jong en oud

Pelikaanman is een mooi verhaal voor jong en oud. Het is echter geen spektakelstuk, waardoor iets oudere kinderen in eerste instantie negatief kunnen zijn en dingen kunnen roepen als: “Het is nep, je ziet niet eens dat hij in een pelikaan verandert”. Maar ondertussen zullen ze er toch van genieten. Alle ingrediënten voor een goede film zijn namelijk aanwezig: spanning, humor, actie en kindergeheimen. Gaan dus met het kroost!

Film / Films

Verhaalloze zwarte komedie

recensie: Kiss Kiss Bang Bang

Het warrige verhaal van Kiss Kiss Bang Bang wordt in voice-over verteld door Harry Lockhart (Robert Downey Jr.), de centrale figuur. Hij is een kruimeldief die per ongeluk voor acteur wordt aangezien. Als research voor zijn rol als detective leert hij de kneepjes van het vak van detective Perry van Shrike (Val Kilmer), die ‘Gay Perry’ wordt genoemd en inderdaad nogal gay is.

Knipoog

~

Filmcriticus Pauline Kael schreef ooit dat de meeste films niet meer inhoud hebben dan ‘kiss kiss bang bang’. Dit geldt in hoge mate voor Kiss Kiss Bang Bang, dat inderdaad veel gezoen en nog veel meer geknal bevat, maar zoals de titel al laat zien moeten we dit met een knipoog nemen. Regisseur Shane Black speelt met het genre van de detectiveroman uit de jaren vijftig. De rode lijn door het verhaal is de fictieve speurder Jonny Gossamer, held uit tientallen pulpromans.

Scriptschrijver

Regisseur Black kon zijn vorige leven als scriptschrijver (o.a. van de Lethal Weapon-films) niet vergeten, en schreef ook het script voor deze film. Dat resulteert in een constante stroom van grappen, zowel in de dialogen als in de acties. “This isn’t good cop, bad cop. This is fag and New Yorker,” vertelt Harry droog aan een verdachte uit een zaak van Perry. Zijn eigen versie van Russisch roulette is hilarisch, en zo zitten er nog veel meer visuele grappen in de film. Als Black zijn nieuwe carrière als regisseur niet zit zitten, heeft hij in ieder geval iets om op terug te vallen.

Samenspel

~

Het samenspel tussen Downey Jr. en Kilmer is perfect, ze vullen elkaar steeds aan. Waar Harry onzeker, onhandig en ongetalenteerd is, is Gay Perry hard, zelfverzekerd en succesvol.
Er zitten weinig cliché homograppen in de film, de meeste grappen zijn verrassend, zelfs de ‘I will survive’-ringtone van Gay Perry is niet vervelend.

Geweld

Hoewel het met het gekus uit de titel nog meevalt, is het geweld vrijwel constant aanwezig. Van een faggot gun tot het elektrocuteren van lichaamsdelen, het zit er allemaal in. Nergens wordt het echter smerig of bloederig, zelfs om het geweld valt te lachen. Het feit dat de film wordt verteld door de hoofdrolspeler werkt ook op de lachspieren. Downey Jr. heeft een perfecte droge toon en houdt gelukkig op het juiste moment zijn mond. Voor Lord of the Rings-fans zit er tegen het einde nog een briljante grap in.

Als humoristische zwarte comedydetective is de film geslaagd. Helaas blijft het knagen dat het verhaal gewoon te idioot voor woorden is, en daardoor moeilijk te volgen valt. Waar andere ‘vage’ films als Pulp Fiction erom roepen vaker gezien te worden, is één keer Kiss Kiss Bang Bang meer dan genoeg. Een volgende keer zouden de gaten in het plot waarschijnlijk teveel opvallen en de grappen niet meer leuk zijn. Maar naast alle grootschalige kerstfilms is het een welkome afwisseling.

Boeken
recensie: Geoff King - American Independent Cinema

Wie een boek schrijft over de Amerikaanse ‘independent’ films, stuit altijd op het probleem van de definitie van dit begrip. Een indie-film is immers net zo’n vage aanduiding als alternatieve muziek. In plaats van vast te houden aan strikte definities (die immers te veel films ofwel omvatten ofwel uitsluiten: Terminator 2 is in principe ook een ‘indie’), stelt de auteur van American Independent Cinema zich pragmatisch op. Met een interessant en goed leesbaar boek als resultaat.

De opmars aan het einde van de jaren tachtig en door de jaren negentig heen van de films van regisseurs als Steven Soderbergh, Jim Jarmusch, de broertjes Coen, David O. Russell en Kevin Smith, in de volksmond typische indie-films, is een opmerkelijk gegeven. De films hebben immers een basis in het schemergebied dat tussen (Europese) kunstfilm en commerciële Hollywoodcinema bestaat, maar werden, zeker in de jaren negentig, razend populair. De gevolgen zijn vandaag de dag goed te merken. Indie-films zijn big business. De meeste van bovengenoemde regisseurs scoren nog steeds en bovendien hebben ze de weg gebaand voor een nieuwe generatie populaire filmmakers, zoals Alexander Payne, Sofia Coppola en Paul Thomas Anderson.

Scène uit <i>Julien Donkey-Boy</i>
Scène uit Julien Donkey-Boy

Geoff King brengt met dit boek deze ontwikkeling in kaart. Het eerste wat daarbij opvalt is dat hij zich juist niet op regisseurs als bovenstaande concentreert – die doorgaans immers als filmauteurs beschouwd worden; hij richt zijn blik op de films als zodanig en hun basis in de filmindustrie. (Terecht, want een indie-icoon als Steven Soderbergh maakt naast ‘alternatieve’ films immers ook pure Hollywoodkaskrakers). Dit hangt ermee samen dat zijn definitie van een indie-film niet statisch is. Een film kan volgens de auteur op vijf verschillende punten ‘independent’ zijn: de filmindustrie, de verteltechniek, de vorm, het genre en de inhoud. Deze uiterst heldere indeling heeft ook zijn weerslag in de structuur van het boek, dat eenvoudigweg in vijf hoofdstukken is opgesplitst.

Internet

Het eerste hoofdstuk geeft een zeer toegankelijk overzicht van de commerciële Hollywood-infrastructuur en hoe de indie-film daar in past, en behandelt bovendien als een van de eerste boeken het internet als distributiemedium. Enige waakzaamheid is wel geboden, omdat de auteur zich hier uitsluitend op eerder gepubliceerde literatuur baseert. Kings visie van een indie-verteltechniek als zodanig (hoofdstuk 2) is ook niet origineel: deze is overgenomen van David Bordwell. Veel interessanter is het hoofdstuk over vorm, waarin hij gedetailleerd de bewust toegepaste vormgeving van een aantal indie-films onder de loep neemt. Tot een conclusie kan de auteur echter niet komen, want zoals hij zelf toegeeft gaat het gaat te ver om de visuele stijl van de films een definiërende factor te noemen. Waarmee we weer terugkomen op het probleem van het begrip ‘independent’.

Scène uit <i>Stranger Than Paradise</i>
Scène uit Stranger Than Paradise

De laatste twee hoofdstukken beslaan genre en inhoud (‘alternative visions’). Het gebruik van genreconventies wordt kort (misschien te kort) onder de loep genomen, en King komt tot de voor de hand liggende conclusie dat indie-films een soort genre op zich zijn geworden. Tenslotte neemt de auteur de overheersende thematiek (seksuele taboes, de zwarte cinema en uiteraard gender) onder de loep, met een nadruk op de New Queer Cinema en de invloed van de homofilms van provocateur Gregg Araki. De overduidelijke uitkomst laat zich evenzeer raden: indie-films brengen meer stekelige thema’s aan de orde dan mainstream-films.

Toegankelijk

Het geheel van deze vijf hoofdstukken is een compacte en bruikbare staalkaart van de indie-films. American Independent Cinema is helder en toegankelijk in opzet en vorm, waarbij het een groot voordeel is dat King grotendeels afziet van het idee van regisseurs als indie-auteurs, en zich pragmatisch opstelt door een groot aantal films afzonderlijk te behandelen. Maar toch kun je er je vraagtekens bij zetten. Voor een schijnbare expert op het gebied geeft King soms namelijk de indruk dat hij niet weet waar hij het over heeft. Zijn behandeling van het Deense Dogma-fenomeen (waar Soderbergh immers een fervente bewonderaar van is, met Full Frontal als direct resultaat) blijft beperkt tot het eerste hoofdstuk, terwijl het fenomeen ook aandacht had verdiend op visueel en formeel gebied. King gaat dan ook volledig voorbij aan het essentiële feit dat Julien Donkey-Boy, waar hij verschillende pagina’s aan wijdt, een Dogma-film is. De auteur prijst de ongebruikelijke stijl van de tafelscène uit Buffalo 66, maar vergeet te vermelden dat die scène een (overduidelijke) imitatie van Ozu is. De makers van Fargo noemt hij de gebroeders Cohen, en zo zijn er meer aperte slordigheden te ontdekken, bijvoorbeeld in de index. Tenslotte ontbreekt er een conclusie; in plaats daarvan heeft King een halfslachtig coda opgenomen waarin hij de vraag stelt of ‘independent cinema’ nog een eigen toekomst heeft, of dat het een samensmelting met Hollywood tegemoet gaat.

Film / Films

Sentimenteel theater te water

recensie: The Bow (Hwal)

The Bow is alweer de twaalfde film die de Koreaanse regisseur Ki-duk Kim in tien jaar maakte. De film speelt zich volledig af op het water. Op een oude boot wonen een oude man (Seong-hwang Jeon) en een jong meisje (Yeo-reum Han). Hij heeft haar als kind gevonden en sindsdien in totale isolatie van de buitenwereld opgevoed. Met zijn rol als vaderfiguur neemt de oude man echter geen genoegen. Binnen enkele weken, wanneer het meisje de huwbare leeftijd van zeventien jaar bereikt, heeft hij voor hen een bruiloft gepland. Zijn plannen worden echter gefrustreerd doordat het meisje verliefd wordt op een jonge sportvisser die samen met andere vissers tegen betaling van hun boot gebruik maakt.

Veel van de films van Kim komen wat betreft vorm en thematiek sterk overeen. Met The Isle (2000) wist hij internationaal door te breken. Die film vertelt het verhaal van een vrouw die zich in leven houdt door aan sportvissers zowel haar lichaam als een houten vissershuisje te verhuren. In The Isle combineert Kim prachtig verstild camerawerk met een zoektocht naar de diepste emoties in de psyche van zijn personages. In een interview naar aanleiding van de film legt de regisseur uit dat de schoonheid van het leven voor hem niet alleen uit de momenten van geluk bestaat. De ware schoonheid vindt hij in de mix van de vernietigingskracht, de passie en het psychosomatische karakter van de wereld en haar bewoners.

~

In Spring, Summer, Fall, Winter… and Spring (2003), het voorlopig hoogtepunt in zijn oeuvre, heeft Kim deze ingrediënten opnieuw gebruikt om het leven van een oude en een jonge boeddhistische monnik in beeld te brengen. Wanneer de jonge monnik begint te verlangen naar de verlokkingen van de buitenwereld, is de idyllische omgeving, een drijvende tempel tussen hoge bergtoppen, het decor waartegen de verwoestende werking van menselijke passies zich aftekenen. In The Bow speelt het verhaal zich opnieuw af op het water. In de eerste scènes weet Kim met wonderschone beelden van het leven op de boot, gecombineerd met zachte Koreaanse muziek, de dromerige verstilde sfeer te creëren waarop hij patent lijkt te hebben. Het jonge meisje streelt met haar blote voeten het water wanneer ze aan de zijkant van de boot op haar schommel zit. In haar ogen de dromerige blikken van de onbevlekte onschuld. De oude man verzorgt haar zoals een liefhebbende vader zijn dochter. Het leven op de boot lijkt sober maar gelukkig. Alle ingrediënten lijken aanwezig voor een nieuw internationaal succes.

Een kwestie van smaak

In tegenstelling tot eerder genoemde films is Kim er in The Bow echter niet in geslaagd met deze ingrediënten een aantrekkelijke film te maken. De subtiele schoonheid van bijvoorbeeld Spring… maakt in The Bow, na een veelbelovend begin, plaats voor makkelijke symboliek en onsmakelijke pathetiek. Wanneer de oude man in de mast klimt om spelend op zijn twee-snarige boog uitdrukking te geven aan zijn diepste gevoelens, valt na enkele momenten met subtiel strijkwerk een volledig strijkersensemble in. De ene na de andere golf plakkerig sentiment wordt over de kijker uitgestort.

~

Het is daarmee echter nog niet gedaan met de magische kwaliteiten van de boog. De oude man gebruikt het als wapen om de vissers van zijn meisje af te houden. Ook kan met de boog de toekomst voorspeld worden en zelfs – ja, ja – de liefde worden bedreven! Kim overschrijdt met deze laatste functie in mijn optiek de grenzen van functionele of verdiepende symboliek. De regisseur bracht tegen dergelijke kritiek eerder in dat de boeddhistische beeldtaal waardoor hij zich laat inspireren, veel gebruik maakt van kitsch. Het is kort gezegd een kwestie van smaak. Hoe waar dit ook mag zijn, ik betwijfel of Kim met deze regiogebonden invalshoek in staat is zijn internationale publiek te bereiken op de manier waarop hij dat in The Isle en Spring… deed. In de eerste helft van de film laat hij zien nog steeds in staat te zijn een prachtige dromerige wereld in beeld te vangen. Juist daarom is het te betreuren dat hij zich gaandeweg verliest in slappe, voor de hand liggende Freudiaanse dan wel boeddhistische clichématigheden.

Boeken / Fictie

Een goede schrijfster behoeft geen ‘Heels’

recensie: Alice Munro - Stilte

De Canadese schrijfster Alice Munro heeft een nieuwe verhalenbundel uitgebracht, met de korte maar indringende titel Stilte. Een van de vragen die zich bij het lezen van deze bundel opdringt is die of dit nou een typisch voorbeeld van vrouwenliteratuur is.

Vrouwenliteratuur, tegenwoordig ook wel modieus chick literature genoemd, wordt vaak gezien als een literair genre op zich. Met heldinnen als Bridget Jones is dit nieuwe genre de laatste jaren, vooral onder vrouwelijke lezers, erg populair geworden. Voor deze hype was het begrip vrouwenliteratuur veel minder courant, en de enige associatie die het opriep was die met expliciet feministische schrijfsters als de Britse Fay Weldon, en in Nederland Renate Dorrestein. Het huidige begrip vrouwenliteratuur valt hier niet mee samen; de exacte betekenis ervan is nog niet uitgekristalliseerd. Is elk werk van een vrouwelijke auteur per definitie vrouwenliteratuur? Of kan een vrouw ook een ‘mannelijke stijl’ hanteren?

Excuustruus

~

In de Volkskrant trof ik een betoog hierover aan van de columnist Arnold Jansen op de Haar. Volgens hem is wat men tegenwoordig vrouwenliteratuur noemt, een genre dat zich beperkt tot een aantal typisch vrouwelijke onderwerpen, zoals de strijd tegen overgewicht en onbeantwoorde liefde. Zijn redenering komt er heel in het kort op neer dat de vrouwenliteratuur, in elk geval in Nederland, voor het overgrote deel nog immer ongeëmancipeerd is. Als meest verwerpelijke exponent van deze groep noemt hij de nieuwe Writers on Heels: “Vrouwen in de reclame, vrouwen in de literatuur: gooi je tieten in de strijd. Alsof er nooit vrouwenemancipatie heeft plaatsgevonden.” De vrouwelijke literator als excuustruus dus, als naïeve beginnelinge op het schrijverspad die haar bestaansrecht ontleent aan allerlei andere factoren dan de (gebrekkige) kwaliteit van haar werk.

Coming of age-literatuur

Terug naar Alice Munro. Alle acht verhalen in haar laatste bundel Stilte hebben een vrouw als hoofdpersoon en altijd wordt het verhaal vanuit haar perspectief verteld. In alle verhalen gaat het ook om de emotionele ontwikkelingen die de vrouwelijke hoofdpersoon in kwestie doormaakt. Daarbij staan vooral de relatie met liefdespartners en ouders, volwassenwording en moederschap en de emotionele gevolgen daarvan centraal. Coming of age-literatuur vanuit een specifiek vrouwelijke invalshoek.

Door de onderwerpen en door de consequente keuze van de schrijfster om haar verhalen vanuit een vrouwelijke optiek te vertellen, ligt het voor de hand om hier inderdaad van vrouwenliteratuur te spreken. Van deze hele recensie zou echter niets overblijven als ik nu niet met een hele grote ‘maar’ op de proppen zou komen. Ergo: Munro’s literatuur kan en mag niet afgedaan worden als typische vrouwenliteratuur. Nooit en te nimmer, op geen enkel moment in de acht verhalen die de bundel telt, laat Munro’s werk het afweten wat betreft de literaire kwaliteit. Elk verhaal is in al zijn compactheid helemaal af, er is geen los eindje te vinden, de spanningsboog is altijd volmaakt en de onverwachte wending is altijd werkelijk onverwacht, hetgeen al een prestatie op zich is.

Niet moralistisch

~

Zo begint het eerste verhaal, Weg, met een schets van het nogal ongelukkige huwelijk van Carla. Ongelukkig, omdat ze in haar onschuld gevallen is voor een onconventionele, spannende maar in de praktijk ook egoïstische en jaloerse man, een luie nietsnut die haar als voetveeg gebruikt. Ze zoekt haar heil in de zorg voor hun dieren en in een oppervlakkige vriendschap met de buurvrouw. Dit op zich weinig originele verhaal wordt door Munro op prettig zakelijke toon verteld. Op een dag wil Carla, aangemoedigd door haar buurvrouw, ontsnappen. Ze stapt daadwerkelijk op een bus maar verliest al snel de moed, en belt haar man berouwvol op zodat hij haar op kan halen.
Het verhaal zou hier, heel moralistisch, kunnen eindigen met de mededeling dat ze toch nog lang en gelukkig samen verder leefden, of dat Carla, gesterkt door haar eerste vluchtpoging, korte tijd later alsnog aan haar uitzichtloze huwelijk ontsnapt. In plaats daarvan laat Munro het morele oordeel achterwege en laat ze Carla’s thuiskomst heel symbolisch samenvallen met de terugkeer van een verdwenen geitje dat al vroeg in het verhaal heel onnadrukkelijk geïntroduceerd werd. Pas in de laatste regel van dit verhaal wordt duidelijk wat er werkelijk met dit geitje gebeurd is en hoe belangrijk de betekenis hiervan is voor de relatie van Carla en Clark.

De nogal conventionele thema’s die Munro aansnijdt in haar verhalen ontaarden nooit in melodrama van b-niveau. De hoge kwaliteit is vooral te danken aan de zorgvuldige constructie van de verhalen, de beknoptheid van haar taalgebruik, het gebrek aan pathetiek en de ongebruikelijk nauwkeurige uitwerking van de vrouwelijke belevingswereld, in plaats van de psychologie-van-de-koude-grond die in veel hedendaagse chick lit zo gangbaar is.

Volwaardig proza

Er is wat mij betreft dan ook maar een conclusie mogelijk: een schrijfster als Munro bewijst dat er wel degelijk een geëmancipeerde vorm van vrouwenliteratuur bestaat. Een volwassen literaire stroming, waarin het vrouw-zijn niet langer als excuus voor slechte of matige literatuur wordt gebruikt. Waarin de vrouwelijke psyche uitgangspunt is voor het schrijven van boeiend, volwaardig proza dat zich met werk van elke mannelijke auteur kan meten zonder daarvoor aan vrouwelijkheid in te boeten. Hulde!

Boeken / Achtergrond
special: De dynamische gedichten van Tonnus Oosterhoff

Mutatiepoëzie

Het is al vaak gezegd: nieuwe communicatie- en informatietechnologieën zullen de literatuur, evenals andere kunstvormen, ingrijpend veranderen. Dat gaat niet alleen op voor de drager waarop teksten worden aangeboden (papier of digitaal), maar ook voor die teksten zelf.

Zo werd meer dan vijftig jaar geleden het einde van onze lineaire schriftcultuur aangekondigd met de hypertekst, waardoor de lezer niet langer aan de hand van de auteur geleid wordt, maar hij zelf een route kan uitstippelen. Vandaag de dag zijn hyperteksten vooral op het internet terug te vinden (overigens met de kanttekening dat de meeste webteksten nog gewoon lineair zijn). In de literaire variant, de hypertekstroman, staat vooral het plot op losse schroeven: lezers kunnen zelf het vervolg van het verhaal kiezen.

In beweging

~

Een andere manier om het wezen van de tekst aan te tasten, is door deze in beweging te brengen. Teksten hebben altijd stilgestaan: of het nu op steen of hout was, of op perkamentrollen of papier. Het procédé van de bewegende tekst is (tot nu toe) vooral in de poëzie terug te vinden. In Nederland hebben we één dichter die zich met volle overgave op deze vorm heeft gestort: Tonnus Oosterhoff. Ter ere van zijn vijftienjarig jubileum heeft De Bezige Bij nu een bundel met cd-rom met daarop zijn complete oeuvre uitgebracht: Hersenmutor. Gedichten 1990-2005.

Een uitgave die toe te juichen is, omdat ze ons een beeld geeft van Oosterhoffs ontwikkeling als dichter. Zo valt al in zijn derde bundel uit 1998, (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum, op dat het papier hem niet voldoende mogelijkheden biedt om zich te uiten. Hij gaat dan woorden en zinsdelen tussen slashes zetten of laat ze afdrukken in vager grijs in plaats van zwart. Ook spreidt hij woorden over de pagina, zodat ze geen zinnen vormen maar associatieve verbanden aangaan:

De latere elektronische gedichten – Oosterhoff maakt deze vanaf 2000 – laten zien dat deze stilistische middelen beter tot hun recht komen als de taal in beweging is. Heel goed is dat te zien in eerst wordt, dat zowel in een staande als in een bewegende versie beschikbaar is:

In de bewegende versie komen de slashes niet meer voor, omdat Oosterhoff de woorden achter elkaar kan laten verschijnen en verdwijnen. Dus zien we eerst “dat het kan”, dan “dat het mogelijk is” en tot slot “dat als het kon mogelijk is”. Tegelijkertijd spelen zich daarboven de regels “eerst wordt voor” en “iemanden zeggen, tonen” af. Door deze grijs te kleuren, geeft Oosterhoff aan dat ze minder belangrijk zijn.

De beweging maakt dus in de eerste plaats dat het gedicht verandert, met als gevolg dat je niet kunt terug- of vooruitlezen, laat staan dat je de hele tekst overziet. Ook is de leeswijze anders. Terwijl je de papieren versie zowel van links naar rechts als van boven naar beneden (waarbij je de eerste vier regels beschouwt als twee kolommen) kunt lezen, legt Oosterhoff je in de elektronische versie niet alleen de leessnelheid maar ook de leesrichting op. Alsof dat het lezen nog niet moeilijk genoeg maakt, dwingt de dichter je ook nog twee regels tegelijkertijd op te nemen; een vorm van parallelle informatieverwerking.

Tussenfase

eerst wordt is een tussenvorm binnen Oosterhoffs elektronische oeuvre. Aan de ene kant zijn er de gedichten waarvan ik vermoed dat ze eerst op papier geschreven zijn, omdat ze in eerste instantie stilstaan en er op het oog uitzien als een papieren gedicht. Het verschil is dat er ineens woorden verdwijnen uit de strofes, waarvoor weer andere in de plaats komen; dit gebeurt in onder meer haar stinkende best, nu vallen, Vlieg en mijn vriend. Hoewel hierdoor steeds nieuwe versies van hetzelfde gedicht ontstaan, wordt de leeswijze niet fundamenteel aangetast.

~

Veel radicaler zijn de gedichten die eigenlijk helemaal niet meer doen denken aan het vertrouwde papier. Taiwan bijvoorbeeld, dat op dit moment ook op de website www.tonnusoosterhoff.nl te bewonderen is, begint met de regel “het raam stond zo raar open”. Vervolgens verschijnt onderin het scherm “en alles” en daarboven weer “iedereen was er”, waarna achter “en alles” nog “was” komt. Lineair lezen is onmogelijk, omdat dit begin je ogen van boven naar onder en weer terug naar boven dirigeert. Daarbij komt dat de woorden zélf ook over het scherm bewegen. Een overtreffende trap van dit gedicht is Slechte adem in de mist, waarin de lezer met de cursor zélf sommige woorden in beweging kan brengen. Deze voorbeelden stonden niet op de cd-rom bij het met de VSB-prijs bekroonde Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen. Daaruit blijkt dat Oosterhoff zich steeds verder verwijdert van de conventies van het papier, en dus volop in ontwikkeling is als ‘digitaal dichter’.

Ondanks dat zijn poëzie fascineert, ‘leest’ ze in eerste instantie helemaal niet lekker. Logisch, want wij zijn gewend aan stilstaande teksten, die we van links naar rechts en van boven naar beneden opnemen, in regels waarin de woorden netjes achter elkaar staan. Ook is het moeilijk de gedichten te interpreteren. Je kunt zeggen dat dit komt doordat Oosterhoff alleen maar uit is op het spelen met taal. Maar dat zou onterecht zijn. Veel gedichten vormen namelijk kleine verhaaltjes, die juist vol zitten met betekenis. Eerder komt het interpretatieprobleem dan ook voort uit de lezer zelf, die zich een nieuwe conventie eigen moet maken: taal die beweegt. Maar wees gerust: na een keer of zes lezen – of is kijken hier beter op zijn plaats? – begin je ook te focussen op waar het gedicht over gaat.

Je hoort mij niet zeggen dat de papieren poëzie verdwijnt, maar het moet wel erg vreemd lopen wil niet iedere zichzelf respecterende dichter over tien jaar ook bewegende gedichten maken. Dit is nieuw en dit is goed. Gaat dat zien.

Tonnus Oosterhoff • Hersenmutor: Gedichten 1990-2005 (met cd-rom) • Uitgever: De Bezige Bij • Prijs: € 24,90 (paperback) • 196 bladzijden • ISBN 90 234 1827 1

Boeken / Strip

Het best bewaarde geheim van Zweden

recensie: Olle Berg - Bonk

.

Nou, probeer er dan als recensent nog maar een kritisch stukje over te schrijven. Dat valt niet mee. Zoals bij veel absurdistische strips, lijkt ook hier het werk bij voorbaat al boven alle kritiek verheven. Want ja, het is per slot van rekening absurd. Elke poging om een rode draad of herkenbare gags te ontdekken, is al bij voorbaat gedoemd tot mislukken. En als je het niets vindt, dan ligt dat compleet aan jezelf. Dan ben je niet ontvankelijk voor het absurdisme. De auteur treft hoe dan ook geen enkele blaam.

Gevarieerd geheel

~

Met deze gedachte ben ik Bonk gaan lezen. Misschien niet geheel objectief, maar wel met de nodige openheid. En het moet gezegd, Olle Berg sleept de lezer direct zijn wereld binnen. Het tekenwerk oogt dynamisch en verzorgd. Door de korte verhaaltjes (een of twee pagina’s) afwisselend in kleur en zwart-wit af te drukken, wordt er een mooi gevarieerd geheel geboden. Iedere bijdrage krijgt de uitwerking die qua sfeer en dynamiek het beste bij hem past. Dit is bij een bundeling van zeer korte sketches ook wel noodzakelijk, omdat anders de aandacht van de lezer sneller verslapt. Met het tekenwerk is het dik in orde. Het is zeker herkenbaar, maar door de verscheidenheid aan personages wordt het nooit vervelend. De tekeningen versterken tevens op een natuurlijke wijze de vaak bizarre humor.

De kwaliteit van de grappen zelf is zeer wisselend. Zo zijn de verhaaltjes over een toerist in Bali die krankzinnig wordt van de immer lachende bevolking (“De volgende gozer met een lach op z’n bek krijgt een klap voor z’n hersens!”) en de kortstondige maar hevige competentiestrijd tussen twee jodelaars, ronduit hilarisch. Daar tegenover staan bijdragen die of erg flauw of zo absurdistisch zijn dat je er weinig mee kunt. Een stel dat tijdelijk is gevlucht naar de tropische zon om de kerstdagen te ontlopen in eigen land, terwijl in de bar achter hen de kerstversiering de wanden vult (‘Christmas in Ghana’) is noch origineel, noch komisch. Toch zijn de meeste bijdragen in het album grappig, verrassend en opmerkelijk.

Toegankelijk absurdisme

~

Ondanks de wisselvallige kwaliteit van Bonk lijkt er een mooie toekomst in het verschiet te liggen voor Olle Berg. Hij kiest een gulden middenweg en lijkt daarmee het pad van het ’toegankelijke absurdisme’ te bewandelen; een genre dat het wel eens heel goed kan gaan doen. Daar komt bij dat zijn tekenstijl uit duizenden te herkennen is en een prettige gestoordheid uitstraalt, zonder op de zenuwen te werken. Anders dan auteurs als Gummbah (de Nederlandse aartsvader van de absurde strip), schijnt Olle Berg geen enkele pretentie te hebben met zijn werk. Hier geen dubbele bodems of zwaarlijvige filosofietjes. En ook dit is wel een verademing in een tijd dat niets meer is wat het lijkt.

Bonk belooft de lezer een aangenaam ritje in een achtbaan vol onverwachte loopings en scherpe bochten. En zonder echt spectaculair te zijn, heeft de lezer aan het eind toch het gevoel waar voor zijn geld te hebben gekregen. De komende tijd zullen we ongetwijfeld meer vernemen van deze gestoorde Zweedse stripmaker. De verwachtingen zijn hooggespannen.

Film / Films

Superaap met humor

recensie: King Kong

“If the audience is not weeping by the time Kong tumbles from the Empire State Building, I will have failed”, zegt regisseur Peter Jackson in filmblad Empire. Daarmee maakt hij meteen duidelijk wat het grootste verschil is tussen zijn remake van King Kong en het origineel uit 1933. Was de reusachtige aap aanvankelijk een kil, hebberig monster, Jacksons versie is lief en dapper en heeft zelfs gevoel voor humor.

Terecht koos Jackson ervoor het verhaal te situeren in hetzelfde jaar dat het origineel uitkwam – 1933. Ann Darrow (Naomi Watts) is een mooie maar werkloze actrice en Carl Denham (Jack Black) een arrogante maar wanhopige regisseur. Per toeval treffen de twee elkaar en voor ze het weet zit Ann op een boot naar Skull Island, het mysterieuze oord waar Denham zijn film wil opnemen. En daar treffen ze ‘het achtste wereldwonder’: King Kong.

Te riskant

~

Als kind zag Jackson King Kong op tv en hij wist het: ik wil films maken. Na onder andere Bad Taste (1987), Braindead (1992) en Heavenly Creatures (1994) wilde hij zijn lievelingsfilm in 1996 al nieuw leven inblazen, maar toen vonden studio’s het nog een te riskante investering. Na het succes van de The Lord of the Rings-trilogie stonden ze in de rij.

King Kong leeft

Jackson gooit het met zijn versie van King Kong vooral op gevoel. Nooit eerder werd de tragedie achter deze Beauty and the Beast zo duidelijk. King Kong is dapper en grappig, maar ook eenzaam. Je kunt de mega-aap dan ook niet eens haten als hij het grootste deel van de personages uitmoordt. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de fantastische CGI waarmee het monster tot leven is gewekt. Net als bij Gollum was het acteur Andy Serkis die in de digitale huid van het computergestuurde personage kroop. En het resultaat mag er weer zijn: King Kong leeft.

Bonte verzameling

Jackson ziet blijkbaar iets in mensen dat anderen missen. Althans, dat zou je zeggen bij het zien van de cast. Zo neemt niemand minder dan druktemaker Jack Black de rol van Carl Denham op zich. Wonderlijk genoeg weet hij zich in te houden en brengt hij het er goed van af. Verder zien we onder andere Colin Hanks, Jamie ‘Billy Elliot’ Bell en Kyle Chandler. Deze laatste, vooral bekend van de televisieserie Early Edition, zet een verrassend leuke rol neer als zelfingenomen acteur Bruce Baxter. Met Naomi Watts en Adrien Brody erbij kun je wel spreken van een bonte cast.

Spektakel

~

In het begin zijn de dialogen misschien wat houterig en de personages bijna karikaturen, maar als de groep eenmaal op weg is naar Skull Island en de actie losbarst laat Jackson maar weer eens zien wat hij waard is. Dinosauriërs, enorme insecten en kwaadaardige inboorlingen – King Kong heeft het allemaal. De actie en de special effects zijn overweldigend, maar zeker niet verstikkend. Met een goede dosis humor en een aantal rustmomenten, waarin meer aandacht wordt gegeven aan het verhaal, weet Jackson een overload te voorkomen. Tegelijkertijd houdt hij de vaart er goed in. De drie uur die het spektakel duurt vliegt dan ook om.

Van de fantastische landschappen en wezens op Skull Island tot het New York van de jaren dertig: Jackson roept ze op spectaculaire wijze tot leven. Sommige scènes zijn bijna precies hetzelfde als in het origineel, maar Jackson slaagt er in een eigen draai aan het verhaal te geven. Meer aandacht voor de personages, meer aandacht voor de aap. Hij maakt Kong sympathiek: een eenzaam wild dier dat het slachtoffer wordt van de hebberigheid van de mens. Of dat zo ontroerend is dat je ervan moet huilen… dat mag je zelf bepalen.

Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: A Sound of Thunder // The Original Godzilla Collection // Breaking News // The Last Seduction // Tempus Fugit

.

A Sound of Thunder

(Peter Hyams, 2005 • Dutch Filmworks)

Tijdens het interview moet actrice Catherine MacCormack haar best doen niet in slaap te vallen. Of dat ligt aan de saaie en totaal niet boeiende extra’s op de dubbel-dvd van A Sound of Thunder of aan de film zelf is niet helemaal duidelijk. Het zou makkelijk aan allebei kunnen liggen. A Sound of Thunder is gebaseerd op een kort verhaal van sciencefictionschrijver Ray Bradbury en laat zien hoe tijdreizigers per ongeluk de gehele loop van de evolutie veranderen.

~

Dat had kunnen resulteren in een vermakelijke sf-actiefilm, maar helaas: A Sound of Thunder is logisch noch geloofwaardig. Met dezelfde ongeïnteresseerdheid waarmee hoofdrolspeler Edward Burns zich door de film sleept, lijken de extra’s op de dvd te zijn gekwakt. Nu zijn we het inmiddels gewend van de serie steelbook-uitgaven (waaronder ook Saw, White Noise, Underworld en Assault on Precinct 13), maar de extra’s van A Sound of Thunder bereiken een nieuw dieptepunt. De ‘behind the scenes’ stelt niets voor en de ‘interviews’ zijn simpelweg dramatisch. De enige die verbazend genoeg wat enthousiasme kan opbrengen voor het geheel is acteur Ben Kingsley (Ghandi, Sexy Beast, House of Sand and Fog), die de rol van excentrieke zakenman Charles Hatton op zich neemt en in deze b-film van tachtig miljoen enigszins misplaatst is. De rest van de extra’s – trailers, clips uit de film, notities en foto’s – zijn het bekijken nauwelijks waard. Helaas, maar net als de film zijn dus ook de extra’s geen succes. (Jenny Hoogeboom)

Lees hier onze uitgebreide biscooprecensie van deze film.

The Original Godzilla Collection

(Diverse regisseurs • Paradiso)

Hoewel allesbehalve compleet, is dit een onverwacht fraaie dvd-verzameling. Deze tiendelige reeks Japanse monsterfilms wordt uitgebracht in de originele taal, met meestal de correcte beeldverhouding en is voorzien van fraai hoesontwerp met triviale feitjes – die de distributeur van IMDB geplukt heeft. De eerste Godzilla-film (Ishiro Honda, 1954) is een atoombomoorlog-allegorie en daarmee ook de enige die serieus genomen kan worden.

~

Godzilla begon als angstaanjagend monster maar werd al gauw een good guy, en de rest van de films zijn daarom allemaal kolderieke monsterfilms, overigens van wisselende kwaliteit. Deze collectie (de tien dvd’s zijn genummerd maar los te koop) is een schijnbaar willekeurige selectie uit de tot nu toe 28 Godzilla-films. Naast de allereerste is een handvol uit de klassieke reeks opgenomen, een paar uit de vs.-reeks (waarin het beest de strijd aangaat met gedrochten als Mechagodzilla en Biollante), en drie recente big-budget-Godzilla-films, uit de nieuwe reeks die als antwoord op de Amerikaanse versie uit 1998 van start ging. De laatste film van vóór de revival, Godzilla vs. Destroyah (1995), waarin de held onherroepelijk sterft, ontbreekt. (Paul Caspers)

Breaking News (Dai si gein)

(Johnnie To, 2004 • Total Film)

Hij is inmiddels vaste gast in Cannes, maar Johnnnie To is in feite niet meer dan een routinefilmer die clichématig vakwerk aflevert. Waarom wordt Breaking News bij een arthousedistributeur uitgebracht? Was men onder de indruk van een paar willekeurig toegepaste technische foefjes? De sporadische splitscreen en een zeer uitvoerig tracking-shot in de openingsscène (pure krachtpatserij – de opname is allesbehalve vloeiend) voegen niets toe aan deze plotloze politiethriller.

~

Misschien zochten ze een nieuwe Infernal Affairs, maar die superieure variant op het politie- en schurkengenre heeft een standaard gezet die ik nog geëvenaard moet zien worden. Van een film als deze draait To (P.T.U., Fulltime Killer) er elk jaar wel eentje in elkaar – de rest van zijn tijd besteedt hij aan het regisseren van komedies, desnoods met behulp van een tweede regisseur. To doet een halfslachtige poging een nieuwe dimensie aan een middelmatige thriller toe te voegen door de media als invalshoek te gebruiken, maar overtuigend wordt het nergens; zijn film blijft een haastige routineklus. Als genreproduct is de film niet echt slecht, want de regisseur doet wat er van hem verwacht wordt: een enkel gegeven (politie jaagt op boevenbende) gebruiken voor een aantal prima suspense- en actiescènes. Maar het ontbreekt Breaking News aan charismatische acteurs en het onontkomelijke feit dat je het allemaal al eens eerder hebt gezien. Deze overbodige dvd-uitgave en had had dan ook beter geweid kunnen worden aan een Hong Kong-film van hoger allooi. Voorzien van een trailer en een kort interview met de regisseur. (Paul Caspers)

The Last Seduction

(John Dahl, 1994 • A-Film)

John Dahl toonde zich al in zijn eerste speelfilm (Kill Me Again, 1989) een fervent liefhebber van film noir, maar The Last Seduction is een onverwacht perverse variant op het genre. Het is opnieuw een speelse thriller met een aan de oppervlakte conventioneel verhaal, maar de regisseur grijpt zijn kans om er een ingenieus schouwspel van de maken met veel duivels zwarte humor.

~

De femme fatale is deze keer Bridget (Linda Fiorentino), een hebzuchtige yuppie die de goedbedoelende Clay (Bill Pullman) op een akelige manier belazert. Maar daar blijft het niet bij: de regisseur goochelt met sekseconventies in een film boordevol slinkse zelfreferenties en slimme toespelingen op genreconventies, en maakt van The Last Seduction een opmerkelijke thriller met een gemeen randje. Het resultaat is zo goed als een neo-noir kan zijn. Fiorentino en Pullman spelen uitstekend, en zouden later terugkeren in Dahls Unforgettable en zijn aflevering van de tv-reeks Fallen Angels. The Last Seduction vond, net als Dahls uitstekende Red Rock West uit 1992, zijn première oorspronkelijk op kabel-tv, maar werd later een bescheiden bioscoopsucces. Geen extra’s. (Paul Caspers)

Tempus Fugit

(Enrich Folch, 2003 • De Filmfreak)

Tempus Fugit werd overladen met prijzen op minder prestigieuze filmfestivals. Dat kan een teken zijn van een miskend meesterwerk, maar in het geval van Tempus Fugit is het misschien teveel eer. De charme van deze Catalaanse productie is wel duidelijk: het is een slimme film met een boeiend verhaal

~

(tijdreizen was niet zo intelligent én vermakelijk sinds de Back to the Future-reeks), aparte typetjes en goedmoedige humor. Bovendien is het feit dat een onbekende Spanjaard met zo’n verfrissende tijdreisfilm op de proppen komt natuurlijk fraai. De zwakheden zijn helaas even evident: een obligaat traditionele romance en een vermakelijk maar overbodig subplot rond een voetbalwedstrijd, een hier en daar hakkelend tempo en een voorspelbare afloop zorgen ervoor dat Tempus Fugit zijn beloftes niet waarmaakt. De dvd is voorzien van een schitterend staaltje retro-cinema: The Midas Touch, een zwijgende korte komediefilm over een magische vulpen, die de regisseur in 1991 maakte. Dit filmpje was nog niet eerder beschikbaar en vormt daarmee een zeer imposante extra op deze verder kale uitgave. (Paul Caspers)

Boeken / Fictie

Liefde en de hoop op een beter bestaan

recensie: Willem van Toorn - Stoom

In het inmiddels behoorlijk omvangrijke oeuvre van Willem van Toorn speelt het voorbijgaan van alles wat is een belangrijke rol. Dat gaat helemaal op voor zijn historische roman Stoom, die zich afspeelt rond de voorgaande eeuwwisseling. Het is een indrukwekkend epos geworden.

Held is de in 1881 geboren Maarten Corbelijn. Echt een geweldige start heeft hij niet, want een jaar later al wordt zijn vader overreden door zijn eigen rangeerlocomotief. Moeder knoopt de eindjes aan elkaar in hun plattelandsdorpje aan de rivier, en bij het spoor in de buurt komen mag hij niet. Daarom wordt het de binnenvaart, en als hij die vaarwel heeft gezegd een stuwadoorsbedrijf in Amsterdam, waar hij zich in rap tempo ontwikkelt tot ijkmeester – dat is iemand die controleert of de ladingen van schepen kloppen met de opgegeven getallen.

Vrije liefde en de ‘nieuwe mens’

~

Het zijn roerige tijden, maar aanvankelijk heeft Maarten vooral oog voor zijn eigen leven, en dan vooral voor de rol die vrouwen daarin spelen. Het begint meteen al goed in het eerste hoofdstuk, als we plastisch kennismaken met de hitsige Marie. Die is dan wel getrouwd, maar dat kan niet deren. Ze is ook niet de enige getrouwde vrouw die haar lusten op hem botviert. Op den duur gaat dat knagen bij Maarten, en verlangt hij toch naar wat meer burgerlijke vastigheid, die hij vindt bij de onderwijzeres Clara. Zij doet aan vrije liefde, wat in haar geval wil zeggen dat ze niet voor het huwelijk gaat, maar verder wel keurig monogaam blijft – en dat verlangt ze ook van Corbelijn. We schrijven inmiddels 1903, en ondanks de door haar aangeschafte preservatieven is ze aan het slot toch zwanger, wat sterk de indruk wekt dat Van Toorn nog een vervolg voor ons in petto heeft.

De twee grote, historische spoorwegstakingen vormen een mooie apotheose van de ontwikkelingen die Corbelijn en zijn twee jeugdvrienden Jacob en Henk doormaken. Jacob is het prototype van de ‘nieuwe mens’, die de socialisten al aan de horizon zagen opdoemen. Hij heeft de kans gekregen om zich middels zijn studie boven zijn eigen stand te verheffen, en is gegrepen door het perspectief van een betere wereld – zoals in die tijd honderden onderwijzers in ons land rondliepen, als volksintellectuelen die het allemaal wel eens even helemaal anders zouden gaan doen. Daar komt uiteraard weer eens niets van terecht. Met Henk gaat het al niet veel beter. Hij komt net als zijn vader wel bij het spoor terecht, weert zich kranig tijdens de stakingen, en moet vervolgens uitwijken naar Duitsland omdat hij in Nederland nergens meer aan de bak komt.

Technisch vernuft

~

Een zo korte samenvatting doet het technisch vernuft waarmee Van Toorn zijn roman schreef, ernstig onrecht. Hij vertelt het verhaal niet op chronologische wijze, maar plaatst de gebeurtenissen in een nieuw en bezield verband waarbij hij veel oog heeft voor detail, zonder dat dat hinderlijk wordt en zonder de archaïsche bombast die het werk van Rosenboom zo onverteerbaar maakt. Op een paar plaatsen krijgen we de broodnodige achtergrondinformatie net iets te nadrukkelijk voorgeschoteld, bijvoorbeeld verwerkt in wat een prettig gesprek tussen twee vrienden moet zijn. Maar dat is waarschijnlijk een kwestie van smaak.

Het verteltalent dat van zijn vorige roman De rivier ook al zo’n succes maakte, heeft zich nog verder ontwikkeld waardoor Stoom bovenal een ‘leesboek’ is geworden, zoals dat vroeger heette. Maar dan wel een leesboek dat veel meer te bieden heeft dan aangenaam tijdverdrijf, en wel op zo’n manier dat je niet tegen een hinderlijk literair staketsel aanloopt, zoals in veel andere boeken die in navolging van Mulisch het letterkundige vaderland teisteren.

Condition humaine

Op weergaloze wijze geeft Van Toorn de condition humaine gestalte. Dat hij voor een historische roman kiest om een eeuwig en onveranderlijk onderwerp te behandelen, is bijvoorbeeld al een gouden greep. Het lijkt wel alsof er vanalles verandert, het zijn gistende tijden zo aan het einde van de negentiende eeuw. Maar op een ander niveau ligt alles vast, zoals je in een trein wel de indruk hebt van snelheid en onbegrensde mogelijkheden, maar je toch de rails niet kunt verlaten en je uiteindelijk onvermijdelijk op je bestemming aankomt – waar je niet verder kunt, alleen maar terug.

Zo gebruikt hij tussen neus en lippen door veel elkaar spiegelende beelden die het thema verder benadrukken, van verschillende zijden belichten en illustreren. De wisselwerking tussen de verschillende karakters die de roman bevolken, allemaal gevangen in hun eigen noodlot, maakt dat de spanning gedurende het hele verhaal voelbaar blijft. En doordat Van Toorn zich uitvoerig heeft gedocumenteerd, is ook het decor volkomen geloofwaardig. Een centrale figuur daarin – die overigens maar heel even ook daadwerkelijk in beeld komt – is de dichter en revolutionair Herman Gorter. Hij bergt in zich ook de twee grote motieven die telkens weer opduiken: seks en geld – of iets idealistischer: de liefde en de hoop op een beter bestaan.