Film / Films

Volslank en Lelieblank

recensie: Mrs. Henderson Presents

De excentrieke Laura Henderson (Judi Dench) is na de dood van haar man eindelijk verlost van saaie high tea’s en kiest voor een wel heel extravagante en uitdagende hobby. Ze choqueert hiermee de betere stand en maakt het Londen van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog bruisender en bloter.

~

Ze koopt het vervallen Windmill-theater in Soho en stort zich in de wereld van het variété. Laura huurt Vivian Van Damm (Bob Hoskins) in als directeur om de boel te runnen. Hij weet het theater uit het slop te halen met non-stop entertainment, ‘Revuedeville’. Al gauw zit de Windmill bomvol, terwijl Van Damm en Laura elkaar als kat en hond bestrijden. Als andere theaters het succes na-apen vreest Van Damm het ergste, maar dankzij de juiste connecties komt Laura met een vondst die Van Damm overdondert.

British nipples

De Windmill pakt uit en mag vrouwelijk naakt in de revue opnemen, op voorwaarde dat de meisjes niet bewegen. Lelieblank en volslank staan zij als zeemeermin en godinnen te kijk terwijl Londen mobiliseert en de Blitz begint. De zaak is weer gered, maar voordat de ‘British nipples’ op het podium staan, heeft Van Damm nog heel wat te stellen met de Victoriaanse moraal en Laura’s trucs.

Als een van de weinige theaters is de Windmill de hele oorlog open. De echte Laura Henderson overleed in 1944 en liet aan Van Damm, haar geliefde vriend en sparring partner de Windmill na. Hij hield tot aan zijn dood in 1960 het theater draaiende. Tegenwoordig is er een lap-dance club.

Schunnigheden en veelzeggende blikken

Stephen Frears zag in Mrs. Henderson Presents een uitdaging vanwege de combinatie van drama en muziek. Hij is er in geslaagd een wereld van amusement te scheppen zonder protserigheid of modernismen, zoals in Moulin Rouge of Chicago. Dat hij een vakman is, die weet wat hij wil, en een grote passie heeft voor acteurs blijkt uit het sublieme spel en de steeds aanwezige chemie tussen Bob Hoskins en Judi Dench. Hun spitse dialogen zijn voorzien van verrassende schunnigheden, de juiste dictie en veelzeggende blikken. Met karakter wordt de nostalgie gedragen door de twee oudgedienden. Het is bijna niet te geloven dat de twee aan het einde van de film vrede sluiten.

~

De sfeer achter de coulissen en het leven als één grote familie in het ondergrondse theater, voor en tijdens de oorlog, wordt prachtig neergezet door o.a. Kelly Reilly als Maureen, een van de naakte meisjes en Will Young als Bertie, de zanger en assistent-producer. De zorgvuldige enscenering van het theater en de revuecast met authentieke liedjes en arrangementen maken het totaal tot een geslaagde afwisseling van drama, comedy, dans en muziek. Misschien na een dag of twee wel weer vergeten, maar voor even haalt het twee mensen, met een passie voor elkaar én het theater, liefdevol uit de geschiedenisboekjes.

Boeken / Non-fictie

Laat de feiten spreken

recensie: Biografie: Simon Vestdijk

Momenteel mag de biografie zich verheugen in een ongekende populariteit, reden te meer om eens uitgebreid stil te staan bij dit hybride genre. Het derde deel in een reeks over de biografie: Vestdijk: een biografie van Wim Hazeu.

Eind vorig jaar promoveerde Wim Hazeu aan de Rijksuniversiteit Groningen op zijn biografie over de schrijver Simon Vestdijk. Direct rezen er vragen over de kwaliteit van zijn laatste geesteskind. Zo verweet Elsbeth Etty Hazeu dat hij heeft nagelaten een eigen visie op Vestdijk te presenteren, en suggereert ze een gebrek aan objectiviteit bij Hazeu, die onder invloed van Vestdijks weduwe Mieke bepaalde pijnlijke feiten zou hebben weggelaten. Beide kritiekpunten worden door de vorm van de biografie echter weerlegd. Hazeu typeerde zichzelf immers ooit als een ‘feitenbiograaf’, en in zijn Slauerhoff-biografie gaf hij aan waarom: “De lezer kan soms meer eenheid vragen dan op basis van de bronnen is gerechtvaardigd.” Hazeu houdt zich verre van psychologie van de koude grond, en voor zover er gespeculeerd wordt over het leven van de gebiografeerde komt dat uit de mond van derden. Gezien de uit de bocht gevlogen vorige biografie van Vestdijk door Hans Visser (die een hoop verzinsels de wereld in heeft geholpen), lijkt het ook niet meer dan terecht om geen onnodige nieuwe mythes over de schrijver in het leven te roepen.

Geen kluizenaar

Simon Vestdijk en Adriaan Roland Holst. Uit: 'Vestdijk: een biografie
Simon Vestdijk en Adriaan Roland Holst. Uit: ‘Vestdijk: een biografie’

Duidelijk wordt in elk geval dat Vestdijk niet de ‘Kluizenaar van Doorn’ was die hij lang in de beeldvorming is gebleven. Hij was tamelijk actief in literaire kringen, zeker voor een enigszins schuwe persoonlijkheid. Daarnaast blijkt hij een gretig vrouwenverslinder te zijn geweest, die zonder enige aarzeling een vrouw het hof kon maken. Verder komt het leven van Vestdijk uit de biografie naar voren als een conjunctuur waarin depressies (Vestdijk zelf zag deze als een biochemische verstoring van zijn leven) werden afgewisseld met periodes van manisch schrijven; drie á vier boeken per jaar waren dan geen uitzondering. Vestdijk schreef zogezegd ’tegen de depressie’. In een gedicht typeerde Adriaan Roland Holst hem ooit als de man ‘die sneller schrijft dan god kan lezen’, en samen met Louis Couperus lijkt Vestdijk inderdaad onovertroffen in zijn schrijflust.

En niet alleen de omvang, maar ook de kwaliteit en de breedte van zijn werk verdienen bewondering. Vestdijk schreef over de meest uiteenlopende thema’s, zo zijn zijn Essays in duodecimo nog steeds één van de hoogtepunten uit de Nederlandse essayistiek. Hij schreef over literatuur, over psychiatrie, over muziek. Hij schreef poëzie, en natuurlijk romans, waarvan onder andere Terug tot Ina Damman, Pastoral 1943, De koperen tuin en De kellner en de levenden klassiekers zijn geworden. Hun vele autobiografische details hebben diepe sporen nagelaten in de Nederlandse literatuur, zo is zijn onbereikbare jeugdliefde Ina Damman (Lies Koning) hét symbool geworden voor het platoonse liefdesideaal.

Hoewel Hazeu Vestdijks karakter nergens vastpint en hij de feiten voornamelijk voor zichzelf laat spreken, springt toch ook het egocentrisme van de schrijver in het oog. Jarenlang schipperde hij tussen zijn twee liefdes Ans Koster in Doorn en Henriëtte van Eyck in Amsterdam, waar beide vrouwen niet beter van werden. Hij leek daarnaast alleen te kunnen communiceren met mensen die in zijn straatje wilden praten. Kortom, een behoorlijk eenzelvige man.

De angst

Soms mist de biografie van Hazeu door de ellenlange beschrijvingen wel wat sjeu (zeker gezien de omvang van 1003 pagina’s is het een lange zit). Een ietwat speculatievere invalshoek (à la Etty) had dit probleem enigszins kunnen verhelpen. Interessant was bijvoorbeeld een uitgebreide analyse geweest van Vestdijks interesse voor het existentialisme, en met name van zijn proefschrift Het wezen van de angst (waar hij overigens niet op gepromoveerd is vanwege het – volgens zijn promotor Rümke – ontbreken van de vereiste samenhang). Dit proefschrift komt nu zeer summier aan bod, maar er valt volgens mij wat voor te zeggen om de hele existentiële angstproblematiek naar de voorgrond te halen en die als een rode draad door leven en werk te laten lopen.

Een belangrijk element dat vrijwel alle existentialisten (waaronder Sartre, Heidegger en Kierkegaard), die over dit onderwerp hebben geschreven, delen, en dat door Vestdijk wordt onderstreept, is de positieve kant van de angst. Zo zegt Vestdijk aan het eind van zijn proefschrift:

Geen doelmatig handelingsleven vermag zich te ontwikkelen buiten de angst om, die een ware oefenschool vormt voor het treffen van een keuze uit reacties, die tot het expansie-effect behoren: aanvallen of zich verdedigen, vluchten of zich beheersen, haten of liefhebben.

Zie hier het laboratorium van zijn oeuvre. Als we Vestdijks terugkerende depressies opvatten als een vorm van angst dan lijken zij, naast het feit dat ze hem lam legden, ook een bron van inspiratie te zijn geweest – op het gebied van de liefde, op het terrein van zijn sociale leven en in zijn schrijverschap. Maar er is toch ook veel te zeggen voor de methode-Hazeu, die immers een uitstekende basis heeft gelegd voor verdere uitdieping van dergelijke thema’s in volgende bio- of monografiën over Vestdijk.

Zie ook in deze reeks: Barry Miles, Charles Bukowski, Karel Wasch, Jack Kerouac, Menno Schenke, Vaan: het bewogen bestaan van C.B. Vaandrager, Rüdiger Safranski, Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme en Peter Gay, Freud. Pionier van het moderne leven.

Muziek / Album

De haat-liefdeverhouding tussen poëzie en muziek

recensie: Smalts - Nevelglans

.

Smalts komt voort uit de Minny Pops, een band die beschouwd kan worden als pionier op het gebied van de Nederlandse elektronische muziek. Na de release van het album Sparks in a Dark Room in 1982 staat deze formatie echter op non-actief. Leden Wim Dekker en Pieter Mulder wilden in eerste instantie nieuw werk voor de band maken, maar bemerkten dat hun speelse en ritmische composities niet in het kader van de Minny Pops pasten. Ze trokken drummer Robin Ootes en geluidsman Zip Boterbloem (beiden ook actief binnen de Minny Pops) aan, en treden vanaf die tijd op onder de naam Smalts. In 2002 brachten ze de cd It’s Good to Be On A Well-Run Ship uit, die geïnspireerd is op het verongelukken van de Russische atoomonderzeeër Koersk, twee jaar eerder. In 2005 kwam de tweede cd Nevelglans uit, waarbij een dvd is gevoegd met een korte film over de dichter Jan Hanlo.

Synergie

~

De heren van Smalts zochten voor deze cd prachtige gedichten uit van enkele van Neerlands grootste poëten, zoals de al eerder genoemde Marsman, Achterberg en Hanlo, maar van ook Arends, Morriën en Klaus. Op enkele nummers schreven ze hun eigen, niet van humor gespeende, teksten en op twee tracks zijn de zwoele Russische teksten van Nina Targan Mouravi terug te vinden. Op de teksten is dus niets aan te merken. Op de muzikale begeleiding evenmin: deze is melodieus, sfeervol en van tijd tot tijd verrassend. De vraag is echter of de poëzie en de muziek een geslaagde synergie tot stand brengen.

Op het ene nummer bloeit de liefde tussen de dichtkunst en de muziek, terwijl ze in weer een ander nummer met elkaar in onmin lijken te leven. De track ‘Ik ging in statie naar de stad’, waarop het gelijknamige gedicht van Jan Arends wordt voorgedragen, is een goed voorbeeld van een geslaagde samenwerking tussen beide disciplines.

Ik ging in statie naar de stad
Ik ging met grote zorgen
Ik wist de weg, maar wist niet wat
En wie ik daar moest worgen

Dit soort korte zinnen worden bijgestaan door het zowel ingehouden als opgefokte ritme van een hoopvolle, doch gespannen looppas. Doordat de muziek naadloos aansluit bij de sfeer van hetgeen Arends in zijn gedicht beschrijft, roept de track een filmisch beeld van dit gedicht op en dat is bewonderenswaardig. ‘Op het kerkhof’, naar een gedicht van Jan Hanlo, lijkt op het eerste gezicht wat minder gunstig uit te pakken. De makkelijk te verteren muziek klinkt vrolijk, terwijl Hanlo het volgende beweert:

Ik zou hier wel gelukkig zijn
om zomer en om zonneschijn
wanneer ik jong was – en niet
te vol was van te veel verdriet

Uit de muzikale begeleiding komt deze melancholie en pijn absoluut niet naar voren. Tekst en muziek ademen niet dezelfde sfeer uit en tillen elkaar op het eerste gezicht niet op tot een hoger niveau. Op het tweede gezicht (of gehoor) veroorzaakt de tegenstelling echter een bepaalde spanning. Een situatie die tot geluk zou kunnen leiden (de zonnige muziek), doet dat lang niet altijd (zoals de tekst van Hanlo duidelijk maakt).

Jan Hanlo, En Die Man Ben Ik Zelf


Bij de cd is de dvd Jan Hanlo, En Die Man Ben Ik Zelf van achternicht Barbara Hanlo gevoegd. Een poëtische film die ongeveer drie kwartier duurt en in prachtige, bijna schilderachtige beelden een indruk geeft van het leven van Jan Hanlo. Zowel zijn katholicisme, zijn opnames in psychiatrische klinieken, zijn liefde voor motoren, als zijn reis naar Marokko en zijn flirts met minderjarige jongetjes komen aan bod.

Gedurende de film worden enkele van Hanlo’s gedichten op min of meer traditionele wijze door een voice-over voorgedragen. Dit dwingt de kijker nog eens stil te staan bij de manier waarop Smalts op hun meest recente cd met dichtkunst omgaat. Door de muziek het gedicht de ene keer te laten omlijsten en de andere keer juist te weerspreken, biedt Smalts de luisteraar een alternatieve manier om de teksten van enkele Nederlandse dichters te beleven. Op Nevelglans zijn de gedichten namelijk niet meer te zien als autonome kunstuitingen, maar gaan ze op in een groter geheel, waarin ze tezamen met de muziek een nieuw verhaal vertellen. Het is net als met een tentoonstelling waarin schilderijen van grote meesters te bewonderen zijn. Als individuele stukken hebben ze hun plek in de kunstgeschiedenis bewezen en hebben ze een eigen boodschap. In een expositie waar ze in samenhang met werken van andere kunstenaars getoond worden, maken ze deel uit van hetgeen de tentoonstellingsmaker de beschouwer wil vertellen. Zo is het ook op de cd Nevelglans: Smalts heeft gedichten uit de Nederlandse poëziegeschiedenis gekozen en deze met behulp van muziek en geluidseffecten gebruikt als onderdeel van zijn eigen vertelling.

Theater / Voorstelling

Poëtische foto’s op het grote toneel

recensie: Fragmenten (Het Zuidelijk Toneel)

In Fragmenten is regisseur Olivier Provily (ook van Oom Wanja en La Voix Humaine) “als een fotograaf die zijn rolletje kwijt is en zijn herinneringen driedimensionaal, in tijd en ruimte uittekent.” De voorstelling is niet gebaseerd op een bestaande tekst, maar op verschillende inspiratiebronnen uit het leven van de regisseur en de acteurs van Het Zuidelijk Toneel, en een bonte verzameling teksten – waaronder de manifesten van theatervernieuwer Tadeusz Kantor, een artikel van Arnon Grunberg over lifestyle en het scheppingsverhaal. Daaruit ontstond een aaneenrijging van momentopnames, die soms lachwekkend, soms mooi en soms ook heel treffend zijn.

~

Als het doek omhooggaat, zien we twee naakte mensen in foetushouding. Het kille licht waarmee ze worden beschenen, maakt dat hun lichamen er onnatuurlijk uit zien. Naakt op het toneel kan heel plat zijn, maar hier is het juist heel kwetsbaar en open. In stilte richten de man en vrouw zich op in een trage dans, die uiteindelijk eindigt in een seksuele verstrengeling.

Declaratieformulieren

In het tweede ‘fragment’ zien we zes in pak gestoken gestaltes die aanvankelijk in wisselende formaties over het podium lopen. Uiteindelijk blijven ze met zijn zessen op een rij achter op het podium staan. Een kwartier lang staren ze zo in totale stilte het publiek aan. Dit vergt erg veel van het publiek en je voelt na een tijdje de spanning in de zaal. Uiteindelijk komt er beweging in de formatie, en zoeken de personages in hun geluidloze universum contact met elkaar. En dan wordt de stilte eindelijk doorbroken, met een banaal en lachwekkend gesprek over declaratieformulieren. Juist doordat het hiervoor zo lang stil is geweest, wordt in de volgende, clichématige gesprekken duidelijk hoe de mens zich manifesteert door en verbergt achter taal.

Lonesome cowboy

De fragmenten van de voorstelling zijn een studie van de menselijke interactie, met haar mooie en minder mooie kanten. Provily koos voor verschillende settings, waaronder een kooi en een bank, die op ingenieuze wijze worden gewisseld. Niet alles wat er op het toneel gebeurt is even interessant, zoals het fragment waarin alleen een huilende vrouw te zien is. Maar andere scènes zijn soms lachwekkend en vaak heel treffend en poëtisch. Bijvoorbeeld wanneer een cowboy de tralies van de kooi uiteenduwt en naar binnen stapt terwijl hij “I’m a lonesome cowboy” zingt, of de scène waarin een man en vrouw in de kooi zitten en de vrouw alleen vraagt “Is er iets?”. De moderne mens verkiest zijn eigen gevangenschap, is de gedachte die Provily hiermee oproept.

Grote zaal

~

De 35-jarige Provily is vanaf dit seizoen vast aan Het Zuidelijk Toneel verbonden. Fragmenten is de eerste grote zaal productie die hij bij Het Zuidelijk Toneel ensceneert. En hij maakt in deze voorstelling goed gebruik van de mogelijkheden die een grote zaal biedt. Iedere scène is heel gestileerd, ook door het knappe gebruik van het licht en de ruimte. In het begin is juist de enorme leegte waarin de gestaltes zich bewegen heel sterk. In een andere scène staat een grote kooi op het verder lege toneel; door veranderingen in de belichting kijken we afwisselend naar de verschillende figuren in de kooi of naar de ijzeren tralies aan de voorkant. Ook de laatste fragmenten zijn erg filmisch. De uitgestrektheid van de lange witte bank die dan het toneel vult, wordt benadrukt doordat er een voordoek heel laag hangt; een breedbeeldeffect.

Poëtisch

Fragmenten is geen makkelijke voorstelling. In de eerste veertig minuten wordt geen woord gesproken en er wordt tijdens het stuk geen verhaal verteld. Maar als je kunt genieten van de poëtische ‘foto’s’ die Provily je voorschotelt en als je daar vrij je eigen associatieve gedachtes over kunt laten gaan, is de voorstelling zeker een bijzondere ervaring.

Fragmenten is nog tot 1 maart 2006 te zien in diverse theaters. Kijk hier voor een uitgebreide speellijst.

Boeken / Fictie

Het leven van James Frey, deel 2

recensie: James Frey - Mijn vriend Leonard

Ieder mens heeft minstens één goed boek in zich. In het geval van James Frey was het beter geweest als hij zich bij dat ene boek had gehouden. Zijn debuut, In duizend stukjes, was een overdonderend rauw en eerlijk relaas, geschreven in een krachtige, eigen stijl. Diezelfde eerlijkheid en stijl beginnen echter in Mijn vriend Leonard, Frey’s tweede roman, behoorlijk te irriteren.

Mijn vriend Leonard heeft niet voor niets dezelfde stijl en persoonlijke invalshoek als In duizend stukjes: het is het vervolg van Frey’s levensverhaal. In het eerste boek was Frey een koppige, eigenwijze junk, die weliswaar in een afkickkliniek belandde, maar weigerde de traditionele ’twaalf stappen’ te zetten. Hij zou zijn eigen weg wel vinden met hulp van de vrienden die hij in de kliniek ontmoette. De epiloog bevestigt dat het Frey gelukt is clean te blijven. Ook zijn vrienden, de maffioso Leonard en de rechter Miles, blijven op het rechte pad. Zijn vriendinnetje Lilly, een crackhoertje met zwart haar, zal zelfmoord plegen op de dag dat hij uit de kliniek komt.

James Frey
James Frey

Mijn vriend Leonard begint op de dag dat Frey vrijkomt en in zijn pick-up springt om naar Lilly in Chicago te rijden. Hij komt echter, zoals we al uit de epiloog van het vorige boek weten, te laat. Samen zouden zij de wereld clean tegemoet treden, maar nu lijkt Frey het in zijn eentje te moeten rooien. Als troost koopt hij een fles ranzige, goedkope drank. Gelukkig duikt dan, zoals telkens wanneer Frey een dieptepunt bereikt, zijn vriend Leonard op om steun te bieden. Aan de hand van zijn vriendschap met Leonard beschrijft Frey in dit boek de lange, saaie weg van cleane junk naar maatschappelijk geassimileerde ex-junk.

Grote gevoelens

Het is geen gewone vriendschap, zo benadrukt Frey keer op keer, maar een hele bijzondere vriendschap van wederzijds respect en onvoorwaardelijke acceptatie. Leonard zorgt voor Frey, hij geeft hem geld, eten en baantjes, terwijl Frey ondertussen heel hard blijft roepen dat hij onafhankelijk is. Frey laat steeds opnieuw terloops vallen dat hij Leonard niet veroordeelt om diens werk en er zelfs niet nieuwsgierig naar is, maar kan dat niet evengoed worden opgevat als opportunistische desinteresse? Want zolang het hem goed uitkomt, wil hij best met de maffia feestvieren in Las Vegas of boodschappenjongen zijn à raison van 500 dollar per pakketje. Respect, acceptatie, liefde en vriendschap zijn woorden die veelvuldig voorkomen, maar niet uit het verhaal spreken. Juist de herhaling holt ze uit en ondermijnt de gevoelens die Frey tracht over te brengen. Wanneer er dan werkelijk ingrijpende gebeurtenissen plaatsvinden, is de lezer al zo murw gebeukt met grote emotionele uitbarstingen, dat die net zo onopgemerkt voorbij glijden als Frey’s ‘gewone’ lotgevallen.

Datzelfde geldt voor de verschillende liefdes van Frey. Allereerst is daar natuurlijk Lilly: “Met haar heb ik de liefde ervaren, een liefde die ik nog nooit had ervaren.” Dan is er Brooke: “Ik voel me sterk met Brooke verbonden, voel me sterk met haar hand in de mijne, voel me onoverwinnelijk tegenover de rest van de wereld maar kwetsbaar, heel kwetsbaar ten opzichte van haar, ze zou me pijn kunnen doen, alleen zij zou me pijn kunnen doen.” En tot slot lijkt er Allison te zijn: “Zij is de eerste van wie ik met mijn hele wezen houd. Het is lichamelijke en gevoelsmatige liefde, ik houd van alles wat ze is, met de dag ga ik meer van haar houden, met de dag meer.” Maar ook dat loopt mis. Frey’s grootse liefdes worden op den duur vermoeiend, vooral omdat het telkens met een sisser afloopt. Zowel Brooke als Allison verlaat hij, omdat hij “er nog niet klaar voor is”.

Saai revalidatieproces

Na het afkicken moet een junk leren deel te nemen aan de maatschappij, net zoals iemand na een ongeluk weer moet leren lopen. Dit revalidatieproces is niet bepaald boeiend, en wordt zelfs ronduit irritant wanneer de ex-junk in kwestie al zijn bevindingen (“Kijk, ik kan van iemand houden!” en “Kijk, ik kan een klotebaantje volhouden!”) als groot nieuws rondbazuint. Grote woorden en gesmijt met machtige gevoelens moeten Frey’s in wezen ontzettend saaie relaas opsmukken. En het werkt niet. Laten we hopen dat hij geen contract voor drie boeken heeft.

Muziek / Album

Leve de buzz

recensie: Clap Your Hands Say Yeah - Clap Your Hands Say Yeah

Marian Salzman is een wereldberoemde marketinggoeroe. In haar boek Buzz: harness the power of influence and create demand, dat zij samen met Ira Matathia en Ann O’Reilly schreef en in 2005 presenteerde, beschrijft zij de werking en het grote belang van de begrippen buzz en buzzmarketing. Het komt er volgens Salzman in het kort op neer dat oude marketingmethoden die zich richten op het bereik van een grote ‘massa’ niet meer zo rendabel zijn en daardoor niet meer voldoen. Een mens wil graag als individu behandeld worden en niet als onderdeel van een grote groep mensen met wie hij zich niet verbonden voelt. De beste manier om consumenten te bereiken is volgens Salzman door het creëren van buzz.

Voor de niet-kenners van dit begrip even een korte uitleg. Een buzz is eigenlijk een aaneenschakeling van mond-tot-mondreclame. Beginnend bij wat Salzman de Alphas noemt. Alphas hebben een niet te stillen honger naar stimulering, een afkeer van conventies en een drang om risico’s te nemen. Deze consumenten zijn zeer belangrijk voor het de in wereld helpen van nieuwe ideeën doordat zij andere consumenten beïnvloeden. De Alphas creëren de trends, die volledig dankzij mond-op-mondreclame tot stand kunnen komen. En dat is precies wat er gebeurd is met de Amerikaanse band Clap Your Hands Say Yeah en hun gelijknamige album.

Buzzen als een gek

~

Dit vijftal bood zijn muziek enkel aan via het internet en werd opgepikt door een aantal toonaangevende muziekjournalisten: muziek-Alpha’s om de terminologie van Salzman te handhaven. Vervolgens ging het balletje rollen en de naam Clap Your Hands Say Yeah begon met name via het internet als een gek rond te buzzen. De naam van de band is inmiddels zo groot dat ook talkshowhost Conan O’Brien dit gezelschap mocht verwelkomen in zijn studio. Inmiddels wordt het album ook gewoon via de normale weg uitgebracht bij V2, maar toch is de manier waarop Clap Your Hands Say Yeah de wereld verovert veelzeggend voor de muziekwereld zoals die er anno 2006 voorstaat.

Doordat buzz uitgaat van mond-op-mondreclame, betekent het dat individuen elkaar beïnvloeden, dankzij het vertrouwen dat de ene persoon in het beoordelingsvermogen van de ander heeft. Uitgaande van het feit dat de kritische eenentwintigste eeuwse consument zich niet laat besodemieteren, en al helemaal niet door vrienden, familie en collega’s, kun je stellen dat buzz gepaard gaat met een grote hoeveelheid geloofwaardigheid. Oftewel met een grote hoeveelheid authenticiteit. Binnen het proces van buzz moeten door ieder individu beslissingen worden genomen: bijvoorbeeld of een album wel of niet de moeite waard is om te beluisteren. Of nog een stap verder, te promoten bij goede vrienden.

Urgentie

Authenticiteit is dus het sleutelwoord bij het creëren van buzz. En wanneer een band als Clap Your Hands Say Yeah als een lopend vuurtje wordt gepromoot door allerlei belangrijke betekenisgevers, dan mag je er toch wel van uitgaan dat het hier om een bijzonder gezelschap gaat met muziek die bovengemiddeld interessant is. En verdomd, dat blijkt ook nog eens te kloppen. Het debuut van Clap Your Hands Say Yeah stroomt namelijk over van urgentie. Zelden hoor je muziek die je vanaf de eerste seconde zo bij je strot grijpt.

Zanger en liedjesschrijver Alec Ounsworth klinkt als een hyperenthousiaste David Byrne en de band lijkt zoals zovelen te putten uit de rijke popgeschiedenis en met name uit de new wave uit de jaren zeventig en tachtig. Maar dat doet Clap Your Hands Say Yeah met zo ongekend veel verve en ongeremde passie dat hier geenszins gesproken kan worden van jatwerk of het dom meewaaien met de door Franz Ferdinand aangeblazen wind. Het lijkt of dit vijftal de muziek spontaan uit zich laat stromen, zo organisch, zo onbedacht klinkt deze plaat. De ene melodie is nog briljanter dan de ander, de oprechtheid spat eraf. Authenticiteit in de popmuziek is de mate waarin een volstrekt unieke eigen symbiose is bewerkstelligd van bestaande stijlen. En die symbiose is perfect gelukt bij Clap Your Hands Say Yeah.

Als ik met terugwerkende kracht de belangrijkste plaat van vorig jaar zou moeten aanwijzen zou Clap Your Hands Say Yeah een bijzonder goede kans maken. Ten eerste vanwege de ultieme pracht en de uniciteit van het album en ten tweede vanwege de volstrekt natuurlijke en authentieke wijze waarop deze hype tot stand is gekomen. Een prachtig voorbeeld van wat de toekomst zou kunnen gaan brengen. Een toekomst, naar ik hoop, zonder al teveel zielloze ‘plastic pop’ en vol met door authenticiteit gestuurde buzzers. Onder het motto: de mens is niet achterlijk.

Clap Your Hands Say Yeah staat 19 februari 2006 in de Melkweg in Amsterdam

Boeken / Fictie

‘Niet opendoen’

recensie: Robert Anker - Negen levens

De kortste recensie aller tijden van een Nederlands boek gaat over De klop op de deur van Ina Boudier Bakker. Menno ter Braak wijdde er slechts twee woorden aan: “niet opendoen”. Negen levens, het nieuwste werkje van Robert Anker, verdient niet veel meer woorden.


“In kaki pakje in het paradijs. Links de tomatenplanten en de schuur van de buren.”

Negen levens is een autobiografisch borduurwerkje over de jeugd van de schrijver in het o zo pittoreske en idyllische Westfriese Oostwoud. Gemoedelijk keuvelend wandelt Anker door de straten van het lintdorpje, en bij elk huis houdt hij halt om tot vervelens toe eendimensionale anekdotes te vertellen over buurvrouw Hiltje, knecht Jaap Mol, vriendje Jan Veerman en al die andere vijfhonderd inwoners van het gat. Iedereen is er gelukkig, nergens valt een onvertogen woord. Anker zelf: “Ik heb überhaupt geen trauma’s opgelopen, hoogstens een trauma van geluk.”
Onderwijl tergt Anker je tot het uiterste met opmerkingen als “moet u weten”, “we hebben gezien dat”, “we stappen de woonkamer uit in de gang en staan pal tegenover de deur naar de zolder die we een andere keer zullen verkennen”. Als een volleerd reisleider bespreekt Anker elke vierkante centimeter van Oostwoud. En verhalen dat hij kan! “En levertraan, jongen, kregen we ook, gadverdamme!”

Negen levens zal de ongeveer vijfhonderd zielen van Oostwoud die zich herkennen in dit boek verrukken, maar de rest van Nederland mag zich afwenden met een grondig “gadverdamme”. Wat is dit voor een egocentrisch project? Denkt Anker dat elke herinnering per definitie literatuur is, omdat een schrijver nu eenmaal vaak put uit het materiaal dat in zijn verleden ligt opgetast? Anker gaat zo ver dat hij aan zijn eigen werk refereert wanneer er een herinnering voorbijkomt die hij al eerder heeft gebruikt, tot aan het paginanummer toe.

“Ik wil het woord [herinnering] steeds tussen aanhalingstekens zetten omdat het epische verwachtingen wekt die ik niet waarmaak”, schrijft Anker halverwege. Hij ziet het helemaal verkeerd. Niet de herinnering schept een verwachting. De herinnering in boekvorm, uitgegeven als literatuur, dát schept verwachting. Anker had zijn herinneringen beter in Oostwoud kunnen laten.

Muziek / Album

Dit blaadje verwelkt niet snel

recensie: Leaf is Ten (diverse artiesten) - Check The Water

The Leaf Label staat bij liefhebbers van avontuurlijke elektronische dansmuziek al jaren in een goed blaadje. Onlangs vierde het Londense platenlabel zijn tiende verjaardag. Reden genoeg voor een dubbeldikke verzamelaar waarop de hele artiestenstal voorbij galoppeert. Leaf heeft z’n wortels in de dance, waar platenlabels net zoveel (zo niet meer) vertellen over de soort muziek die je kunt verwachten als namen van artiesten. Goede platenlabels hebben een sterke identiteit, staan garant voor kwaliteit en schuwen de vernieuwing niet. Leaf is zo’n platenlabel.

~

Onbemind

Tien jaar geleden werd Leaf min of meer bij toeval geboren. Tony Morley, destijds publiciteitsman van cultlabel 4AD (Pixies, Dead Can Dance, Cocteau Twins) hoorde nieuw materiaal van zijn muziekvriend Graham Sutton. Die had moeite een platenlabel te vinden voor zijn futuristisch klinkende dansmuziek. Sutton maakte onder de artiestennaam Boymerang namelijk drum ’n bass. Een toen nog relatief jong, onbekend en dus onbemind muziekgenre. Morley tekende Sutton en bracht z’n debuutsingle uit. Binnen twee weken waren alle duizend handbedrukte exemplaren van de Boymerang EP verkocht.

Meer goede muziek diende zich aan, artiesten werden getekend en binnen twee jaar besloot Morley z’n baan op te zeggen en zich full-time op Leaf te storten. Tegelijkertijd runde hij in de hoofdstad de clubavond ‘Scratch’, waar de kersverse platenbaas/dj samen met Rob Young (tegenwoordig werkzaam bij The Wire) en Jon Tye (Lo Recordings) nieuwe en onbekende artiesten een podium bood. Ook Leaf was – en is – zo’n podium.

Organisch

Een breed podium, want muzikaal gezien waaiert Leaf alle kanten op. Het laveert tussen verwante labels als Warp, Compost en Morr met als enige rode draad de elektronica die de Leaf-artiesten in hun muziek verwerken. De een sampelt klassieke instrumenten (Murcof), de ander draait aan analoge synthesizers (Efterklang) of gaat met bandrecorder en microfoon bij roestige schommels zitten (Susumu Yokota).

Het eindresultaat klinkt weliswaar vernieuwend maar ook altijd warm en organisch, zo bewijzen de twee cd’s. Neem de loungachtige jazz van The Sons Of Silence in ’97, dat destijds perfect in het modieuze onthaasten paste maar ook nu nog fris klinkt. Of de trage breakbeats van het Canadees/Amerikaanse duo 310, dat op het nummer Shadow Traffic straatgeluiden combineert met reggaedub.

Een bijzondere plek neemt Susumu Yokota in. De Japanse geluidskunstenaar is in eigen land al jaren een autoriteit op ambientgebied maar heeft dankzij Leaf, dat zijn eerste platen opnieuw uitbracht, nu ook een grote schare Europese fans.

Op Check The Water wordt zowel vooruit als teruggeblikt. De eerste schijf vat de eerste vijf jaar samen, de tweede cd behandelt de recente geschiedenis van Leaf. Opvallend is daarbij dat het oude werk nog net zo verfrissend en vernieuwend klinkt als de nummers van relatief groene blaadjes als Hanne Hukkelberg, Volcano en Efterklang. En dat Leaf soms de trend zette. Zo blijkt The Rhythm! The Message? van Beige uit 1999 achteraf een regelrechte voorbode voor de recente golf aan Duitse minimal techno-platen.

Overigens is Check The Water beslist geen album voor in de clubs. Op een enkele uitzondering na is de organische elektronica vooral bestemd voor het hoofd en niet zozeer voor de voeten. Maar wat een hoop moois staat er op!

Pluk dit blaadje. Het zal niet snel verwelken.

Kunst / Expo binnenland

Niets om op te kauwen

recensie: Steven Gontarski, The Visitors

.

~

In The Visitors, zoals de show heet, zijn een stuk of dertig tekeningen bijeengebracht. De onderwerpen zijn weinig spectaculair: een jongen, een meisje, een vogeltje, getekend met potlood, vaak zo zacht dat het lijkt alsof Gontarski bang was om het papier pijn te doen. De jongens, die in de meerderheid zijn, zien er allemaal hetzelfde uit: smal gezicht, dunne mond, kort haar, priemende blik, een beetje zoals Vincent Cassel in La Haine – maar dan zonder flaporen. Niet uitzonderlijk knap maar wel stoer. Het is het type jongen dat we kennen uit rapclips, zelfbewust poserend bij een groepje schaars geklede dames of voor een dure auto. Maar zó, geplaatst tegen een lege achtergrond, afgebeeld in zachte potloodtinten, met alleen de dikke zilveren outline die herinnert aan de straatcultuur waartoe ze behoren, maken ze een zachte, haast feminiene indruk.

Vergankelijkheid

Gontarski (1972) begon aan deze serie terwijl hij werkte aan een monument voor twee verongelukte tieners en het is evident dat hij met deze tekeningen de vergankelijkheid van het lichaam, en daarmee die van het leven zelf heeft willen uitdrukken. Nu kan vergankelijkheid op vele manieren verbeeld worden: je kunt een schedel schilderen of een uitdovende kaars; je kunt de rimpels van een oude man fotograferen, diep als steengroeven krassen ze door zijn gezicht; je kunt het menselijk lichaam afbeelden als een lap dood vlees, een en al bloed en pezen. Of je kunt, en dat heeft Gontarski gedaan, je modellen zo tekenen dat ze transparant lijken, waardoor ze iets esoterisch krijgen, en geen portretten meer lijken, maar nabeelden van portretten, nabeelden die op het punt staan om uit te doven. Kijk nog maar even goed, lijkt hij te willen zeggen, want voor je het weet is het voorbij, weg – voorgoed.

~

Gontarski vs. Rembrandt


Is het daarmee ook goede kunst? Ik denk het niet. Deze tekeningen zijn zo licht dat ze ieder moment van de wand lijken te kunnen zweven – en dat begint tegen te staan. Zoals veel uitingen van de jeugdcultuur (graffiti, punk et cetera) waar Gontarski inspiratie uit zegt te putten, word je er snel door gegrepen, maar ben je er ook snel op uitgekeken. Er is niets om op te kauwen, niets om te verteren. Je neemt het werk probleemloos tot je, maar in de volgende zaal ben je het weer vergeten. Bovendien tekent Gontarski zoals mensen die nog nooit een potlood of kwast hebben vastgehouden denken dat het hoort: nauwgezet en met een slaafse aandacht voor ieder detail.

Wie echt goede tekeningen wil zien, kan beter een verdieping lager gaan kijken naar de tentoonstelling Van Cuyp tot Rembrandt, waar werken uit de verzameling van Cornelis Hofstede de Groot worden getoond. Daar zie je hoe een echte tekenaar als Rembrandt het doet: trefzeker, niet bang om er af en toe naast te zitten, zet hij lijnen op papier die geladen zijn als een sidderaal. Natuurlijk is het oneerlijk (en makkelijk) om een beginner met de grootmeester zelf te vergelijken, maar je zou willen dat Gontarski meer naar Rembrandt had gekeken. Wat hij doet is allemaal zo godvergeten braaf, zo walgelijk correct. Dat geldt voor de tekeningen, maar ook voor de op de Vlaamse primitieven geïnspireerde schilderijen waarop hij zijn modellen naar de schoonheidsidealen (hoog voorhoofd, lange neus, puitogen) van die tijd schilderde. Erotiserend, zoals je overal over Gontarskis werk kunt lezen, zijn deze schilderijen niet. Ze zijn redelijk plastisch geschilderd, deze jongens met hun blote bovenlichamen, ronde schouders en uitstekende ribben (Gontarski kan alleen geen oren schilderen), maar wellust roepen ze, voor zover ik kan beoordelen, niet op. Daarvoor is Gontarski een te weinig sensuele schilder, daarvoor is zijn stijl te schoon en afgevlakt. Niets is erger, schreef de Amerikaanse filmcritica Pauline Kael, dan ‘a clear minded pornographer’. Deze pornograaf lijdt aan smetvrees, een flinke dosis vulgariteit zou zijn werk goed doen.

Theater / Voorstelling

Wanhoop, woede en wraakzucht

recensie: Elektra (Corrina Marana)

Albanese zangers en Nederlandse acteurs maken samen een kleine Elektra, die al op 19 januari zijn laatste Nederlandse opvoering beleeft. In de zomer zal het intrigerende stuk hernomen worden op festivals in Albanië en Macedonië. In de regie van Corrina Manara (1975) wordt de rol van het koor vertolkt door Albanese zangers en muzikanten, wat mooie muziek oplevert, maar wel ten koste gaat van Sofokles’ nuance.

~

In de eerste scène van Elektra ontmoeten we Orestes, de zoon van de machtige krijgsheer Agamemnon, die na jaren van vrijwillige ballingschap met zijn oude leraar terugkeert naar het huis van zijn vader. De leerling legt aan zijn leraar, en aan ons, uit wat er staat te gebeuren. Orestes’ moeder Klytemnestra heeft jaren geleden haar man – Orestes’ vader – vermoord, juist toen die als overwinnaar terugkeerde uit de lange Trojaanse oorlog. Samen met haar minnaar heerst ze nu over het kleine koninkrijk, waar niemand zich tegen haar durft te verzetten. Maar daar zal verandering in komen.

Moord

De jonge Orestes is van plan de moord op zijn vader te wreken, en de macht op te eisen die hem volgens zijn geboorte toekomt. Ook al betekent dat dat hij een onnoemlijk grote zonde moet begaan: zijn moeder doden. Met glinsterende ogen beschrijft hij zijn plannen aan zijn leraar: hij zal zich listig vermommen en zijn eigen dood aankondigen, zodat hij zijn moeder des te gemakkelijker kan verassen. En dan zet hij een muts op, trekt hij een lange jas aan, en kan het avontuur beginnen.

Ingekort

Maar dit stuk is niet genoemd naar deze jonge held, die vol goede moed voor de poort van zijn ouderlijk huis staat. Het heet naar zijn oudere zus Elektra, die de moord op haar vader misschien nog wel liever wil wreken. Zij leeft immers al jaren onder het juk van haar moeder, de moordenares. Elektra – vol wanhoop, woede en wraakzucht – staat centraal. In Sofokles’ duizenden jaren oude toneeltekst, en misschien nog wel meer in de bewerking die Corinna Manara op het toneel brengt. De oorspronkelijke tekst is voor deze opvoering namelijk danig ingekort. Passages met vragen en vertwijfeling zijn verdwenen, zodat we nu een vastberaden Elektra zien die maar één doel voor ogen heeft.

Gezang

In klassieke stukken speelt het koor een belangrijke rol: als stem van de rede, als vertolker van de wetten van de goden en soms als tegenwicht voor de heftige emoties van de hoofdrolspelers. En dat weerwoord mis je in deze Elektra. De teksten van het koor zijn namelijk vervangen door traditionele Albanese liederen, prachtig vertolkt door een groep Albanese zangers en een zangeres.

Nu zijn de reien fluisterend gezongen klaagzangen, waarbij een mannenkoor met hoge kopstemmen en de diepe alt van een vrouw zich in een mysterieuze melodie vermengen. Elektra’s verdriet over de rampzalige dood van haar vader, de vertwijfelde Klytemnestra die haar dochter probeert uit te leggen uit welke pijn ze handelde: dat alles wordt er prachtig mee belicht. Maar het is een egale belichting. Hier wordt geleden, zoveel is duidelijk – ook dankzij het sterke spel van deze Elektra en deze Klytemnestra als bulderende koningin en trieste moeder. Maar de grote vragen waarmee in dit stuk wordt geworsteld – wie heeft gelijk, Elektra de volhardende of haar berustende zus Chrysothemis, de liefhebbende moeder Klytemnestra of de liefhebbende dochter Elektra? – verdwijnen wat uit het zicht.

Oude wetten

Aan de wil van de goden en de wetten van bloedwraak en familie-eer hebben wij als hedendaagse kijkers misschien ook niet meer zo’n boodschap, dat heeft Corrina Marana goed begrepen. Maar aan deze Elektra zonder die thematiek ook niet echt, en dat is jammer. Want voor het overige heeft Manara een bijzonder mooie voorstelling afgeleverd. De subtiele belichting, het doeltreffende decor en de speelse kostuums, het spel, de ijle muziek en de sterke zang grijpen op indrukwekkende manier in elkaar. Maar echt raken doet het toch niet, dit oude zeer.

De voorstelling Elektra is nog te zien tot en met 19 januari 2006. Kijk hier voor de uitgebreide speellijst.