Muziek / Album

Het Woord Lau’s

recensie: Thé Lau - Tempel der Liefde

Welkom in de tempel der liefde. Wie er preekt? Het is ds. Lau, Thé Lau. Wie er in de kerkbankjes zitten? Een selecte, doch zeer devote goegemeente. De aanhangers van dit prachtige geloof zijn blij met al Lau’s woorden, blij met zijn liederen. De grootsheid ervan dwingt, ook nu weer, onherroepelijk respect af. Maar of er nieuwe zielen mee gewonnen worden? Die vraag lijkt de voorganger zelf niet te interesseren. Hij doet wat hij wil, hij weet bij voorbaat toch wel dat Zijn Woord gewaardeerd wordt. En díe gelovigen hangen al jaren aan z’n lippen.

~

Waar deze poëtische pastor over preekt? Nou, bijvoorbeeld over ‘de duivel die hij in z’n eigen spiegel ziet’. Over Marjan, die soldaat waar we niets van weten maar waar we allemaal wél voor moeten betalen. Maar gelukkig ook over alle dansende mensen. En over die man die besluiteloos meedanst en zichzelf afvraagt waarom iedereen zo triest is. Hij preekt over de dwazen, de idioten en over de vrienden. Maar bovenal, gaat z’n voordracht over de liefde. Z’n buitengewone woordenwatervallen volgen elkander op. De rasperige blanke soulstem met dat karakteristieke rafelige randje oud zeer, klinkt: “Ik zoek niet naar de hemel, ik zoek niet naar de hel, ik zoek naar de verhalen, die jij niet meer vertelt.” De goegemeente voelt z’n pijn en krijgt en masse een dikke keel.

Psalmen

Wie dominee Thé het afgelopen jaar tijdens z’n meest recente voordrachtenreeks mocht bewonderen, hoopte, neen, bad eigenlijk van ganser harte dat ook de bijhorende composities diverser werden dan ooit. De meest recente psalmenbundel van Thé Lau moest, meer dan voorheen, een muzikale selectie uit z’n complete oeuvre worden. En zo geschiedde.

Om dat te bewerkstelligen gebruikte de creatieveling onder andere damesstemmen, ‘zijn’ pianisten Dante Oei en Jan-Peter Bast, het strijkkwartet Pavadita en zelfs een human beatbox-er Sergio Menso (in het dagelijks leven ook wel ‘het vriendje van z’n zoon’).

Heersende popmuziekwetten

Tempel der Liefde biedt bovengemiddeld goede liedjes in de ouderwetse (Scene-)traditie (Draai, Triest, Spiegelmonster, In Vrijheid). Maar eveneens luister je naar bijna ontoegankelijke, monotoon voorgedragen, doch ook weer briljante poëtische epistels (Nighthawks, De Vallei). Z’n selecte goegemeente zal er zeker niet groter van worden.

Want daarvoor doet Thé Lau (gelukkig!) te weinig concessies aan de heersende popmuziekwetten. Dat pleit voor hem. Eén ontoegankelijk stuk verdient wat nadere aandacht; Idioot. Dit surrealistische, humoristische verhaal is een Nederlandse bewerking van Horacio Ferrers gedicht ‘Balada para un loco’. Het lied, ondersteund door een prachtige tango van Pavadita, kun je de crux noemen van deze nieuwe Thé Lau-bijbel; het zorgt er voor dat enkel de ware gelovigen in deze tempel (willen) komen. En misschien is dat ook wel waar je als dominee naar streeft. Beter een select gezelschap broeders en zusters dat de aandacht er goed bij heeft en waar af en toe weer enkele bekeerde nieuwelingen aan toegevoegd worden, dan een bomvolle kerk met niet-oplettende heidenen die de ware boodschap die verkondigd wordt, niet meekrijgen…

Boeken / Non-fictie

Een raadsel voor zichzelf

recensie: Joachim Fest - Onbeantwoordbare vragen. Gesprekken met Albert Speer

In Der Untergang, de speelfilm over de laatste dagen van Hitler en zijn ‘hofhouding’ in de bunker onder zijn Reichskanzlerei, komt een paar keer een zeer gesoigneerde man voorbij. Netjes in pak gestoken en rustig formulerend vormt hij een contrast met de grof gebekte ruziezoekers die Hitler om zich heen had verzameld. Het is Albert Speer, op dat moment Hitlers minister van Bewapening en Munitie. Elke keer als je hem ziet vraag je je af hoe deze man tussen dit gajes is beland.

Het is onder meer deze vraag die voortdurend, in verschillende vormen, voorbijkomt in Joachim Fests Onbeanwoordbare vragen. Onbeantwoordbaar voor Fest, maar zeker ook voor Speer zelf. In hun gesprekken (tussen 1966 en 1981) die in het boek zijn verzameld valt Speer regelmatig in vertwijfeling stil. Enige waakzaamheid is wel geboden bij het lezen van Onbeantwoordbare vragen: de gentleman die door Der Untergang wandelt is eveneens het product van Fests pen (zijn gelijknamige boek heeft gediend als script voor de film) en Fest is de belangrijkste biograaf van Speer.

Hitlers architectonische verheffer

Als jonge architect raakt Speer begin jaren dertig betrokken bij Hitlers nationaal-socialistische beweging en vanaf 1932 is hij Hitlers huisarchitect. Net als de cinematografe Leni Riefenstahl is het Speers taak om Hitler visueel te verheffen. Zo luisterde hij onder meer de Meiviering van de NSDAP in 1933 op met een soort lichtkathedralen die een koepel vormden boven het Zeppelinveld in Neurenberg. Daarnaast ontwierp Speer een nieuwe Reichskanzlerei in de plaats van de afgebrande Reichstag.

Speers ontwerp voor Germania
Speers ontwerp voor Germania

Wat ook nu nog doet huiveren is het megalomane ontwerp dat hij samen met Hitler maakte voor Germania, wat de hoofdstad van de wereld had moeten worden. Speer moest Hitlers macht architectonisch ensceneren. In zijn architectuur zou de definitieve Duitse overwinning weerspiegeld worden. Zoals de bouwwerken van het Romeinse rijk ons nog steeds herinneren aan zijn grootheids, zo wilde Hitler zijn imperium voor eeuwig in beton gieten. Vergeleken bij Germania zouden Rome en Parijs archaïsche lachertjes zijn.

In 1942 wordt Speer minister van Bewapening en Munitie, mede door zijn organisatorische talent en zijn vriendschap met de Führer (hoewel die hem ook regelmatig een ‘wereldvreemde kunstenaar’ had genoemd). Als minister weet hij de Duitse oorlogsindustrie weer uit slop te trekken en is hij verantwoordelijk voor miljoenen dwangarbeiders, waarvan tienduizenden zullen sterven. Vanaf dat moment kan Speer zich niet meer verstoppen achter de autonome positie van de kunstenaar, maar is hij medeverantwoordelijk geworden voor de misdaden van het Derde Rijk.

Vriend en ontmaskeraar

De ‘getuigenissen’ opgetekend in het boek van Fest waren bedoeld als voorbereidende gesprekken voor Speers eigen Erinnerungen en Fests biografieën van Speer en Hitler. Deze zijn inmiddels allemaal uitgegeven en hoewel Onbeantwoordbare vragen weinig nieuwe feiten toevoegt is het een fascinerend manuscript om te lezen. Zeker gezien de bijzondere rol die Speer innam in Hitlers entourage. Speer was Hitlers vertrouweling. Samen deelden ze een passie voor architectuur. Zelf zei hij: “Als Hitler een vriend heeft gehad, dan ben ik dat geweest”.

Er zijn van die passages waar ik alle delen van Lou de Jongs Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog voor in zou ruilen. Zoals de beschrijving van het moment, maart 1944, waarop Speer Hitler voor het eerst lijkt te zien in zijn aardse lelijkheid en hem van zijn aura ontdoet:

Plotseling waren de schellen hem van de ogen gevallen, terwijl Hitler maar doorpraatte, en hij had zich er voor het eerst op betrapt dat hij maar met ‘een half oor naar hem luisterde’.(…) Nooit eerder was hem het ordinaire voorhoofd van Hitler opgevallen, zijn brede neus, het ‘kleine-luiden-achtige’ van zijn gelaatstrekken (…) de gelige kleur van zijn huid en zijn pafferige gezicht. En terwijl hij almaar op hem in bleef praten, waren ze als het ware steeds verder van elkaar af komen te staan. Hij had Hitler zijn gereserveerdheid laten merken (…), hij wilde niet dat hem dat bespaard bleef. In de tussentijd was hij overvallen door ‘zinloosheidsgedachten’ en had zich afgevraagd waarom hij hier eigenlijk zat. Alles was toch al verloren, de oorlog net zo goed als de grote bouwwerken die hij aan zijn tekentafels had ontworpen.

We schrijven dus 1944 en eindelijk vallen Speer ‘de schellen van de ogen’. Laten we eerlijk zijn. Wat Speer voor handen had was de natte droom van iedere jonge architect (of überhaupt iedere jonge hemelbestormer): een wereldrijk aan je voeten en een vrijbrief om te bouwen wat je wilt. Zijn vorm van medewerking was anders dan die van logistieke ambtenaren als Eichmann.

Opportunisme en verantwoordelijkheid

Speer en Hitler praten over architectuur
Speer en Hitler praten over architectuur

Hoewel Speer net als Eichmann uit puur opportunisme had meegedraaid in de nazi-tredmolen is hij in tegenstelling tot hem wel in staat om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Dit maakt Speers persoon dan ook zo interessant. Speer is misschien nog wel meer dan hersenloze uitvoerders van het nazi-regime de sleutel naar een beter begrip van de nazi-misdaden. Het beeld van de verwording van Duitsland, de intellectuele kroon op Europa, naar een modderpoel van destructieve rassenhaat, lijkt in hem samengebald. Helaas is Speer zelf nooit bereid geweest veel aandacht aan zijn eigen ‘verwording’ te besteden, hoe hardnekkig Fest ook ‘waarom, waarom?’ blijft vragen.

Speer heeft altijd ontkend iets van de Endlösung geweten te hebben. Wel gaf hij grif en met graagte toe dat hij in zijn bewondering voor Hitler de realiteitszin verloren had. Er is ook veel wat voor de ‘beschaving’ van Speer pleit. Toen Hitler in 1944 opdracht gaf tot de ‘tactiek van de verschroeide aarde’ probeerde Speer hem eerst op andere gedachten te brengen. Toen dit niet lukte heeft hij alles in het werk gesteld om deze plannen te dwarsbomen. Daarnaast nam Speer als enige nazi-kopstuk bij de processen van Neurenberg de totale schuld op zich.

Maar het blijft toch die centrale vraag: wat heeft Speer geweten? Fest vroeg het hem nog éénmaal vlak voor zijn dood in 1981, waarop Speer antwoordde: “Beste meneer Fest u moet me niet telkens weer zulke onbeantwoordbare vragen stellen.” Fest zegt het nog mooier in zijn inleiding: “Uiteindelijk werd hij voor hij zichzelf het grootste raadsel”.

Muziek / Album

Een leger van stilte

recensie: Green Lizard - Las Armas del Silencio

In een tijd waarin we bij de woorden leger en geweld allemaal denken aan Afghanistan en de aanstaande Nederlandse uitzending mobiliseert de Tilburgse band Green Lizard een heel ander leger inclusief een compleet andere vorm van geweld: muzikaal geweld. De band laat de liefhebbers uit de hardrockmetalpostgrunge-hoek genieten van zijn derde wapenfeit: Las Armas del Silencio, ofwel de wapens van de stilte. Hieronder het verslag van een gewonnen missie, vol woede maar uiteindelijk minstens zo vredesgezind.

Green Lizards derde album is een waardige opvolger van Newborn. Clif Norrell verzorgde dit keer enkel de mix, de band zelf produceerde de plaat samen met Menno Bakker (NRA) en Alejandro Londono (Agresion). De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ze het ook prima zelf kunnen. Ook dit album klinkt hecht, vet en toch open en breed uitgesmeerd. Feitelijk zijn dat herkenbare karakteristieken waarmee Green Lizard groot geworden is en ongetwijfeld blijft groeien. Het label I Scream Records zorgt er voor dat de plaat in Europa uitgebracht wordt. Een Europese tour volgt waar ze zich als muzikale armee mogen inzetten.

Wat goed is, blijft lekker

~

En hoe dat geluid van Las Armas del Silencio dan precies klinkt? Nou laat me duidelijk zijn, stilte is er vrijwel niet te horen in deze `GreLi-uitzending’ van 38 minuten. De luttele secondes tussen (sommige) nummers daargelaten. Dit is pure, eerlijke, harde rock. Voor het eerst exclusief soldaat Willy, maar toch wél alleszins rock zoals we die van Green Lizard kennen. Neen, niet verrassend. Sterker, helemaal niks nieuws onder de zon. Maar wat goed is, blijft lekker en Green Lizard serveert hetzelfde muzikale toprecept. Dus inclusief gitaarmuren en stemmenlagen, rete-toegankelijke refreintjes en een enorme boosheid waarmee de luisteraar overgoten wordt: “Hurrah! The final battle just begun! Today, we’ll marching over everyone!” Oké dan! Ze maken zich kwaad en denderen de loopgraven in. Overtuigend, agressief.

Bijbels getinte liefdesboodschap

Je leest ’t: Green Lizard schreeuwt en rockt nog immer ruig. De band maakt zich (weer) erg boos, maar houdt tegelijkertijd niet van negativiteit. Neen, dan liever een bijbels getinte liefdesboodschap verkondigen: “If I walk over water, would you finally believe? That I am right in front of you.” Save Ourselves gaat meer over hoop dan over dom eendimensionaal wapengekletter: “Don’t be scared, just take my hand…” Single One Minute is inmiddels een aantal maandjes bekend, het nummer verhaalt over de wens om gehoord te worden.

Neem het eerste rustpunt in deze strijd: een slepende rockballade die luistert naar de naam One Last Kiss. “One last kiss before we reach the gates of heaven. One last tear, to make me feel alive again.” Staat liefde gelijk aan vrede? Na het laatste officiële nummer Gone Away volgt de rustige epiloog When Our Eyes Close. Mooi dichtbij de microfoon gezongen, een intieme sfeer, een tokkelpartij, een fragiele solo en dan de plaat die eindeloos overslaat. Al wat resteert is de ruis van de groef. De vredesgezindheid van dit leger van de stilte. Met recht een gewonnen missie.

Film / Achtergrond
special: Mary Pickford in het Filmmuseum

America’s sweetheart

Ze was America’s sweetheart, de lieveling van het publiek in het tijdperk van de stomme film. Mary Pickford werd als Gladys Louise Smith in 1892 in Canada geboren. Als klein meisje staat ze al geregeld op het podium naast haar moeder.

~

Daar leert ze de fijne kneepjes van het vak waardoor ze later zo beroemd zou worden. In 1909 wordt ze ontdekt door D.W. Griffith, de regisseur die vooral bekend is door zijn beruchte The Birth of a Nation. Haar natuurlijke uitstraling, haar blonde krullen en haar kleine postuur maken haar ideaal voor het spelen van ongelukkige meisjes die de Amerikaanse droom beleven. Dit handelsmerk wordt haar kracht en, later in haar carrière, ook haar zwakheid. Door haar ervaring in het theater weet ze hoe ze in het tijdperk van de stomme film haar mimiek moet gebruiken om het gebrek aan taal te compenseren. Het publiek omarmt haar en Mary Pickford groeit binnen een paar jaar uit tot de grootste vrouwelijke filmster van Amerika.

In een onmenselijk werktempo maakt ze de ene film na de andere. Dat levert haar niet alleen een goed salaris op, ze raakt ook steeds meer betrokken bij het proces van films maken. Daardoor weet ze de kwaliteit ervan aanzienlijk te verhogen. Net zoals haar collega’s Charlie Chaplin en Douglas Fairbanks experimenteert ze met nieuwe filmtechnieken. In 1916 heeft ze definitief de top bereikt met een salaris van $10.000 per week en de mogelijkheid om zelf haar scripts, crew en regisseur te selecteren. Pickford blijkt een harde zakenvrouw die niet van plan is met zich te laten sollen door de toenmalige filmindustrie. In haar streven naar onafhankelijkheid richt ze in 1920 samen met Chaplin en Fairbanks het eigen productiebedrijf United Artists Pictures op, dat haar vrijwel volledig onafhankelijk maakte in de hermetische wereld van Hollywood.

Kwantiteit

~

Al met al staat de rol die ze op het witte doek speelt in contrast met haar eigen leven. Op het doek is Pickford het eeuwige kindvrouwtje. Het publiek wil haar alleen maar zien als een soort Assepoester (zoals in Cinderella (1914)). Maar in werkelijkheid is ze inmiddels al lang een volwassen vrouw geworden. Exemplarisch is Pollyanna (1920) waarin ze een meisje van twaalf speelt terwijl ze al 28 is. Deze rol vervult ze voor het publiek dat niets meer en niets minder van haar verlangt. Het gevolg is dat haar films zich over het algemeen niet kenmerken door diepgang. Een paar uitzonderingen daargelaten zijn haar films voornamelijk een ode aan het geïdealiseerde platteland. Terugkijkend kenmerkt haar oeuvre zich jammergenoeg dan ook voornamelijk door kwantiteit.

Het typecasting begon al tijdens haar leven op haar te drukken. Ze is weliswaar succesvol, maar als actrice heeft ze weinig bewegingsvrijheid. Experimentele uitstapjes worden door het publiek niet gewaardeerd. Artistieke erkenning kwam in 1929, toen ze haar eerste Oscar kreeg voor haar rol in Coquette. Dat jaar was ook het hoogtepunt van haar carrière. De rol die ze in Coquette gespeeld had, week af van de rollen die ze normaal speelde en het was haar bedoeling om zich meer te richten op het serieuzere acteerwerk. Dat is echter niet gelukt, iets wat ze nooit heeft kunnen accepteren.

Frivoliteit

~

Op 43-jarige leeftijd stopte ze met acteren. De algemene aanname is dat ze de overstap naar de geluidsfilm, net zoals andere acteurs in die tijd, niet kon maken. Dat beeld moet worden bijgesteld want het klopt slechts ten dele. De komst van de geluidsfilm heeft weliswaar voor problemen gezorgd maar het was een combinatie van factoren waardoor ze de nieuwe koers die film had genomen niet kon volgen.

Pickford werd al tijdens haar leven een anachronisme. Film evolueerde tot een steeds omvangrijker, glamoureuzer medium. Ironisch genoeg kon Pickford de ontwikkelingen in de filmindustrie, die ze zelf op gang had gebracht, niet meer bijbenen. De roaring twenties lieten voor het eerst frivoliteit toe, langzamerhand was er geen plaats meer voor het onschuldige meisje. Little Mary met de gouden lokken kon met geen mogelijkheid concurreren met femmes fatales zoals Greta Garbo, Mae West en Marlene Dietrich. Bovendien was ze inmiddels ook echt te oud om jonge meisjes te spelen. Het lukte haar niet om een overstap te maken. Daarnaast werd ze geplaagd door persoonlijke problemen zoals het verlies van enkele familieleden en het slechte huwelijk met Douglas Fairbanks. Achter de schermen bleef ze nog enkele jaren actief maar ze keerde na 1933 nooit meer terug op het witte doek.

Schrijnend

Na haar afscheid van de film raakte ze langzamerhand in een isolement. Slechts één keer nog stond ze in de publieke belangstelling. Dat was in 1976 toen ze haar tweede Oscar kreeg in de vorm van een lifetime achievement award. Die nam ze middels een videoboodschap in ontvangst. De reden daarvoor was even schrijnend als ontnuchterend. Mary Pickford was na jaren van alcoholisme veranderd in een nauwelijks verstaanbare uitgemergelde vrouw, waarin men slechts met moeite nog America’s sweetheart kon herkennen.

Het is jammer dat Pickfords werk nu voornamelijk een tijdsdocument is geworden. De reden waarom ze destijds beroemd werd, is tegelijkertijd de reden waarom ze nu grotendeels vergeten is. En ofschoon ze in meer dan tweehonderd films speelde, moet ze nu in de schaduw staan van Charles Chaplin, Fritz Lang en W.D. Griffith.

Het Filmmuseum in Amsterdam vertoont tot en met 23 februari een zestal van Pickfords films. Bezoek voor meer informatie en het programma de website van het Filmmuseum.

Theater / Voorstelling

Subtiel en sympathiek duo laat de poppen dansen

recensie: Poppenkoppen (Anousha & Colette)

Anousha Nzume en Colette Notenboom hebben elkaar helemaal gevonden. Ze stonden allebei een keer in de finale van het Leids Cabaret Festival. Colette in 1999, toen ze nog een deel was van het winnende duo Eeef & Coo. En Anousha een jaar later. Beiden gingen daarna het theater in met een eigen soloprogramma (Anousha heeft er twee op haar naam staan). En nu staan ze samen op het podium met hun programma Poppenkoppen.

Het is een schattig gezicht; twee vrouwen op het toneel in een tulen rokje. Echt twee poppetjes. De een wat steviger dan de ander. O nee, dat mag ik natuurlijk niet zeggen, want vrouwen vatten dat soort dingen altijd verkeerd op. Stevig betekent dik, weet Anousha en hoe Colette haar gemaakte opmerking over “stevig” ook goedpraat of nuanceert het komt over dat onderwerp niet meer goed tussen de twee. Het zijn van die typische vrouwendilemma’s waar het publiek in deze voorstelling mee wordt geconfronteerd. Superherkenbaar voor zowel mannen als vrouwen. Alhoewel de dames soms wat doorslaan als ze het minutenlang over Oprah Winfrey hebben.

Bang

Het lijkt allemaal oppervlakkig, maar ondertussen draait het in deze voorstelling om heel serieuze problemen en gevoelens. De toon is gezet als Anousha en Colette hun programma zingend beginnen met Laat me nu toch niet alleen van Clouseau. Bang om alleen te zijn, bang voor veranderingen, bang voor elkaar en bang voor oordelen van anderen, daar draait het hier om. Al pratend, zingend en dansend komt dit onzekere duo de voorstelling door, op zoek naar zichzelf en elkaar. Soms heel treffend, maar ook wel eens te slap of gemakkelijk. Wat dat betreft mist het programma af en toe nog wat pit.

Tijdens de voorstelling komen steeds subtiel delen van verhalen terug die ze eerder vertelden. Twijfels en angsten leer je beter begrijpen en ook kom je meer over deze vrouwen te weten. Met hun persoonlijke verhalen weten ze heel slim de sympathie van het publiek voor zich te winnen. Ze stralen beiden erg veel enthousiasme uit en weten elkaar goed in evenwicht te houden. De een soms wat serieuzer of gevoeliger, de ander trekt eens een gekke bek of steekt een bizar verhaal af. Daardoor kan er genoeg gelachen worden, zeker als de twee doen alsof ze dronken zijn.

Hoogtepuntjes

Maar in het algemeen gaat dit duo heel subtiel te werk om het publiek in te pakken met een lach of overpeinzing. Er zijn geen megagrote climaxen verwerkt in het programma, maar er zijn genoeg hoogtepuntjes. Ook muzikaal gezien, want dit kleurrijke duo weet de zaal stil te krijgen met Frank Boeijens Zwart Wit. Beiden hebben een fijne zangstem om naar te luisteren.

Met Poppenkoppen hebben Anousha en Colette een goed gevarieerd, prima doordacht programma te bieden. Ze weten zeker te vermaken met hun verhalen en je na te laten denken over wat ze zeggen en bedoelen. Dit is absoluut niet gek voor hun eerst duo-programma. In een kleine intieme zaal komen ze met deze voorstelling het beste tot hun recht, maar sta er niet van te kijken als ze over een paar jaar verder gegroeid zijn en in uitverkochte grote zalen staan.

Poppenkoppen is nog tot en met 8 april in de theaters te zien. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Kunst / Expo binnenland

Het platte vlak

recensie: Javier Marchán - Elsewhere/Elders

Het Wall House #2 is een interessante verschijning aan het Hoornse Meer (een grote waterplas ten zuiden van de stad Groningen). Op dagen dat de lucht en het water alleen uit grijstinten lijken te bestaan, valt Wall House #2 van architect John Q. Hejduk niet alleen op door de muur die dwars door het pand gebouwd is, maar ook door de in verschillende kleuren geschilderde, organisch gevormde gevel. Drie maanden geleden werd het huis voor het eerst sinds lange tijd bewoond door de Spaanse kunstenaar Javier Marchán, die als artist in residence in het huis verbleef. Zijn verblijf resulteerde in de tentoonstelling Elsewhere/Elders, die nu te zien is in het Wall House.

Het meest opvallende aan het Wall House is de muur die dwars door het huis heen gebouwd lijkt te zijn. Voor deze muur zijn drie etages geplaatst. De ronde vormen van de verdiepingen van het gebouw lijken tegen de muur op te golven, of er tegen aan te stoten. De verdiepingen zijn in verschillende kleuren geschilderd; licht oranje, lila en beige.

Wall House #2
Wall House #2

Drie ervarings-lagen

De Amerikaanse architect Hejduk (1926-2000) wilde met dit huis een andere woonbeleving creëren, namelijk in een huis waarin je je er constant van bewust bent waar je je bevindt. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat elk van de drie etages een eigen functie heeft. De bovenste verdieping is de woonkamer, daaronder bevindt zich de keuken en op de begane grond is de slaapkamer te vinden. De ruimtes zijn door een lange wenteltrap met elkaar verbonden. Om van de ene ruimte naar de andere te komen, moet je eerst door een kleine gang van glas, waarna je vervolgens door een opening in de muur gaat om een andere ruimte te betreden. Elke beweging van de ene naar de andere ruimte kan van buiten gevolgd worden door het glas tussen de etage en de muur. Zo ben je je er altijd van bewust waar je bent. Achter de muur bevindt zich ook nog een lange gang, die haaks op de muur geplaatst is. Deze lange gang vormt een tegenstelling met de organische vormen in de rest van het gebouw.

De specifieke context van het Wall House is van groot belang voor de kunstenaar die gevraagd wordt om als artist in residence in het huis te verblijven. De Spaanse kunstenaar Javier Marchán (1969) die onder andere aan Goldsmith’s college studeerde, werkt als conceptueel kunstenaar en is een groot bewonderaar van Hejduk. Hij wilde graag deelnemen aan dit project. Zijn periode in het huis was dan ook gevuld met een diepgaand nadenken over het huis en over de architect Hejduk. Marchán benadrukt in deze tentoonstelling vooral het symbolische karakter van een modernistisch gebouw als het Wall House. Elke ruimte heeft zo zijn eigen functie, die de bewoner er toe dwingt zich over te geven aan deze functies. Zo is de slaapkamer alleen bedoeld om in te slapen en zodra je de trap afgaat naar deze benedenverdieping, komt er een kalmte over je die bij deze ruimte hoort.

The Walk (A Forest)
The Walk (A Forest)

Geen ‘white cube’

Het Wall House is natuurlijk geen white cube waarin het werk van de kunstenaar centraal staat en het gebouw slechts een witte neutrale omgeving is. Het is een woonhuis, dat door de bijzondere architectuur ook de aandacht van de toeschouwer opeist. Daarom moeten de tentoongestelde werken wel binnen de huidige omgeving passen. Toch heeft Marchán soms het contrast opgezocht. De tentoonstelling begint heel krachtig met The Walk (A Forest), een rij van zeventien gedroogde berenklauwen van verschillende grootte. Het getal zeventien verwijst naar de zeventien traptreden die je hebt beklommen voordat je je in deze smalle gang naar het huis en de muur begeeft. Het is een ingetogen rij, het is ook een vreemde gewaarwording. Op het moment dat jij het huis betreedt en het leven zogenaamd door het pand begint te vloeien, word je geconfronteerd met een stilleven van dode planten. Deze zwijgende grijze rij brengt je tot inkeer.

Between Soup and Drift
Between Soup and Drift

Vol beweging

Boven in het trappenhuis dat achter de muur geplakt lijkt en eindigt in een kleine koepel, laat Marchán letters en cijfers in de koepel dansen. Op de muur van het midden van de trap tot in de koepel zijn letters geschilderd. Loop je verder de trap op, naar de derde verdieping, dan kom je in de woonkamer. In deze ruimte staan verschillende pilaren. Op het eerste gezicht lijkt de verdeling redelijk onwillekeurig, maar vervolgens valt het je op dat sommige pilaren een lichtcirkel op het plafond projecteren. Dit zijn de pilaren die Marchán tussen die van Hejduk heeft geplaatst. Deze pilaren volgen de ronding van de woonkamer. Ze buigen als een soort serpentine door de ruimte. Ze ondersteunen niet het dak, maar de hemel – volgens Marchan zelf. Beide werken op deze bovenste verdieping suggereren veel beweging, en lijken daardoor heel precies in de architectuur van Hejduk te passen.

Het platte vlak

Het werk dat het beste een weergave vormt van de gedachten en bespiegelen van Marchán over het Wall House, is 12 and the Secret Walkway. Dit werk bestaat uit dertien tekeningen. Tijdens zijn verblijf heeft Marchán onderzocht op welke manier Hejduk is omgegaan met de ruimte. Marchán vond het huis eigenlijk ‘plat’, maar Hejduk heeft wel ruimte toegevoegd (het uitgangspunt van het gebouw is de muur, die je als een plat vlak
zou kunnen beschouwen en tegen dit vlak heeft Hejduk de verschillende etages geplaatst, waardoor er ruimte is ontstaan). Marchán wilde daarom in het Wall House ‘plat’ werk maken, waarin ruimte is toegevoegd. Dit resulteerde in een aantal bespiegelingen over een opvallend gebouw op het platte vlak.

Boeken

Borrelpraat

recensie: Jake Horsley - Dogville vs Hollywood

Zo prettig als het is om een journalist aan te horen die onze regeringsleiders leugenaars noemt, zo verfrissend is het om een filmcriticus te lezen die onverbloemd schrijft hoe slecht de Hollywoodfilms van tegenwoordig zijn. Jake Horsley neemt geen blad voor de mond, en spuwt naar hartelust zijn gal over de debiliserende ellende waarmee Amerikaanse producenten de laatste dertig jaar de filmwereld overspoelen.

Scène uit Dogville
Scène uit Dogville

Sinds het einde van de jaren 70 (direct na de grootste periode van artistieke vrijheid en creativiteit) regeren de geldwolven in Hollywood, en lijken de films met het jaar slechter te worden; hoe duurder, hoe dommer. De grootste Amerikaanse films zijn peperdure supersterrenvehikels, gemaakt door filmhoeren die dansen naar de pijpen van de geldschieters en producenten. Iedere weldenkende filmliefhebber weet dit, maar er worden de laatste jaren nog maar weinig woorden aan vuilgemaakt. Horsley breekt een lans voor zulke onuitgesproken waarheden, maar een uitgesproken mening maakt nog geen goed boek. Met zijn Dogville vs Hollywood – The war between independent films and mainstream movies gaat hij bij de titel al de fout in: er is natuurlijk geen enkele sprake van een ‘oorlog’, en de gezochte verwijzing naar Lars von Triers Dogville bestaat alleen omdat Horsley die film interpreteert als een parabel over Hollywood. Die opvatting is even aanvechtbaar als de aantijgingen in de rest van het boek.

Voetnoten

Horsley prijst de grote ‘onafhankelijke’ filmmakers uit de jaren 70 (Kubrick, Scorsese, Coppola, Bogdanovich, Peckinpah etc) en ziet een direct verband met de grote ‘indie’-regisseurs van onze tijd (Soderbergh, Tarantino, Jarmusch, Lynch, Sayles etc), die een al dan niet geslaagd tegenwicht bieden voor de nu overheersende formulepulp. Dat er bij de huidige situatie in de filmwereld heel wat meer ontwikkelingen en omstandigheden komen kijken dan het bestaan van een handvol min of meer artistiek integere filmmakers, is aan Horsley nauwelijks besteed. Hij concentreert zich liever op de mannen (vrouwen komen niet aan bod) die goede dan wel foute films maken.

Net als in zijn vorige opus The Blood Poets, over de door hem geliefde makers van gewelddadige films, laat Horsley zich zozeer leiden door zijn eigen smaak dat hij maar door blijft orakelen over favoriete of juist gehate filmmakers. En als hij in de lijvige tekst een keer geen ruimte meer heeft voor de vaak irrelevante details en meningen, dan gebruikt hij er de voetnoten en de appendix wel voor. Bovendien heeft hij de vermoeiende gewoonte om zijn standpunten tweemaal uiteen te zetten, meestal in twee opeenvolgende alinea’s.

Veeg uit de pan

Scène uit Phone Booth
Scène uit Phone Booth

Bijna alle opvattingen van Horsley zijn op z’n minst aanvechtbaar en in veel gevallen ronduit dubieus. Rodriguez, Coppola, Spielberg, Scorsese en een arsenaal aan andere begaafde filmmakers die hun talenten verkwanselen krijgen een flinke veeg uit de pan, maar waarom hoeft Brian DePalma zich niet te verantwoorden voor Mission: Impossible en Mission to Mars? Waarom wordt gehakt gemaakt van Lynch’s Wild at Heart, maar niet uitgelegd waarom Mulholland Dr. zo geweldig is? Waarom acht volle pagina’s over Keith Gordon en geen kwaad woord over zijn desastreuze Waking the Dead? Waarom is Joel Schumacher geen ‘foute’ regisseur, enkel omdat hij met Phone Booth eindelijk eens een minder slechte film maakte? Dogville vs. Hollywood is eigenlijk een compendium van de films waar Horsley van houdt en die waar hij, om welke redenen dan ook, een hekel aan heeft.

Betutteld

Maar daar blijft het niet bij: Horsley gaat op de Pauline Kael-toer en denkt te weten wat Scorsese voelde toen hij Cape Fear maakte (p. 242), en stelt dat Spielberg als mens aan een ‘gebrek aan persoonlijkheid’ lijdt (p. 284). Het probleem is dat hij voor zulke grove uitspraken het kritieke gezag niet heeft. Horsley, die af en toe over zichzelf in de derde persoon meervoud schrijft, beperkt bovendien deze aanmatigende houding niet tot de regisseurs: ook de toeschouwer en zelfs de critici worden betutteld. Het grote publiek dat Eternal Sunshine of the Spotless Mind zag begreep niets van de film (p. 273); wie Elephant prees, had een plaat voor zijn kop (p. 275). De auteur komt na een overweldigende hoeveelheid van zulke wijsheden uiteindelijk tot de conclusie dat de macht bij een filmproductie niet bij de producenten of de geldschieters en zelfs niet bij de regisseur zou moeten liggen, maar bij de schrijver. Dat zei, zoals Horsley zelf toegeeft, Orson Welles een halve eeuw geleden ook al.

Strikt gezien heeft de auteur in veel gevallen natuurlijk wel gelijk, desondanks ontstijgen zijn beschouwingen nauwelijks het niveau van de borrelpraat. Regisseurs worden naar behoeven geciteerd, meestal zonder bronvermelding. En de zogenaamde feiten waar hij zijn meningen mee staaft (als hij die moeite al neemt) zijn afkomstig uit het werk van Peter Biskind, een al even dubieuze geschiedschrijver die zijn boeken vult met roddels van de ene filmmaker over de andere. Horsleys andere grote voorbeeld is Pauline Kael, die maar liefst 34 keer wordt aangehaald (vaker dan Tarantino’s naam voorkomt), en wie hij vaak klakkeloos volgt. Wie wil weten waarom de meeste Hollywoodfilms zo slecht zijn, doet beter aan om Kaels nog altijd actuele boeken er eens op na lezen. Wie geouwehoer aan wil horen over het verschil tussen goede en foute regisseurs, duikt na een bioscoopbezoek met zijn vrienden de kroeg in.

Kunst / Achtergrond
special: Ontwerp het onmogelijke - De wereld van architect Hendrik Wijdeveld (1885-1987)

Theatrale planologie

Een schacht van twintig kilometer naar het middelpunt van de aarde, een plan voor de herbebossing van Nederland en een nieuwe stadswijk met volkstheater in het Vondelpark. Dit zijn enkele kenmerkende projecten van architect Hendrik Wijdeveld (1885-1987) waarmee het Nederlandse Architectuurinstituut (NAi) haar nieuwe tentoonstelling Ontwerp het Onmogelijke promoot. De architect die meer dan honderd jaar oud is geworden, wordt vaak vergeleken met Frank Lloyd Wright en Le Corbusier. Hij was de grootste visionair uit de Nederlandse architectuurgeschiedenis, maar slechts weinig mensen kennen zijn werk. Door een uitgebreide theatrale tentoonstelling laat het NAi zien dat het werk van Wijdeveld nog steeds actueel is.

Nationaal Park Amsterdam - Zandvoort (1927)
Nationaal Park Amsterdam – Zandvoort (1927)

Door de snelle ongecontroleerde groei van moderne steden worden nieuwe ontwerpstrategieën bedacht om de verwachte chaos te ordenen. Wijdeveld constateerde al in 1920 dat de moderne metropool dreigde te exploderen. Reizend langs de grote steden van Europa ontdekte hij de dubbelzinnigheid van de opkomende moderne consumptiecultuur. Door toenemende mobiliteit en de opkomst van moderne massamedia werd de stad niet meer ervaren als een fysiek samenhangend geheel, maar als een diffuus complex van indrukken. Wijdeveld onderzocht de bruikbaarheid van beeldvorming en de suggestie voor het ontwerpen van de nieuwe wereld. Hierbij was de waarnemingspsychologie van het kijken en bekeken worden uit de theaterwereld een belangrijk uitgangspunt.

Stedenloze stad

De stedenloze stad
De stedenloze stad

Wijdeveld vond dat de stad een achterhaald verschijnsel was en introduceerde spreiding als positieve kwaliteit voor het ideaal van de stedenloze stad. Door een meer organische samenhang van bebouwing en natuur wilde hij orde scheppen vanuit het landschap in plaats vanuit een stedelijke omgeving. Gebouwen moesten bevrijd worden van straten en pleinen en dienden samen met het landschap voortdurend wisselende situaties te creëren. Bestaande steden zouden afgesloten worden door een ring van torens waarbuiten een netwerk van snelwegen en boulevards het landschap zou indelen. Als dramatische accenten in het landschap zouden de torens nog slechts de functie van een monument vervullen. Hiermee zette hij zijn theaterervaring in om het landschap te ontwerpen en wilde hij collectieve ervaringen oproepen om van de ontwortelde maatschappij weer een gemeenschap te maken.

Chaos en orde

Chaos en orde, plan voor radiale uitbreiding van Amsterdam (1920)
Chaos en orde, plan voor radiale uitbreiding van Amsterdam (1920)

Vanaf 1920 begon Wijdeveld te werken aan een alternatief uitbreidingsplan voor Amsterdam getiteld Chaos en orde. Ruim veertig jaar voor de wet op de ruimtelijke ordening wilde Wijdeveld de stad beschermen tegen de aanstormende chaos van de Randstad. Buiten de oude stad, die weer als een monument werd afgesloten, begon hij met een schone lei. In een volmaakte stervorm met groene stroken loste de chaos van de stad op in een eindeloze herhaling van torenflats in het landschap. Al snel kreeg het plan een veel universelere betekenis die hij later inzette voor al zijn projecten.

Realistische utopieën


Ondanks het utopische of onhaalbare karakter van de projecten worden sommige wel steeds met grote precisie en nauwkeurigheid uitgetekend. Het piercomplex in Zandvoort (1954-1955) is hier een goed voorbeeld van. Door de vele plattegronden, doorsneden, aanzichten en perspectieven krijg je het gevoel dat Wijdeveld misschien toch geloofde dat het wel eens uitgevoerd zou kunnen worden. Met de vele sfeerbeelden en tekeningen van een paar meter lang zou je de projecten kunnen zien als realistische utopieën.

Visueel spektakel

Kop van de pier met uitzichttoren, dwarsdoorsnede en plattegronden (1954-'55)
Kop van de pier met uitzichttoren, dwarsdoorsnede en plattegronden (1954-’55)

Hoewel Wijdeveld wel degelijk ‘normale’ opdrachten zoals woningbouw en interieurs heeft gedaan, laat deze tentoonstelling in het NAi vrijwel alleen de hoogtepunten van zijn utopisch werk zien. De vormgeving van de tentoonstelling is geheel volgens de kosmische en theatrale gedachte van Wijdeveld en zijn ontwerpen. In het midden van de donkere ruimte is een centrale verlichte kern gemaakt, in de vorm van een rond gespannen projectiedoek, die wellicht het verlichte brein van de visionair moet voorstellen. Hierop worden beelden, schetsen en foto’s geprojecteerd met oorverdovende geluidseffecten die een reis door het hoofd van Wijdeveld moet verbeelden. Leuk, maar na een paar minuten loop ik toch weer uit dit visuele spektakel, omdat ik al snel genoeg heb van al dat luide gedonder en zwevende passiemuziek.

Rondom dit gespannen projectiedoek zijn ongeveer honderd schetsen gegroepeerd die door de belichting lijken te zweven. De teksten met informatie bij de getoonde schetsen worden met behulp van lichtstralen op de grond geprojecteerd. Sommige teksten zijn helaas onleesbaar geworden omdat de brandpuntsafstand van de lens niet goed is afgesteld op de vloer, waardoor letters in wazige tekens veranderen. Dat is jammer, want hierdoor mis je soms essentiële achtergrondinformatie.

A joy forever


Dit zijn dan ook de enige punten van kritiek. De tentoonstelling geeft een uitgebreid inzicht in de wereld van de visionair Wijdeveld. Zijn theorieën en modellen gaan terug naar het meest elementaire niveau van steden en landschappen maken, en levert tijdloze ontwerpen op die zowel toen als nu actueel zijn. De theatrale planologie van Wijdeveld zou tegenwoordig een houvast kunnen bieden om vat te krijgen op de stedenloze stad van onze moderne consumptiemaatschappij. Het audiovisuele karakter van de tentoonstelling past tevens goed bij Wijdevelds gedachte dat tentoonstellen vooral geen statische aangelegenheid moet zijn, maar a joy forever. Komt dat zien.

Film / Achtergrond
special: Das Goebbels Experiment

Geen fel debat

Hitlers rechterhand en chef propaganda Goebbels komt in Das Goebbels Experiment over als de dirigent van een dovenorkest die de gebarentaal niet machtig is. Het is een bizarre gewaarwording deze man nu eens van achter de schermen te zien, zeker in de huidige tijd van gedifferentieerde informatie. Een verslag van een mediadebat naar aanleiding van een nieuwe documentaire over Joseph Goebbels.

Joseph Goebbels
Joseph Goebbels

De alledaags ogende, schriele, manke man die de nazimedia aanstuurde en distribueerde was niet alleen de spindoctor van een gewelddadig regime maar werd ook zijn hele leven geteisterd door innerlijke twijfels, wantrouwen, depressies en een gevoel van minderwaardigheid. Zijn innerlijke roerselen tekende hij op in dagboeken die in 1992 zijn teruggevonden in Rusland. De moeizame relatie die hij met zichzelf had staat in schril contrast met zijn zorgvuldig opgebouwde machtige positie in het nazirijk.

Lutz Hachmeister (regie en boek) en Michael Kloft (boek en research) hebben gekozen voor een bijzondere vorm voor hun documentaire: uit de dagboeken, die Joseph Goebbels van 1924 tot aan zijn dood in 1945 bijhield, worden steekwoorden en conclusies voorgelezen (door Udo Samel). Hierdoor krijgt Goebbels een stem.
We zien hoe Goebbels als een moderne mediatycoon vol overgave en noeste arbeid aan zijn imperium bouwt, dat het hele spectrum van de media (radio, film en theater) omvat, terwijl hij daarnaast aan de politiek, zijn leider, zichzelf en vooral de moraal van anderen twijfelt. Hij blijkt overgevoelig voor hiërarchie, is intolerant, gewetenloos en een zielige zeurkous die hunkert naar erkenning. Zo ontstaat er een ander beeld van Goebbels maar ook een andere kijk op het beeldmateriaal dat is samengesteld uit archiefjournaals, propagandafilms en speeches van Hitler en Goebbels zelf.

Ambivalentie

Bokser Max Schmeling
Bokser Max Schmeling

De propagandafilms laten Goebbels’ adoratie voor de Führer zien. Goebbels zet daarin de zaken naar zijn hand met zijn stilistisch sterke en extatische commentaar. Maar uit zijn dagboeken spreekt een veel dubbelzinnigere man. Leni Riefenstahl, die in 1938 haar Olympia draait noemt hij een chaotisch, hysterisch en irritant mens, terwijl hij in het volgende archieffragment haar ijskoud en vol lof een prijs geeft. Ook uit de houding in zijn privéleven blijkt zijn ambivalentie. Na zijn huwelijk verdwijnen weliswaar zijn diepste depressies, maar zijn kinderen noemt hij ‘orgelpijpjes’ en over zijn vrouw zegt hij: “Eerst komt het rijk en dan Magda”.
In een van de schaarse huiselijke beelden is hij laaiend over een bokspartij van Max Schmeling. De Duitse bokslegende, die geen lid wil worden van de partij en een Joodse vriend helpt, verdwijnt daarna geruisloos in een zelfmoordcommando (maar overleeft Goebbels, tot 2005, als hij 99 jaar oud in Hamburg sterft).

Debat

~

Met hun keuze voor deze persoonlijke vorm van dramatisering van de gevaarlijke demagoog hebben Hachmeister en Kloft een risico genomen. Critici waarschuwen dat Goebbels op zijn eigen woorden zou kunnen worden geloofd en net als Hitler in Der Untergang teveel ‘vermenselijkt’ wordt.
In het debat achteraf werd gepraat over de vragen die de documentaire oproept. Otto Scholten merkte op dat de documentaire vooral de totale waanzin, die vanaf de jaren twintig tot 1945 is opgebouwd, goed weergeeft. Kees Brants wees op het effect van de gekozen vorm, die maakt dat je als kijker voortdurend de werkelijkheid van toen en de verbeelding van de werkelijkheid door elkaar heen ziet lopen. Doordat het propagandamateriaal echter in een aankondiging benoemd wordt, wordt de twijfel over het waarheidsgehalte van sommige fragmenten weggenomen. Bovendien staat het propagandamateriaal in een groot contrast met het banale alledaagse. Raymond van den Boogaard karakteriseerde Goebbels als een lucide organisator en regisseur, een propagandist die heilig in zijn eigen demagogie geloofd. Ton Zwaan was vooral getroffen door Goebbels’ essentiële mensopvatting, die alleen ’totaal cynisme’ en haat uitdraagt. De angst van de critici voor een al te menselijk beeld van Goebbels is dan ook niet terecht.

Het is Goebbels zelf die in zijn dagboeken zichzelf en het derde rijk onderuit haalt. De film toont Goebbels bovenal als mislukte man, die niet ’totaal in beeld’ komt, maar dat toch stiekem ambieert. Zijn propagandamachine in een destructieve economie vol realpolitik, antipapisme en demonisering van de joden en andere groepen is dan ook het vehikel van zijn persoonlijke ambities, die net zo expansief tot wereldniveau reiken als de ambities van Hitler zelf. Aan het eind heeft hij zelfs even de waan Hitler op te volgen. Maar in 1945, acht dagen voor de capitulatie, vergiftigen hij en Magda hun zes kinderen en schieten ze elkaar daarna dood. Uiteindelijk is hij ten onder gegaan aan de vernietigingseconomie die hij hielp opbouwen.

Spindoctors

~

In de loop van het debat spitst de discussie zich toe op de hedendaagse media. Hoe makkelijk laat de media zich tegenwoordig regisseren? De deskundigen wijzen vooral op het verschil in beinvloeding van de media in verschillende landen. De Verenigde Staten steekt het meeste geld in subsidiëring en promotie van oorlogsfilms en in spindoctors, die even hard met de waarheid sjoemelen en proberen associaties op te roepen: de mogelijke ‘glorieuze verfilming van Saving Private Lynch‘ wordt genoemd (Lynch is de soldate die met veel bombarie zogenaamd uit Irakees krijgsgevangenschap werd bevrijd). Allen zijn het eens dat we gelukkig mogen zijn met onze vrijheid van meningsuiting, hoewel er ook kritiek wordt gegeven op de media. Een fenomeen als Pim Fortuyn kon, ondanks zijn gebrek aan middelen of een apparaat, vooral zijn zegje doen omdat de ‘camera hem liefhad’; het lemmingengedrag van de Nederlandse pers heeft hem populair gemaakt. Er wordt ook gewezen op de bij voorbaat al historische missie naar Uruzgan, waar de persplannen nu al voor klaar liggen; de mogelijke slachtoffers die gaan vallen zijn al besproken. De berichtgeving daarover moeten we nog afwachten, maar dat je ook in de huidige tijd bedacht moet zijn op het waarheidsgehalte of de bron van een verhaal moge duidelijk zijn.

Het deskundigenpanel:
• Kees Brants
, gespecialiseerd in de actualiteit en de geschiedenis van verkiezingspropaganda, nieuwsmanagement en spin doctoring, politieke framing en de moeizame relatie tussen beeld en werkelijkheid in oorlogstijd;
• Otto Scholten, heeft voor het NIOD onderzoek gedaan naar de berichtgeving over Srebrenica in vier landelijke dagbladen;
• Ton Zwaan, trad in januari 2004 als getuige-deskundige inzake genocide op voor het Joegoslaviëtribunaal in de zaak Milosevic;
• Raymond van den Boogaard, discussieleider, versloeg van 1991 tot 1994 de oorlog in voormalig Joegoslavië.

Das Goebbels Experiment draait sinds 9 februari in 21 zalen.

Boeken / Strip

Autobio op het web

recensie: Flo: De dagelijkse heldendaden // Een hondenleven. Deel 1: Hondenweer

Vorig jaar besteedde 8WEEKLY ruime aandacht aan Floor de Goede, een jonge striptekenaar die zijn strips als een soort weblog aan het publiek presenteert. In onze reeks samen met VPRO’s Nachtpodium kreeg Floor een plekje. De beste van zijn webstrips worden sinds kort door uitgeverij Bries gebundeld. Eerder bespraken we al kort zijn De dagelijkse beslommeringen, nu is net deel twee, genaamd De dagelijkse heldendaden, verschenen. Tommy A., een collega-webstripmaker en vriend van Flo, bundelde recentelijk ook een aantal van zijn webstrips in Een hondenleven. Grappig detail: beide striptekenaars zijn op papier bij elkaar te gast.

Floman. Uit: De dagelijkse heldendaden
Floman. Uit: De dagelijkse heldendaden

De Amsterdamse Floor de Goede, die in zijn boekje Flo heet, was een van de eersten in Nederland met een dagelijkse strip op het internet. Met zijn ‘striplog’ had hij een stok achter de deur om toch dagelijks te publiceren, en kon hij zijn werk alvast aan de man brengen voordat er een uitgever was gevonden. Die is inmiddels gevonden in het Belgische Bries. De strips van Flo zijn doorgaans autobiografisch en gaan vaak over vrij triviale onderwerpen, wat ook de titel van het vorige boekje verklaart: De dagelijkse beslommeringen. Qua verhaaltjes en tekenstijl gaat het nieuwe deeltje in dezelfde trant voort. De auteur behandelt allemaal dagelijkse belevenissen uit de periode tussen september en december 2004, daarbij beginnend waar het vorige boekje stopte. Nieuw is echter de introductie van Floman, een denkbeeldige superheld – of eigenlijk gewoon Flo in een blauwe pyjama die het onrecht wel even de wereld uit zal helpen. Floman is echter niet zo stoer en dat levert een aantal grappige strips op. Leuk is dat het pakje van Floman ook echt in een blauwe steunkleur is gedrukt, wat de strip extra aantrekkingskracht geeft. Verder staat De dagelijkse heldendaden weer vol met leuke strips en zo nu en dan een fotootje, zoals van de muis die de keuken van Flo en zijn vriend Bas bewoonde, en die voer is voor zes stripjes.

Hondenleven

Tommy en Flo in de trein. Uit: Een hondenleven. Deel 1: Hondenweer
Tommy en Flo in de trein. Uit: Een hondenleven. Deel 1: Hondenweer

Ook Tommy A. is een jonge striptekenaar uit Amsterdam die op het web autobiografische strips publiceert. In tegenstelling tot Flo beeldt hij de bewoners van zijn strips niet af als mensen, maar als dieren. Tommy zelf is een hond, wat de titel Een hondenleven verklaart. De voorkant van dit eerste deel Hondenweer toont een neerslachtige Tommy in de regen, maar zo somber is de auteur in het echt zeker niet: dat bewijst hij wel op de achterpagina, waar hij lachend onder een paraplu staat. Het boek staat vol met vrolijke en lieve korte stripjes van steeds vier plaatjes. Soms zijn ze wel wat melancholisch, maar nooit op een deprimerende manier. De tekenstijl van Tommy A. is wat abstracter dan die van Flo, maar dat past wel goed bij de dieren die de strips bevolken. De stripjes weten wel vaak in vier plaatjes tot een leuke clou te komen, wat een kunst op zich is. Tommy A. heeft Een hondenleven. Deel 1: Hondenweer in eigen beheer uitgegeven, en het is dus alleen maar via zijn site te bestellen of te krijgen in betere stripwinkels. Het is echter wel zo’n leuke small-pressuitgave dat de auteur in de toekomst toch wel echt een uitgever verdient.

Floor de Goede • Flo: De dagelijkse heldendaden • Uitgever: Bries • Prijs: € 5,00 • 32 bladzijden • ISBN: 9789076708348

Tommy A. • Een hondenleven. Deel 1: Hondenweer • Eigen beheer • Prijs: € 3,50 • 20 bladzijden