Kunst / Expo binnenland

En…Profiel?

recensie: Yael Bartana en Wilhelm Sasnal - Yael Bartana - videowerken / Wilhelm Sasnal - schilderijen en films

.

Groepsprocessen worden kracht bijgezet en bestaan door het deelnemen in codes, riten en dergelijke. Door te romantiseren over deze sociale processen wordt documentairefilm en kunst vaak gesacraliseerd. Het romantiseren wordt bij Bartana echter als engagement gepresenteerd. Vrijzinnigen, zoals Baratana in Israël, reageren claustrofobisch op dergelijke sociale processen. De holocaust zelf werd immers breed gedragen in het modernistisch systeem van het derde rijk. Engagement richt zich nu dan ook op sociale processen om de meelopers voor een “Das haben wir nicht gewußt” te behoeden. Naast de concrete presentatie van tolerantie worden de thema’s ‘consumentisme’ en ‘geestdodend amusement’ vaak in groepsverband opgevoerd. Al deze thema’s dekt Bartana met haar werk. Haar beelden zijn schokkerig, als found footage, waarmee het vrijzinnig perspectief van de kijker benadrukt lijkt te worden.

Neutraliteit

Yael Bartana, Wild Seeds, 2005, two channel video and sound installation, Videoprojection, colour, Soundtrack by Daniel Meir, Duration: 6.39 min. Courtesy Annet Gelink Gallery Amsterdam
Yael Bartana, Wild Seeds, 2005, two channel video and sound installation, Videoprojection, colour, Soundtrack by Daniel Meir, Duration: 6.39 min. Courtesy Annet Gelink Gallery Amsterdam

Zo filmde Bartana, in kikkerperspectief, een grabbelende massa consumenten, zowel Israëli en autochtonen (Arabieren). Het is een mooie kleurcollage, een eigentijdse jaren ’70 vloeistofprojectie. Dit beeld wordt toegankelijk gebracht en gepresenteerd boven bijpassend lichtroze tapijt en gevoerd in een prettig beeldkader. Ook schoot Bartana in de film Wild Seeds Israëlische jongeren die een spel spelen: de ontruiming van de Gilad-kolonie. Het spel is gebaseerd op de werkelijke ontruiming van deze nederzetting. Enkelen van de spelende jongeren worden spoedig opgeroepen voor het leger. Dit maakt het spel tot jeugdige onschuld, maar de spelers tot naïeve oenen. We leren de jongeren niet kennen waardoor het bij deze naïviteit, dit spel van schuld en onschuld blijft hangen. Het karakter van de afgebeelde persoon is enkel exterieur, enkel neutraal realisme, waardoor er geen innerlijk motief en uiterlijk karakter bestaat. Er is geen uitspraak mogelijk, van zowel kijker als afgebeeld persoon. Daarmee kan er geen band, geen intersubjectieve relatie tussen hen ontstaan.

Positie

Yael Bartana, You Could Be Lucky, 2004, One channel video and sound installation, Videoprojection, colour, Soundtrack by Daniel Meir, Duration: 7.30 min. Commissioned by the Liverpool Biennial, Courtesy Annet Gelink Gallery Amsterdam
Yael Bartana, You Could Be Lucky, 2004, One channel video and sound installation, Videoprojection, colour, Soundtrack by Daniel Meir, Duration: 7.30 min. Commissioned by the Liverpool Biennial, Courtesy Annet Gelink Gallery Amsterdam

Bartana werkt sterk objectgericht: zij verhoudt zich schijnbaar neutraal tot een situatie. Haar registraties missen echter het karakter en de motieven van de afgebeelde personen. Hiermee mist het een werkelijk engagement: de werkelijkheid en nuance van het uitgesproken privékarakter. Er wordt als het ware over de ruggen heen geschoten, waardoor het werk in de algemeenheid blijft hangen. Bartana heeft moeite om een brug te slaan naar een beeld dat die neutraliteit in motieven ontstijgt. Het resultaat is een registratie met weinig nieuws: een generalisatie van simplistisch kaliber. Desondanks is het beeld appetijtelijk van kleur en in beweging. In enkele foto’s toont Bartana echter wel een engagement dat deze generalisatie ontstijgt. Zij presenteert dit in foto’s, geassembleerd in groeperingen van vier. Elke groepering lijkt een perspectief op de Israëlische situatie weer te geven, vanuit verschillende demografische posities: ‘de oudere’, ‘de moeder’, ‘de jonge soldaat’ en ‘de bredere sociabiliteit’ – tenminste zo interpreteer ik het. De viertallen tonen individuele gezichten en suggereren correlaties, en daarmee nuance en verdieping binnen de algemene noemer. ‘De jonge soldaat’ wordt een mens, ‘de oudere’ vindt berusting, ‘de moeder’ gaat haar dagelijkse gang en ‘de brede sociabiliteit’ verstilt in realiteit. Er ligt een subjectief karakter in deze werken dat menselijk en hanteerbaar is.

Inkleuren

Wilhelm Sasnal, Girl Smoking (Dominika), 2001, Courtesy: Saatchi Gallery, London
Wilhelm Sasnal, Girl Smoking (Dominika), 2001, Courtesy: Saatchi Gallery, London

Wilhelm Sasnals personages laten de kijker toe tot hun karakter. In tegenstelling tot het werk van Bartana wordt het de kijker bij hem wel mogelijk gemaakt zich tot het afgebeelde te verhouden. Sasnal schildert dit bovendien uitermate kundig en veelal tegen een monochrome, rustige achtergrond. De persoon en diens werkelijkheid tonen zich in de grofheid van de verf en de vlakverdeling. Ook de kleur en het contrast doen hun werk. Hij maakt kundig, welhaast grafisch gebruik van afbeeldingstrategieën. Zo is er de Violinist, een portret waarop een man een masker draagt in een futuristisch lijnenspel, grof gezet in olieverf. Dit masker loopt tot aan zijn egaal blanke kaaklijn. Zijn kaak en nek vormen hiermee een realistische ondergrond. Zijn haar is strak, egaal zwart. De blik in dit masker is hard maar direct. De Violinist maakt zijn muziek. Hij maakt zijn muziek met passie naar modernistische maatstaven, maar zonder de realiteit te verliezen. Zijn horizon, de situatie waarin hij speelt bestaat namelijk uit zacht en licht geschilderd blauw. Hij gelooft in zijn muziek en is zich bewust van diens gebrekkige opname door de omgeving. De lijnen lopen niet door, de blik in het masker is hard, maar overtuigd. Zo zijn er verschillende portretten, ieder uitermate sprekend en elk met een eigen, subjectief verhaal. De geportretteerden schijnen nabije vrienden van Sasnal te zijn, wat zijn bewerking van de portretten tot een registratie maakt: hij weet hoe zij zijn, maar hij interpreteert ze niet.

Profiel


Een situatie, bepaald door een groep mensen, wordt zichtbaar in het karakter van de geportretteerde personages. Zo ontstaat een beeld, een karaktervolle situering, waar tot de toeschouwer zich kan verhouden. Zelfs ingekleurd kan de neutraliteit van een situatie behouden blijven, zo toont Sasnal kundig en schoon. Generalisaties en neutrale afstand bieden geen garantie voor de toegankelijkheid van een beeld, zo illustreert deze expositie.

Boeken / Non-fictie

De zondvloed deel 5

recensie: Boeken in de boekenweek

Nog meer bekende namen in deze boekenweek. Ditmaal Ruud de Wild, ons aller dj, die al vijftien jaar schildert en nu uit de kast komt met een boek met daarin vijftig van zijn schilderwerken. Eveneens uit dj-land klinkt de roep van de alweer bijna vergeten Easy Aloha’s. Onlangs maakten ze een heuse comeback, waarna ze meteen ook maar even een gezellig boekje uitbrachten met, hoe kan het ook anders, hun verzamelde columns.

Ruud de Wild – Every poet is a thief

Ruud de Wild is met zijn verzamelde kunstwerken niet uit de media te slaan: in populaire programma’s als Met het oog op morgen, Kunststof, De Wereld Draait Door en Barend en Van Dorp vertelde hij afgelopen week breeduit over zijn door muziek geïnspireerde schilderijen. De massa die De Wild vooral kent als succesvol DJ maakt nu voor het eerst kennis met de schilder De Wild.

Rollercoaster, 1999 (afbeelding uit besproken boek)
Rollercoaster, 1999 (afbeelding uit besproken boek)

In Every poet is a thief zijn ruim vijftig werken van De Wild verzameld, die stuk voor stuk gebaseerd zijn op flarden songtekst. Duidelijk wordt dat De Wild door zeer veel verschillende muzieksoorten wordt geroerd: Robbie Williams, Andre Hazes, Depeche Mode, Alanis Morissette, The Beatles , Dido – allemaal komen ze voorbij. Niet dat De Wild alleen zijn favoriete muziek in zijn schilderijen verwerkt. Over Rollercoaster, dat hij vlak na de dood van zijn moeder maakte, zegt De Wild: “Denk overigens niet dat ik van Ronan Keating hou. Dit doek bewijst dat je zelfs bij de allerstomste muziek emotie kunt voelen.”

Klaar is Ruud

De teksten die De Wild gebruikt staan allen prominent op het doek. Steeds trekt een voor De Wild belangrijke term of zin de aandacht. Dat zijn vaak bekende fragmenten of titels als ‘Lust for Life’ (Iggy Pop), ‘Beautiful Day’ (U2) of ‘Our house is a very fine house’ (Crosby, Stills, Nash & Young). Andere, minder bekende tekstflarden uit de liedjes zijn daar losjes omheen geschreven. Onwelwillende kritiek zou kunnen zijn dat De Wild zich er makkelijk van af maakt, dat zijn schilderkunst niets meer dan een steeds weer herhaaldtrucje is: pak een liedje, haal er een zinnetje uit, smeer wat verf op het doek, plak er wat letters over, en klaar is Ruud.

Het is verleidelijk De Wild weg te zetten als een bekende Nederlander die ook zonodig moet schilderen, maar daarmee doe je hem echt onrecht. Hij schildert al vijftien jaar, en al die tijd is muziek zijn uitgangspunt geweest – en dat zal het waarschijnlijk blijven ook. Every poet is a thief maakt ook duidelijk dat De Wild steeds naar nieuwe technieken en andere uitgangspunten zoekt, en vooral dat hij zich er niet met een Jantje van Leiden vanaf maakt. De Wild is een perfectionist die lang heeft getwijfeld over zijn kwaliteiten als schilder.

Where Taxi Drivers Never Stop Talking, 2004 (afbeelding uit besproken boek)
Where Taxi Drivers Never Stop Talking, 2004 (afbeelding uit besproken boek)

Openhartig?

De schilderijen in het boek worden begeleid door enkele beschrijvingen en verklaringen door De Wild, zoals opgetekend door Maarten Dessing. De Wild vertelt ‘openhartig’, als we al zijn interviewers op radio en televisie moeten geloven. Nu is het waar dat hij vertelt over de moord op Fortuyn, over het sektarische geloof van zijn ouders en over de geestelijke problemen die deze twee complexen bij hem hebben veroorzaakt. Maar echt openhartig zijn de teksten niet te noemen; De Wild lijkt zich altijd bewust te zijn van wat hij wel en wat hij niet zegt.

Aardig is dat de begeleidende tekstjes op twee manieren te lezen zijn: enerzijds is het een biografie van De Wild, maar tegelijkertijd geeft het de lezer inzicht in zijn manier van werken, kijken en luisteren. Jammer is dat er geen logische opbouw in de teksten zit; de schilderijen zijn op kleur gegroepeerd, terwijl de teksten chronologisch bedoeld lijken. Nu wordt soms aan gebeurtenissen gerefereerd waarover de lezer pas een paar pagina’s later op de hoogte wordt gesteld. Niet onoverkomelijk, maar toch storend. Voor het overige: een mooi vormgegeven boek dat een onbekende Ruud de Wild laat zien. (Jaun Auke Brink)

Uitgever: Podium • Prijs: € 25,- • 192 pagina’s (full colour) • ISBN: 9057591375

Easy Aloha’s – Zeepaardje met een hoed op (+ cd)

“De wereldmuziek verkocht fantastisch in het Amerika van de jaren vijftig. Mannen kochten het om weg te zwijmelen, terwijl hun vrouwen lagen te dromen van Ali Baba en zijn veertig ondeugende rovers. Sindsdien is het helemaal misgegaan. De oosterse vrouw is van verleidelijk veranderd in een onderdrukte of een heks met een Zwarte Ku Klux Klan-Jurk. En de man van een exotische minnaar in een terrorist met een theedoek.”

Het is een iets ingekort citaat uit het boek Zeepaardje met een hoed op van de Easy Aloha’s. De Easy Aloha’s zijn Bas Albers en Gerard Janssen. Ze waren halverwege de jaren negentig de hoofdrolspelers in de inmiddels vergeten hype die easy tune heette. ‘Liftmuziek’ of ‘nieuwe truttigheid’ waren de termen die erop geplakt werden. Zelf noemden ze hun easy tune graag ‘niets aan de hand’-muziek. Hun boek bestaat uit een verzameling columns die eerder in Vrij Nederland en de VPRO-gids verschenen, aangevuld met het nog niet eerder verschenen essay: Over mooi en lelijk en zo. Het geheel is een ‘gezellig’ boekje vol lieve en rake observaties.

‘Niets aan de hand’ zou een goede ondertitel zijn voor Zeepaardje met een hoed op. Het is een collectie van ‘niets aan de hand’-columns aangevuld met een ‘niets aan de hand’-essay. Dit betekent gelukkig niet automatisch dat het boek niet boeiend is. Of het nu gaat over spreeuwerigheid of grote gevoelens, de twee muzikanten leveren kleine, maar rake observaties af. Ondertussen komt de lezer ook nog eens te weten dat een bedrijf in Barcelona voor 1000 euro aangeeft of je plaatje een hit wordt. Verder leren we in Rocky dat er in de jaren vijftig een Amerikaanse arabier was die wereldmuziek maakte en op zijn platenhoezen werd afgebeeld naast de blote borsten van buikdanseressen. Dat laatste lijkt nu misschien ondenkbaar, maar dat is een hype die easy tune heet ook. (Pieter van Megen)

Uitgever: Nieuw Amsterdam • Prijs: 14,95 • 192 pagina’s • ISBN: 90 468 0036 9

Lees ook: Boekenweek 2006 – een overzicht

Theater / Voorstelling

Langzaam verbrokkelt de persoonlijkheid

recensie: Hersenschimmen (RO Theater)

Behoedzaam om zich heen tastend zoekt de man steun. In mensen, in boeken, in meubels. Zijn bewegingen worden steeds langzamer, het wordt stiller en stiller in zijn hoofd. Teksten worden flarden, fragmenten. Zijn persoonlijkheid verkruimelt met het verstrijken van de tijd. Acteur Joop Keesmaat speelt in Hersenschimmen puntgaaf een man die dementeert. Het enige wat hem uiteindelijk rest, is het waarnemen van het felle lampje waarmee de dokter in zijn ogen schijnt. Voor de rest is zijn leven uit elkaar gevallen.

~

Twee mensen scharrelen als terloops om elkaar heen. Ze babbelen over alledaagse dingen, ze vallen elkaar half in de rede, hun handelingen zijn routineus. Zoals mensen zijn wanneer ze al decennia lang samenleven. De dagelijkse routine tussen het echtpaar Maarten en Vera in Hersenschimmen wordt pijnlijk doorbroken doordat Maarten meer en meer dingen begint te vergeten.

Kinds

Maarten is zich er wel en niet van bewust dat hij dementeert. Het is een pijnlijk proces, de man wordt letterlijk kinds. Hij moet aangekleed worden, hij poept in zijn broek, hij moet gewassen worden en afgedroogd. En Vera is niet meer de geliefde vrouw, maar ze is zorgzaam en moedert, of ze dat nou wel of niet zelf wenst.

Niets ontsnapt aan de teloorgang, zelfs de hond vormt een groeiend probleem, omdat Maarten hem tijdens het uitlaten in zijn vergeetachtigheid aldoor kwijtraakt. De vrouw (Katelijne Damen) geneert zich over Maartens verval, tegenover de simpele klusjesman, tegenover de verstrooide huisarts. Zelf wordt ze er doodongelukkig van, ze vindt het vreselijk zich te moeten neerleggen bij de aftakeling van haar man.

Boek

~

Hersenschimmen is gebaseerd op het succesvolle boek van J.Bernlef uit 1984. Bij het RO Theater zijn de teksten verwerkt tot naturel klinkende gesprekken. Niet zwaar aangezet maar alledaags en daarom zo schrijnend, omdat zelfs dat gewone niet kan worden behouden. Een en ander wordt omlijst door een fraai, strak houten decor van de hand van Marc Warning, met als achtergrond grote projecties van steeds vager wordende beelden. Wat begint als een sneeuwoverdekt landschap, eindigt in aan- en uitflitsende lichtvlekken. Het uiteen vallen van het toneelbeeld gaat gelijk op met het verbrokkelen van Maartens geest.

Aderlating

Voor het Ro Theater vormt de voorstelling het afscheid van zowel acteur Joop Keesmaat, als dat van de Belgische regisseur en artistiek leider Guy Cassiers. Hij gaat weer regisseren in Vlaanderen. Wat een aderlating is dat vertrek voor het RO Theater, is de gedachte die zich aldoor opdringt tijdens het kijken naar Hersenschimmen. Het vertrek van de sterke Keesmaat, maar vooral dat van Cassiers. Wat een verlies voor Nederland, dat de maker van dit alles weggaat, en ons achterlaat zonder zijn bewerkingen van boeken zoals Anna Karenina en de Proust-cyclus. Cassiers verdwijnt, zoals de geest van de dementerende Maarten.

Hersenschimmen is nog te zien t/m 3 juni 2006. Voor een actuele speellijst, kijk op de site van het RO Theater. Hersenschimmen is geselecteerd als Topstuk: De vier ‘beste voorstellingen’ van het Nederlandse theater zijn vier dagen achtereen te zien in de tien grootste schouwburgen van het land onder de titel Topstukken. Naast Hersenschimmen van het RO theater – dat nog te zien is – waren dat Wachten op Godot (het Nationaal Toneel), Kruistochten (Toneelgroep Amsterdam) en Tirannie van de Tijd (het Zuidelijk Toneel). Bij de voorstellingen wordt een uitgebreid randprogramma aangeboden. Topstukken is een samenwerkingsverband tussen de schouwburgen van Amsterdam, Utrecht, Eindhoven, Arnhem, Groningen, Leeuwarden, Den Haag, Breda, Tilburg, Maastricht, Heerlen, Rotterdam en de grote toneelgezelschappen in Nederland. Jaarlijks selecteren zij het beste van wat het Nederlandse theater te bieden heeft. Voor meer informatie over Topstukken zie de speciale site.

Film / Achtergrond
special: Historische films met een eigentijdse boodschap

Based on a true story…

.

Al sinds de uitvinding van de cinema vormt het verleden een dankbare inspiratiebron voor filmmakers. Historische gebeurtenissen staan vaak gegrift in het collectieve geheugen van het publiek, en bieden interessante decors voor een liefdesverhaal of familiedrama. Historische films waarin de hoofdrol is weggelegd voor de geschiedenis zelf, vormen echter een minderheid. Eén van de oudste en meest beroemde voorbeelden is D.W. Griffiths The Birth of a Nation (1915). De film is vermaard om zijn cinematografische kwaliteiten, maar berucht vanwege de verheerlijking van de Ku Klux Klan.

Racistisch

Scène uit The Birth of a Nation
Scène uit The Birth of a Nation

Griffith geeft, precies vijftig jaar na afloop van de Amerikaanse Burgeroorlog, zijn eigen visie op het conflict. “This is a historical presentation of the Civil War (…) and is not meant to reflect on any race or people of today”, meldt de regisseur voorafgaand aan de film. De kijker van nu weet wel beter en ziet vooral het onverholen racisme. Sommige historische feiten van de periode na de oorlog, bekend geworden als de Reconstruction, worden door Grifftith, zoon van een kolonel uit het voormalige Zuidelijke leger, moedwillig verdraaid ten gunste van de blanke bevolking. In 1915 werd de kijker echter overweldigd door zijn film. De impact ervan valt volgens John Hope Franklin, een beroemd Afro-Amerikaans historicus, niet te onderschatten: “The influence of The Birth of a Nation on the current view of the Reconstruction has been greater then any other single force”.

Propaganda

De historische films van Griffiths tijdgenoot Sergei Eisenstein zijn niet minder geëngageerd. Zijn bekendste werken, Pantserkruiser Potemkin (1925) en Oktober (1927) maakte hij in opdracht van de Sovjet-autoriteiten die de revoluties uit respectievelijk 1905 en 1917 onder de aandacht wilden brengen. In die zin zijn het rasechte propagandafilms. Wie Potemkin bekijkt, ziet revolutionairen afgeschilderd als helden en tsaristische soldaten als onpersoonlijke moordenaars. Toch maakte Eisenstein deze film niet zozeer uit politieke overwegingen. Zijn eigen motivatie lag veeleer in het experimenteren met nieuwe montagetechnieken die de dramatiek van een stomme film konden opvoeren. Nergens komt dit zo goed tot uiting als in de beroemde trappenscène, waarin het leger het vuur opent op de revolutionairen. Deze gebeurtenis heeft nooit letterlijk zo plaatsgevonden, maar de beelden zijn blijkbaar zo iconografisch geworden dat ze als hommage terugkeren in talloze andere films (zoals in The Untouchables van Brian de Palma).

Scène uit Pantserkruiser Potemkin
Scène uit Pantserkruiser Potemkin

Films met een politieke of ideologische lading zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw bepaald geen zeldzaamheid. Of het nu gaat om de verheerlijking van het nazisme in Triumph des Willens (1935) van Leni Riefenstahl, of om het promoten van de opofferingsgezindheid voor de goede zaak in Casablanca (1942): propaganda beleeft zijn finest hour. Maar in tegenstelling tot Griffith en Eisenstein maken de propaganda-cineasten uit deze periode nauwelijks historische films. Een van de weinige voorbeelden vinden we terug op Nederlandse bodem: Rembrandt (1942) van Hans Steinhoff. Gemaakt tijdens de Bezetting, door een Duitser die het leven van de Germaanse schilderheld verheerlijkt en joden negatief afschildert. Het is een van de weinige biopics over een historische persoon waarin een eigentijdse boodschap wordt verpakt.

Geschiedenis als decor

Na 1950 fungeren historische gebeurtenissen voornamelijk als decor en nauwelijks als onderwerp. Eindeloos is de rij oorlogsfilms, westerns en liefdesdrama’s waarin de geschiedenis slechts dient als visueel interessante achtergrond voor de fictieve personages. Politieke geschiedenissen zijn steevast een voedingsbodem voor een spannend verhaal over samenzweringen. Als er in dergelijke films al een verwijzing zit naar de eigen tijd, gaat het vooral om tijdloze waarden als: “oorlog is wreed”, “streef naar geluk” of “wees niet goedgelovig”.

Scène uit All the President's Men
Scène uit All the President’s Men

Een van de eerste moderne films die dit rolpatroon doorbreekt is All the President’s Men (1976) van Alan Pakula. Hierin wordt niet alleen een historisch accuraat verhaal verteld over de opmaat naar de Watergate-affaire; ook representeren de meeste karakters non-fictieve historische personen. De bewering dat deze film een aanklacht zou zijn tegen de Republikeinen en in het bijzonder Nixon, lijkt vergezocht: de president was immers al in 1974 afgetreden. Als Pakula al iets duidelijk wil maken, moeten we het eerder zoeken in een waarschuwing voor malafide regeringen, maar die boodschap is zwak. Meer uitgesproken standpunten vinden we in de historische films van de politiek geëngageerde filmmaker Costa-Gravas. Zijn bekendste werk is Missing (1982). De gewelddadige coup van de Chileense dictator Pinochet negen jaar eerder en de twijfelachtige rol van de Amerikaanse geheime dienst daarbij, worden scherp bekritiseerd.

Historie als onderwerp

Vanaf de jaren negentig verschijnen er steeds meer films waarin de historische werkelijkheid serieus wordt genomen en niet alleen als decor wordt beschouwd, maar als onderwerp. Karakters gebaseerd op historische figuren zijn niet langer een uitzondering. Nixon (1995) van Oliver Stone en in zekere zin ook het twee jaar oudere Schindler’s List van Steven Spielberg zijn biopics waarin de historische context even belangrijk wordt gemaakt als de hoofdpersoon.

Scène uit Schindler's List
Scène uit Schindler’s List

Spielbergs film geeft duidelijk een moralistische visie op de geschiedenis: “Dit nooit weer”, is de boodschap. Andere historische interpretaties, zoals de Koude Oorlog-registratie Thirteen Days (2000) en de Duitse oorlogsdrama’s Der Untergang (2004) en Sophie Scholl – Die letzten Tage (2005), lijken zo’n soort boodschap te missen. Dat geldt ook voor Hotel Rwanda (2004) van Terry George, hoewel daar enige kritiek in doorklinkt over het uitblijven van westerse hulp. De film kiest echter geen partij in de bloedige oorlog tussen Hutu’s en Tutsi’s, maar laat zien dat het conflict alleen maar verliezers kent.

9/11

Maar hiernaast zijn er tegenwoordig meerdere regisseurs die in de lange lijn passen van filmmakers die de historische realiteit gebruiken om iets over het heden te zeggen. Clooney gebruikt in Good Night, and Good Luck lessen uit het verleden om het huidige Amerikaanse regeringsbeleid te bekritiseren. Ang Lee laat fictieve historische personen een lans breken voor homoseksualiteit. Historische films met een eigentijdse boodschap werden en worden blijkbaar erg gewaardeerd en goed bekeken. Filmmakers actualiseren de geschiedenis, zodat kijkers zich ermee kunnen identificeren. Nog even en de eerste films over 9/11 zullen verschijnen, waaronder eentje van de doorgaans controversiële Oliver Stone. Het moet raar lopen wil hij van de gebeurtenissen op 11 september een kritiekloze nabeschouwing maken.

Boeken / Fictie

De zondvloed deel 4

recensie: Boeken in de boekenweek

Uitgeverij de Wereldbibliotheek bestaat honderd jaar en dat wordt gevierd met de heruitgave van enkele bijzondere titels uit hun fonds. Voor de boekenweek brachten ze twee boeken over muziek opnieuw uit: een curieus romantisch sprookje vol extatische galmen en een roman over het Requiem van Verdi, zoals het in het concentratiekamp Theresienstadt voor de nazi’s werd opgevoerd.

Novalis – De genius van de zang

De zoetgevooisde hymne die Novalis “hunkerend en stamelend en zoo teeder zingend” in goddelijke vervoering het papier heeft toegefluisterd en die ooit uit de kelen van velen een lofzang naar omhoog deed losmaken, lijkt heden ten dage de kille ziel van het nuchtere mensenras niet langer te kunnen beroeren. De retorica van de welluidende overdrijving die in lyrisch zingenot over ons wordt uitgeworpen, stuit slechts op louter onbegrip. Ondergetekende kon het hier besproken werkje dan ook alleen met een flinke dosis ironie verdragen.

Novalis
Novalis

De ‘genius van de zang’ uit de titel doet reeds vermoeden dat dit boek meer dan een eenvoudig sprookje wil zijn en de pretentie heeft om het wezen, de ‘genius’, van zowel de muziek als het leven te tonen. In een moment van goede wil ben je inderdaad geneigd om De genius van de zang als de ultieme synthese tussen muziek en poëzie te beschouwen. Als even later de bel gaat, de telefoon rinkelt en een kind zijn jankend aangezicht opheft, is het echter al snel gedaan met die welwillendheid en mompel je geërgerd: ‘Wat een naïef gezever!’

Een door het leven verrukt kind

Novalis, die in het dagelijks leven Friedrich von Hardenberg (1772-1801) heette, was als we de hoogdravende inleiding mogen geloven “een der meest bedwelmenden” die in een “verheerlijkte toekomst” heeft gestaard en meer dan de anderen als “een door het leven verrukt kind” beschouwd dient te worden. Dit mag zo wezen, maar zijn sprookje weet nauwelijks te overtuigen. Het is een spel van tegenstellingen die naar verloop van tijd met elkaar verzoend worden. Centraal staat een prinses die leeft in de pracht en praal van het hof van haar vader, de koning. Als ze op een dag in het bos een kluizenaar en diens zoon aantreft, voelt ze zich aangetrokken door hun onopgesmukte eenvoud. Tussen de prinses en de kluizenaarszoon rijpt de liefde en op een dag blijft de prinses in het bos bij haar geliefde achter. De “zuivre vlammen waaien samen” en de twee verwekken een kind. Op een goede dag verzoenen ze zich, bemiddeld door een prachtig lied, met de koning die ondertussen de leegte van zijn pracht en praal heeft ingezien.

De genius van de zang vormt oorspronkelijk een onderdeel van Novalis’ roman Heinrich von Ofterdingen. Het is een facsimile van een eerdere uitgave die als “Kerstpremie 1941 voor de leden der W.B. Vereeniging” verscheen. In het boekje, dat een te kleine letterzetting kent, zijn enkele oubollig aandoende illustraties opgenomen die de gedateerdheid van de uitgave nog eens benadrukken. Nostalgie vloekt echter absoluut niet met de aard van dit sprookje dat voor zwelgers en zwalkers ongetwijfeld een zinderend genot zal vormen.

Uitgever: Wereldbibliotheek • Prijs € 14,90 • 32 pagina’s • ISBN: 90-284-2151-3

Josef Bor – Requiem Theresienstadt

De Joodse dirigent Rafael Schächter vatte in het Tsjechische concentratiekamp Theresienstadt het waanzinnige plan op om met zijn medegevangenen het requiem van Verdi op te voeren. Uiteraard niet met een krakkemikkig orkest en kwelende kelen, maar met voltallig orkest en uitmuntende solisten. Uit alle hoeken en gaten toverde hij het muzikale talent, dat hem echter net zo hard weer werd afgenomen door de vele transporten richting de dood. Maar het lukte hem. De Tsjechische schrijver Josef Bor, die zelf ook gevangen zat in Theresienstadt schreef een sobere, onopgesmukte roman over deze krankzinnige, maar hoopgevende onderneming.

Het concentratiekamp Theresienstadt
Het concentratiekamp Theresienstadt

Het was niet ongebruikelijk dat er orkesten werden gevormd in concentratiekampen. Vaak speelden ze een actieve en lang niet altijd even prettige rol in het kampleven. De orkesten moesten bijvoorbeeld spelen tijden het ochtendappèl, of werden gedwongen om hun medegevangenen met muziek naar de gaskamers te begeleiden. Het orkest van Rafael Schächter lijkt zulke onaangename taken niet uit te hoeven voeren, daar wordt in Requiem Theresienstadt althans niet over gerept.

Modelkamp

Theresienstadt was opgericht als een modelkamp waarmee internationale organisaties als het Rode Kruis zand in de ogen werd gestrooid. Dat betekent niet dat het er een pretje was, maar het verklaart wel waarom Rafael Schächter relatief veel vrijheid had en naar eigen believen een orkest kon samenstellen. In het boek wordt hem nauwelijks een strobreed in de weg gelegd. De enige tegenslag die hij telkens te verwerken krijgt is dat er voortdurend muzikanten en zangers op de trein naar Auschwitz worden gezet.

Uiteindelijk moet hij ook zelf vertrekken. Maar voor het zover is, wordt hij eerst nog gedwongen om voor enkele hoge nazi’s op te treden, onder wie Eichmann. De opvoering vindt plaats in het ziekenhuis, dat speciaal voor dit doel moet worden ontruimd, hetgeen veel zieken fataal wordt. Het lijkt even alsof met deze opvoering alle hoop en troost die Schächter en zijn orkest uit het requiem van Verdi haalden, op een cynische wijze vertrapt wordt. Maar onder hun handen groeit het requiem uit tot een protestlied, van waaruit een schreeuw om vrijheid klinkt.

Uitgever: Wereldbibliotheek • Prijs: € 12,50 (gebonden) • 130 pagina’s • ISBN 90-284-2152-1

Lees ook: Boekenweek 2006 – een overzicht

Boeken / Fictie

Het leven onder zee

recensie: Jim Lynch - Hoogtij / The Highest Tide

De Nederlandse stranden. Lekker om uit te waaien, en dan totaal verregend ergens een kop warme chocomel met rum drinken. Of op een zomerse dag: als je denkt een rustig plekje te hebben gevonden, toch nog verrast worden door een ghettoblaster en het martelende ritme van een partijtje beachball. Nee, dan de stranden waar de jonge Miles O’Malley ronddwaalt, aan de noord-westkust van Amerika. Even moet de debuterende Jim Lynch wat twijfel wegnemen – dit is toch niet een magisch kinderverhaal? – maar al snel raak je als lezer in de ban van reuzeninktvissen, parende kokkels en dweilvissen.

Een wijs kereltje

~

Miles is een jongen van dertien wiens ouders uit elkaar dreigen te gaan. Hij is te klein voor zijn leeftijd en het meisje op wie hij verliefd is ziet hem slechts als een goede vriend. Miles is echter absoluut geen Adrian Mole, de puber van Sue Townsend, die alles wat op hem af komt bekijkt met de verwarde blik van een hormonaal op hol geslagen jongeman–in-wording. Miles is een heel slim ventje, veel slimmer dan zijn vader die hem elke eerste van de maand met meetlat en al tegen de deurpost drukt, om toch te moeten verzuchten dat Miles wéér niet is gegroeid. Veel slimmer ook dan zijn vriendje Brooks, die heel goed is in luchtgitaar spelen en zich verder met zijn haarlok bezighoudt.

Miles weet veel van het leven in de zee, maar van de grote mensenwereld, daar snapt hij niet zoveel van. Als hij op een van zijn nachtelijke kanotochten een reuzeninktvis vindt, is dat het begin van een reeks gebeurtenissen die zijn leven en dat van vele anderen zal veranderen. Het zal een zomer worden waarin de jonge naïeve Miles groot wordt, en de wereld rondom hem gefascineerd raakt door dit kleine wijze kereltje.

Ecologisch met vleugje humor

Het is knap dat Jim Lynch in een roman het ecologisch systeem en het onderzeese leven centraal weet te stellen zonder dat je al te veel het gevoel hebt naar Discovery Channel of National Geographic te kijken. Het is meer de biologie van Midas Dekkers; nuchter en met humor beschrijft Miles zijn vondsten aan zee, in de inham van een zeearm. De Amerikaanse Rachel Carson (1907), ecologist en schrijfster, is de grote inspiratiebron voor de jonge Miles. Zij heeft in de eerste helft van de twintigste eeuw een basis gelegd voor ecologisch gedachtegoed. De gedachte dat mensen de wereld om zeep kunnen helpen met chemische middelen en andere dingen die het ecosysteem aantasten, was toen nog niet wijdverbreid.

Miles de messias

~

Miles’ vondsten nemen steeds vreemdere vormen aan; zo vindt hij een enorme reuzeninktvis, met een oog als een wieldop, en een enorme dweilvis. Beide dieren leven heel diep in de oceaan, hun aanwezigheid aan land zou er weleens op kunnen wijzen dat er iets groots staat te gebeuren. Florence, een oude vrouw die in een klein huisje aan het strand woont, is de beste vriendin van Miles. Hij gaat vaak bij haar langs, en dan helpt hij haar met wat klusjes en vertelt hij over zijn omzwervingen. Ze heeft paranormale gaven en vertrouwt Miles toe dat er aan het eind van de zomer heel hoog tij zal komen.

Nadat Miles de reuzeninktvis vindt, weet een opdringerige journaliste hem in de plaatselijke krant neer te zetten als een bijzondere jongen met paranormale gaven, onder de wervende kop The beach speaks to Miles O’Malley. Een sekte raakt geïnteresseerd en vraagt of Miles niet eens langs kan komen om te praten, een hele batterij journalisten wil met hem mee als hij langs het strand loopt – maar Miles wil enkel dat er niet teveel verandert. Dat zijn ouders bij elkaar blijven en dat Angie, zijn mooie depressieve buurmeisje, gelukkig wordt, en dat hij gewoon ongestoord in zijn kano over het water kan peddelen. Miles balanceert tussen de rust en onverstoorbare oerkracht van de natuur en de gekte die ‘de mensheid’ heet. Hij voelt zich thuis op het water, tussen de krabbetjes en heremietkreeftjes, maar hij beseft dat hij zich ook in de samenleving weerbaar moet maken en voor zichzelf op moet komen. Deze subtiele spanning, die misschien juist iemand van dertien zo goed kan ervaren, maakt dit boek bijzonder. The Highest Tide is geen kinderboek over rare visjes in de zee, het betreft hier een veel grotere en diepere thematiek, al blijft Lynch terughoudend. Wereld en mensen, individu en samenleving. Universele, tijdloze thema’s – Lynch weet er een mooie eigen toon in te vinden dankzij de natuur, die boven alles gaat.

Jim Lynch • The Highest Tide • Uitgever: Bloomsbury USA (Import: Penguin Benelux) • Prijs: € 17,90 (hardcover) • 272 bladzijden • ISBN: 1582346054

Jim Lynch (vertaling: Peter Abelsen) • Hoogtij • Uitgever: Contact • Prijs: € 17,90 • 271 bladzijden • ISBN: 9025427057

8WEEKLY

Wat is waar?

Artikel: (Museale) collecties op het web

.

First contact

Ik ben een liefhebber van het werk van Rembrandt, in het bijzonder van zijn tekeningen en etsen. Dat komt door het legendarische tekentalent van de man, maar wat me vooral aangrijpt is de weergave van het menselijke gebaar dat oprecht, herkenbaar en dagelijks – bijna aandoenlijk is, zelfs in de meest religieuze afbeeldingen. Jaren geleden stond ik met een ets van Rembrandt in mijn handen. Geen lijst, geen handschoenen; een stuk papier in mijn blote handen. Het was een magische ervaring die thuishoort in mijn persoonlijke top tien van belevingen. Waarom?

Rembrandt: De prediking van Jezus (circa 1653), ets, Rijksprentenkabinet, Amsterdam
Rembrandt: De prediking van Jezus (circa 1653), ets, Rijksprentenkabinet, Amsterdam

De negentiende-eeuwse afdruk – vreemd, geen idee meer om welke afbeelding het ging – werd gemaakt met de originele plaat, maar niet door de kunstenaar zelf; Rembrandt overleed immers in 1669. Zo’n late afdruk is over het algemeen van lage kwaliteit ten opzichte van eerdere kopieën, omdat het bewerkte oppervlak van de metalen plaat door de drukpers bij elke afdruk verder platgedrukt wordt. De plaat wordt platter en de afbeeldingen minder duidelijk. In dat opzicht kun je je afvragen of het maken van nieuwe afdrukken van etsplaten van Rembrandt in termen van conservering een verantwoorde bezigheid is. Maar wat is nu de betekenis van het aanraken van zo’n prent? Waarom voelt het alsof het contact met dit papier, dat zo’n honderd jaar geleden stevig op de originele etsplaat werd geperst, een sluiproute naar de hand van de meester is?

Het doet me denken aan wat de katholieke kerk in vroeger tijden uithaalde met heilige voorwerpen die van belang waren voor de liturgie. Zeker in de fase van het verspreiden van het geloof was er al snel een onhandig gebrek aan heilige voorwerpen. Een oplossing was snel gevonden. Voor de hand liggend is het uit de mouw toveren van een nieuw relikwie, maar veel creatiever en efficiënter was de overtuigende vermenigvuldigingstechniek voor heiligheid. Een heilig voorwerp werd in aanraking gebracht met een ander, ‘gewoon’ object en moest dan de heilige kwaliteit overdragen. Het ‘ingestraalde’ object was dan uiteraard minder heilig dan het gecertificeerde bronrelikwie, maar heilig genoeg voor de kerkelijke dienst of zelfs voor het met goddelijke kwaliteit opladen van een volgend voorwerp. (De katholieken hadden de markt in heilige voorwerpen al snel in de vingers en voerden dit principe door tot verdunningen van heiligheid werden verkregen die nadien alleen door de homeopathie zijn geëvenaard).

Nog een illustratie bij het ervaren van betekenisvolle voorwerpen: het moment in de science fiction-film Star Trek: First Contact waarop Starfleet captain Jean-Luc Picard, na een tijdreis van de 24e naar de 21e eeuw, het voor hem historische warp drive ruimteschip The Phoenix aanraakt. Hij probeert zijn metgezel, de androide Data, uit te leggen wat de ervaring voor hem betekent:

Picard: “It’s a boyhood fantasy, Data. I must have seen this ship hundreds of times in the Smithsonian, but I was never able to touch it.”

Data: “Sir, does tactile contact alter your perception of the Phoenix?”

Picard: “Oh, yes. For humans, touch can connect you to an object in a very personal way, make it seem more real.”

(Data touches it too.) “I am detecting imperfections in the titanium casing… temperature
variations in the fuel manifold… but it is no more real to me now than it was a moment ago.”

Scene uit Star Trek: First Contact, Paramount Pictures, alle rechten voorbehouden
Scene uit Star Trek: First Contact, Paramount Pictures, alle rechten voorbehouden

Tijd, plaats, ervaring?

De fysieke nabijheid van voorwerpen die veel voor ons betekenen levert emotionele, persoonlijke ervaringen op. Betekenis, echtheid, uniciteit van het voorwerp zijn belangrijke ingrediënten voor de kwaliteit van zo’n belevenis. Musea zijn voorbeelden van plaatsen waar we zulke ervaringen kunnen opdoen, maar het publieke karakter van musea en de beschermende vitrines lijken juist onze grootste vijanden bij het op deze manier contact maken met voorwerpen. Tegelijkertijd zijn afbeeldingen van museale objecten in toenemende mate en op elk gewenst moment op te vragen in de huiskamer. Kunnen we deze nieuwe toegang alleen maar toejuichen als dé oplossing voor het probleem van ondemocratisch samengestelde en soms slecht bereikbare museumcollecties? Of steekt het informatietijdperk en de alomtegenwoordigheid van digitaal materiaal tegelijkertijd een stokje voor diepgaande ontmoetingen met échte voorwerpen?

Digitale collecties

Tegenwoordig bieden musea op internet vaak digitaal materiaal aan dat verwijst naar de objecten die in de vaste opstelling of in de lopende tentoonstellingen te vinden zijn. De digitale weergave kan dan gezien worden als een catalogus die nu toevallig op internet staat, maar ook gedrukt had kunnen zijn. De digitale vorm van de catalogus biedt voordelen; je kunt er vaak op je eigen manier doorheen navigeren waarbij niet het museum, maar jijzelf bepaalt wat je wilt zien en op welke wijze. We maken gebruik van de navigatietechnieken die we onszelf hebben aangeleerd tijdens het rondsnuffelen op het internet. Daarmee is ons gedrag vergelijkbaar met het gemiddelde museumbezoek, waarbij de meeste bezoekers in browser mode door het museum drentelen. Een aardig, maar weinig praktisch voorbeeld is te vinden op de website van het Canadese McCord Museum (Engelstalig).

Archaeopteryx lithographica, afgietsel, Humboldt Museum für Naturkunde, Berlijn
Archaeopteryx lithographica, afgietsel, Humboldt Museum für Naturkunde, Berlijn

Lastiger wordt het al, als een museum op internet informatie aanbiedt over voorwerpen die het museum wél bezit, maar die niet voor het publiek toegankelijk zijn. De collectie in het depot bijvoorbeeld. Of voorwerpen die zo kostbaar zijn dat het museum een replica toont, zoals het geval is met het beroemde fossiel van de oervogel Archaeopteryx Lithographica in het Humboldt Museum für Naturkunde in Berlijn. Anders dan in bijvoorbeeld een archief, kan het publiek niet zomaar het museum inwandelen en vragen om een item uit de opslag om te zien of het het wel echt bestaat. Raar eigenlijk. We hebben wel toegang tot bronmateriaal in archieven om zo de handelingen van onze overheid te controleren, maar we mogen niet vragen om de bewijzen van onze eigen culturele identiteit die in het museumdepot liggen opgeslagen. Als we geen toegang hebben tot deze originelen, maakt het dan eigenlijk nog uit of we een replica of een digitale foto van het voorwerp te zien krijgen? Je zou kunnen zeggen dat het internet in zulke gevallen een uitkomst biedt en ons erfgoed veel toegankelijker maakt voor het publiek.

Het probleem blijft dat het digitale object op de website van het museum nu eenmaal geen uniek ‘ding’ is. Het verwijst naar een voorwerp op een bepaalde plaats. Anders dan het archiefstuk, dat in de meeste gevallen ‘slechts’ de drager van informatie is, kunnen de ‘spullen’ in het museum echter niet zo makkelijk in een ander, digitaal jasje worden gestoken zonder wezenlijk van karakter te veranderen. Onder bepaalde omstandigheden is dat helemaal niet erg, bijvoorbeeld als zo’n voorwerp gebruikt wordt als een illustratie bij een thema of een verhaal. Musea onderzoeken deze nieuwe ideeën en maken daarbij dankbaar gebruik van nieuwe media. Een voorbeeld is de website Het geheugen
van Oost
, een initiatief van het Amsterdams Historisch Museum. Op deze website worden verhalen van bewoners van Amsterdam Oost verzameld. De bezoeker van de website kan zelf verhalen toevoegen en draagt zo bij aan de ‘collectie’.

La Trahison des images (Ceci n'est pas une pipe), René Magritte, circa 1928-1929, Oil on canvas, LACMA, Los Angeles
La Trahison des images (Ceci n’est pas une pipe), René Magritte, circa 1928-1929, Oil on canvas, LACMA, Los Angeles

Digitale bron

Maar we zijn er nog niet. Wat te denken van digitale kunst of cultureel erfgoed waarvan de bron digitaal is? Het digitale document is nu ineens bronmateriaal. Neem het internet zelf. Geweldig is de WayBackMachine waarin oude versies van (in totaal meer dan vijftig miljoen) websites te vinden zijn. Kun je het je voorstellen? Iemand zit backups van het internet te maken! Andere vormen van digitaal bronmateriaal zijn te vinden op verschillende websites van kunstenaars. En natuurlijk heeft iemand hier een online museum omheen gebouwd: het Digital Art Museum. Een goed voorbeeld van een museum dat alleen op het internet bestaat.

Niet alleen musea of kunstenaars kunnen hun verzamelingen digitaal publiceren op het internet; iedereen kan een webcollectie aanleggen en deze digitaal publiceren. Wat dan ook met veel enthousiasme gebeurt. Het mooiste voorbeeld vind ik nog altijd het virtuele kotszakjesmuseum; niet erg gebruiksvriendelijk, wel erg grappig. Het is hier eigenlijk helemaal niet meer interessant om te weten of al die zakjes in iemands schuur liggen, de collectie is immers toegankelijk in de vorm van een digitaal museum.

Interface van het holodeck uit de science fiction-serie Star Trek
Interface van het holodeck uit de science fiction-serie Star Trek: The Next Generation

Net als in de film

Digitaal bronmateriaal en het museum dat op internet is ontstaan, zijn de opstandige pubers in de museale familie. Maar wat kan nieuwe technologie het oude vertrouwde museumobject bieden? We doen onze ogen dicht en stellen ons het ideale museum van de toekomst voor: werelderfgoed dat wordt getoond op een plaats waar de betekenisvolle ervaring – driedimensionaal beeld compleet met geluid, geur en aanraking – voor iedereen tegelijkertijd beschikbaar is. Is dat het streven van onze erfgoedinstellingen? Voorlopig zijn zulke plaatsen te vinden in science fiction: alleen het Star Trek holodeck kan van digitale informatie materiële ervaringen maken. De ultieme museale droom? Maar als Starfleet-held Jean-Luc Picard tevreden zou zijn met een holografische reconstructie van het ruimteschip The Phoenix, waarom zien we hem dan zo aangedaan naast het origineel staan?

Van materiële objecten is er steeds maar één origineel. Het woord ‘origineel’ krijgt een heel andere betekenis wanneer het gaat om artefacten met een digitale bron. Immers, bijna iedereen heeft een apparaat in huis waarmee het digitale document opgeroepen en gedupliceerd kan worden. Zullen nieuwe media ons zodanig veranderen dat de status van het origineel in de toekomst dramatisch verandert? We zullen het wel zien, maar captain Picard en ik geloven er voorlopig helemaal niets van!

Boeken / Non-fictie

De zondvloed deel 3

recensie: Boeken in de boekenweek

In de boekenweek wordt zoals vanouds een heel rijtje coryfeeën uit de kast gehaald die helaas niet noodzakelijkerwijze kennis van zaken hebben. De ietwat laffe keuze voor gevestigde namen is dan ook niet altijd toe te juichen. Waarom een tv-presentator per se zijn licht moest laten schijnen over de klassieke muziek is ons dan ook een raadsel. Evenmin wil het duidelijk worden waarom de naam van wijlen Boudewijn Büch bezoedeld moet worden met de publicatie van enkele onaffe resten uit zijn bureaula. Echt bevorderlijk voor de kwaliteit is het allemaal niet.

Paul Witteman – Erfstukken.

“Wie een voorsprong in kennis heeft omdat hij nu eenmaal onder de vleugel zat, wil anderen zoveel mogelijk liefde voor de muziek bijbrengen,” schreef Paul Witteman in Hoor en wederhoor: de klassieke keuze van Paul Witteman. Een bundeling van oppervlakkige stukjes voor het Volkskrant Magazine waarin de televisiecoryfee uitlegt waarom hij wel van Bach en Ravel houdt, maar niets moet hebben van Wagner en Brahms.

Richard Wagner
Richard Wagner

In zijn boekenweekessay Erfstukken borduurt Witteman hier vrolijk op voort. In korte hoofdstukjes doet Witteman zijn eigen muziekgeschiedenis uit de doeken, waarbij zijn ooms Willem en Hendrik Andriessen uiteraard niet onvermeld blijven, en ook neef Louis ter sprake komt. Jammer genoeg zonder dat Witteman over de beroemdste moderne componist van de laatste vijfentwintig jaar een waardeoordeel velt, daarvoor blijft Witteman te veel op de vlakte.

Dat de families Witteman en Andriessen het niet op Duitse muziek hebben, wisten we ook al veel langer, en de achtergronden zijn veel beter verwoord door Louis Andriessen in zijn essaybundel Gestolen tijd. Witteman komt hier niet veel verder dan clichés over Wagners “moeizame gevecht tussen harmonie en ontlading”. Ook elders aan clichés geen gebrek. Wat te denken van een dooddoener als “Muziek begint waar woorden ophouden”?

Oefenen of talent?


De andere helft van Erfstukken draait om de vraag of muzikaal talent erfelijk is of niet. Ook hierop krijgen we het voorspelbare antwoord. Witteman haalt onderzoeken aan waaruit blijkt dat vooral veel en hard oefenen doorslaggevend is, en komt tot de conclusie dat hijzelf op het conservatorium mislukt is omdat hij simpelweg te weinig oefende.

Muzikale voorkeuren erf je misschien, talent niet. Ook schrijftalent niet, zo blijkt uit Erfstukken, want de vermakelijkste zinnen uit het hele boekje zijn afkomstig van Hendrik Andriessen, naast componist muziekrecensent voor het Haarlemsch Dagblad. Een enkele zin als “Meegesleept worden door de muziek moet iets anders wezen dan met de haren in de kamer van de componist getrokken te worden om zijn levensernst te delen” getuigt van meer schrijftalent dan Witteman in honderden Volkskrant-stukken heeft laten zien. Blijven oefenen dan maar. (Henri Drost)

Uitgever: Stichting CPNB • Prijs: € 2,50 • 64 pagina’s • ISBN 90-5965-030-1

Boudewijn Büch – De bril van Buddy Holly

Boudewijn Büch († 2002) telde graag grof geld neer voor allerlei memorabilia. Als het voorwerp maar ooit toebehoorde aan een grote schrijver, een Amerikaanse president of één van de pioniers van de rock-‘n’-roll – drie van zijn verzamelcategorieën. De stevige hoornen bril van de op zijn 23e door een vliegtuigongeluk omgekomen Buddy Holly: een relikwie van de bovenste plank. Büch zag de bril ooit, maar durfde hem niet op te zetten. Het zou een ontheiliging zijn. Een andere bril met even zwaar montuur waagde hij nog wel op de eigen neus te plaatsen: die van Roy Orbison.

Buddy Holly
Buddy Holly

Buddy Holly, Roy Orbison, maar ook Chuck Berry, Carl Perkins en Mick Jagger waren mythische figuren voor Büch. Bob Dylan niet, die verfoeide hij. En de bandnaam van dat viertal uit Liverpool weigerde hij steevast op papier te zetten. Büch was in zijn doen en laten een fanaticus, wat zich uitte in de hem kenmerkende verzamelwoede. Voor tv-programma De wereld van Boudewijn Büch reisde hij naar de plekken waar zijn helden opgroeiden – vaak vlekjes op de Amerikaanse landkaart. Hier zocht hij naar de ontstaansgeschiedenis van legendarische popliedjes als Peggy Sue of Blue Suede Shoes.

Vlak voor zijn sterven leverde Büch bij zijn uitgever een pril manuscript in “voor een kleine introductie tot de nog zeer jonge verzamelleer van de popmemorabilia”. Ter gelegenheid van de Boekenweek verschijnt het manuscript in een dun boekje, aangevuld met een aantal overbodige muziekcolumns die eerder in VARA TV Magazine verschenen. Die toevoeging tekent de gebrekkigheid van de uitgave. De echte stukken zijn enthousiasmerend, maar door hun kortademigheid niet meer dan dat. Bij leven had Büch er vast een mooi, aanstekelijk boek van kunnen maken, en geen wegwerppocket.

Uitgever: Arbeiderspers • Prijs: € 14,95 • 115 pagina’s • ISBN: 90-295-6328-1

Lees ook: Boekenweek 2006 – een overzicht

Muziek / Album

Met je harses tussen de luiers

recensie: Music to do the dishes with - Geigercounting

.

Met Music to do the dishes with verwezenlijkt Coparck’s toetsenist de Lange na een aantal demo’s zijn eerste soloplaat. De Lange sleutelde dit album na bedtijd van de kinderen op de slaapkamer in elkaar met Fruityloops; in de professionele dancewereld een nogal onalledaagse keuze. Het is immers een eenvoudig muziekprogramma met beperkte mogelijkheden. Maar Geigercounting profileert zichzelf juist als een no-budget act. Voor 250 euro komt hij zijn bed al uit en hij behoeft geen PA, slechts een versterker om de boel op in te pluggen. Daarbij schroomt hij niet om te dwepen met het feit dat de apparatuur waarmee hij werkt niet meer dan zevenhonderd euro gekost heeft. De simpele productie van het album wordt verkocht onder het mom: “Zo klink ik tijdens een live-optreden”. Hij draait het gewoon om. En dat is slim.

~

Eenvoud

Music to do the dishes with is een concept album, waarvan het idee ontstond tijdens het volbrengen van de huishoudelijke klusjes die er als full-time huisvader nu eenmaal bij horen. Maurits de Lange wilde een plaat maken waarbij afwassen en stofzuigen sneller zou gaan. Daar kan schamper om gelachen worden, maar gelukt is het zeker. De nummers lopen naadloos in elkaar over en beschrijven een dag uit het leven van de eenvoudige huisman: van opstaan tot de kleine tegenslagen des levens. Eenvoud siert Music to do the dishes with; in de rustige breakbeats in Go to sleep baby tot de big beat in Shocked, een nummer opgebouwd rondom een geweldige pianosample. Natuurlijk, hier wordt geen wereldschokkende muziek gemaakt. Integendeel! Maar dat pretendeert dit album dan ook niet.

Geen geneuzel

Deze plaat is gespeend van hoogdravend geneuzel over technische snufjes en wat hip zou moeten zijn. Geigercounting interesseert zich niet voor wat er gangbaar is in de wereld van dj-sets, electro en techhouse. Hij maakt wat hij zelf wil horen op een manier die het mogelijk maakt om dat überhaupt te doen. Op dit album gaat het niet om de techniek, maar om de man met het plan. Een plan dat niet verhaalt over de grotere levensvragen, maar over gewoon de dag zien door te komen.

Muziek / Album

Eindelijk

recensie: Sepultura - Dante XXI

Een onheilspellende sfeer en een vreemd vervormde stem doen je de nekharen al kriebelen. Dan lijkt ineens de hel los te barsten en zetten we het al hijgend op een lopen. De weg kwijt in een donker bos waarvan je eigenlijk niet weet wat het precies is. Dit is niet alleen hoe Dante Alighieri zijn Divina Commedia begint, maar ook de muzikale omlijsting die de heren van Sepultura met de intro en het openingsnummer van hun nieuwe studiowerk Dante XXI aan het thema geven. Het vormt de aftrap van Sepultura’s interpretatie van één van de meest bekende middeleeuwse gedichten en eveneens een muzikaal statement waar ik niet omheen kan.

Bron:www.sepultura.com
Bron:www.sepultura.com

En ik mag wel stellen dat dat nodig was. Vroeg ik me bij Against (1998) en Nation (2001) nog af of het überhaupt wel goed zou komen met Sepultura, vond ik Roorback (2003) een leuke poging waarbij toch net dat beetje extra miste – al bij het horen van het eerst nummer van deze nieuweling gloort in mijn ogen meer hoop op een spannende luistersessie dan ik ooit had durven verwachten.

Experiment

Dante XXI ademt weer de muzikale sfeer uit van lang vervlogen tijden gemengd met het hedendaagse. Riffs die niet zouden hebben misstaan op bijvoorbeeld Chaos A.D. (1993) gaan hand in hand met de kortere hardcore-passages. Daarnaast is er ook weer plaats voor het experiment op deze plaat. Was het met Roots (1996) vooral de invloeden van tribal en de Xante-indianen, op Dante XXI gaat het een hele andere kant op. Zo horen we onder andere Oostere klanken in het nummer City of Dis, die vervolgens in het sluitstuk Still Flame weer terugkeren in een heel sferisch werk.

Zo vaart ie recht

Naast dit muzikaal experiment is er natuurlijk ook het thema dat het gehele album doorspekt. Sterker nog: daar waar de Divina Commedia opgedeeld is in de delen hel, vagevuur en paradijs is ook dit album op geraffineerde wijze in stukken verdeeld. De verschillende “Intro’s” leiden telkens het volgende hoofdstuk in, waarbij de nummers eigenlijk uit deze korte intermezzo’s voort lijken te vloeien. Na enkele dreigende cello’s barst bijvoorbeeld het nummer Ostia los in het vagevuur. En horen we daar zowaar een verbasterde Deftones-riff? Hoe dan ook, Sepultura zet met dit studiowerk iets neer dat waarschijnlijk een hoop oude fans weer op het nest zal doen terugkeren. Ik zou zelfs bijna vergeten dat er ooit een andere zanger aan het roer stond…